26 054
Evaluatie van de algemene commissie voor Europese Zaken over de zittingsperiode 1994–1998

nr. 2
BRIEF VAN DE ALGEMENE COMMISSIE VOOR EUROPESE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 november 1998

De algemene commissie voor Europese Zaken heeft op 12 mei 1998 aan het Presidium een evaluatie toegezonden van haar activiteiten in de zittingsperiode 1994–1998 (stuk 26 054, nr. 1). Deze evaluatie gaat gepaard met een aantal conclusies en aanbevelingen die door de nieuw ingestelde commissie zijn besproken. Naar aanleiding hiervan zend ik u namens de commissie een nadere uitwerking van de bovengenoemde evaluatie.

De voorstellen die in de bijgaande notitie worden gedaan betreffen zowel aanbevelingen aan de Kamer als geheel, als verzoeken die tot de regering zijn gericht en voornemens van de commissie zelf.

De voorstellen aan de Kamer betreffen de formele positie van de commissie en gaan tevens in op de suggestie, gedaan tijdens de behandeling van de Raming voor 1999 , om verwijzingen naar omzetting van Europese regelgeving in nationale regelgeving meer zichtbaar te maken in de stukken. Tevens wordt in de notitie aandacht besteed aan de discussie over de contacten met de Nederlandse leden van het Europees Parlement, en met name over het «spreekrecht» van Nederlandse Europarlementariërs in vergaderingen van de Tweede Kamer.

De aanbevelingen aan de regering zijn vooral gericht op de informatievoorziening aan de Kamer in het kader van het Europa-overleg en de ficheprocedure.

Met betrekking tot de verbetering van de ficheprocedure doet de commissie een aantal voorstellen dat betrekking heeft op het beter voorbereiden en intensiever volgen van bepaalde dossiers die in Brussel in bespreking zijn. De commissie neemt zich voor om de uitvoering hiervan zo snel mogelijk ter hand te nemen, en hierbij waar nodig ook de vaste commissies te betrekken.

Naast de notitie van de commissie treft u hierbij een overzicht aan waarin de aanbevelingen en voorstellen nogmaals staan opgesomd. De commissie verzoekt u om de desbetreffende voorstellen door te geleiden aan de regering en de Commissie voor de Werkwijze.

De voorzitter van de commissie,

Patijn

De griffier van de commissie,

Van Overbeeke

Voorstellen aan de Kamer:

Voorstel 3:

«De algemene commissie verzoekt het Presidium voortaan het schema van het Europa-overleg af te drukken op de agenda van de plenaire vergadering.»

Voorstel 10:

«De Kamer kan een termijn afspreken waarbinnen fiches, na verschijning van het Commissievoorstel, de Kamer dienen te bereiken (bijvoorbeeld 30 dagen). »

Voorstel 11:

«Op elk nationaal wetsvoorstel dat voortkomt uit Europese regelgeving wordt voortaan een eenduidige verwijzing naar de betreffende Europese regel opgenomen in de titel van het wetsvoorstel en/of de nummering van de Kamerstukken.

Dit leidt tot het volgende voorstel:

«25 892 Regels inzake de bescherming van persoonsgegevens (Wet bescherming persoonsgegevens) wordt:

«25 892 (EG 95/46) Regels inzake de bescherming van persoonsgegevens (Wet bescherming persoonsgegevens), mede ter omzetting van Richtlijn 95/46/EG».

Advies 12:

De leden van de commissie zijn niet gekomen tot een eenduidig standpunt over de wenselijkheid van een spreekrecht voor Nederlandse Europarlementariërs in de Tweede Kamer. Op dit moment bestaat reeds de mogelijkheid om Europarlementariërs uit te nodigen om in commissieverband van gedachten te wisselen over allerlei onderwerpen. Een meerderheid van de leden van de commissie voelt er voor om de bestaande mogelijkheden uit te breiden, en Europarlementariërs de gelegenheid te bieden om – al of niet geclausuleerd – deel te nemen aan beraadslagingen met de regering en dus ook in overleg te treden met de bewindslieden. De commissie acht zich niet in de positie om de constitutionele vragen die hieraan verbonden zijn zelf te beantwoorden, en adviseert het presidium om dit aspect voor te leggen aan de Commissie voor de Werkwijze.

Advies 14:

De commissie adviseert de Kamer om de instelling van een liaison-functie op termijn in overweging te nemen, en om vooruitlopend hierop een functionaris vanuit de staf van de commissie specifiek te belasten met de verdere uitbouw van de contacten in Brussel.

Voorstel 16:

Voorstel van de algemene Commissie voor Europese Zaken voor wijziging van het Reglement van Orde:

«Artikel 21b. De commissie voor EU-Zaken

Er is een commissie voor EU-Zaken. Zij is belast met de behandeling van Verdragen en Overeenkomsten in het kader van de Europese Unie, met de voor- en nabespreking van Raden (voor zover toepasselijk in samenwerking met de vaste commissies), alsmede met de voorlichting, advisering en ondersteuning van de Kamer en de commissies bij de controle op de besluitvorming door de instellingen van de Europese Unie.

Toelichting

De motivering van dit voorstel volgt uit bijgevoegde evaluatie van de algemene Commissie voor Europese Zaken over de zittingsperiode 1994–1998.

Voorstellen aan de regering:

Voorstel 1:

De regering wordt verzocht om, zo snel als deze beschikbaar is van het voorzitterschap, een voorlopige agenda zonder annotatie toe te zenden en bij aanvang van elk halfjaarlijks voorzitterschap een planning toe te zenden met de dossiers die per Raad besproken zullen worden, voor zover deze bekend zijn. Bovendien wordt de regering verzocht voortaan uiterlijk op maandagochtend de geannoteerde agenda toe te zenden voor het Europa-overleg van donderdag.

Voorstel 2:

De regering wordt wordt verzocht de toegezonden geannoteerde agenda's te standaardiseren. Aan de structuur van elke geannoteerde agenda dienen de volgende elementen per onderwerp te worden toegevoegd:

– de Nederlandse inzet tijdens de huidige Raad,

– het standpunt van, of de stand van besprekingen in, het Europees Parlement,

– een omschrijving van het soort debat (oriënterend, presentatie, besluitvorming, etc.),

– een duidelijke verwijzing in de titel van elk onderwerp naar de nummers van de betreffende Commissievoorstellen,

– voor zover mogelijk informatie over de posities van andere lidstaten (al dan niet met name genoemd).

Voorstel 9:

«Mede gelet op de verplichtingen tot informatievoorziening over groen- en witboeken aan nationale parlementen die voortvloeien uit het Verdrag van Amsterdam (Protocol nr. 13, lid I.1) wordt de regering verzocht de Nederlandse reactie op groen- en witboeken in de vorm van een notitie (in plaats van een fiche) aan de Kamer (in casu de algemene commissie en relevante vaste commissies) toe te zenden. Men kan de regering eventueel vragen de reactie niet eerder aan de Europese Commissie te sturen dan nadat de Tweede Kamer de reactie heeft kunnen bestuderen.»

Voorstel 10:

«De regering wordt gevraagd om tijdiger en regelmatiger toezending van de fiches.»

Voorstel 11:

«Op elk nationaal wetsvoorstel dat voortkomt uit Europese regelgeving wordt voortaan een eenduidige verwijzing naar de betreffende Europese regel opgenomen in de titel van het wetsvoorstel en/of de nummering van de Kamerstukken.»

