26 075
Wijziging van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf en in verband daarmee enkele andere wetten, teneinde de effectiviteit van het bedrijfseconomisch toezicht te vergroten

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 2 oktober 1998

De vaste commissie voor Financiën1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen genoegzaam zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie hebben met waardering kennisgenomen van het voorliggend wetsvoorstel. Hiermee wordt immers tegemoetgekomen aan de wens van de Tweede Kamer het toezicht op verzekeraars aan te scherpen op basis van het onderzoek dat de Tweede Kamer heeft verricht naar het functioneren van de Verzekeringskamer naar aanleiding van de zaak Vie d'Or.

De leden van de PvdA-fractie zijn overigens benieuwd naar de stand van zaken met betrekking het onderzoek van de Ondernemingskamer. Kan de regering de Kamer informeren over de recente ontwikkelingen?

Hoewel deze leden de mening van de regering delen dat nieuwe regelgeving geen garantie biedt voor een adequaat toezicht vinden zij het opvallend dat de regering het belang van een verfijnd toezicht nogal relativeert. Deze leden hebben de indruk dat de voordelen van een aangepast toezichtstelsel worden onderbelicht, terwijl de mogelijke nadelen worden geaccentueerd. Hebben deze leden dat goed begrepen en kan de benadering van de regering nader worden toegelicht? Deze leden menen dat deze verfijning juist is voortgekomen uit praktijkervaringen die aangegeven hebben dat juist een sterk dynamiserende en innoverende bank- en verzekeringsmarkt, waarin veel nieuwe financiële produkten aan de consument worden aangeboden, een aanscherping van zowel het nationaal als het internationaal toezichtstelsel vereist. En is het niet zo dat scherper toezicht uiteindelijk de concurrentiekracht versterkt? De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Het is van belang dat de toezichthouders effectief hun taak kunnen uitvoeren teneinde transparantie, openbaarheid en integriteit te bevorderen. Door de onderhavige wetswijziging worden de mogelijkheden van de Verzekeringskamer vergroot. Ook de toevoeging van een bezwaarrecht jegens de accountant die de jaarrekening controleert is een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. De vraag is of de wijzigingen de effectiviteit van het bedrijfseconomische toezicht in voldoende mate vergroten. De VVD heeft dientengevolge een aantal kritische vragen over dit wetsvoorstel.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de voorgestelde wijzigingen het toezicht van de Verzekeringskamer aanpassen overeenkomstig het toezichtsinstrumentarium van De Nederlandse Bank om toezicht te houden op kredietinstellingen. Graag vernemen de leden van de VVD op welke punten dit niet het geval is en waarom er een verschil is. De leden van de VVD-fractie vragen zich ook af of alle aspecten van de Nota «Integriteit van de Financiële sector in overeenstemming zijn met het onderhavige wetsvoorstel.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de Verzekeringskamer voldoende instrumenten heeft om het millenniumprobleem onder de aandacht van de onder toezicht staande verzekeringsmaatschappijen te brengen.

Kan de regering ook aangeven of er na de invoering van de onderhavige wetswijziging nog knelpunten zijn in een naadloze samenwerking tussen de drie toezichthouders in de financiële sector (De Nederlandsche Bank, Stichting Toezicht Effectenverkeer en Verzekeringskamer)? Zo ja, welke maatregelen neemt de regering om deze op te lossen?

In de MDW-brief van de ministers van Economische Zaken en Justitie over Markt en Overheid (kamerstuk 24 036, nr. 98) wordt melding gemaakt van het verstrekken van gegevensbestanden onder gelijke condities aan andere verzekeraars dan de verzekeringsdochter van het pensioenfonds. De leden van de VVD-fractie zouden graag vernemen in hoeverre de controle op dit uitgangspunt door de Verzekeringskamer mogelijk is na de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel?

De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel en kunnen instemmen met het merendeel van de voorstellen. Het voorstel zien wij als een onderdeel van het dossier «integriteit van de financiële sector». Stroomlijning van de diverse financiële toezichtwetten is uiterst belangrijk om te komen tot de noodzakelijke verbetering van het toezicht op de financiële wereld. Voortschrijdend inzicht zal de komende jaren ongetwijfeld tot nadere aanpassingen leiden.

