26 065
Beleidsvoorbereiding secundair beroepsonderwijs

nr. 3
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 31 augustus 1998

De commissie voor de Rijksuitgaven1 heeft naar aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer inzake Beleidsvoorbereiding secundair beroepsonderwijs (Kamerstuk 26 065 nrs. 1–2) de onderstaande vragen aan de regering.

De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 31 augustus 1998.

De fungerend voorzitter van de commissie,

Rosenmöller

De griffier voor deze lijst,

Mattijssen

1

Is het gebruikelijk dat op het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen bij een belangrijk deel van de documenten datum, kenmerk, onderwerp en auteur ontbreekt?

Het ministerie van OCenW hecht grote waarde aan een goede archivering. In mijn antwoord aan de Algemene Rekenkamer heb ik dat ook nog eens benadrukt. Het is dan ook regel dat documenten zijn voorzien van een aantal gegevens die een reconstructie van het beleids- en besluitvormingsproces mogelijk maken. Door de interne projectgroep die de WEB voorbereidde, is een aantal documenten vervaardigd dat niet aan deze regel voldoet. Naar mijn mening gaat het hier echter om een incident dat samenhangt met de specifieke omstandigheden waaronder de beleidsvoorbereiding van de WEB tot stand moest komen. Niettemin is het rapport van de Algemene Rekenkamer aanleiding geweest om binnen de betreffende directie van mijn departement nog eens nadrukkelijk de aandacht te vestigen op de archivering.

2

Is de gebrekkige staat van archivering van de beleidsvoorbereiding van de WEB ook typerend voor andere beleidstrajecten?

Neen, zie mijn antwoord op vraag 1.

3

Is de op bladzijde 9 van het rapport omschreven situatie met betrekking tot de archivering juist? Zo ja, wat is hier inmiddels aan gedaan?

De constatering van de Algemene Rekenkamer is juist in die zin dat een deel van de documenten van de interne projectgroep die de WEB voorbereidde niet steeds alle voor een goede archivering benodigde gegevens bevatte. Door de zeer hoge tijdsdruk waar de projectgroep onder werkte, is onvoldoende aandacht besteed aan de archivering. Het gaat daarbij in de meeste gevallen om interne documenten ten behoeve van de gedachtenvorming binnen de projectgroep zelf.

De noodzaak van een goede archivering is binnen de betreffende directie van het departement nog eens onder de aandacht gebracht. Verder is aangegeven dat documenten te allen tijde tenminste dienen te bevatten: naam van de auteur, datum, kenmerk en onderwerp.

4

Aan welke concrete kwaliteitseisen moet de beleidsvoorbereiding in de visie van de regering voldoen?

De eisen die de Algemene Rekenkamer heeft geformuleerd voor de beleidsvoorbereiding worden door mij in zijn algemeenheid onderschreven. Zij vormen een bruikbare checklist voor de aspecten die bij de beleidsvoorbereiding dienen te worden betrokken. Wel moet er voor worden gewaakt dat deze checklist op een efficiënte en praktische manier wordt toegepast. Er zijn verschillende instrumenten om tot een verantwoorde beleidsvoorbereiding te komen. De integrale ex ante evaluatie is een instrument, andere mogelijkheden zijn het gebruik van adviescommissies om het geheel dan wel onderdelen nader te bezien en interactieve communicatie met de verschillende actoren, zoals ook in het kader van de beleidsvoorbereiding van de WEB is toegepast. Per situatie zal moeten worden bezien welke benadering het beste is.

5

Vereisen majeure beleidswijzigingen als bijvoorbeeld de invoering van de WEB een integrale ex ante evaluatie?

Zie mijn antwoord op vraag 4.

6

Wie heeft het tijdstip voor de ex ante evaluatie gekozen?