De commissie stelt het volgende voor:

«25 892 Regels inzake de bescherming van persoonsgegevens (Wet bescherming persoonsgegevens)» wordt:

«25 892 (EG 95/46) Regels inzake de bescherming van persoonsgegevens (Wet bescherming persoonsgegevens), mede ter omzetting van Richtlijn 95/46/EG.»

De regering wordt verzocht hierover een passage op te nemen in de Aanwijzingen voor de wet- en regelgeving.

Voorstel 12

«a. De Kamer verzoekt de regering haar voortaan alle door het protocol bestreken Europese voorstellen voor wet- en regelgeving in de Nederlandse taal toe te zenden onmiddellijk na ontvangst van deze stukken door de regering. Op verzoek van de regering kan in urgente gevallen worden toegestaan dat de stukken in één van de drie werktalen van de Unie worden toegezonden (Engels, Duits of Frans).

b. De Kamer verzoekt de regering om correcte toepassing van het protocol, door niet eerder met besluitvorming in de Raad in te stemmen dan nadat ten minste zes weken zijn verstreken sinds de ontvangst door het parlement van de Nederlandstalige versie van Europese voorstellen.

c. De Kamer registreert op welk moment zij Europese voorstellen van de regering ontvangt.

Vaste commissies kunnen op geannoteerde agenda's nagaan of documenten die voor besluitvorming voorliggen inderdaad ten minste zes weken van tevoren aan de Kamer zijn gezonden.

Voornemens van de commissie

Voorstel 4:

«De algemene commissie zal de ficheprocedure verder formaliseren. De commissie beoordeelt de fiches op basis van vijf criteria:

– het bijzondere politieke of economische belang van het onderwerp voor Nederland,

– gevolgen voor de nationale rechtsorde van Nederland,

– gevolgen voor de bevoegdheidsverdeling tussen nationale en Europese rechtsorde,

– toepassing van het subsidiariteitsprincipe,

– regelgevingsdruk en kwaliteit van de regelgeving.

De commissie behandelt vervolgens de fiches via onderstaande procedure:

a. de algemene commissie zal z.s.m. na ontvangst van de fiches haar oordeel geven;zij attendeert de vaste commissies op door haar geselecteerde fiches door middel van een stafnotitie;

b. elke vaste commissie ontvangt een kort verslag van de beoordeling van de fiches die haar regarderen en kan vervolgens besluiten al dan niet de aanbeveling van de algemene commissie te volgen;

c. de vaste commissies behandelen altijd de notities en de beoordeling op een procedurevergadering.

Voorstel 5:

«Een reeds aanwezige mogelijkheid voor het volgen van bepaalde belangrijke dossiers is om de regering te verzoeken de Kamer op de hoogte te houden van de voortgang van het overleg in Raadskader met betrekking tot deze geselecteerde dossiers. Een dergelijk verzoek zou kunnen voortvloeien uit de bespreking van een fiche of een geannoteerde agenda door een vaste commissie en zou met name kunnen gelden voor onderwerpen die een lange looptijd in Raadskader hebben en van politiek belang zijn.»

Voorstel 6:

«Alle fiches worden voortaan geagendeerd op het Europa-overleg.»

Voorstel 7:

«De algemene commissie zal vaste commissies adviseren over mogelijk vooroverleg over bepaalde dossiers met belangengroepen en deskundigen alvorens hierover overleg met de regering plaats vindt (voorstellen hiertoe op te nemen in fichebeoordeling die besproken wordt tijdens procedurevergadering).»

Voorstel 8:

«De algemene commissie beveelt de vaste commissies aan vaker overleg ten principale met de regering te organiseren over specifieke fiches, met name over belangrijke groenboeken en witboeken van de Europese Commissie. Zij zal vaste commissies op de wenselijkheid van dergelijk overleg blijven wijzen via de attenderingen op de fiches. Dergelijk overleg zou vooraf gegaan kunnen worden door een hoorzitting van de betreffende vaste commissie met belangengroepen en deskundigen. »

Voorstel 15:

«De algemene commissie voor Europese zaken zet zich ervoor in de Nederlandse bijdrage aan de COSAC verder te structureren door:

a het benoemen van vaste afgevaardigden en plaatsvervangers in de delegatie vanuit de Tweede Kamer (en zij verzoekt de Eerste Kamer hetzelfde te doen),

De samenstelling van deze vaste delegatie is als volgt:

Vaste leden: 1 lid PvdA-fractie, 1 lid VVD-fractie, 1 lid CDA-fractie, 1 lid D66-fractie

Vaste plaatsvervangers: 1 lid PvdA-fractie, 1 lid VVD-fractie, 1 lid fractie GroenLinks, 1 lid Fracties SGP/RPF/GPV

b de inhoudelijke voorbereiding te doen plaatsvinden in een delegatievergadering, in samenwerking met de afgevaardigden uit de Eerste Kamer.»

Algemene Commissie voor Europese Zaken

UITWERKING VAN DE EVALUATIE

1. Inleiding

De algemene commissie voor Europese zaken die was ingesteld voor de zittingsperiode 1994–1998 heeft aan het einde van haar termijn een evaluatie opgesteld over haar functioneren en haar werkzaamheden( stuk 26 054, nr.1 ). In de evaluatie is geconcludeerd dat de informatievoorziening over Europese besluitvorming in de Tweede Kamer de afgelopen periode op een aantal punten is verbeterd, maar dat verdere verbeteringen mogelijk zijn. Hiertoe werd in de evaluatie een groot aantal aanbevelingen gedaan. Tevens werd geconcludeerd dat de informatievoorziening aan de Kamer over Europese besluitvorming gebaat is bij het bestaan van een commissie voor Europese zaken. In deze notitie worden de aanbevelingen uit de evaluatie uitgewerkt in de vorm van concrete voorstellen.

De genoemde aanbevelingen hebben deels betrekking op het functioneren van de commissie zelf, maar zijn voor een groot deel ook bedoeld om te zorgen dat de vaste commissies meer greep krijgen op de ontwikkelingen die zich in hun vakgebied in Brussel voordoen.

De algemene commissie heeft een eigen taak in het bespreken van onderwerpen de EU betreffende, maar ziet het tevens als een belangrijke taak om Brusselse ontwikkelingen te signaleren en aan te reiken aan de vaste commissies, om te bevorderen dat de relevante stukken tijdig bekend en overzichtelijk beschikbaar zijn en om de contacten tussen de Tweede Kamer en het Europees Parlement en de Brusselse instellingen te stimuleren.

De voorstellen betreffen het Europa-overleg en de ficheprocedure, de contacten met de Nederlandse leden van het EP en de formele positie van de commissie. Ook wordt kort ingegaan op de gevolgen voor de ambtelijke ondersteuning die uit deze voorstellen voortvloeien.

2. Coördinatie- en attenderingsfunctie van de commissie

De algemene commissie heeft, naast de behandeling van eigen onderwerpen betreffende de Europese integratie, als hoofdtaken het coördineren van het debat over Europese besluitvorming en het signaleren en attenderen van vaste commissies op voor hen relevante ontwikkelingen in Brussel. Deze coördinerende en attenderende taken worden uitgevoerd middels de instrumenten van het Europa-overleg op donderdagmiddag en de ficheprocedure.

2.1. Verbetering van het Europa-overleg

Het Europa-overleg vervult een nuttige functie in het kader van de democratische controle op Europese besluitvorming, maar de effectiviteit van het overleg kan verder verbeterd worden. Dit kan door middel van a) een tijdiger informatievoorziening over de onderwerpen op de agenda, en b) het breder verzamelen van achtergrondinformatie ten behoeve van de inbreng van de Kamerleden in het Europa-overleg.