Alvorens tot een eindoordeel te kunnen komen zouden de leden van de CDA-fractie graag de volgende punten aan de orde willen stellen.

De leden van de CDA-fractie merken op dat nieuwe regelgeving nog geen garantie is voor adequaat toezicht. Adequaat toezicht is afhankelijk van aandacht, mentaliteit en pro-activiteit van de desbetreffende toezichthouder. Effectiviteit en efficiëntie dienen afgewogen te worden. Hoe is in onderliggende voorstel de afweging tussen effectiviteit en efficiëntie tot stand gekomen? In de memorie van toelichting wordt niet vermeld wat de lasten zijn voor de Verzekeringskamer enerzijds en de verzekeraars anderzijds. De toezichthoudende taak van de Verzekeringskamer zal uiteindelijk groter worden en de lasten van de verzekeraars zullen zeker toenemen, omdat bijvoorbeeld binnen de huidige wetgeving de termijn waarbinnen een verzekeraar staten dient in te leveren, wordt verkort. Kan de regering in de memorie van toelichting deze aspecten meenemen, inclusief een uitwerking van de afwegingen die zijn gemaakt om juist deze maatregelen te nemen?

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.

De leden van de D66-fractie constateren met instemming dat de conclusie van de commissie-Ybema dat binnen de grenzen van de wet aanscherping van het toezichtsbeleid mogelijk is, in onderhavig voorstel navolging heeft gekregen.

Deze wijzigingen die naar aanleiding van de evaluatie van de gebeurtenissen rond Vie d'Or worden voorgesteld, strekken ertoe de effectiviteit van het bedrijfseconomisch toezicht te vergroten. In dit verband wensen deze leden op te merken dat zij instemmen met de gedachtengang van de regering dat regelgeving alleen geen garantie biedt voor een adequaat toezicht en dat gewaakt moet worden dat intensivering van het toezicht er niet toe leidt dat de verzekeringsmarkt in Nederland zijn dynamiek zal verliezen. De leden van de D66-fractie hadden daarom graag gezien dat bij de verschillende voorgestelde wijzigingen zou zijn aangegeven wat hiervan de betekenis is voor de financiële en administratieve lasten voor, zowel de Verzekeringskamer als voor de verzekeraars. Wil de regering in haar nota naar aanleiding van het verslag de te verwachten lasten van onderhavige wijzigingsvoorstellen bijvoegen?

Bij onderhavig wetsvoorstel hebben de leden van de fractie van D66 de volgende vragen en opmerkingen.

2. Bezwaarrecht accountants

De leden van de fractie van D66 verzoeken de regering aan te geven welke criteria zijn aangelegd waarmee de Verzekeringskamer kan toetsen of een accountant wel of niet voldoende is toegerust om de verklaring af te kunnen leggen.

ARTIKELEN

Artikel I

A

In de Wtv wordt een nieuw wetsartikel (artikel 11a) voorgesteld, waarin de Minister van Financiën de bevoegdheid krijgt om voorschriften te geven ter implementatie door de Verzekeringskamer van richtlijnen die door de Raad van de Europese Unie (EU) dan wel door de Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement gezamenlijk zijn vastgesteld.

De leden van de PvdA-, CDA- en de D66-fractie willen weten welke overwegingen ten grondslag liggen deze bevoegdheid van de Minister van Financiën. Tevens vragen zij of er voor andere toezichthouders, zoals bijvoorbeeld De Nederlandsche Bank, soortgelijke bevoegdheden voor de Minister zijn opgenomen in de wet. Zo nee, waarom niet?

De leden van de D66-fractie willen graag weten hoe de bevoegdheid van de Minister van Financiën zich verhoudt tot de onafhankelijke positie van de Verzekeringskamer en verzoeken voorts aan te geven welke instrumenten nu ter beschikking staan om een volledige, correcte en tijdige implementatie van een Europese richtlijn op het gebied van het verzekeringsbedrijf door de Verzekeringskamer af te dwingen.