De ex ante evaluatie vond plaats in de eerste helft van 1994. Het tijdstip van de evaluatie is door het ministerie gekozen. Verschillende overwegingen lagen hieraan ten grondslag. In de eerste plaats de zeer grote tijdsdruk waaronder het wetsvoorstel moest worden ontwikkeld. Deze stond niet toe om naast de activiteiten die nodig werden geacht om tijdig te komen tot een wetsvoorstel ook een uitgebreide aparte ex ante evaluatie bij de start uit te voeren. De bestaande regelgeving expireerde op 1 januari 1996. Overigens bevatten veel van de activiteiten elementen die ook onderdeel zouden hebben uitgemaakt van een ex ante evaluatie als die op dat moment zou zijn uitgevoerd. Genoemd kunnen worden de uitgebreide consultaties met alle deelnemers in het veld, de ronde tafel gesprekken en de rapporten van enkele adviescommissies (Wagner, Rauwenhof en Van Veen). In deze gesprekken en adviezen is uitgebreid ingegaan op doelstellingen, instrumentatie en beoogde en niet beoogde (neven-)effecten.

Begin 1994 was een eerste proeve van WEB gereed en is de daarin neergelegde instrumentatie aan een ex ante evaluatie onderworpen, hetgeen op onderdelen heeft bijgedragen aan een aanscherping van het wetsvoorstel.

7

In welke gevallen acht de regering toetsing van majeure beleidswijzigingen wel bestuurlijke lasten waard? Vindt de regering het redelijk als juist bij complexe en brede ingrepen de toetsing op een laag pitje wordt gezet, teneinde bestuurlijke lasten te beperken?

Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven dienen naar mijn mening majeure beleidswijzigingen altijd op hun doel-middel structuur, te verwachten effecten en dergelijke te worden getoetst. In hoeverre dat altijd op een empirisch betekenisvolle wijze kan gebeuren hangt af van de wijziging en de context waarbinnen deze plaats vinden. Met de uitdrukking «bestuurlijke lasten» heb ik willen aangeven dat een toetsing zoals de Algemene Rekenkamer voor ogen staat waarschijnlijk tot gevolg zou hebben gehad dat de beoogde invoering per 1 januari 1996 niet zou zijn gerealiseerd.

8

Hoe staat het met de realisatie van de door de regering nagestreefde halvering van het percentage uitstromers zonder startkwalificate tot 15% in 2001?

De globale gegevens vertonen een dalende tendens. Rapportages op lokaal niveau bevestigen dit beeld.1 Meer exacte landelijke cijfers komen pas beschikbaar op het moment dat het onderwijsnummer functioneert.

9

Wat is de reden dat de ontwikkeling van het bekostigingsinstrument werd uitgesteld?

De ontwikkeling van een nieuw bekostigingsmodel, dat aansluit bij de doelstellingen van de WEB, bleek aanzienlijk complexer te zijn dan aanvankelijk was voorzien. Verschuivingen in taken tussen actoren in het veld, schaalvergroting, ingrijpende reallocaties, de invoering van een geheel nieuwe kwalificatiestructuur, de informatiebehoefte en de complexiteit van het concept «toegevoegde waarde» maakten dat uit een oogpunt van zorgvuldigheid ten tijde van de beleidsvoorbereiding besloten werd om meer tijd te nemen voor de ontwikkeling van de bekostigingssystemen. Dit geschiedde in goed overleg met alle betrokkenen in het BVE-veld.

10

Klopt het dat niet gepoogd is om tot kwantificering van de verwachte effecten te komen? Zo ja, waarom is daar vanaf gezien?

Het is juist dat in de beleidsvoorbereiding niet alle verwachte effecten van de WEB gekwantificeerd zijn. De redenen daarvoor zijn (1) de complexiteit van het geheel, (2) het feit dat het om een ontwikkelingswet gaat, waarbij een aantal onderdelen op een later moment zou worden ontwikkeld en (3) de grote tijdsdruk op het gehele traject. In plaats hiervan is met het veld in kwalitatieve termen gesproken over de effectiviteit van de in te zetten instrumenten en de logische structuur van de doel-middel relatie. Hierdoor ontstond wel degelijk een helder beeld van de verwachte effecten.

11

Klopt het dat de regering achteraf het nut van de doelinstrumentanalyse onderschrijft? Zo ja, wat betekent dit voor de lopende en toekomstige beleidsvoorbereidingstrajecten?