Voorstellen:

1. De regering wordt verzocht om, zo snel als deze beschikbaar is van het voorzitterschap, een voorlopige agenda zonder annotatie toe te zenden en bij aanvang van elk halfjaarlijks voorzitterschap een planning toe te zenden met de dossiers die per Raad besproken zullen worden, voor zover deze bekend zijn. Bovendien wordt de regering verzocht voortaan uiterlijk op maandagochtend de geannoteerde agenda toe te zenden voor het Europa-overleg van donderdag.

2. De regering wordt verzocht de toegezonden geannoteerde agenda's te standaardiseren. Aan de structuur van elke geannoteerde agenda dienen de volgende elementen per onderwerp te worden toegevoegd:

– de Nederlandse inzet tijdens de huidige Raad,

– het standpunt van, of de stand van besprekingen in, het Europees Parlement,

– een omschrijving van het soort debat (oriënterend, presentatie, besluitvorming, etc.),

– een duidelijke verwijzing in de titel van elk onderwerp naar de nummers van de betreffende Commissievoorstellen,

– voor zover mogelijk informatie over de posities van andere lidstaten (al dan niet met name genoemd).

De algemene commissie is zich ervan bewust dat zich bij opname van het Nederlandse standpunt in de geannoteerde agenda enige constitutionele vragen voordoen. Zo zou de regering het niet opportuun kunnen vinden om dit standpunt reeds op te nemen, terwijl de formele Nederlandse positie pas de vrijdag voor de Raadsvergadering in de Ministerraad wordt vastgesteld. Niettemin meent de algemene commissie dat het in het belang van de parlementaire controle op Europese besluitvorming is als de regering toch in de geannoteerde agenda al een duidelijke indicatie van de Nederlandse positie geeft.

3. De algemene commissie verzoekt het Presidium voortaan het schema van het Europa-overleg af te drukken op de agenda van de plenaire vergadering.

2.2. Verbetering van de ficheprocedure

De regering zendt de Kamer regelmatig «fiches» toe over nieuwe voorstellen van de Europese Commissie. Hierin geeft zij een eerste oordeel over de gevolgen van het voorstel voor de Nederlandse rechtsorde, de kosten en voert een subsidiariteitstoets uit. De fiches hebben een signaleringsfunctie en bieden de Tweede Kamer de mogelijkheid om in een vroegtijdig stadium met de regering in overleg te treden over voorstellen voor Europese regelgeving.

Terwijl de ficheprocedure een belangrijk middel voor de vaste commissies is om tijdig bepaalde ontwikkelingen in de Europese regelgeving met de verantwoordelijke bewindspersonen te bespreken, wordt hiervan slechts weinig gebruik gemaakt. Dit komt deels omdat de behandeling van de fiches vrijblijvend is. Zij worden niet systematisch geagendeerd en de ambtelijke staf is niet in staat om alle fiches uitgebreid te analyseren. Daarnaast dreigt de ficheprocedure aan actualiteit en dynamiek in te boeten, doordat de toezending door de regering sinds 1997 vrij onregelmatig is.

Voorstellen:

4. De algemene commissie zal de ficheprocedure verder formaliseren. De commissie beoordeelt de fiches op basis van vijf criteria:

– het bijzondere politieke of economische belang van het onderwerp voor Nederland,

– gevolgen voor de nationale rechtsorde van Nederland,

– gevolgen voor de bevoegdheidsverdeling tussen nationale en Europese rechtsorde,

– toepassing van het subsidiariteitsprincipe,

– regelgevingsdruk en kwaliteit van de regelgeving.

De commissie behandelt vervolgens de fiches via onderstaande procedure:

a de algemene commissie zal z.s.m. na ontvangst van de fiches haar oordeel geven;

b zij attendeert de vaste commissies op door haar geselecteerde fiches door middel van een stafnotitie;

c elke vaste commissie ontvangt een kort verslag van de beoordeling van de fiches die haar regarderen en kan vervolgens besluiten al dan niet de aanbeveling van de algemene commissie te volgen;

d de vaste commissies behandelen altijd de notities en de beoordeling op een procedurevergadering.

In de toekomst kan de Kamer zich buigen over de vraag of het wenselijk is de ficheprocedure aanzienlijk meer te verzwaren, bijvoorbeeld naar analogie van het Engelse scrutiny systeem of één van de in de bijlage beschreven procedures van andere parlementen. Hierbij kan ook aandacht besteed worden aan de mogelijkheid van een verzwaarde ficheprocedure, waarbij de Kamer zich regelmatig van de vorderingen in de onderhandelingen over bepaalde belangrijke dossiers op de hoogte laat houden. Gezien de aanzienlijke implicaties van dit soort initiatieven voor de werkwijze van de Kamer en de financiële consequenties vanwege de benodigde stafcapaciteit is het vooralsnog te vroeg om tot een dergelijke verzwaring van de behandeling van de fiches te besluiten.

5. Een reeds aanwezige mogelijkheid voor het volgen van bepaalde belangrijke dossiers is om de regering te verzoeken de Kamer op de hoogte te houden van de voortgang van het overleg in Raadskader met betrekking tot deze geselecteerde dossiers. Een dergelijk verzoek zou kunnen voortvloeien uit de bespreking van een fiche of een geannoteerde agenda door een vaste commissie en zou met name kunnen gelden voor onderwerpen die een lange looptijd in Raadskader hebben en van politiek belang zijn.

6. Alle fiches worden voortaan geagendeerd op het Europa-overleg.

7. De algemene commissie zal vaste commissies adviseren over mogelijk vooroverleg over bepaalde dossiers met belangengroepen en deskundigen alvorens hierover overleg met de regering plaats vindt (voorstellen hiertoe op te nemen in fichebeoordeling die besproken wordt tijdens procedurevergadering).

8. De algemene commissie beveelt de vaste commissies aan vaker overleg ten principale met de regering te organiseren over specifieke fiches, met name over belangrijke groenboeken en witboeken van de Europese Commissie. Zij zal vaste commissies op de wenselijkheid van dergelijk overleg blijven wijzen via de attenderingen op de fiches. Dergelijk overleg zou vooraf gegaan kunnen worden door een hoorzitting van de betreffende vaste commissie met belangengroepen en deskundigen.

9. Mede gelet op de verplichtingen tot informatievoorziening over groen- en witboeken aan nationale parlementen die voortvloeien uit het Verdrag van Amsterdam (Protocol nr. 13, lid I.1) wordt de regering verzocht de Nederlandse reactie op groen- en witboeken in de vorm van een notitie (in plaats van een fiche) aan de Kamer (in casu de algemene commissie en relevante vaste commissies) toe te zenden. Men kan de regering eventueel vragen de reactie niet eerder aan de Europese Commissie te sturen dan nadat de Tweede Kamer de reactie heeft kunnen bestuderen.

10. De regering wordt gevraagd om tijdiger en regelmatiger toezending van de fiches. De Kamer kan een termijn afspreken waarbinnen fiches, na verschijning van het Commissievoorstel, de Kamer dienen te bereiken (bijvoorbeeld 30 dagen).