B

De leden van de PvdA-fractie constateren dat, ter verbetering van de mogelijkheden van de Verzekeringskamer, wordt voorgesteld om de Verzekeringskamer niet alleen de handelingen van beleidsbepalers te laten toetsen maar ook de eventuele voornemens van beleidsbepalers (artikel 29). Er wordt gesteld dat hiermee wordt aangesloten bij de terminologie die gehanteerd wordt in het Burgerlijk Wetboek. De leden van de PvdA-fractie zouden voorts willen weten of onderzocht is of ook wijzigingen meegenomen kunnen worden uit het oogpunt van harmonisatie in andere toezichtwetten. Een voorbeeld hiervan is de formulering in het Besluit Toezicht Beleggingsinstellingen. Hier wordt gesproken over voornemens en antecedenten.

Deze leden verzoeken de regering om, ook al ten behoeve van de rechtszekerheid van betrokken bestuurders, in de toevoeging toelichting criteria op te nemen op grond waarvan er twijfel kan ontstaan omtrent de betrouwbaarheid en deskundigheid van de bestuurders die het beleid van de verzekeraar bepalen.

Is overwogen om het element «deskundigheid», zoals dat genoemd is in artikel 54a op te nemen naast de betrouwbaarheidstoets van artikel 29? Kan de regering een toelichting geven?

De leden van de VVD-fractie kunnen instemmen met de scheiding tussen de rol van beheerder en vereffenaar overeenkomstig Wet toezicht kredietwezen 1992 (Wtk). Zij vragen zich echter af waarom de wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet (Psw) nog niet wordt meegenomen en derhalve kan afwijken.

De leden van de fractie van D66 verzoeken de regering aan te geven waarom en op welke onderdelen de verwachting bestaat dat bij het in te dienen wetsvoorstel tot wijziging van de Psw zal worden afgeweken van onderhavig wetsvoorstel.

C

De leden van de VVD-fractie vragen zich af in hoeverre de wijzigingen in de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 (Wtv) overeenkomstig de ontwikkelingen van het toezicht van het verzekeringswezen in de landen van de EU zijn. Is de gehanteerde systematiek afdoende voor bijvoorbeeld dochterondernemingen of onderdelen in Nederland gevestigd van verzekeraars met de hoofdzetel in een niet-EU-land?

D

De leden van de fracties van de VVD en D66 verzoeken de regering toe te lichten of er verdragsbepalingen zijn die regelen dat personen die het (dagelijks) beleid van een verzekeraar bepalen en behoren tot een groep die zetelt in derde landen, systematisch op deskundigheid en betrouwbaarheid worden getoetst.

E

De leden van de PvdA-fractie merken op dat door middel van deze wetswijziging de Verzekeringskamer aan ieder die zich volgens deze instantie als verzekeraar voordoet, inlichtingen kan vragen (artikel 55). De voorgestelde redactie van dit artikel wijkt af van de al bestaande redactie van een soortgelijk artikel in de Wtk. In laatstgenoemde wet wordt De Nederlandsche Bank bevoegd verklaard inlichtingen te vragen wanneer zij vermoedt dat een instelling een kredietinstelling is. In het Nader Rapport wordt toegelicht waarom een dergelijke nieuwe formulering nodig is ten behoeve van de Verzekeringskamer en dat De Nederlandsche bank aangegeven heeft geen behoefte te hebben aan een nieuwe formulering. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of het niet goed zou zijn, ook al heeft De Nederlandsche Bank hier geen behoefte aan, de redactie van het artikel in de Wtk aan te passen, opdat er harmonisatie van wetgeving plaatsvindt.

Deze leden zijn benieuwd of het vaak voorkomt dat personen ontkennen verzekeraar te zijn, terwijl de Verzekeringskamer een andere mening is toegedaan. Kan de regering hier inzicht in geven en zijn er veranderingen in deze ontwikkelingen te constateren met dien verstande dat het vaker of juist minder vaak voorkomt of zal gaan voorkomen? Voert de Verzekeringskamer een actief beleid om deze activiteiten op te sporen? Hoe zijn de ontwikkelingen op dit punt in andere landen binnen en buiten de EU?