Ik onderschrijf de noodzaak om bij de beleidsvoorbereiding een doelinstrumentanalyse te plegen. Hieraan is ook in het kader van de beleidsvoorbereiding van de WEB op verschillende manieren aandacht besteed, zij het niet op een voor de Algemene Rekenkamer voldoende reconstrueerbare manier. In de eerste plaats gebeurde dat in de grote hoeveelheid gesprekken die bij de start van de beleidsvoorbereiding en gedurende het traject met experts binnen en buiten het veld zijn gevoerd. n de tweede plaats is hier in de ex ante evaluatie in het eerste kwartaal van 1994 aandacht aan besteed. Het ging daarbij steeds om de plausibiliteit en de logische structuur van doelstellingen en in te zetten instrumenten. Met uitzondering van de bekostiging zijn geen pogingen gedaan om tot een kwantitatieve analyse te komen. De redenen hiervoor zijn in de antwoorden op voorgaande vragen vermeld. Voor lopende en toekomstige beleidstrajecten zal een doelinstrumentanalyse onderdeel uitmaken van de beleidsvoorbereiding. Waar mogelijk zal dat gekwantificeerd dienen te gebeuren.

12

Is het, in het belang van een goede uitvoering en evaluatie van het nieuwe bekostigingsmodel mogelijk alsnog de computer simulatie (of de resultaten daarvan) aan de Algemene Rekenkamer en de Tweede Kamer ter beschikking te stellen?

De simulaties van de effecten van het nieuwe bekostigingsmodel voor het secundair beroepsonderwijs zijn samen met de uitwerking van het nieuwe bekostigingsmodel op 29 april jl aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 1997/1998, 25 297, nr.4). Het betreft hier de uitwerking op basis van nieuwe inzichten en recente cijfers. De simulaties die in 1993 zijn gemaakt ten behoeve van de beleidsvoorbereiding zijn helaas niet meer beschikbaar.

13

Waarom is de gemaakte computer simulatie van het nieuwe bekostigingsmodel niet meer beschikbaar?

De simulaties zijn abusievelijk gewist bij de overgang naar nieuwe computersystemen.

14

Heeft de regering inmiddels wel duidelijk zicht op de kosten van de landelijke organen en de instellingen? Zo ja, blijkt daaruit dat de veronderstellingen van budgettaire neutraliteit juist waren?

In juni 1998 is door mij een rapport naar de Tweede Kamer gestuurd waarin verslag wordt gedaan van een door het Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven (IOO) in opdracht van de minister van OCenW uitgevoerd onderzoek naar de incidentele en structurele meerkosten van de implementatie van de WEB voor de onderwijsinstellingen in het BVE-veld.1 De onderzoekers concluderen dat er incidenteel en structureel sprake is van meerkosten voor de instellingen. Inmiddels zijn er in het regeerakkoord ter dekking hiervan structureel extra middelen beschikbaar gesteld. Tevens zijn de beleidsagenda-middelen gericht op de vernieuwing bij instellingen en landelijke organen. De landelijke organen zijn indirect bij het IOO-onderzoek betrokken waar het gaat om de verschuiving van taken tussen de landelijke organen en de ROC's.

15

Is de regering van mening dat de formele waarborgen voor een adequate informatievoorziening ook in de praktijk voldoende blijken te zijn voor een volledige verantwoording? Of volgt er nog een nadere uitwerking van onder meer het uitgewerkte bekostigingsmodel en de waarborgen voor adequate informatievoorziening?

In het kader van een zorgvuldige implementatie is indertijd besloten om meer tijd te nemen voor de ontwikkeling van een op WEBse leest geschoeid bekostigingsmodel. Inmiddels heeft de nadere uitwerking van dat model de Tweede Kamer bereikt. Een AMvB is in voorbereiding, zodat invoering per 1-1-2000 mogelijk is.