2.3. Toelichting bij nationale wetgeving

Bij wetsvoorstellen wordt niet altijd eenduidig verwezen naar het feit dat het een omzetting van een Europese richtlijn in nationale wetgeving betreft. Hier zou meer aandacht aan besteed moeten worden, omdat op deze wijze duidelijk wordt hoeveel Europese wet- en regelgeving leidt tot nationale wetgeving. Dit voorstel uit de evaluatie is ook tijdens de behandeling van de Raming 1999 door D66 naar voren gebracht en door de Voorzitter van de Kamer positief begroet. De algemene commissie is door het Presidium gevraagd hierover advies uit te brengen.

Voorstel:

11. Op elk nationaal wetsvoorstel dat voortkomt uit Europese regelgeving wordt voortaan een eenduidige verwijzing naar de betreffende Europese regel opgenomen in de titel van het wetsvoorstel en/of de nummering van de Kamerstukken. De algemene commissie merkt op dat slechts een geringe verandering van de titel van wetsvoorstellen en de nummering van Kamerstukken al voldoende duidelijkheid kan scheppen. Het werken met een verschillende kleur papier, zoals gesuggereerd tijdens het debat over de Raming voor 1999, heeft alleen zin wanneer alle EU-gerelateerde stukken in die kleur worden afgedrukt. Dit vereist steeds een ambtelijke afweging. Ter voorkoming van de extra procedures die dit met zich mee zou brengen geeft de commissie de voorkeur aan het volgende voorstel:

«25 892 Regels inzake de bescherming van persoonsgegevens (Wet bescherming persoonsgegevens)» wordt:

«25 892 (EG: 95/46) Regels inzake de bescherming van persoonsgegevens (Wet bescherming persoonsgegevens), mede ter omzetting van Richtlijn 95/46/EG»

De regering wordt verzocht hierover een passage op te nemen in de Aanwijzingen voor de wet- en regelgeving.

2.4. Informatievoorziening na het Verdrag van Amsterdam

Op grond van het protocol bij het Verdrag van Amsterdam over de rol van nationale parlementen kan de Kamer in de toekomst beter controleren of zij wel voldoende tijd heeft gekregen zich over voorstellen voor Europese besluiten te buigen. Het protocol schrijft een periode van ten minste zes weken voor tussen de ontvangst door het parlement van een Europees voorstel en besluitvorming daarover in de Raad.

Voorstellen:

12.

a. De Kamer verzoekt de regering haar voortaan alle door het protocol bestreken Europese voorstellen voor wet- en regelgeving in de Nederlandse taal toe te zenden onmiddellijk na ontvangst van deze stukken door de regering. Op verzoek van de regering kan in urgente gevallen worden toegestaan dat de stukken in één van de drie werktalen van de Unie worden toegezonden (Engels, Duits of Frans).

b. De Kamer verzoekt de regering om correcte toepassing van het protocol, door niet eerder met besluitvorming in de Raad in te stemmen dan nadat ten minste zes weken zijn verstreken sinds de ontvangst door het parlement van de Nederlandstalige versie van Europese voorstellen.

c. De Kamer registreert op welk moment zij Europese voorstellen van de regering ontvangt. Vaste commissies kunnen op geannoteerde agenda's nagaan of documenten die voor besluitvorming voorliggen inderdaad ten minste zes weken van tevoren aan de Kamer zijn gezonden.

3. Contacten met Nederlandse EP-leden

De discussie over contacten tussen Nederlandse Europarlementariërs en de Tweede Kamer heeft een lange geschiedenis. In het verleden is in de Tweede Kamer wel het idee geopperd, onder andere door de fractie van D66 en door het lid Jurgens (PvdA), om Europarlementariërs spreekrecht te geven in (commissies van) de Tweede Kamer, of een gemengde commissie voor Europese zaken in te stellen waarin naast nationale ook Europese parlementariërs zitting zouden hebben. Beide varianten komen voor in een aantal andere parlementen van EU-lidstaten (zie bijlage).

De Commissie-Deetman (Bijzondere Commissie Vraagpunten Staatkundige, Bestuurlijke en Staatsrechtelijke Vernieuwing) heeft als één van de Europese vraagpunten de mogelijke omvorming van de bestaande commissie voor Europese zaken tot een gemengde commissie van Tweede Kamerleden en leden van het Europees Parlement behandeld. Dit vraagpunt is uiteindelijk in de eindrapportage van de Commissie-Deetman d.d. 25 februari 1994 in handen gesteld van de vaste commissie voor EG-zaken teneinde hierover concrete voorstellen aan de Kamer te presenteren (Kamerstuk 21 427, nr. 101, p. 25). Hieraan is door de commissie echter geen gevolg gegeven, omdat in het verleden reeds over dezelfde materie was geadviseerd. De vaste commissie had, ten tijde van de vaststelling van het nieuwe Reglement van Orde van de Kamer, reeds voorgesteld Nederlandse EP-leden spreekrecht te geven in vergaderingen van vaste commissies en inbrengrecht wat betreft de schriftelijke stukken. De Commissie voor de Werkwijze heeft deze voorstellen echter afgewezen, zoals zij ook in het verleden reeds dergelijke voorstellen had afgewezen.

Sinds het aantreden van de nieuwe Tweede Kamer in mei 1998 is de discussie nieuw leven ingeblazen. Zo heeft fractievoorzitter De Hoop Scheffer (CDA) tijdens het debat over de Regeringsverklaring in september 1998 opnieuw een voorstel gedaan tot het instellen van een gemengde commissie. De fractie van D66 toonde zich hiervan ook een voorstander.

Naar aanleiding van een brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van delegatieleider Bertens van de D66-leden in het Europees Parlement heeft de algemene commissie voor Europese zaken tijdens haar procedurevergadering van 10 september besloten een gesprek aan te gaan met de delegatieleiders van alle Nederlandse EP-leden, waarin over samenwerkingsvormen zou worden gesproken. Dit gesprek vond plaats tijdens het werkbezoek van de commissie aan Brussel, op 28 september 1998. Met een delegatie van Nederlandse Europarlementariërs (Van Velzen, Brinkhorst, Castricum, Wiebenga, Lagendijk, Van Dam) is gesproken over de relatie tussen de Tweede Kamer en het Europees Parlement, en de Nederlandse leden hiervan. De discussie spitste zich toe op een aantal terreinen van samenwerking:

a. Politieke contacten

Door de verschillende woordvoerders werd benadrukt dat de politieke contacten primair en rechtstreeks tussen de fracties en hun vertegenwoordigers in Brussel moeten plaatsvinden. In de praktijk gebeurt dit ook, ondermeer door aanwezigheid van Europarlementariërs bij de wekelijkse fractievergaderingen, en door informele contacten tussen woordvoerders en EP-leden over specifieke onderwerpen. Op dit punt zijn geen knelpunten gesignaleerd.

Een ander discussiepunt was het voorstel om Nederlandse Europarlementariërs spreekrecht te geven in overleggen van de Tweede Kamer (zie hierboven) waartoe het CDA en D66 voorstellen hebben gedaan. Vanuit het EP is door Bertens in zijn brief aan de Voorzitter aangedrongen op overleg tussen vertegenwoordigers van beide parlementen waarbij dit punt ondermeer aan de orde zou moeten komen. De gedachtenwisseling met de EP-leden leerde dat er weliswaar bij hen behoefte bestaat aan nauwer contact met de Kamer, maar dat de gedachte van spreekrecht verschillend wordt beoordeeld. Ook door een aantal Kamerleden werd de introductie van spreekrecht als problematisch gezien.

In de discussie over het verlenen van spreekrecht zijn zowel positieve als negatieve argumenten aan te voeren.