De leden van de D66-fractie merken op dat voorgestelde wetswijziging de Verzekeringskamer de mogelijkheid biedt aan ieder die zich naar het oordeel van deze instantie voordoet als verzekeraar inlichtingen te vragen. Deze leden vernemen graag wat de gevolgen van dit wijzigingsvoorstel zijn voor het aantal verzekeraars waaraan inlichtingen kunnen worden gevraagd.

In artikel 53 Wtk wordt De Nederlandsche Bank bevoegd verklaard inlichtingen te vragen wanneer zij vermoedt dat een instelling een kredietinstelling is. Waarom heeft de regering onderhavig wetsvoorstel niet aangegrepen om de redactie van artikel 53 in de Wtk, waar wordt gesproken van vermoeden, aan te passen aan onderhavig wijzigingsvoorstel voor artikel 55 Wtv, waarin wordt gesproken over «naar het oordeel van»?

F

In de laatste paragraaf van dit onderdeel, dat de voorgestelde wijzigingen in artikel 66 toelicht, wordt ingegaan op de mogelijkheid om bepaalde artikelen of onderdelen daarvan op een later tijdstip in werking te laten treden. De inwerkingtreding wordt geregeld in artikel XI. Bij artikel XI ontbreekt een toelichting. De leden van de PvdA-fractie lijkt het wenselijk om de toelichting van artikel XI ook op die plaats op te nemen. Ook de leden van de CDA-fractie zijn deze mening toegedaan.

Kan de regering een nadere toelichting geven op de zinsnede in de memorie van toelichting dat tussentijdse aanpassing van polisvoorwaarden en premies meestal niet mogelijk is? De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of dit niet een te eenvoudige voorstelling van de gang van zaken is, juist ook omdat de diverse financiële produkten steeds een mengvorm van op maat gesneden verschillende financiële produkten zijn, zoals combinaties van levensverzekeringen, kredietverstrekkingen, hypotheekverstrekkingen al of niet voorzien van beleggingsvormen.

In artikel 66 wordt gesteld dat de premies voor verzekeringen adequaat vastgesteld moeten worden. De leden van de PvdA-fractie vragen zich echter af wat de sancties zijn die de Verzekeringskamer kan treffen als dit niet het geval is. Kan de regering hier op ingaan? Kan de regering verder aangeven wat de trends zijn rondom het adequaat vaststellen van premies, zowel per branche als in de loop van de tijd?

De leden van de VVD-fractie zouden ook graag vernemen welke eisen aan de actuariële en bedrijfseconomische principes per schadeverzekeringsbranche worden gesteld. In hoeverre bieden de minder goede statistieken van schadegevallen een solide basis? Wanneer kunnen de leden van de VVD-fractie de resultaten van dit project ter bepaling van de actuariële en bedrijfseconomische principes per schadeverzekeringsbranche van de Verzekeringskamer verwachten?

De leden van de CDA-fractie constateren dat de doelstellingen met betrekking tot de inwerkingtreding van de artikelen inzake diverse schadeverzekeringsbranches niet worden vermeld. Wat is hiervan de oorzaak? Is het mogelijk om streefdata in het voorstel op te nemen?

G

De leden van de PvdA-fractie merken op dat volgens de huidige wetgeving een verzekeraar binnen zes maanden na afloop van elk boekjaar bij de Verzekeringskamer staten indient. In voorliggend wetsvoorstel wordt deze termijn verkort tot vier maanden (artikel 72 en artikel 100). Er is een overgangstermijn van drie jaar. In de memorie van toelichting wordt vermeld dat dit mogelijk is door de voortschrijdende automatisering. Deze leden delen vooralsnog de visie van de regering dat een overgangstermijn van drie jaar voldoende is om tot invoering van dit wetsvoorstel te komen als het gaat om het inkorten van de termijn van zes maanden naar vier maanden voor de indiening van de staten bij de Verzekeringskamer. Inkorting van deze termijn draagt immers bij aan een vroegtijdige onderkenning van mogelijke problemen bij een verzekeraar door de Verzekeringskamer. Toch willen zij graag een toelichting van de regering waarom gekozen is voor een overgangstermijn van drie jaar.

