26 043
Wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (pensioenopbouw, waarde-overdracht en waarde-overname alsmede enige andere onderwerpen)

nr. 10
DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 5 juli 2000

In artikel II, achtste lid, wordt «twee jaren» vervangen door: vier jaren.

Toelichting

De wijziging betreft invoering van waarde-overdracht voor gedeputeerden en wethouders.

Het wetsvoorstel maakt het voor de provincies en de gemeenten mogelijk in hun op de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) gebaseerde pensioenverordening een regeling van waarde-overdracht op te nemen. Ten aanzien van wethouders is het de bedoeling dat, als een gemeente die mogelijkheid benut, de regeling ingaat voor degenen die in 1998 het wethouderschap hebben beëindigd.

Deze bedoeling is in lijn met de beoogde regeling in de Appa voor ministers en leden van de Tweede Kamer die na de verkiezingen in 1998 de politiek hebben verlaten.

Voor de laatstgenoemde categorieën van politieke ambtsdragers is in het wetsvoorstel een overgangsvoorziening opgenomen met het oog op de procedure voor waarde-overdracht. Deze procedure is vervat in het «Besluit reken- en procedureregels recht op waarde-overdracht». Dat besluit is gebaseerd op de Pensioen- en spaarfondsenwet. De eerste stap in de procedure moet worden gezet binnen twee maanden na het begin van deelneming aan een (andere) pensioenregeling. Voor een gewezen lid van de Tweede Kamer dat, bij voorbeeld, op 1 juni 1998 een andere werkkring heeft aanvaard, met bijbehorende pensioenregeling, ontstaat het recht op waarde-overdracht van zijn Appa-pensioenaanspraken echter eerst bij de inwerkingtreding van de Appa-wijziging. Doordat het tijdstip daarvan (ruim) twee maanden na 1 juni 1998 zal liggen, zal niet meer kunnen worden voldaan aan het voormelde procedure-voorschrift. Om dit te ondervangen wordt volgens het overgangsrecht het tijdstip van inwerkingtreding beschouwd als de datum van aanvang van de deelneming aan de pensioenregeling (artikel II, zesde lid). Artikel II, achtste lid, van het wetsvoorstel verplicht de provincies en de gemeenten ook zo'n overgangsbepaling in hun pensioenverordeningen op te nemen als daarin waarde-overdracht wordt opgenomen. De tijd gelegen tussen de inwerkingtreding van de wijziging van de verordening en de werkelijke datum van aanvang van deelneming aan een pensioenregeling mag echter niet langer zijn dan twee jaar. Dit is bepaald in het belang van alle betrokkenen, waaronder de uitvoerders van pensioenregelingen, dat de provincies en de gemeenten er niet al te lang mee wachten om de zaak te regelen, als zij dat willen.

Door het inmiddels opgetreden tijdsverloop bij de behandeling van het wetsvoorstel zal een gemeente echter niet meer kùnnen voldoen aan de twee-jaars-eis voor gevallen waarin een belanghebbende relatief kort na het einde van zijn wethouderschap in 1998 elders aan de slag is gegaan. Voor de provincies kan zich eenzelfde probleem gaan voordoen. Voor deze overheden zijn de verkiezingen in 1999 uitgangspunt.

In verband met het geschetste probleem wordt bij deze nota van wijziging de twee-jaars-eis verruimd. «Twee jaar» wordt vervangen door: vier jaar.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

Naar boven