In de WEB is ook een informatie statuut aangekondigd. Hierin wordt alle structurele informatie geregeld die nodig is voor bekostiging, verantwoording en beleid tussen het departement enerzijds en respectievelijk de instellingen, de landelijke organen en de gemeenten anderzijds. Nog dit jaar zal een proeve van een AMvB waarin de informatievoorziening wordt geregeld de Kamer bereiken. Daarop vooruitlopend is op 22 juli 1998 een ministeriële regeling gepubliceerd.

De informatievoorziening kon pas definitief worden geregeld nadat voldoende zicht bestond op de nieuwe bekostigingsmodellen. Daarmee zijn er, gegeven de implementatie in het veld, voldoende waarborgen gecreëerd om over de structurele zaken verantwoording af te leggen.

16

Is inmiddels vastgesteld welke informatie zal worden opgevraagd ten behoeve van het toezicht? Zo nee, waarom niet?

Ja, in de voor het toezicht benodigde informatie wordt via twee stromen voorzien. Enerzijds via de informatielevering op basis van de Informatie-regeling, die is gepubliceerd in het gele katern behorend bij Uitleg op 22 juli 1998. Anderzijds door de informatie die wordt opgevraagd door de Inspectie van het Onderwijs, die daartoe zelfstandig de instellingen benadert. Dit laatste geschiedt geheel in overeenstemming met de WEB, waarin nadrukkelijk de bevoegdheid van de Inspectie tot het inwinnen van informatie is vastgelegd. De Inspectie ziet m.n. toe op de naleving van wettelijke voorschriften en bewaakt daarnaast de kwaliteit van het onderwijsproces.

De informatie die op grond van de Informatie-regeling regulier aan het departement dient te worden verstrekt biedt tevens een basis voor de verantwoording van de aan de instelling beschikbaar gestelde middelen. De resultaten van de instellingen per bekostigingsparameter worden op basis van deze gegevens vastgesteld.

17

Waarom zijn het opstellen van een jaarplan en het toezenden van de begroting niet voorgeschreven?

Er is indertijd bewust voor gekozen om jaarplannen en begrotingen niet (meer) op te vragen. De redenering hierbij is geweest dat er sprake is van autonome instellingen die een taakstellend budget ontvangen. De instellingen kunnen binnen de taakstelling zelf het beste de precieze middelen inzet beoordelen. Het bedrijfsmatige beheer is aan de instelling. OCenW controleert achteraf of de inzet spoort met de doelstelling van het beleid. Begrotingen en jaarplannen zijn in dat perspectief interne stukken van de instelling bedoeld voor hun eigen interne bedrijfsmatige beheer. De toezending van verantwoordingsinformatie is wel voorgeschreven met verplichte toezending van de jaarrekening en de informatieverzameling en informatieuitwisseling.

18

Deelt de regering de mening dat het vastleggen van de vereiste informatieverstrekking bijdraagt aan de kwaliteit van de verantwoording over de bekostiging?

Ja, overigens gebeurt dit ook. Vooraf wordt aangegeven over welke informatie OCenW wil beschikken om te kunnen nagaan of de middelen op de juiste wijze zijn besteed. Daartoe staan informatie verplichtingen in regelingen en in het informatie statuut.

19

Vertoont het inmiddels voorliggende voorstel voor het bekostigingsmodel wel verband met de werkelijke kosten per leerling opdat voorkomen wordt dat de instellingen in financiële problemen komen? Zo nee, waarom niet?

Het voorgestelde bekostigingsmodel is een verdeelmodel met een mix van input- en outputfactoren. Deze zijn zo gekozen dat zo goed mogelijk aan de doelstellingen van de bekostiging wordt tegemoetgekomen. Deze doelstellingen zijn onder meer het handhaven en vergroten van de toegankelijkheid, het verhogen van het rendement en het bewaken van de financiële continuïteit van de instellingen. Het model is in nauw overleg met de Bve raad ontwikkeld. Door de relatie met de activiteiten van de instellingen wordt, binnen de kaders van het totaal beschikbare budget, een adequate verdeling gerealiseerd.

