nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 9 april 1999
Inleiding
Naar aanleiding van een verzoek daartoe van de vaste commissie voor Buitenlandse
Zaken (uw brief Buza 13/99 van 11 maart jl.) doe ik u hierbij aanvullende
informatie toekomen inzake de ontwikkelingen in Irian Jaya en op Ambon en
een reactie op het Human Rights Watch Report over de situatie in Irian Jaya.
Irian Jaya
De situatie op Irian Jaya is tot nu toe, in vergelijking met andere delen
van Indonesië relatief rustig gebleven. Niet uitgesloten wordt dat in
de aanloop naar de verkiezingen hierin verandering zou kunnen komen; dat geldt
overigens voor meer delen binnen de republiek. Van voorstanders van onafhankelijkheid
werd vernomen dat momenteel overleg gaande is of de verkiezingen al dan niet
geboycot zouden moeten worden.
Op 26 februari jl. vond de medio vorig jaar aangekondigde «nationale
dialoog» tussen President Habibie en verschillende Irianese leiders
plaats. Volgens berichtgeving uit verschillende bronnen is deze bijeenkomst
buitengewoon rustig verlopen en werd het onderwerp onafhankelijkheid tijdens
deze bijeenkomst alleen door Lemasa-leider Tom Beanal, prominent vertegenwoordiger
van de Amungwe-stam, aan de orde gesteld. President Habibie deelde na afloop
mee dat hij de oproep voor meer autonomie voor Irian Jaya begreep.
Van de strafzaken die aanhangig zijn gemaakt naar aanleiding van de vlagincidenten
in juli 1998 in verschillende steden op Irian Jaya (Biak, Jayapura, Sorong
en Wamena) is alleen het proces in Biak tot een einde gekomen. De straffen
die in dit proces zijn uitgesproken variëren van 7 maanden tot 6,5 jaar,
afhankelijk van de rol die betrokkenen hebben gespeeld bij genoemd incident.
De meeste veroordeelden zijn in beroep gegaan tegen genoemde vonnissen.
De andere processen zullen nog zeker een maand in beslag nemen. Daarbij
zij aangetekend, dat de gebeurtenissen in Biak aanzienlijk ernstiger van aard
waren dan die in andere genoemde plaatsen. De verwachting is dan ook dat de
vonnissen, waaronder die van de u welbekende heer Windesi, milder zullen uitvallen.
Zoals gesteld bij eerdere gelegenheden, blijft Nederland genoemde processen
nauwlettend volgen.
Inzake het rapport van Human Rights Watch (december 1998) over de mensenrechtensituatie
in Irian Jaya, in het bijzonder naar aanleiding van genoemde incidenten in
juli 1998, kan ik u meedelen dat ik de in het rapport genoemde aanbevelingen
in belangrijke mate onderschrijf.
Er dient een uitvoerig onderzoek te worden ingesteld naar de aanleiding
van de incidenten en de rol van het leger daarbij; er dient een uitvoerig
onderzoek te komen naar de raadselachtige verdwijning van een tiental demonstranten;
er dient een uitvoerig onderzoek te komen naar de doodsoorzaak van de slachtoffers
en tenslotte dienen de mensenrechten en fundamentele vrijheden evenals in
andere delen van Indonesië gerespecteerd te worden.
Zoals u bekend is de Nederlandse bezorgdheid over de ontwikkelingen in
Irian Jaya in het algemeen en over het lot van de begin juli in Biak, Jayapura
en Wamena gearresteerde personen in het bijzonder reeds in september 1998,
tijdens de bilaterale politieke consultaties, expliciet onder de aandacht
gebracht van de Indonesische autoriteiten.
Molukken
In aanvulling op de brief van Minister van Boxtel van 15 maart jl. (Molukkers
in Nederland) kan ik u over de situatie op Ambon en de andere eilanden van
de Molukken het volgende meedelen.
De situatie op Ambon en de andere eilanden blijft aanhoudend onrustig
en derhalve zorgelijk. Het reeds jarenlang fragiele evenwicht tussen christenen
en moslims op met name Ambon lijkt fundamenteel verstoord. Het is niet waarschijnlijk
dat op korte termijn enigerlei verzoening zal plaatsvinden, ondanks pogingen
daartoe van de leiders van de christelijke en islamitische geloofsgemeenschappen.
Het gevaar van het overslaan van deze conflicten naar andere delen van Indonesië,
waarover ik in eerdere brieven inzake de situatie op de Molukken reeds sprak,
is niet ondenkbaar gezien de gevoeligheden die inmiddels in de onderlinge
religieuze verhoudingen zijn geslopen. Op de achtergrond speelt hierbij de
beeldvorming, in met name Islamitische kringen, dat vooral het Islamitische
bevolkingsdeel op Ambon slachtoffer van de recente uitbarstingen is geworden.
Mijn collega voor Ontwikkelingssamenwerking is bereid fondsen beschikbaar
te stellen voor humanitaire hulp aan de slachtoffers van de geweldsuitbarstingen
op de Molukken. De omvang van deze hulp zal worden afgestemd op de geconstateerde
behoefte. Momenteel wordt in overleg met de ambassade te Jakarta bezien hoe
via een internationale organisatie gespecialiseerd in humanitaire hulpverlening
zo spoedig mogelijk noodhulp kan worden verleend.
Overigens kan ik u ook melden dat de EU in de landeninterventie tijdens
de 55e zitting van de VN Commissie van de Rechten van de Mens (Genève
22 maart–30 april a.s.) aandacht besteedt aan de gespannen situatie
op de Molukken. De EU spreekt diepe bezorgdheid over de situatie uit en benadrukt –
nogmaals – het belang de rechten van etnische en religieuze minderheden
in Indonesië te respecteren.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen