Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 26043 nr. 28 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 26043 nr. 28 |
Vastgesteld 21 oktober 2002
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 heeft de volgende vragen voorgelegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van de minister van 28 februari 2002 inzake pensioenvoorziening politieke ambtsdragers (26 043, nr. 27). De minister heeft deze vragen, voorzien van een inleiding, beantwoord bij brief van 18 oktober 2002.
De inleiding en de vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
Hierbij ontvangt u antwoorden op vragen van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzake de pensioenvoorziening voor politieke ambtsdragers (Appa).
De vragen hebben met name betrekking op de mogelijke overgang van de Appa-pensioenen naar fondsvorming en kapitaaldekking.
Op 11 juli 2002 heeft de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de notitie Rechtspositie van politieke ambtsdragers aan de Tweede Kamer gezonden (kamerstukken 28 479). In deze notitie worden, op basis van inventarisaties en beoordelingen, voorstellen geformuleerd tot aanpassing van de financiële rechtspositieregelingen. Met betrekking tot de pensioenregelingen wordt aangegeven dat een projectgroep wordt ingesteld die onderzoek zal verrichten en voorstellen zal ontwikkelen voor nader genoemde moderniseringen en aanpassingen van de pensioenvoorziening.
De projectgroep zal in het bijzonder onderzoek verrichten en maatregelen voorbereiden om voor de Appa-pensioenen de overgang naar kapitaaldekking en fondsvorming te realiseren. Bij deze uitwerking zullen – zoals ook in onderstaande beantwoording aangegeven – de nu door uw Kamer daaromtrent gestelde vragen diepgaand aan de orde komen. De projectgroep wordt gevormd door ambtelijke vertegenwoordigingen van de VNG, het IPO, de Unie van Waterschappen, BZK en de Kamer. Inmiddels heeft de projectgroep de werkzaamheden aangevat.
Inmiddels heb ik ook uw Kamer geïnformeerd over mijn voornemen om over de in de notitie verwoorde voorstellen een advies te vragen van de in te stellen beloningscommissie. In de notitie was reeds aangegeven dat de door de beloningscommissie te verrichten ijking van de beloningspositie van de ambtelijke en politieke top in de sector Rijk aanknopingspunten zou kunnen bieden voor een overeenkomstige herijking van de beloningsposities van de politieke ambtsdragers. Ik meen echter dat het goed is om over het geheel van de voorstellen ten aanzien van politieke ambtsdragers een samenhangend en geobjectiveerd advies van de beloningscommissie te verkrijgen. Dat betreft ook de vraagstukken in de sfeer van de pensioenen. Het ligt in de rede dat de werkzaamheden van genoemde projectgroep worden betrokken bij de advisering door de beloningscommissie. Vervolgens wil ik uw Kamer informeren over het advies en mijn nadere standpuntbepaling.
Als gevolg van de recente wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa, kamerstuk 26043) is de mogelijkheid gerealiseerd om eerder opgebouwde pensioenen over te dragen naar het Appa-pensioen. Het ABP heeft belanghebbenden daartoe uitgenodigd en verzocht hun te informeren over de wens om een voorstel voor overdracht te doen. Inmiddels is gebleken dat diegene die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheden geen nader bericht krijgen, zelfs geen ontvangstbevestiging hebben gekregen van hun aanvraag. Is de minister op de hoogte van deze situatie? Wat gaat de minister ondernemen om er zorg voor te dragen dat het ABP de nodige stappen onderneemt? Is de minister van mening dat het gewenst is dat belanghebbenden voor de verkiezingen in mei duidelijkheid dienen te hebben over de mogelijkheden om al of niet hun oude pensioenrechten over te dragen naar de Appa?
Betrokkenen hebben bij Loyalis Maatwerkadministraties (LMA), de uitvoerder van de Appa-pensioenregeling voor politieke ambtsdragers op Rijksniveau, een aanvraag ingediend voor waarde-overname van elders door hen opgebouwde pensioenaanspraken. LMA heeft zich gewend tot de pensioeninstantie waar die aanspraken nu zijn ondergebracht, voor de nodige gegevens. Dit alles gebeurt overeenkomstig de procedureregels die ter zake gelden. Helaas heeft LMA door een administratieve fout verzuimd aan betrokkenen een bevestiging van de ontvangst van hun aanvragen toe te zenden. Dit verzuim is, met aanbieding van excuses, inmiddels hersteld. Ook zullen betrokkenen tussentijds worden geïnformeerd over de voortgang in de procedure.
De motie Van der Hoeven c.s. is vorig voorjaar aangenomen in de Kamer. Welke redenen liggen eraan ten grondslag dat de regering nu niet met voorstellen, maar slechts met een interpretatie van de motie door het Kabinet komt?
In de notitie Rechtspositie van politieke ambtsdragers wordt uitvoerig ingegaan op kapitaaldekking en fondsvorming voor pensioenen en wat dit zou kunnen betekenen voor de Appa-pensioenen. Aangegeven is dat er voordelen zijn verbonden aan een overgang op kapitaaldekking en fondsvorming en dat het kabinet positief staat ten opzichte van de wens daartoe over te gaan. De ingestelde projectgroep zal onderzoek verrichten en maatregelen voorbereiden om voor de Appa-pensioenen de overgang naar kapitaaldekking en fondsvorming te realiseren.
Gelet op het debat in de Kamer verwondert het de leden van de fractie van de PvdA dat de minister veronderstelt dat de Kamer gesuggereerd zou hebben dat met de aanduiding «onderbrenging bij het ABP» bedoeld zou zijn dat zij voor politieke ambtsdragers een identieke pensioenregeling ambieerden als die van ambtenaren. Waaruit heeft de minister, mede gelet op het afzonderlijk technisch overleg van de vier woordvoerders met de ambtenaar van bijstand – een overleg waarin nog eens nadrukkelijk uitleg is gegeven aan de interpretatie van de motie, afgeleid dat dit de bedoeling zou zijn?
Er is dezerzijds geen veronderstelling dat de Kamer gesuggereerd zou hebben dat met de aanduiding «onderbrenging bij het ABP» zou zijn bedoeld dat de Kamer voor politieke ambtsdragers een identieke pensioenregeling ambieert als die van ambtenaren. Gegeven de in de motie uitgesproken gedachte van een pensioenstelsel op basis van kapitaaldekking en fondsvorming (..) zo mogelijk onder te brengen bij een pensioenfonds, bij voorbeeld het ABP, achtte de regering echter zeker relevant om aandacht te besteden aan de optie inhoudende – kort gezegd – een direct onderbrengen van politieke ambtsdragers in het ABP. In de eerdergenoemde notitie is, gelet op het belang van een deskundige en klantgerichte benadering en de mogelijkheden van een betere informatievoorziening, gewezen op de wenselijkheid van een centrale uitvoeringsorganisatie voor alle politieke ambtsdragers. In verband met de omvang van een op te richten Appa-fonds, heeft het de voorkeur de uitvoerende taken zoveel mogelijk in te bedden in een bestaande organisatie op het terrein van vermogensbeheer en uitvoering van pensioenregelingen. Het direct onderbrengen in de ABP-regeling wordt niet als de goede richting aangemerkt.
De leden van de fractie van de PvdA hebben de optie open gehouden dat het Appa-fonds ondergebracht zou kunnen worden bij elke organisatie dievolgens de pensioen- en spaarfondsenwet bevoegd is om de administratie en het beheer te voeren. Gaat de minister nu alleen het ABP onderzoeken of ook andere organisaties?
Voor het verrichten van de uitvoerende taken van een Appa-fonds kan iedere organisatie op pensioenterrein in aanmerking komen die daartoe bereid en in staat is. Dat zou ook een aan het ABP gelieerde organisatie kunnen zijn. De kerntaak van het ABP zelf is, overigens, de uitvoering van de pensioentoezegging aan de overheidswerknemers. Het verrichten van uitvoerende taken voor derden is daarmee niet goed verenigbaar.
Kan de minister nader inzicht geven in het omzetten van begrotingsdekking in kapitaaldekking bij militaire pensioenen; kan daarbij worden aangegeven welke financiële consequenties die omzetting heeft gehad op korte termijn en welke financiële effecten zijn te verwachten op lange termijn?