Voordelen:

– inhoudelijke inbreng van EP-leden kan de controle op de regering verbeteren,

– actuele discussies in Brussel kunnen zo ingebracht worden in de debatten hier

– meer aandacht voor Europa in de pers en bij het publiek.

Nadelen:

– constitutioneel: de regering is geen verantwoording schuldig aan het EP of EP-leden; deze hebben ook geen mandaat voor taakuitoefening in de Tweede Kamer,

– het is onduidelijk namens wie of wat de EP-leden spreken (namens hun fractie in het EP?, namens hun Nederlandse politieke groepering?, namens zichzelf?) ,

– het tijdsbeslag van vergaderingen dreigt te groeien als zowel fractiewoordvoerders als EP-leden van de verschillende partijen een inbreng willen hebben in het overleg.

Ook moet een aantal praktische vragen beantwoord worden indien de Kamer zou willen overgaan tot spreekrecht voor EP-leden in de Tweede Kamer:

– in welke vergaderingen (vaste commissies of slechts de commissie voor Europese zaken) krijgen zij spreekrecht en wie beslist dat?

– wordt dit ad hoc besloten of geldt het voor alle vergaderingen van de betreffende commissie?

– is steeds vooraf melding aan het Presidium en eventueel toestemming van het Presidium nodig?

– geldt het recht alleen voor Nederlandse of voor alle Europarlementariërs?

De commissie volstaat op dit moment met het naar voren brengen van de volgende overwegingen:

De leden van de commissie zijn niet gekomen tot een eenduidig standpunt over de wenselijkheid van een spreekrecht voor Nederlandse Europarlementariërs in de Tweede Kamer. Op dit moment bestaat reeds de mogelijkheid om Europarlementariërs uit te nodigen om in commissieverband van gedachten te wisselen over allerlei onderwerpen. Een meerderheid van de leden van de commissie voelt er voor om de bestaande mogelijkheden uit te breiden, en Europarlementariërs de gelegenheid te bieden om – al of niet geclausuleerd – deel te nemen aan beraadslagingen met de regering en dus ook in overleg te treden met de bewindslieden. De commissie acht zich niet in de positie om de constitutionele vragen die hieraan verbonden zijn zelf te beantwoorden, en zal dit aspect voorleggen aan de Commissie voor de Werkwijze.

b. Intensivering van de communicatie tussen Tweede Kamer en het EP

Tijdens het overleg is ook gesproken over mogelijkheden ter verbetering van het logistieke verkeer tussen het EP en de Tweede Kamer. Hiervoor werden enkele suggesties gedaan die besproken zouden kunnen worden in het kader van de werkzaamheden van de commissie.

13. De Kamer kan overwegen een liaison-functie te creëren in Brussel, analoog aan voorzieningen die het Deens en Fins parlement hebben getroffen en die ook andere parlementen overwegen (Italië, VK). De desbetreffende functionaris zou het oog en oor van de Kamer in Brussel moeten zijn en met name ten behoeve van de vakcommissies moeten signaleren welke stukken in Brussel van belang zijn voor de Kamer.

De liaison-functie zou zich met name richten op:

– het signaleren van ontwikkelingen in Brussel op voor de Kamer interessante dossiers,

– het onderhouden van contacten met Nederlandse EP-leden en rapporteurs op belangrijke dossiers,

– het bevorderen van inhoudelijke contacten tussen vaste commissies in de Tweede Kamer en hun zustercommissies in het Europees Parlement,

– het onderhouden van contacten met ambtenaren op de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging, de Europese Commissie en het Raadssecretariaat,

– samenwerking met de bureaus van EP en de Commissie in Den Haag,

– logistieke ondersteuning ten behoeve van werkbezoeken en dergelijke.

14. Een wat minder vergaand voorstel is om de staf van de commissie met de taak te belasten om de contacten in Brussel verder uit te bouwen en het traject van bepaalde onderwerpen/voorstellen te volgen en hierover te rapporteren aan de verschillende vakcommissies. Dit impliceert dat de samenstelling van de staf hiervoor moet worden geëquipeerd.

De commissie adviseert de Kamer om de instelling van een liaison-functie op termijn in overweging te nemen, en om vooruitlopend hierop een functionaris vanuit de staf van de commissie specifiek te belasten met de verdere uitbouw van de contacten in Brussel.

c. Contacten op sectoraal niveau

De kontakten tussen het EP en de TK hoeven zich – ook op ambtelijk niveau – niet te beperken tot de staf van de commissie voor EU-Zaken. Met name contacten van de vakcommissie in de Tweede Kamer met haar vakcommissie in het EP kunnen een zeer nuttige bijdrage leveren aan de informatie en kennis over Europese besluitvorming in de Tweede Kamer.

Vaste Kamercommissies kunnen worden gestimuleerd om vaker op bezoek te gaan bij hun zustercommissies in het Europees Parlement. Gezien de vaak technische en sectorale aard van de meeste onderwerpen die op Europees niveau spelen is dergelijk sectoraal contact de meest aangewezen weg om als Tweede Kamer zicht op Europese besluitvorming op de verschillende beleidsterreinen te houden. Een voordeel hierbij is dat de EP-commissies vaak op maandagmiddag vergaderen, waardoor de agenda's van beide parlementen ruimte bieden voor contacten aan bijvoorbeeld het begin van de middag of rond lunchtijd. De Kamercommissies zouden daarna een deel van de EP-commissievergadering kunnen bijwonen.

De ambtelijke staf (griffiers en stafmedewerkers) van de vakcommissies zou eveneens vaker contact kunnen opnemen met hun tegenspelers in het Europees Parlement, bijvoorbeeld door regelmatig of bezoek te gaan of stage in Brussel te lopen. Daarbij zou ook met betrokken beleidsambtenaren op de PV en bij de Europese Commissie van tijd tot tijd gesproken kunnen worden. De staf van de commissie voor EU-Zaken zou hierbij een stimulerende en faciliterende rol kunnen spelen, bijvoorbeeld door het organiseren van de stages, het leggen van contact met de PV en de Europese Commissie, en informatievoorziening over de mogelijkheden die bestaan voor stages en bezoeken.

Met het bevorderen van contacten van commissie tot commissie zou in het budget van vaste Kamercommissies rekening gehouden moeten worden.

4. Externe contacten

Het belang van de nationale parlementen en COSAC wordt in het Verdrag van Amsterdam erkend. COSAC zal in de toekomst meer inhoudelijke bijdragen kunnen leveren aan discussies in de Raad. Een voortgezette actieve deelname vanuit de Tweede Kamer aan COSAC is dan ook gewenst. Datzelfde geldt voor de toenemende pogingen vanuit het Europees Parlement om nationale parlementen bij zijn discussies te betrekken en de informatie-uitwisseling tussen EP en nationale parlementen te verbeteren.

Voorstel:

15. De algemene commissie voor Europese zaken zet zich ervoor in de Nederlandse bijdrage aan de COSAC verder te structureren door:

a het benoemen van vaste afgevaardigden en plaatsvervangers in de delegatie vanuit de Tweede Kamer (en zij verzoekt de Eerste Kamer hetzelfde te doen),

De samenstelling van deze vaste delegatie is als volgt:

Vaste leden: 1 lid PvdA-fractie, 1 lid VVD-fractie, 1 lid CDA-fractie 1 lid D66-fractie

Vaste plaatsvervangers: 1 lid PvdA-fractie, 1 lid VVD-fractie, 1 lid fractie GroenLinks, 1 lid Fracties SGP/RPF/GPV

b de inhoudelijke voorbereiding te doen plaatsvinden in een delegatievergadering, in samenwerking met de afgevaardigden uit de Eerste Kamer.

5. Ambtelijke ondersteuning

Uit het bovenstaande vloeit een aantal organisatorische consequenties voort. Bij acceptatie van de aanbevelingen is het noodzakelijk de ambtelijke ondersteuning van de commissie uit te breiden. Op dit moment beschikt de commissie over een griffier in deeltijd en een voltijds stafmedewerker die is gedetacheerd vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De stafmedewerker internationaal beleid, die ook voor de commissies defensie en buitenlandse zaken werkt, verleent eveneens hand- en spandiensten. De taken die de staf vervult zijn de inhoudelijke en logistieke ondersteuning van de algemene commissie, het beoordelen van de fiches en het schrijven van notities over enkele geselecteerde fiches, het voorzien van de gehele Kamer van informatie over actuele ontwikkelingen in Brussel, het beantwoorden van vragen van leden en medewerkers, en het organiseren van uitgaande en inkomende werkbezoeken, deelname van leden aan conferenties en informatievoorziening aan externe contacten.

De taakuitbreiding van de staf als gevolg van bovenstaande aanbevelingen kan er als volgt uitzien:

– vervullen van een liaison-functie met Brussel, mede door regelmatige bezoeken aan Brussel,

– uitbreiding van de beoordeling van de fiches en eruit voortvloeiende aanbevelingen aan vaste commissies

– uitbreiding van het aantal stafnotities over fiches,

– inhoudelijke ondersteuning van de delegatie naar de COSAC en van commissie afvaardigingen naar EP-rondetafelconferenties en andere internationale bijeenkomsten.

Voor deze taakuitbreiding is uitbreiding van de staf met ten minste één stafmedewerker wenselijk. Daarnaast zou de detacheringsovereenkomst met het Ministerie van Buitenlandse Zaken moeten worden voortgezet en verdient het aanbeveling één griffier geheel geheel aan Europese zaken toe te wijzen. Ten behoeve van de liaison-functie met Brussel dient ook een budget ter beschikking te worden gesteld.

6. Instelling van een permanente commissie voor EU-zaken

De Tweede Kamer heeft op 20 mei 1998 (Handelingen TK 79, p. 5721) besloten om een algemene Commissie voor Europese Zaken in te stellen voor de huidige zittingsperiode van de Kamer op basis van artikel 17 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer. Hiermee is de algemene Commissie voor Europese Zaken de enige «algemene» Commissie en daarmee de enige Kamercommissie die niet met name genoemd wordt in het Reglement van Orde.

Naar aanleiding van de evaluatie van de algemene Commissie voor Europese Zaken over de zittingsperiode 1994–1998 heeft de algemene Commissie voor Europese Zaken op 11 juni jl. besloten om de Kamer te verzoeken de instelling van een (permanente) «Commissie voor EU-Zaken» mogelijk te maken door middel van een wijziging van het Reglement van Orde.

Daarmee sluit de Kamer aan bij de situatie in vrijwel alle andere parlementen van de lidstaten, waar een vaste commissie specifiek belast is met Europese aangelegenheden.

De algemene commissie hecht er aan erop te wijzen dat zij enerzijds een eigen taak heeft in het voeren van debatten met de regering over het brede terrein van de EU, maar het tevens als haar opdracht beschouwt om de informatievoorziening en het politieke debat over Europese besluitvorming te stimuleren. De eerste verantwoordelijkheid voor bespreking van Europese dossiers op de beleidsterreinen van de vakcommissies ligt vanzelfsprekend bij de vaste commissies zelf.

Procedure

Een voorstel tot instelling van een permanente commissie moet door de voorzitter van de algemene Commissie voor Europese Zaken gericht worden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer. Voor de onderbouwing van het voorstel kan verwezen worden naar de evaluatie. De Voorzitter van de Kamer zal vervolgens de Commissie voor de Werkwijze van de Kamer vragen om verslag uit te brengen over het voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde. De algemene Commissie voor Europese Zaken antwoordt vervolgens in een Nota naar aanleiding van het Verslag, waarna de Kamer zich plenair over het voorstel kan uitspreken.

16. Voorstel van de algemene Commissie voor Europese Zaken voor wijziging van het Reglement van Orde:

«Artikel 21b. De commissie voor EU-Zaken

Er is een commissie voor EU-Zaken. Zij is belast met de behandeling van Verdragen en Overeenkomsten in het kader van de Europese Unie, met de voor- en nabespreking van Raden (voor zover toepasselijk in samenwerking met de vaste commissies), alsmede met de voorlichting, advisering en ondersteuning van de Kamer en de commissies bij de controle op de besluitvorming door de instellingen van de Europese Unie.

Toelichting

De motivering van dit voorstel volgt uit bijgevoegde evaluatie van de algemene Commissie voor Europese Zaken over de zittingsperiode 1994–1998.

BIJLAGE Werkwijze van commissies Europese zaken in andere EU-parlementen – een vergelijking

De algemene commissie voor Europese zaken heeft verzocht om een vergelijking van de procedures die gelden in de nationale parlementen van de EU-lidstaten ten aanzien van de controle op Europese besluitvorming. In de onderstaande vergelijking wordt gekeken naar de procedures in de kamers van afgevaardigden in de EU-lidstaten. Hierbij worden vooral de procedures behandeld in parlementen die een sterke controle op hun regering uitoefenen of procedures die van bijzondere interesse zijn in het kader van de discussie over controle op Europese besluitvorming in de Tweede Kamer.

Bij deze vergelijking komen de volgende aspecten van het werk van de EU-commissies aan de orde:

a overleg met de regering over Europese ministerraden,

b informatievoorziening, d.w.z. de toezending door de regering en behandeling van informatie over Europese voorstellen,

c deelname van Europarlementariërs aan de werkzaamheden,

d openbaarheid van vergaderingen.

A. Overleg met de regering over Europese ministerraden

Het Deense parlement heeft de meest vergaande procedure voor overleg met de regering over Raadszittingen in Brussel. Iedere vrijdag vergadert de Europacommissie om de ministers een mandaat mee te geven voor de onderhandelingen in de erop volgende week in de Raad. De minister mag alleen in overleg met het parlement – de commissie kan hiertoe binnen enkele uren bijeen geroepen worden – van het mandaat afwijken.

In Oostenrijk kan de EU-commissie in het parlement advies over bepaalde dossiers uitbrengen. Als zij dit heeft gedaan, dan is de regering verplicht zich hieraan te houden bij de besluitvorming in Brussel. Zij mag alleen ervan afwijken om dringende redenen van buitenlands en integratiebeleid.

Ook in Finland worden elke vrijdag de Raadszittingen van de week erop voorbesproken en wordt verslag uitgebracht van eerdere Raden. De Europese Raad wordt voor en nabesproken. Het parlement kan de regering adviseren over Europese onderwerpen. De door de EU-commissie naar voren gebrachte standpunten zijn politiek bindend voor de regering, maar vormen geen mandaat zoals in de Deense situatie.

In Zweden vindt eenzelfde wekelijkse voorbespreking door de EU-commissie op vrijdag plaats. De Zweedse regering is echter verplicht uiterlijk maandag om 12 uur de geannoteerde agenda, en bij belangrijke onderwerpen een ministeriële nota, aan het parlement te zenden. De parlementaire standpunten zijn niet formeel bindend, maar de regering wordt wel geacht ernaar te handelen.

