nr. 10
DERDE NOTA VAN WIJZIGING
In artikel II, achtste lid, wordt «twee jaren» vervangen door:
vier jaren.
Toelichting
De wijziging betreft invoering van waarde-overdracht voor gedeputeerden
en wethouders.
Het wetsvoorstel maakt het voor de provincies en de gemeenten mogelijk
in hun op de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) gebaseerde
pensioenverordening een regeling van waarde-overdracht op te nemen. Ten aanzien
van wethouders is het de bedoeling dat, als een gemeente die mogelijkheid
benut, de regeling ingaat voor degenen die in 1998 het wethouderschap hebben
beëindigd.
Deze bedoeling is in lijn met de beoogde regeling in de Appa voor ministers
en leden van de Tweede Kamer die na de verkiezingen in 1998 de politiek hebben
verlaten.
Voor de laatstgenoemde categorieën van politieke ambtsdragers is
in het wetsvoorstel een overgangsvoorziening opgenomen met het oog op de procedure
voor waarde-overdracht. Deze procedure is vervat in het «Besluit reken-
en procedureregels recht op waarde-overdracht». Dat besluit is gebaseerd
op de Pensioen- en spaarfondsenwet. De eerste stap in de procedure moet worden
gezet binnen twee maanden na het begin van deelneming aan een (andere) pensioenregeling.
Voor een gewezen lid van de Tweede Kamer dat, bij voorbeeld, op 1 juni 1998
een andere werkkring heeft aanvaard, met bijbehorende pensioenregeling, ontstaat
het recht op waarde-overdracht van zijn Appa-pensioenaanspraken echter eerst
bij de inwerkingtreding van de Appa-wijziging. Doordat het tijdstip daarvan
(ruim) twee maanden na 1 juni 1998 zal liggen, zal niet meer kunnen worden
voldaan aan het voormelde procedure-voorschrift. Om dit te ondervangen wordt
volgens het overgangsrecht het tijdstip van inwerkingtreding beschouwd als
de datum van aanvang van de deelneming aan de pensioenregeling (artikel II,
zesde lid). Artikel II, achtste lid, van het wetsvoorstel verplicht de provincies
en de gemeenten ook zo'n overgangsbepaling in hun pensioenverordeningen op
te nemen als daarin waarde-overdracht wordt opgenomen. De tijd
gelegen tussen de inwerkingtreding van de wijziging van de verordening en
de werkelijke datum van aanvang van deelneming aan een pensioenregeling mag
echter niet langer zijn dan twee jaar. Dit is bepaald in het belang van alle
betrokkenen, waaronder de uitvoerders van pensioenregelingen, dat de provincies
en de gemeenten er niet al te lang mee wachten om de zaak te regelen, als
zij dat willen.
Door het inmiddels opgetreden tijdsverloop bij de behandeling van het
wetsvoorstel zal een gemeente echter niet meer kùnnen voldoen aan de
twee-jaars-eis voor gevallen waarin een belanghebbende relatief kort na het
einde van zijn wethouderschap in 1998 elders aan de slag is gegaan. Voor de
provincies kan zich eenzelfde probleem gaan voordoen. Voor deze overheden
zijn de verkiezingen in 1999 uitgangspunt.
In verband met het geschetste probleem wordt bij deze nota van wijziging
de twee-jaars-eis verruimd. «Twee jaar» wordt vervangen door:
vier jaar.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K. G. de Vries