De overgang op kapitaaldekking van de militaire pensioenen is gestart met diensttijd vanaf 1 juni 2001. Ten opzichte van de huidige situatie van begrotingsfinanciering van ingegane militaire pensioenen zijn er door de overgang over een reeks van jaren extra financiële lasten. De benodigde middelen kunnen niet zonder meer binnen de defensiebegroting worden vrijgemaakt. Daardoor ontstaat een geleidelijk oplopende financieringsachterstand bij het fonds waarbij de kapitaaldekking is ondergebracht, het ABP. Met het oog hierop is een financieringsarrangement getroffen. De financieringsachterstand wordt in eerste instantie gedekt uit langlopende leningen van de Staat aan het ABP en vervolgens geleidelijk opgeheven met de middelen die, naast de al ingezette middelen, vrijvallen als gevolg van een geleidelijk verdwijnen uit de defensiebegroting van lasten van ingegane militaire pensioenen. Dit arrangement heeft een looptijd van 35 jaren. Een uitgebreide uiteenzetting, met cijfermatige gegevens, is te vinden in de memorie van toelichting bij het voorstel van wet dat heeft geleid tot de Kaderwet militaire pensioenen (Kamerstukken II, 1998/99, 26 686, nr. 3, blz. 4–6).
Waarom ziet de minister spanning tussen de grondwettelijke bepaling dat leden van de Tweede Kamer hun geldelijke voorzieningen, waaronder pensioenen, bij wet dienen te bepalen en het op een lijn stellen van politieke ambtsdragers met werknemers bij de overheid, terwijl dit bezwaar kennelijk niet heeft gegolden bij de brutering van onkosten van politieke ambtsdragers en het aanmerken van die categorie als «fictief werknemer»?
De vraag hierbij is niet of het mogelijk is om politieke ambtsdragers (fictief) als werknemer aan te merken, maar de wijze waarop rechtspositionele aanspraken worden geregeld. De Appa-pensioenen zijn bij wet geregeld. Gelet op de bijzondere positie van de politieke ambtsdragers dient ook het uitgangspunt te blijven dat de pensioenen – als onderdeel van de rechtspositie – eenduidig en op centraal niveau worden geregeld. Daarbij is van bijzondere betekenis dat voor leden van de Staten-Generaal artikel 63 van de Grondwet bepaalt dat geldelijke voorzieningen van kamerleden bij wet worden geregeld en dat deze wet een tweederde meerderheid vereist. Ook na invoering van fondsvorming zullen de Appa-pensioenaanspraken bij wet moeten blijven geregeld. Kapitaaldekking en fondsvorming betreffen slechts de financiering en uitvoering van de pensioenverplichtingen. In de ABP-variant, zoals beschreven in de reactie van de regering op de motie, zouden politieke ambtsdragers als zodanig worden ondergebracht bij een pensioenfonds voor een categorie werknemers, namelijk overheidswerknemers. Dat zou betekenen dat hun pensioenaanspraken (ten dele) door werkgevers en werknemers bij de overheid worden bepaald. Dat zou op gespannen voet staan met het grondwettelijke voorschrift ten aanzien van de leden van de Tweede Kamer van wettelijke regeling van hun geldelijke voorzieningen, waaronder de pensioenen. Dat is niet het geval bij het fictieve werknemerschap in het kader van de belastingheffing. Dit heeft de mogelijkheid voor personen die niet in dienstbetrekking staan om te opteren voor de toepassing van de loonbelasting. Deze mogelijkheid is geen geldelijke voorziening waar het grondwettelijk voorschrift op ziet.
Hoe verhoudt het bezwaar tegen de ABP-variant dat politieke ambtsdragers geen werknemers zijn in de gebruikelijke betekenis zich tot de regeling van het fictieve werknemerschap dat sommige politieke ambtsdragers, bijvoorbeeld Tweede Kamerleden, kunnen «aanvragen» in verband met de belastingaangifte?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kan de minister met rekenvoorbeelden nader inzicht geven in de verschillen in rechtspositie die kunnen optreden indien een politiek ambtsdrager al dan niet een overheidswerknemer was, dan wel weer wordt na beëindiging van het politieke ambt en de situaties waarin dat niet het geval is?
Casus 1: iemand is 20 jaar overheidswerknemer en daarna 8 jaar gedeputeerde; het inkomen als overheidswerknemer is 100, het inkomen als gedeputeerde 110. Het inkomen als gedeputeerde is tevens eindloon in het kader van de ABP-regeling. Het totale ABP-pensioen zou dan zijn (20 x 1,75% ) + (8 x 2%) = 35% + 16% = 51% van 110 = 56,1.