Deze leden gaan er overigens vanuit dat de verzekeraars fors investeren in het aantrekken van deskundig personeel om de problemen van het millennium, de invoering van de Euro en de invoering van dit wetsvoorstel het hoofd te bieden. Heeft de Verzekeringskamer inzicht in de wijze waarop de aanpak van deze ontwikkeling gestalte krijgt bij de diverse verzekeraars? Kan hierover nadere informatie worden verstrekt? Deze leden zouden het betreuren indien het millenniumprobleem en de invoering van de Euro als een soort alibi zouden fungeren voor een tragere invoering van dit wetsvoorstel. Zij zijn er van overtuigd dat het de concurrentiepositie van de Nederlandse verzekeraars niet ten goede zou komen.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of de regering voornemens is het Burgerlijk Wetboek zodanig te wijzigen dat dat spoort met het voorliggend wetsvoorstel inzake de termijn waarbinnen de jaarverslagen moeten worden ingediend: het Burgerlijk Wetboek spreekt immers nu nog van zes maanden.

In het derde lid van artikel 72 wordt onder andere geregeld dat ook ingevolge een driepartijenovereenkomst de verzekeraar een machtiging kan verstrekken om alle inlichtingen te verstrekken aan de Verzekeringskamer. Hierbij wordt op een overeenkomst tussen de verzekeraar, de actuaris en de Verzekeringskamer gedoeld. In artikel 72a wordt een soortgelijke wijziging voorgesteld ten behoeve van een driepartijenovereenkomst tussen de verzekeraar, de accountant en de Verzekeringskamer. De Raad van State adviseert om de tekst van artikel 72 anders te redigeren zodat ook een vierpartijenovereenkomst, namelijk tussen de verzekeraar, de actuaris, de accountant en de Verzekeringskamer een wettelijke basis krijgt. De regering geeft aan dat op basis van de voorgestelde bepalingen dit al mogelijk is. Het is de leden van de PvdA-fractie niet duidelijk of daadwerkelijk een vierpartijenovereenkomst mogelijk is op basis van deze artikelen. Een nadere motivering waarom van het advies van de Raad van State is afgeweken lijkt deze leden noodzakelijk.

De leden van de VVD-fractie beoordelen de terugbrenging van de indieningstermijn naar 4 maanden positief. Zij hebben vraagtekens bij de terughoudendheid betreffende de aanpassing van de Psw overeenkomstig de Wtv inzake de terugbrenging. Streeft de regering naar uniformiteit bij de toezichthouders? Graag zouden zij de reden voor de terughoudendheid vernemen.

De leden van de VVD-fractie vernemen graag wat de door de Verzekeringskamer te hanteren criteria zijn om een toelichting bij de staten te vragen. Wanneer zal de Verzekeringskamer een toelichting kunnen vragen en aan welke eisen moet deze toelichting voldoen? De leden van de VVD-fractie hebben hun twijfels over het feit dat een actuaris niet een externe actuaris behoeft te zijn overeenkomstig een accountant. In hoeverre is deze bepaling strijdig met het beginsel van onafhankelijk toezicht?

De leden van de CDA-fractie vragen of toegelicht kan worden waarom de termijn waarop een verzekeraar staten bij de Verzekeringskamer moet indienen, wordt teruggebracht tot vier maanden.

Er is een overgangstermijn van drie jaar. In de memorie van toelichting wordt vermeld dat dit mogelijk is door de voortschrijdende automatisering. Is onderzocht of verzekeraars in staat zijn om deze termijn in de praktijk met twee maanden te verkorten? Binnen die termijn dienen namelijk ook accountants en actuarissen hun controle- en beoordelingstaak uit te voeren die door de intensivering van het toezicht eerder toe- dan afneemt. Is de overgangstermijn van drie jaar wel voldoende? Indien dit wel mogelijk is, kan dit dan zonder al te grote administratieve lastenverzwaring plaatsvinden? Bij het voorstel kan men zich afvragen of een termijn van zes maanden niet voldoende is in plaats van vier maanden. Deze leden vernamen overigens uit brieven van de Federatie van Onderlinge Verzekeraarsmaatschappijen in Nederland en het Verbond van Verzekeraars dat alle automatiseringscapaciteit momenteel wordt gebruikt met betrekking tot de introductie van de euro en het millenniumprobleem.

