26 068
Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en Georgië, anderzijds; Brussel, 22 april 1996; Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en Armenië, anderzijds; Luxemburg, 22 april 1996; Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en Azerbeidzjan, anderzijds; Luxemburg, 22 april 1996; en Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en de Republiek Oezbekistan, anderzijds; Florence, 21 juni 1996

nr. 349a
A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 24 april 1998 en het nader rapport d.d. 2 juni 1998, aangeboden aan de Koningin door de minister van Buitenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 13 maart 1998, no. 98.001310, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken mede namens de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en Georgië, anderzijds; Brussel, 22 april 1996 (Trb.1996, 190);

de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen, en hun Lid-Staten, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds; Luxemburg, 22 april 1996 (Trb.1996, 288);

de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en de Republiek Azerbeidjzan, anderzijds; Luxemburg, 22 april 1996 (Trb.1996, 289) en de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en de Republiek Oezbekistan, anderzijds; Florence, 21 juni 1996 (Trb.1996, 290); met toelichtende nota.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 13 maart 1998, nr. 98.001310, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 24 april 1998, nr. W02.98.0092, bied ik U hierbij aan.

1. De Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft de wens te kennen gegeven dat de ter stilzwijgende goedkeuring overgelegde partnerschapsverdragen met Moldavië, Kazachstan, Kirgizstan en Wit-Rusland aan uitdrukkelijke goedkeuring zouden worden onderworpen (kamerstukken II 1996/97, 25 086, nr. 2). Net als in het onderhavige geval was bij die verdragen het argument van de regering om de verdragen ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen, dat het parlement reeds bij de goedkeuringswetten ten aanzien van de partnerschapsverdragen met andere landen van de voormalige Sovjet-Unie (te weten Rusland en Oekraïne) uitgebreid de gelegenheid heeft gehad om de partnerschapsverdragen te beoordelen (kamerstukken II 1996/97, 25 086, nrs. 66 en 1, blz. 6; de voorlaatste alinea van paragraaf I van de onderhavige toe lichtende nota). Uit het verslag van de algemene commissie voor Europese Zaken (kamerstukken II 1996/97, 25 086, nr. 7) blijkt echter dat de opmerkingen van de Tweede Kamer niet zozeer betrekking hebben op het verschijnsel partnerschapsverdragen, maar in de eerste plaats op de politieke verhoudingen in de desbetreffende landen, hetgeen mede heeft geleid tot het achterwege laten van voortzetting van de goedkeuringsprocedure ten aanzien van het verdrag met Wit-Rusland (kamerstukken II 1996/97, 25 086, nr. 8, blz. 1–2). De Raad van State adviseert daarom de verdragen ter uitdrukkelijke goedkeuring aan de Staten-Generaal over te leggen.

1. Zoals in de toelichting wordt opgemerkt, heeft het parlement uitgebreid de gelegenheid gehad om de partnerschapsverdragen te beoordelen. Gezien de relatie met Wit-Rusland is er destijds (ook in EU-verband) voor gekozen de procedure inzake het partnerschaps- en samenwerkingsverdrag met dat land niet voort te zetten. Bij de onderhavige verdragen spelen dergelijke problemen niet, en het lijkt dan ook niet voor de hand te liggen om deze verdragen ter uitdrukkelijke goedkeuring aan de Staten-Generaal te overleggen.

2. In de toelichting op artikel 36 van de verdragen (artikel 35 van het verdrag met Oezbekistan) wordt gesteld dat de bepalingen van Titel IV, uitgezonderd hoofdstuk I, eveneens van toepassing zijn op joint ventures. Een verklaring voor de uitzondering van hoofdstuk I van Titel IV wordt niet gegeven, maar is naar het oordeel van de Raad wel wenselijk. Het college adviseert deze verklaring alsnog in de toelichtende nota te geven.

2. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad is de toelichting op artikel 36 met een passage uitgebreid.

3. Aan het slot van de toelichting op artikel 39 van de verdragen (artikel 38 van het verdrag met Oezbekistan) wordt in algemene zin aangegeven dat Nederland ervan uitgaat dat de verdragsrelatie tussen Nederland en de landen van de voormalige Sovjet-Unie volgens het beginsel van de statenopvolging blijft voortbestaan, met dien verstande dat als een land uitdrukkelijk aangeeft zich niet gebonden te achten en daar ook geen oplossing voor wordt gevonden, dat verdrag niet meer van toepassing is. De Raad adviseert in de toelichting aan te geven welke verdragen met de voormalige Sovjet-Unie het betreft en of nieuwe verdragen zullen worden gesloten, hetgeen met name van belang is met betrekking tot Armenië.

3. De verdragen waarvan Nederland ervan uitgaat dat deze in de verdragsrelatie met de opvolgerstaten blijven bestaan, zijn alle daarvoor in aanmerking komende verdragen. Het is niet zinvol om daarvan per land een lijst te maken. Met Georgië en Oezbekistan zijn inmiddels luchtvaartverdragen totstandgekomen (respectievelijk 3 april 1995; Trb. 1995, 111, en 17 oktober 1995; Trb. 1995, 274), met beide landen zijn, zoals genoemd in de toelichtende nota, ook investeringsbeschermingsovereenkomsten totstandgekomen.

Wat betreft de verdragen in voorbereiding wordt vier maal per jaar aan het parlement gerapporteerd, dus ook welke verdragen met deze landen in voorbereiding zijn.

4. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

4. Aan de redactionele kanttekeningen van de Raad is gevolg gegeven.

De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoelde Overeenkomsten worden overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U mede namens de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken verzoeken mij te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het verdrag vergezeld van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 24 april 1998, no. W02.98.0092, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

Toelichtende nota

– Aanwijzing 93 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar) nauwgezet in acht nemen.

– In het opschrift de verdragen aanhalen overeenkomstig aanwijzing 88, eerste lid, Ar.

– Gelet op aanwijzing 219, eerste lid, Ar in paragraaf I een vindplaats aangeven van de daarin bedoelde interimakkoorden.

– Gelet op aanwijzing 88, tweede lid, Ar in paragraaf I «EG-verdrag» vervangen door: Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

– Gelet op aanwijzing 60 Ar afkortingen als EEG, Euratom, EGKS, GOS en VROM (bij het eerste gebruik) verklaren.

– In paragraaf I de juiste aanduidingen geven van de Tractatenbladen waarin de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten met Rusland, Oekraïne en Moldavië kunnen worden gevonden.

– In de artikelsgewijze toelichting het kopje «Artikel 11 (artikel 10 Oezbekistan)» achterwege laten, aangezien de toelichting op artikel 10 (artikel 9 Oezbekistan) slaat. Desgewenst een toelichting op artikel 11 (artikel 10 Oezbekistan) opnemen.

– In de toelichting op Titel IV, Hoofdstuk I, «de drie Kaukasische Republieken» vervangen door: de drie Kaukasische republieken en Oezbekistan.

– In de artikelsgewijze toelichting «Hoofdstuk VII Samenwerking op het gebied van wetgeving» vervangen door: Titel V Samenwerking op het gebied van wetgeving.

– Gelet op het slot daarvan, in de toelichting op artikel 49 (artikel 47 Armenië; artikel 48 Azerbeidzjan; artikel 46 Oezbekistan) «Georgië, Armenië, Azerbeidzjan en Oezbekistan» vervangen door: Georgië, Armenië en Azerbeidzjan.

– In de toelichting op Titel VIII de passage over het verdrag met Kazachstan achterwege laten.

Naar boven