Casus 2: iemand is 20 jaar werknemer en daarna 8 jaar gedeputeerde; het inkomen als werknemer is 100, het inkomen als gedeputeerde 110. Er zijn twee afzonderlijke pensioenen; een als werknemer (20 x 1,75% = 35% van 100 = 35 en een als gedeputeerde (8 x 2% = 16% van 110 = 17,6). Gezamenlijk bedrag van de pensioenen 35 + 17,6 = 52,6.
Casus 3: iemand is 8 jaar gedeputeerde en daarna 20 jaar overheidswerknemer; het inkomen als overheidswerknemer is 100, het inkomen als gedeputeerde 110. Het inkomen als overheidswerknemer is tevens eindloon in het kader van de ABP-regeling. Het totale ABP-pensioen zou dan zijn (20 x 1,75% ) + (8 x 2%) = 35% + 16% = 51% van 100 = 51.
Casus 4: iemand is 8 jaar gedeputeerde en daarna 20 jaar werknemer; het inkomen als werknemer is 100, het inkomen als gedeputeerde 110. Er zijn twee afzonderlijke pensioenen; een als werknemer (20 x 1,75% = 35% van 100 = 35) en een als gedeputeerde (8 x 2% = 16% van 110 = 17,6). Gezamenlijk bedrag van de pensioenen 35 + 17,6 = 52,6.
Waarom gaat de regering nu pas een tussenvariant onderzoeken terwijl de motie 26043 nr. 25 een dergelijk onderzoek reeds nadrukkelijk impliceerde?
Zoals in de notitie rechtspositie politieke ambtsdragers is uiteengezet, vormt overgang naar fondsvorming en kapitaaldekking een omvangrijke operatie. Het is mede om deze reden dat een projectgroep is ingesteld die de mogelijkheden onderzoekt en de implicaties en consequenties in beeld brengt van verschillende varianten.
Welke consequenties in financiële en organisatorische zin zijn verbonden aan het – kennelijk in afwijking van het standpunt van de regering – wel in één keer alle bestaande, dus alle in het verleden opgebouwde aanspraken van kapitaaldekking te voorzien?
Voor het voorzien van kapitaaldekking van alle in het verleden opgebouwde aanspraken is het organisatorisch nodig dat die aanspraken bekend zijn. Dat is voor de ambtsdragers op decentraal niveau niet het geval. Die aanspraken zouden dus allereerst ook in kaart moeten worden gebracht. De financiële lasten voor alle niveaus tezamen zouden, volgens een uiteraard onnauwkeurige schatting, € 700 miljoen bedragen.
Waarom kan kapitaaldekking van de Appa-pensioenregeling op de lange termijn als gunstig worden beschouwd? Is er een ander effect te verwachten op de korte termijn?
In het algemeen wordt kapitaaldekking beschouwd als gunsti/g op lange termijn. Op korte termijn is het effect dat pensioenlasten in de tijd naar voren worden geschoven, terwijl er ook organisatorische invoeringslasten zijn.
Vindt het uitbesteden van de uitvoering van de Appa-pensioenregeling bij verschillende uitvoeringsinstellingen door de verschillende overheden tevens zijn reden in een poging tot risico-spreiding?
Voorzover mij bekend, is dat niet het geval. Het betreft uitsluitend de administratieve uitvoering van de pensioenregelingen.
Welke controle en eventuele zeggenschap hebben de verschillende overheden in de huidige constructie met betrekking tot de uitvoering van de Appa-pensioenregeling door de verschillende uitvoeringsorganisaties?
De verschillende overheden zijn formeel verantwoordelijk voor de uitvoering. Het uitvoeringscontract op Rijksniveau bevat bepalingen met betrekking tot zeggenschap in bijzonder gevallen en voorziet ook in accountantscontrole. Verondersteld kan worden dat de uitvoeringscontracten die door de decentrale overheden zijn afgesloten overeenkomstige voorzieningen bevatten.
Om welke uitvoeringsinstellingen gaat het zoal bij de uitbesteding van de betreffende regeling?
Voor het Rijk is het in het antwoord op vraag 1 genoemde LMA de uitvoeringsinstelling. Voor het merendeel van de decentrale overheden is dat Deloitte & Touche, accountants.
Kan de minister nader ingaan op de institutionele positie van een eventueel toekomstig Appa-fonds ten opzichte van de diverse pensioenwetten?
Op politieke ambtsdragers is de Pensioen- en spaarfondsenwet niet van toepassing. Zij zijn geen werknemer en niet in dienst van een onderneming. Hoewel de algemene wettelijke vereisten voor het inrichten voor fondsvorming niet gelden voor de Appa-pensioenen, doet zich desalniettemin de vraag voor wat de aard en het karakter van het Appa-fonds zouden moeten zijn en welke wettelijke regelingen van (overeenkomstige) toepassing kunnen of dienen te zijn. Mogelijk dat het Appa-fonds kan worden ingericht naar analogie van fondsen voor andere beroepsgroepen en met toepassing van de desbetreffende voorschriften.
In dat kader dient onderzocht te worden wat de mogelijkheden en consequenties zouden zijn van de oprichting van een fonds als ware het een bedrijfstakpensioenfonds danwel een beroepspensioenfonds. Onderzocht moet worden wat bij een constructie overeenkomstig een bedrijfstakpensioenfonds danwel een beroepspensioenfonds de consequenties zouden zijn met betrekking tot samenstelling en benoeming van het bestuur, de bevoegdheid de reglementen vast te stellen en de premieverplichtingen. Uiteraard is denkbaar dat in een afweging van voor- en nadelen een fondsvorm «sui generis» wenselijk wordt geacht.
Welke partijen worden precies verstaan onder werkgevers en werknemers bij de overheid die pensioenafspraken van politieke ambtsdragers zouden bepalen in de ABP-variant?
Zoals in de Notitie rechtspositie politieke ambtsdragers is aangegeven, zijn politieke ambtsdragers geen werknemers. Zij bekleden functies die in belangrijke mate «eigenstandig» zijn. Een eenduidige werkgever van politieke ambtsdragers is evenmin aan te geven. Dat betekent dat ook in de pensioensfeer de verantwoordelijkheidsverdeling bij de besluitvorming ten aanzien van werknemerspensioenen niet eenvoudigweg kan worden vertaald naar pensioenen van politieke ambtsdragers. Dit vraagstuk zal bij de oprichting van een Appa-fonds toegesneden voorzieningen vereisen die nog nadere studie en uitwerking vergen.
Zijn er eventuele oplossingen mogelijk, bijvoorbeeld via wetswijziging, die de bezwaren tegen de ABP-variant kunnen wegnemen?
Zie het antwoord op vraag 16.
De minister geeft aan te kiezen voor een keerpunt in de omslag van begrotingsgefinancierde uitkering naar een uitkering op basis van kapitaalopbouw. Heeft een dergelijke aanpak consequenties voor de premie-hoogte en zo ja, welke?
De Appa-pensioenaanspraken alsmede de hoogte van de eigen bijdrage zijn thans afgestemd op die voor de overheidswerknemers in de zin van de Wet privatisering ABP. Bij aparte fondsvorming en kapitaaldekking voor de Appa dienen de Appa-pensioenuitkeringen (alsmede de daaraan verbonden kosten) te worden betaald uit de aan een fonds betaalde premies en uit de door dat fonds te behalen beleggingsrendementen. Gegeven de ervaringsgegevens dat een betrekkelijk klein fonds lagere beleggingsrendementen behaalt en hogere uitvoeringskosten heeft, zou door de gebruikelijke verdeling van de premie van ¾ voor de werkgever en ¼ voor de werknemer, de eigen bijdrage waarschijnlijk fors omhoog moeten gaan. Datzelfde geldt als gevolg van het feit dat de groep politieke ambtsdragers een relatief hoog betaalde groep is ten opzichte van de groep overheidswerknemers bij de Stichting pensioenfonds ABP.
Wanneer de eigen bijdrage niettemin zou worden gehandhaafd op het huidige niveau, zou voor de politieke ambtsdragers een heel andere dan de gebruikelijke verdeling van de pensioenpremie (¾ voor de werkgever en ¾ voor de werknemer) moeten worden vastgesteld. Onderzocht moet worden wat de mogelijkheden en alternatieven zijn voor premiebijdragen aan het Appa-fonds met inachtneming van het uitgangspunt dat de pensioenaanspraken wettelijk worden geregeld.