Bij staten die sneller of vaker opgeleverd moeten worden, kan om een toelichting worden gevraagd. Deze additionele maatregelen leiden tevens tot een administratieve lastenverzwaring bij de verzekeraar. Er wordt niet aangegeven in hoeverre verwacht wordt dat van deze mogelijkheden door de Verzekeringskamer gebruik zal worden gemaakt. De leden van de CDA-fractie is reeds lange tijd voorstander van het invoeren van een zogenaamde MKB-toets, waarbij regelgeving wordt getoetst op effecten op bedrijven met een kleine of middelgrote omvang. Kan de regering de hoeveelheid extra administratieve lasten voor dit type verzekeraar die met dit voorstel gepaard gaan, aangeven?

De leden van de fractie van D66 merken op dat de indieningstermijn van de staten in onderhavig wetsvoorstel wordt teruggebracht van zes naar vier maanden na afsluiting van het boekjaar. Hiermee wordt beoogd de Verzekeringskamer een sneller inzicht te verschaffen in de financiële ontwikkelingen bij verzekeraars. Wil de regering ingaan op de brief van het Verbond van Verzekeraars 30 juli 1998, waarin is aangegeven dat een verkorting van de termijn voor indiening van de staten een probleem oplevert voor grote verzekeraars? Kan de regering in haar antwoord de suggestie van het Verbond van Verzekeraars meenemen om de Verzekeringskamer een ontheffingsbevoegdheid van de voorgestelde 4 maanden te geven?

De leden van de fractie van D66 merken op dat van het advies van de Raad van State, om de tekst van artikel 72, derde lid Wtv, zo te formuleren dat de bedoelde machtiging ook verstrekt kan worden ingevolge een vierpartijenovereenkomst, is afgeweken. Kan de regering een nadere motivering voor de keuze om af te wijken van het advies van de Raad van State geven en in haar antwoord de gewenste helderheid en doorzichtigheid van wetgeving betrekken?

H

In artikel 72a is een aantal verantwoordelijkheden opgenomen die voor de accountant gelden. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of deze verantwoordelijkheden, voorzover van toepassing, ook gegeven zouden moeten worden aan actuarissen. Hiertoe zou artikel 72 aangepast kunnen worden.

Kan inzicht worden gegeven in het toetreden van jonge verzekeraars op de markt?

De leden van de VVD-fractie hebben met goedkeuring kennis genomen van de mogelijkheid van bezwaar tegen de accountant door de Verzekeringskamer. Zij vragen zich af of de kosten voor het in de arm nemen van een andere accountant voor de Verzekeringskamer zijn en in hoeverre dat invloed heeft op de te nemen beslissing om bezwaar tegen een accountant te maken.

De leden van de fractie van D66 verzoeken de regering toe te lichten of de verantwoordelijkheden voor accountants, zoals die zijn opgenomen in artikel 72a Wtv, ook gelden voor actuarissen. Acht de regering het wenselijk dat in artikel 72 deze verantwoordelijkheden, in zoverre van toepassing, overeenkomstig voor actuarissen dienen te worden opgenomen?

J

In het voorgestelde artikel 75 (en 103) wordt een termijn van zes weken geïntroduceerd. Binnen deze termijn kan de Verzekeringskamer aangeven dat zij niet instemt met de door de verzekeraars voorgestelde wijzigingen in bijvoorbeeld de samenstelling van zijn bestuur. Op grond waarvan is tot een termijn van zes weken gekomen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Is het mogelijk om deze termijn, in het belang van de verzekeraar, te verkorten?