De Duitse EU-commissie ontvangt vooral schriftelijke informatie van de regering over Raadsagenda's. Eventueel kan de commissie om een mondelinge toelichting vragen. De commissie kan, indien zij dit wil, advies uitbrengen aan de regering over besluiten die op EU-niveau genomen zullen worden. Als zij dit doet, dan moet de regering daarmee rekening houden. De commissie kan ook in verband met te korte termijnen voor advies besluiten dat de regering een parlementair voorbehoud moet maken.

Ook in Engeland geldt een parlementair voorbehoud, zoland de EU-commissie een dossier nog niet heeft vrijgegeven. Het Engelse parlement kent geen overleg over Raadsagenda's, maar wordt wel door de regering per dossier op de hoogte gehouden van de stand van de onderhandelingen.

In Frankrijk heeft de regering eveneens toegezegd in Brussel een parlementair voorbehoud te zullen maken, indien het parlement voornemens is bepaalde voorstellen nog aan een onderzoek te onderwerpen. Verder kunnen commissies op verzoek met de regering van gedachten wisselen over standpunten die in Brussel worden ingenomen.

Dat laatste geldt voor alle parlementen van de lidstaten. In België en Luxemburg zendt de regering ook schriftelijk vantevoren en achteraf informatie over Raadsagenda's aan het parlement. De meeste andere parlementen kennen geen formeel parlementair voorbehoud.

Samenvattende vergelijking:

Mandaat: DK

Bindend advies: Ö

Politiek bindend advies: S, FIN

Parlementair voorbehoud: VK,

o.v.v. parlement evt: D, F,

Niet openbaar (met regering): DK, S

B. Informatievoorziening

De ficheprocedure van de Tweede Kamer is vergelijkbaar met de procedures in een aantal andere lidstaten, waar de regering het parlement informeert over nieuwe Europese voorstellen. In een aantal landen geldt een grondwettelijke informatieplicht van de regering ten aanzien van Europese besluitvorming. Hoewel verschillende fracties, tijdens het overleg over de nota «Parlement en Europese Unie», daar ook voor Nederland voorstander van zijn, heeft de regering dat bij monde van de Minister van Binnenlandse Zaken tijdens het genoemde overleg afgewezen. Overigens geldt voor vrijwel alle lidstaten dat de regering de meeste Europese voorstellen rechtstreeks doorzendt naar het parlement, in de meeste gevallen aan de commissie voor EU-zaken. In enkele landen is het gebruikelijk dat de regering daarbij commentaar geeft op de gevolgen voor de nationale rechtsorde.

De Nederlandse ficheprocedure gaat minder ver dan bijvoorbeeld het «scrutiny» proces dat het Engelse parlement op Europese voorstellen toepast. Dit proces bevat waarschijnlijk in Europa de meest volledige en systematische analyse van Commissievoorstellen. Alle voorstellen van de Europese Commissie worden door de beide Kamers van het parlement geanalyseerd, beoordeeld en indien nodig besproken. Dit gebeurt bovendien via de eigen middelen van het parlement. De regering is verplicht binnen 12 dagen na ontvangst van een document op het Ministerie van Buitenlandse Zaken een uitgebreid «Explanatory Memorandum» aan het parlement te sturen, maar in tegenstelling tot de Nederlandse situatie is het Commissievoorstel en niet het regeringsdocument uitgangspunt bij de analyse. Een aanzienlijke staf ondersteunt het Engelse parlement en maakt over elk Commissievoorstel en begeleidend Memorandum een analyse met een voorstel voor behandeling. Essentieel bij het «scrutiny process» is volgens het Engelse Lagerhuis de verplichting voor de regering om pas in te stemmen met Europese wetgevingsvoorstellen als het parlement de documenten heeft vrijgegeven1.

In Luxemburg worden ook alle door de regering verplicht toegezonden Europese voorstellen door de EU-commissie beoordeeld en ingedeeld in vier categorieën: a) louter technische documenten die niet van politiek belang zijn, b) documenten waarvan de procedure op Europees niveau al te ver gevorderd is voor standpuntbepaling in het parlement,

c) documenten die nader onderzoek behoeven en d) documenten waarover de commissie advies wil uitbrengen aan de regering. Dat laatste houdt in dat een rapport wordt opgesteld, eventueel gevolgd door een openbaar debat.

De Deense commissie voor EU-zaken behandelt ten principale alle Europese voorstellen zelf, hoewel vakcommissies door haar worden geïnformeerd over haar werkzaamheden en eventueel zelf aanvullende actie kunnen ondernemen. Sinds begin 1997 is de Deense regering verplicht over elk richtlijnvoorstel, groenboek en witboek, alsmede andere belangrijke wetgevingsvoorstellen van de Europese Commissie, een notitie aan het parlement te sturen, en wel binnen 10 weken na ontvangst door de Raad van het voorstel. Hiermee volgt Denemarken het Nederlandse fichesysteem, met uitzondering van de tijdsbepaling. Net als in Nederland produceert een stafmedewerker van de commissie notities over geselecteerde voorstellen, bestemd voor de leden van de commissie. Sinds 1996 organiseert de Deense commissie voor EU-zaken regelmatig hoorzittingen over groenboeken en witboeken die van belang worden geacht en stuurt haar mening daarover aan de Europese Commissie.

Het Duitse parlement ontvangt systematisch alle voorstellen van de Europese Commissie en beschikt over een onderzoeksstaf die om achtergrondinformatie en analyses gevraagd kan worden. De Duitse regering heeft een grondwettelijke plicht (sinds de debatten over het Verdrag van Maastricht) om het parlement in een zo vroeg mogelijk stadium te informeren over Europese voorstellen en het parlement heeft een grondwettelijk recht op deelname aan de Europese politiek van de regering. De regering stuurt dan ook alle Europese voorstellen vergezeld van een commentaar met inhoud, gevolgen en vooruitzichten voor de onderhandelingen in de Raad naar de Bundestag. De «Unionsausschuss» in de Bundestag kan zelfstandig tegenover de regering een positie over een Europees voorstel innemen, eventueel samen met een vakcommissie. Zij is ook degene die de wensen van de andere commissies inventariseert ten aanzien van de behandeling van de toegezonden Europese voorstellen.

Ook de Franse regering heeft een grondwettelijke plicht het parlement Europese wetsvoorstellen zo spoedig mogelijk toe te zenden. Zowel de Assemblee als de Senaat hebben een speciale parlementaire «delegatie» die zorg draagt voor het doorverwijzen van belangrijke documenten naar betreffende vakcommissies. De «delegatie» kan hierbij advies geven en eventueel een parlementaire resolutie voorstellen, die vervolgens door de vakcommissie wordt besproken. De «delegatie» benoemt voor geselecteerde Europese voorstellen zelf rapporteurs die het voorstel nader bestuderen en een oordeel geven over de mogelijke effecten ervan op de nationale rechtsorde. Deze rapporten dienen ter informatie voor de vakcommissies.

De Finse regering is eveneens verplicht het parlement over Europese voorstellen te informeren. De commissie voor EU-zaken kan vervolgens vakcommissies vragen te rapporteren over Europese zaken die hen aangaan.