Een centrale pensioenregistratie kan een voordeel zijn voor die Appa-gerechtigden die verschillende politieke ambten hebben bekleed. Uit het standpunt van de minister wordt niet duidelijk of de minister de mogelijkheden daartoe gaat onderzoeken. Kan hij daarover meer duidelijkheid verstrekken?
Het antwoord op de vraag of de mogelijkheid tot het invoeren van een centrale administratie zal worden onderzocht luidt bevestigend. Een centrale administratie is een belangrijk onderdeel van de nagestreefde overgang op kapitaaldekking en fondsvorming.
Is het voeren van administratie van pensioenaanspraken van politieke ambtsdragers sinds 1 januari 2001 noodzakelijk om eventuele pensioentekorten te kunnen berekenen met het oog op het toepassen van het nieuwe fiscale stelsel inzake lijfrenteaftrek? Zo ja, hoe wordt hiermee in de praktijk omgegaan?
De aansprakenadministratie is niet noodzakelijk voor het in de vraag aangegeven doel, wel een nuttige faciliteit. Ook als zo'n administratie er niet zou zijn, met behulp waarvan een pensioenuitvoerder uit eigen beweging aan de deelnemers opgaven verstrekt van opgebouwde aanspraken, zouden individueel op verzoek opgaven kunnen worden verstrekt met behulp waarvan men pensioentekorten kan berekenen.
Kan de minister zich zijn toezegging tijdens de eerdere Appa-wijziging herinneren, dat alle politieke ambtsdragers op korte termijn adequaat inzicht zou worden gegeven in hun opgebouwde pensioenrechten? Zo ja, hoe verhoudt zich die toezegging tot de in de brief van 28 februari jongstleden omschreven noodzaak een pensioenadministratie te gaan opbouwen?
De bedoelde toezegging betrof de ambtsdragers op Rijksniveau. Aan hen zijn december 2001 voor het eerst opgaven verstrekt. Dat is mogelijk geworden door de realisatie van een aansprakenadministratie bij de uitvoerder op Rijksniveau (LMA). Op decentraal niveau bestaat zo'n administratie nog niet. Dat is in de bestaande situatie een zaak van de provincies en de gemeenten. Het voornemen is een centralisatie van de uitvoering van de Appa-pensioenregelingen. Deze centralisatie omvat de uitvoering van de pensioenregelingen, namelijk het toekennen, berekenen en uitbetalen van pensioenen, maar ook het administreren van aanspraken van alle ambtsdragers.
Welke acties zijn nodig om de huidige decentrale uitvoeringsstructuur om te vormen tot een centrale pensioenadministratie? Is de minister bereid een eventuele wijziging in deze richting door te voeren?
Aan de centrale administratie en uitvoering zijn duidelijk voordelen verbonden. Onderzocht moet worden welke maatregelend nodig zijn voor de inrichting van een centrale administratie. Zie voor de tweede vraag het antwoord op vraag 19.
Waartoe heeft het ambtelijk overleg met het IPO en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten tot op heden geleid? Waarom is nog extra overleg nodig? Wanneer en hoe vindt overleg met de VNG en het IPO plaats over deze wijziging van wet?
In de aanhef van deze brief is uiteengezet dat een projectgroep is ingesteld belast met onderzoek naar en de voorbereiding van de overgang naar kapitaaldekking en fondsvorming. De samenstelling wordt gevormd door ambtelijke vertegenwoordigingen van de VNG, het IPO, de Unie van Waterschappen, BZK en de Kamer. Voor de beantwoording van daarbij opkomende vragen van onder meer financiële en pensioentechnische aard wordt advies ingewonnen van deskundigen op het pensioenterrein. Op basis van de rapportages van de projectgroep kan nader bestuurlijk overleg en besluitvorming plaatsvinden.