Tevens wordt aangegeven dat een verzekeraar iedere wijziging in de samenstelling van de personen die het beleid bepalen, in de Raad van Bestuur en Raad van Commissarissen vooraf ter kennis brengt van de Verzekeringskamer. Wellicht kan een iets andere formulering gekozen worden daar een verzekeraar bijvoorbeeld niet vooraf kan aangeven of iemand overlijdt.

K

In onderdeel K wordt voor de toelichting verwezen naar onderdeel F betreffende het analoge artikel 66, eerste lid, voor verzekeraars in Nederland. Bedoeld is waarschijnlijk dat er wordt verwezen naar het analoge artikel 66. Naast het eerste lid worden namelijk meerdere leden (tweede tot en met vierde lid) analoog gewijzigd. Is dit juist, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

O

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in artikel 103 naar analogie van artikel 75 aan verzekeraars met een zetel buiten de EU een aantal verplichtingen wordt gesteld. Het betreft hier het ter kennis brengen van wijzigingen in statuten of bestuurssamenstelling aan de Verzekeringskamer. Een bestuurswijziging wordt niet doorgevoerd als de Verzekeringskamer hier niet mee instemt. De leden van de PvdA-fractie vragen zich echter af of de Verzekeringskamer wel de bevoegdheid heeft om een bestuurswisseling in een land buiten de Europese Unie tegen te houden. Kan de regering duidelijk maken hoe zij denkt dat de Verzekeringskamer de genoemde bevoegdheid zoals bedoeld in het tweede lid van dit artikel zal kunnen effectueren? Als dit niet kan, is dan de enige mogelijke sanctie intrekking van de vergunning in Nederland? Een andere mogelijkheid is dat artikel 103 alleen betrekking heeft op bestuurswisselingen in Nederlandse bijkantoren. Zien de leden van de PvdA-fractie dit juist? Kan de regering overwegen om dit artikel aan te passen, om meer duidelijkheid te scheppen? Verder vragen de leden van de PvdA-fractie zich met klem af hoe de Verzekeringskamer gaat controleren of wijzigingen in antecedenten in het buitenland daadwerkelijk bij de Verzekeringskamer worden aangemeld. Hoe is de huidige praktijk op dit punt?

P

In artikel 156 wordt voorgesteld om één of meer bewindvoerders te benoemen. In de rest van de artikelen gesproken van bewindvoerders. De Raad van State heeft verzocht om dit aan te passen. Dit advies is niet gevolgd. Het lijkt de leden van de PvdA-fractie wenselijk om dit advies alsnog op te volgen.

Deze leden achten het een goede zaak dat de Verzekeringskamer ontheven wordt van de taak van bewindvoerder bij een noodregeling. Zij zouden evenwel graag een nadere toelichting zien op de te onderscheiden verantwoordelijkheden alsmede de onderlinge afbakening daarvan van de Verzekeringskamer, de rechtbank en de door de rechtbank te benoemen (één of meer) bewindvoerders bij bewindvoerderstaken op juiste wijze wordt uitgeoefend. Hoe krijgt dit toezicht gestalte, past dit wel bij de taak van een rechtbank en bezit de rechtbank wel de noodzakelijke deskundigheid om deze taak uit te oefenen? Hoe verhoudt zich dat tot de toezichtstaak van de Verzekeringskamer bij een noodregeling? Zijn er andere oplossingen denkbaar voor deze problematiek? Welk orgaan toetst de deskundigheid en betrouwbaarheid van bewindvoerders: doet de rechtbank dat of blijft deze taak bij de verzekeringskamer? Zal daar overleg over plaatsvinden tussen beide instellingen? Kan de rechtbank eventueel gebruik maken van dezelfde gegevens als de Verzekeringskamer? Kan de regering hierop ingaan?

S

De leden van de PvdA-, de CDA- en de D66-fractie constateren dat er een nieuw lid wordt toegevoegd aan artikel 161 dat bepaalt dat het loon en de voorschotten van de bewindvoerders alsmede de overige kosten een boedelschuld vormen. Het niet is duidelijk welke rangorde deze boedelschuld heeft binnen alle categorieën van boedelschulden. Tevens wordt in de toelichting bepaald dat ook de lonen van personen die op verzoek van de rechtbank inzage nemen in de administratie van verzekeraars tot de boedelschuld behoren. Deze laatste categorie is niet in de wettekst opgesomd. Het is voor de leden van de PvdA-fractie niet duidelijk of de aan deze laatste categorie betaalde lonen een boedelschuld vormen.

V

Kan bij de voorgestelde wijziging alsnog een toelichting worden geformuleerd, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

X

De leden van de PvdA-, de CDA- en de D66-fractie merken op dat op grond van een wijziging van artikel 165a voortaan verenigingen, waarvan tenminste 35% van de verzekeringsnemers lid is, kunnen worden gehoord voordat bepaalde besluiten worden genomen. Er wordt niet toegelicht op grond waarvan tot een percentage van 35 is gekomen. Gaarne ontvangen deze leden een toelichting.

Tevens vragen de leden van de D66-fractie of het niet in de rede zou hebben gelegen om een lager percentage te kiezen nu het belang van verenigingen van verzekeringsnemers in situaties waarin de noodregeling is uitgesproken onder meer ligt in het op gestructureerde wijze communiceren met een belangrijk deel van de polishouders. Kan de regering in haar antwoord tevens toelichten waarom het percentage van 35 zowel geldt voor de aanmelding als vereniging bij de bewindvoerders als voor het horen van deze verenigingen indien de bewindvoerders de bevoegdheden van artikel 165 Wtv willen uitoefenen?

DD

Kan bij de voorgestelde wijziging alsnog een toelichting worden geformuleerd, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Artikel XI

De leden van de PvdA-fractie constateren dat bij deze voorgestelde wijziging de toelichting ontbreekt. In artikel XI wordt voorgesteld om voor de verschillende artikelen een afwijkende inwerkingstredingsdatum vast te stellen. In de toelichting in onderdeel J bij artikel I wordt aangegeven dat dit samenhangt met de tijd die nodig is om voor de toezicht op de premiestelling door schadeverzekeraars noodzakelijke actuariële en bedrijfseconomische principes per schadeverzekeringsbranche vast te stellen. Zoals de Raad van State al aangeeft kan dit tot een verschil in behandeling van de verschillende verzekeraars leiden en de Raad doet de aanbeveling om indien dit echt niet te vermijden is de inwerkingtreding in de Wtv zelf te regelen en hier tevens een einddatum op te nemen. De regering geeft aan dat het opnemen van een einddatum de flexibiliteit zou beperken en dat een mogelijk verschil in behandeling geen distorsies veroorzaken aangezien iedere branche nu reeds zijn eigen kenmerken heeft. Een dergelijke benadering gaat evenwel ten koste van de rechtszekerheid van de verzekeraars, zo menen de leden van de PvdA-fractie. Tevens blijkt noch uit de wettekst noch uit de toelichting op welke artikelen dan wel onderdelen hiervan wordt gedoeld. Een verduidelijking bij dit artikel is volgens deze leden wenselijk.

De voorzitter van de commissie,

Van Gijzel

De griffier voor dit verslag,

Nava


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Reitsma (CDA), Rosenmöller (GL), Van Gijzel (PvdA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Voûte-Droste (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Giskes (D66), Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), De Vries (VVD), De Haan (CDA), ondervoorzitter, Stroeken (CDA), Patijn (VVD), Van Beek (VVD), Duijkers (PvdA), Balkenende (CDA), Vendrik (GL), Bos (PvdA), Remak (VVD), Wijn (CDA), Kuijper (PvdA).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Verburg (CDA), Harrewijn (GL), Van Zijl (PvdA), Koenders (PvdA), Balemans (VVD), Van Oven (PvdA), Schimmel (D66), Hofstra (VVD), De Wit (SP), vacature PvdA, Hoekema (D66), Van Walsem (D66), Wilders (VVD), Dankers (CDA), Van der Knaap (CDA), Blok (VVD), Weekers (VVD), Smits (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Rabbae (GL), Van Dok-Van Weele (PvdA), Hessing (VVD), Van den Akker (CDA), Timmermans (PvdA).

Naar boven