Kenmerkend voor de bekostiging in de BVE-sector is het lump sum karakter. Dit maakt dat het bekostigingsmodel noodzakelijkerwijs globaal dient te zijn. Gedetailleerde normering heeft immers geen relatie met de werkelijkheid, aangezien de instellingen zelf de inzet van middelen bepalen (voor een verdere toelichting verwijs ik u naar de notitie bekostiging beroepsonderwijs vanaf 2000, Kamerstukken II, 1997/1998, 25 297, nr. 4).

20

Deelt de regering de opvatting van de Algemene Rekenkamer dat beantwoording door de Tweede Kamer van de vraag of de vormgeving van het instrument bekostiging een bijdrage zal leveren aan de doelen van de WEB en of deze doelen worden gerealiseerd, alleen mogelijk is als er sprake is van duidelijke doelen en duidelijke doelinstrumentrelaties? Zo ja, welke consequenties trekt de regering hieruit?

Recent is een notitie aan de Tweede Kamer gestuurd inzake het nieuwe bekostigingsmodel van de WEB (Kamerstukken II, 1997/1998, 25 297, nr. 4). Deze notitie bevat een uitgebreide beschouwing over de keuze van instrumentatie van het bekostigingsmodel en de wijze waarop met deze instrumentatie wordt tegemoet gekomen aan de doelstellingen van de WEB en mogelijke ongewenste neveneffecten kunnen worden tegen gegaan dan wel geminimaliseerd. Over de instrumentatie en de gevolgen daarvan is uitgebreid overleg gevoerd met de BVE-raad. Daarbij is tevens gebruik gemaakt van een simulatiemodel dat op instellingsniveau de budgettaire effecten van de verschillende instrumentaties in beeld brengt. De hiervoor genoemde notitie bevat de voornaamste uitkomsten van deze simulaties.

21

Welke doelstellingen van de WEB miskent de Algemene Rekenkamer precies? Kan de regering deze doelstellingen ook kwantificeren of anders uitdrukken in kwalitatieve termen?

De WEB kent een complexe en uitgebreide doelstellingenstructuur. In de rapportage van de Algemene Rekenkamer wordt deze zeer compact samengevat. De hoofddoelstelling is: «het tot stand laten komen van een geheel van gedifferentieerde onderwijsvoorzieningen op het terrein van het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie, dat beantwoordt aan de maatschappelijke en individuele vraag naar beroepsonderwijs en volwassenenducatie. De voorzieningen moeten enerzijds kunnen bijdragen aan een adequaat opleidingsniveau en dienen anderzijds voldoende toegankelijk te zijn».

In het overzicht van de Rekenkamer ontbreken doelstellingen als de ontwikkeling van een samenhangend bestel van beroepsonderwijs en educatie, een andere aansturing van het veld (verschuiving van verantwoordelijkheden; afstoten en verminderen van intermediaire structuren; herijking van positie van landelijke organen en van instellingen), de veranderde positie van de actoren (met name de verbetering van de positie van deelnemers via onderwijscontract en leer-arbeidsovereenkomst), het verbeteren van de toegankelijkheid en van de deelnamekansen van diverse doelgroepen, grotere betrokkenheid van sociale partners, invoering van contractrelaties in de educatie, kwaliteitsverbetering van de examinering (zie ook vraag 10).

22

Kan de regering een overzicht geven van de voor een goede evaluatie van belang geachte doelstellingen van de WEB?

De aard van de evaluatie hangt af van de invalshoek. Zo kan de aard van de evaluatie verschillen tussen een bestuurlijke invalshoek, danwel een onderwijsinhoudelijke invalshoek. Dit neemt niet weg dat bij een evaluatie van de WEB de doelstellingen zoals verwoord in bijlage 2 van het verslag van de Algemene Rekenkamer en de doelstellingen zoals vermeld in het antwoord op vraag 21 een belangrijke rol zullen spelen. In het kader van de evaluatie van de WEB zal de Kamer hierover nader worden geïnformeerd.