In Zweden geldt dezelfde plicht voor de regering het parlement over nieuwe voorstellen te informeren, maar hoeft alleen over belangrijke voorstellen een uitgebreide toelichting te sturen. De adviescommissie voor EU-zaken besluit of eventueel verder overleg met de regering wenselijk is over zo'n onderwerp. Net als in Nederland worden zowel de vakcommissies als de adviescommissie voor EU-zaken over Europese voorstellen geïnformeerd.

Het systeem dat in België wordt toegepast steunt net als het Nederlandse op de eigen selectie door het parlement van dossiers waarover nadere informatie door de eigen staf wordt opgesteld. Wel heeft de regering sinds 1993 de plicht heeft om alle Europese voorstellen aan het parlement te zenden. Elke fractie in de EU-commissie van het parlement selecteert een Commissievoorstel waarover een aangewezen rapporteur, ondersteund door een kleine staf een technisch fiche opstelt, dat door de EU-commissie behandeld wordt en eventueel kan worden doorverwezen naar een vaste commissie.

Samenvattende vergelijking:

– NL: regering stuurt fiches over vrijwel alle Commissievoorstellen, geen tijdslimiet; commissie EU-zaken attendeert evt. m.b.v. notitie stafmedewerker vaste commissies;

– VK: regering stuurt explanatory memorandum over elk Commissievoorstel binnen 12 dagen; alle Commissievoorstellen door commissie EU-zaken zelf geanalyseerd en behandeld; pas als het parlement het groene licht geeft mag de regering in Brussel instemmen;

– L: regering verplicht tot sturen stukken, zonder commentaar, onmiddellijk na ontvangst; alle documenten worden door de commissie EU-zaken beoordeeld en eventueel van een rapport voorzien;

– DK: regering stuurt notitie over elk Commissievoorstel binnen 10 weken; commissie EU-zaken behandelt voorstellen zelf, evt. met notitie van stafmedewerker;

– D: regering verplicht tot sturen stukken en commentaar op elk Commissievoorstel, z.s.m.; commissie EU-zaken kan mening formuleren en inventariseert behandelingswensen;

– F: regering verplicht tot toezenden stukken, zonder commentaar, geen tijdslimiet; commissie EU-zaken kan rapporteur aanstellen en vakcommissies adviseren;

– FIN: regering verplicht tot toezenden stukken, zonder commentaar, geen tijdslimiet; commissie EU-zaken kan vaste commissies vragen over stukken te rapporteren;

– S: regering verplicht tot toezenden stukken, alleen belangrijke stukken met commentaar; commissie EU-zaken besluit of verder overleg met regering wenselijk is;

– B: regering verplicht tot toezenden stukken, zonder commentaar, geen tijdslimiet; parlement vraagt regering of stafmedewerker om nadere informatie over voorstellen.

C. Deelname van Europarlementariërs aan de werkzaamheden

België beschikt over een gemengde commissie waarin nationale afgevaardigden als leden van het EP in deelnemen. Sinds 1995 zijn de gemengde commissies Europese zaken van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en van de Senaat samengevoegd tot één Federaal Adviescomité voor Europese aangelegenheden. Elk van de drie deelnemende parlementen vaardigt 10 leden af. De EP-leden hebben stemrecht. Elk Belgisch EP-lid kan daarnaast met raadgevende stem deelnemen aan de werkzaamheden van de vaste commissies in de Kamer van Afgevaardigden, voor zover het gaat om wetsvoorstellen en voorlichtende bijeenkomsten. De Belgische EP-leden kunnen bovendien schriftelijke vragen stellen aan de regering.

In het Griekse parlement bestaat eveneens een gemengde commissie met 21 nationale leden en 10 Europarlementariërs. Zij hebben stem- en spreekrecht net als de nationale afgevaardigden.

In Ierland hebben Senaat en Huis van Afgevaardigden een gezamenlijke commissie voor Europese zaken. Ierse EP-leden kunnen zonder spreekrecht deelnemen aan de werkzaamheden. Zij mogen ook geen amendementen indienen op wetsvoorstellen die de commissie behandelt.

Ook in Luxemburg kunnen EP-leden met raadgevende stem deelnemen aan de vergaderingen van de commissie EU en buitenlandse zaken, voor zover het over Europese aangelegenheden gaat.

In beide Oostenrijkse kamers mogen EP-leden aanwezig zijn en advies geven. Zij geven een korte toelichting op de stand van zaken van de discussie over een bepaald onderwerp in het EP.

Ook de Duitse Bondsdag heeft een gemengde commissie, waarin naast 39 nationale parlementariërs ook 11 EP-leden deelnemen. De EP-leden hebben dezelfde rechten als de nationale leden, met uitzondering van het stemrecht.

In de Franse Assemblee kan de EU-commissie Franse EP-leden die bevoegd zijn voor technische dossiers waar de commissie over spreekt uitnodigen om met raadgevende stem aan de werkzaamheden deel te nemen.

De EU-commissie van het Engelse Hogerhuis nodigt Engelse EP-leden uit voor haar vergaderingen voor zover hun verplichtingen dat toelaten.

De Zweedse EU-commissie kan eventueel besluiten om EP-leden (maar ook andere deskundigen) toe te laten tot haar besloten vergaderingen. Zij zijn daar dan als gast aanwezig.

In Portugal voorziet het reglement van orde van de assemblee in regelmatige bijeenkomsten van de commissie Europese zaken met belangstellende Portugese EP-leden. In Spanje, waar een gemengde EU-commissie van Senaat en Huis van Afgevaardigden bestaat, geldt hetzelfde.

De Italiaanse Kamer van Afgevaardigden houdt reglementair na afloop van elk halfjaarlijks voorzitterschap van de Raad van Ministers een ontmoeting met een delegatie van Italiaanse EP-leden. De Italiaanse Senaat kan EP-leden uitnodigen om informatie over een onderwerp te verstrekken en in dat geval woont één afgevaardigde per EP-fractie de vergadering bij.

Samenvattende vergelijking:

Gemengde commissie:B, Gr, D
Stemrecht in EU-commissie:B, Gr
Raadgevende stem in EU-commissie:B, Ö, L, F (op uitnodiging)
Spreekrecht in EU-commissie:B, Gr, D, VK (HoL), S (op uitnodiging)
Deelname EU-commissie zonder spreekrecht:IRL
Schriftelijke vragen:B
Raadgevende stem in vaste commissies:B
Regelmatige bijeenkomsten met EP-leden:P, E, I

D. Openbaarheid van vergaderingen

Openbaar zijn de vergaderingen van de commissies in België, Griekenland, Italië, Ierland, Oostenrijk en Spanje. Deze openbaarheid geldt, voor zover van toepassing, voor beide Kamers. In de meeste van deze landen kunnen de commissies in bepaalde gevallen besluiten toch achter gesloten deuren te vergaderen. In het VK zijn vergaderingen openbaar wanneer getuigen gehoord worden, maar gesloten als de commissie zelf beraadslaagd. In Ierland worden vergaderingen ook rechtstreeks op televisie uitgezonden.

Niet openbaar zijn de vergaderingen in Denemarken, Zweden, Finland, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en Portugal. In dat laatste land zijn vergaderingen echter wel openbaar voor de pers als Europese wetgevingszaken worden besproken of goedgekeurd en als verslagen over wetsontwerpen worden behandeld en in stemming gebracht.

Samenvattend:

Openbaar:B, Gr, I, IRL, Ö, E, VK
Niet openbaar:DK, D, FIN, F, P, Z, L

XNoot
1

Zie hierover de brochure «The European Scrutiny System in the House of Commons», pagina 25.

Naar boven