Is de minister bereid, om ter uitvoering van de motie 26043, nr. 25 alsnog een meer uitputtende notitie op te stellen, waarbij op z'n minst de financiële consequenties van een omschakeling van begrotingsdekking op kapitaaldekking voor politieke ambtsdragers inzichtelijk worden gemaakt? Zo ja, is de minister bereid toe te zeggen dat een dergelijke notitie uiterlijk bij de aanvang van de aanstaande kabinetsformatie voor de (in)-formateur(s) en de Kamer beschikbaar zal zijn? Zo neen, acht de minister het tot stand brengen van de nodige wetgeving en het afdekken van de financiële consequenties daarvan in de komende kabinetsperiode realistisch, zonder dat reeds bij de kabinetsformatie een inzicht zou bestaan in de kosten en baten van een omschakeling van begrotingsdekking naar kapitaalsdekking? Zo neen, welke tijdsplanning acht de minister dan eventueel dan wel realistisch?
De projectgroep zal het benodigde onderzoek verrichten en de maatregelen vereist voor de overgang naar kapitaaldekking en fondsvorming voorbereiden. Ik zal uw kamer tijdig informeren over de voortgang en de bevindingen.
Indien er wat betreft een overgangsregeling geen financiële mogelijkheid is om alle vanuit het verleden bestaande pensioenaanspraken van kapitaaldekking te voorzien, hoe wordt dan wel financiering hiervan gegarandeerd?
De financiering van de in het verleden opgebouwde aanspraken worden gegarandeerd volgens het bestaande stelsel. Dat wil zeggen dat zij in het jaar dat zij in de toekomst tot uitkering komen ten laste komen van de diverse begrotingen.
Indien administratie inzake de pensioenvoorziening voor politieke ambtsdragers op gemeentelijk en provinciaal niveau niet beschikbaar is, hoe vindt dan uitvoering en controle van deze regeling op dat niveau plaats?
Er is weliswaar nog niet op alle niveaus een aansprakenadministratie, maar natuurlijk wel een administratie van ingegane pensioenen op basis waarvan uitvoering en controle van de regelingen plaats vindt.
Wat wordt precies verstaan onder het afkopen van oude aanspraken door het Rijk, provincies en gemeenten en het inbrengen hiervan bij het eventueel toekomstige Appa-fonds?
Met afkopen wordt bedoeld dat oude aanspraken worden ondergebracht bij het Appa-fonds indien het fonds de actuariële waarde van die aanspraken ontvangt van de desbetreffende overheid.
Waarom is een eigen financierings- en uitvoeringsorganisatie voor het Appa-fonds wegens de geringe schaalgrootte niet aantrekkelijk?
Een eigen financierings- en uitvoeringsorganisatie is voor het Appa-fonds niet aantrekkelijk wegens de vele facetten van zo'n organisatie: materieel, personeel, meer in het bijzonder administratieve, regelingsinhoudelijke en beleggingsdeskundigheid. Gegeven dat het aantal deelnemers aan een Appa-fonds betrekkelijk klein is, ligt het daarom niet in de rede om een eigen uitvoeringsorganisatie in het leven te roepen. Het heeft de voorkeur de uitvoerende taken zoveel mogelijk in te bedden in een bestaande organisatie (zie antwoord 3).
Samenstelling:
Leden: Te Veldhuis (VVD), Van de Camp (CDA), voorzitter, Kalsbeek (PvdA), Van Heemst (PvdA), Th. C. de Graaf (D66), Cornielje (VVD), Rehwinkel (PvdA), Luchtenveld (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GroenLinks), Rietkerk (CDA), Van der Staaij (SGP), Blok (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Teeven (LN), Wolfsen (PvdA), Spies (CDA), Schonewille (LPF), ondervoorzitter, Stuger (LPF), Eerdmans (LPF), Azough (GroenLinks), Zeroual (LPF), Sterk (CDA), Smilde (CDA) en Haverkamp (CDA).
Plv. leden: Rijpstra (VVD), Vacature (CDA), K. G. de Vries (PvdA), Adelmund (PvdA), Van der Ham (D66), De Grave (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Van Beek (VVD), Lazrak (SP), Rosenmöller (GroenLinks), Meijer (CDA), Rouvoet (ChristenUnie), Verbugt (VVD), Rambocus (CDA), Jense (LN), Van Oven (PvdA), Çörüz (CDA), Janssen van Raaij (LPF), Palm (LPF), Wiersma (LPF), Halsema (GroenLinks), Varela (LPF), Eski (CDA), Bruls (CDA) en Verburg (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26043-28.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.