23

Wat houdt het precies in als de regering stelt dat «zij het proces van archivering kritisch zal bekijken»? Betekent dit dat uitvoering gegeven wordt aan de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer namelijk dat «zorg gedragen wordt voor een goede archivering, zodat het proces van beleidsvoorbereiding controleerbaar is en de wijze van totstandkoming en de uitkomsten van het proces sturend kunnen zijn bij het in een later stadium ontwikkelen van regelgeving»? Geldt dit alleen voor het WEBtraject of ook in meer algemene zin?

Zie mijn antwoord op vraag 1. Ik onderschrijf de doelstelling die door de Algemene Rekenkamer op dit punt is geformuleerd.

24

De regering geeft aan dat het doelstellingen schema van de Algemene Rekenkamer niet volledig is. Kan de regering een doelstellingen schema aanreiken waarin wel alle doelstellingen worden weergegeven die voor ogen stonden met de WEB?

Zie mijn antwoord op vraag 21.

25

De regering zegt toe in de hoofdlijnen notitie over de bekostiging na 2000 en in de verdere berichtgeving aan de Tweede Kamer in te gaan op de relatie en de samenhang tussen de doelstellingen en het instrument bekostiging, waarbij zal worden aangegeven «hoe de incentives van het bekostigingsmodel uitwerken en bij welke doelstellingen deze incentives aangrijpen. Geldt deze toezegging slechts voor dit instrument van de WEB of gaat de regering uitvoering geven aan de aanbeveling van de rekenkamer ook ten aanzien van de andere instrumenten van de WEB alsnog de samenhang met de doelen aan te geven? Is het aangeven van die samenhang een aanpak die voortaan ook zal toepassen bij alle lopende en toekomstige beleidsvoorbereiding, ook op andere terreinen zoals het ICT-traject?

De expliciete toezegging die ik heb gedaan in de richting van de Algemene Rekenkamer had betrekking op het bekostigingsmodel. Niettemin ben ik van oordeel dat een goede beleidsvoorbereiding steeds een doelinstrumentanalyse dient te bevatten, waarbij de inzet van verschillende instrumenten wordt bezien in het licht van de te bereiken doelen en verwachte (neven-)effecten. Dat is ook de gebruikelijke manier van beleidsvoorbereiding die bij de WEB, maar ook bij andere dossiers is/wordt toegepast en in de toekomst zal worden toegepast.

26

Kan de regering per doelstelling (zie de vorige vraag) aangeven waarom die doelstelling naar haar mening onmogelijk toetsbaar te formuleren was en daarmee de mening van de Algemene Rekenkamer weerleggen dat alle door hen geformuleerde doelen toetsbaar geformuleerd hadden kunnen worden?

De WEB kent een zeer complexe doelstellingenstructuur (zie mijn antwoord bij vraag 21). Een deel van de doelstellingen heeft betrekking op integratie van wetgeving op voorheen afzonderlijke onderwijsterreinen. Toetsbare formuleringen zijn hier weinig betekenisvol. Andere doelstellingen zijn zodanig complex en onderling verweven dat (afzonderlijke) kwantificering niet goed mogelijk werd geacht. Verder bemoeilijkt het karakter van de WEB (een ontwikkelingswet, waarbij een deel van de instrumentatie op een later tijdstip wordt ontwikkeld) een goede kwantificering van de geformuleerde doelstellingen. Ten slotte kan worden gewezen op de omstandigheid dat ook andere zaken onderdeel uitmaakten van het invoeringstraject van de WEB (bijvoorbeeld de ROC-vorming en de OKF) en dat een aantal pre WEBse wetten en beleidsmaatregelen (bijvoorbeeld de lump sum bekostiging) nog maar zeer recent waren ingevoerd en in hun effecten nog niet volledig doorwerkten. Een realistische kwantificering van de doelstellingen was daarom niet goed mogelijk. Dit werd nog eens versterkt door de ingrijpendheid van de WEBse veranderingen.

In plaats daarvan is in de beleidsvoorbereiding vooral op de logische structuur van de doelinstrumentrelatie gelet en de aanwezigheid van de juiste incentives.

27

Deelt de regering de opvatting van de Algemene Rekenkamer dat het feit dat het formuleren van doelen niet altijd een eenvoudige zaak is, nog niet wil zeggen dat het achterwege gelaten kan worden?

Ja, de doelstellingen van het beleid zullen ten alle tijde moeten worden aangegeven. Hierin verschil ik niet van mening met de Algemene Rekenkamer. Doelen zullen ook waar mogelijk en wenselijk kwantitatief gemaakt moeten worden. Dat is de regel. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen, zoals bij de voorbereiding van de WEB, waarin kwantificering in voorkomende gevallen niet betekenisvol is. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 26. Doelen zullen dan in voldoende mate in kwalitatieve termen moeten zijn geformuleerd.

28

Onderschrijft de regering de noodzaak van het toetsbaar formuleren van doelen en het toetsbaar uitvoeren van een plausibiliteitstoets, zoals de Algemene Rekenkamer van opvatting is? Zo ja, geldt dit alleen voor de specifieke beleidsvoorbereiding van de WEB of in algemene zin voor alle beleidsvoorbereiding?

Zie mijn antwoord op de vragen 26 en 27.

29

Beschikt de regering over een toetsbare formulering van de «verbetering aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt», die tevens rekening houdt met autonome ontwikkelingen, bijvoorbeeld de arbeidsmarkt en het arbeidsmarkt beleid?

Jaarlijks verricht het Research centrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) een (prospectieve) verkenning van de arbeidsmarkt waarbij nadrukkelijk wordt gekeken naar de kwalitatieven en de kwantitatieve aansluiting tussen vraag en aanbod1. Daarnaast verricht ROA jaarlijks een enquête onder gediplomeerde schoolverlaters over hun arbeidsmarktpositie2. In beide onderzoeken komt het secundair beroepsonderwijs expliciet aan de orde. Het algemene beeld dat hieruit naar voren komt is dat er voor de BVE-sector sprake is van een goede kwalitatieve aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt.

30

Wat zijn naar de mening van de regering de voornaamste doelstellingen van de WEB?

Zie mijn antwoord op vraag 21.

31

De regering zegt toe de samenhang tussen de doelstellingen van de WEB en de instrumenten alsnog aan te geven. Wanneer kan de Kamer deze verwachten?

In mijn reactie op de bevindingen van de Algemene Rekenkamer heb ik aangeven in de notitie over het nieuwe bekostigingsmodel expliciet aandacht te besteden aan de relatie tussen doelen en instrumenten. Deze notitie heeft inmiddels de Kamer bereikt (notitie bekostiging beroepsonderwijs vanaf 2000, Kamerstukken II, 1997/1998, 25 297, nr. 4.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Rosenmöller (GroenLinks), Van Zijl (PvdA), Melkert (PvdA), Hillen (CDA), Van Heemst (PvdA), Hessing (VVD), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Meijer (CDA), De Haan (CDA), Van den Akker (CDA), Van Beek (VVD), Smits (PvdA), Verburg (CDA), Vendrik (GroenLinks), Remak (VVD), Weekers (VVD), Van Dok-Van Weele (PvdA), vacature D66, vacature VVD, vacature VVD, vacature PvdA en vacature PvdA.

Plv. leden: Harrewijn (GroenLinks), Van Zuijlen (PvdA), Feenstra (PvdA), Van Ross-Van Dorp (CDA), Bos (PvdA), Voûte-Droste (VVD), vacature D66, Kant (SP), Schutte (GPV), Van der Vlies (SGP), Stroeken (CDA), Wijn (CDA), Rietkerk (CDA), Kamp (VVD), vacature PvdA, Reitsma (CDA), Rabbae (GroenLinks), Van Blerck-Woerdman (VVD), Geluk (VVD), vacature PvdA, Schimmel (D66), vacature VVD, De Vries (VVD), vacature PvdA en Koenders (PvdA).

XNoot
1

Zie bijvoorbeeld het verslag van de rendementsberekening BVE-Rijnmond over 1996/1997 van februari 1998.

XNoot
1

IOO, 1998, Kostenimplicaties van de WEB, Den Haag.

XNoot
1

ROA, 1997, De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2002, Maastricht.

XNoot
2

ROA, 1998, Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 1997, Maastricht.

Naar boven