26 032
Goedkeuring van de op 16 december 1997 te Brussel tot stand gekomen Protocollen bij het Noord-Atlantisch Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Hongarije, de Republiek Polen en de Tsjechische Republiek

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 21 augustus 1998

De regering heeft met belangstelling kennis genomen van de bevindingen van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken. De in het verslag gestelde vragen zullen gegroepeerd rond de verschillende thema's zoals de toekomstige uitbreiding en de financiële implicaties worden beantwoord. De overige vragen worden vervolgens zoveel mogelijk in de volgorde van het verslag beantwoord.

De leden van de fracties van de PvdA, VVD, CDA en D66 stellen verschillende vragen over de toekomst van de uitbreiding van de NAVO. Hierop antwoorden wij als volgt.

In 1997 is tijdens de NAVO-top in Madrid overeengekomen dat het bondgenootschap het uitbreidingsproces in 1999 zal herzien. Hiermee blijft de deur voor eventuele nieuwe toetreders open staan. Met landen die hierom hebben verzocht vindt een individuele dialoog over het uitbreidingsproces plaats. Politieke en militaire samenwerking met partnerlanden geschiedt hoofdzakelijk in respectievelijk de Euro-Atlantische Partnerschaps Raad en het versterkte Partnerschap voor Vrede-programma. De samenwerking van de NAVO met de Russische Federatie en Oekraïne vindt in eerste instantie plaats in het kader van de Stichtingsakte NAVO-Rusland en het Handvest voor een Distinctief Partnerschap met Oekraïne, waarin terreinen voor overleg en samenwerking zijn aangegeven. Deze documenten zijn aan de Staten-Generaal gestuurd per brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie van respectievelijk 21 mei 1997, kenmerk DVB/VD-203/98 en 21 juli 1997, kenmerk DVB/VD-289/98.

Gegeven het door het bondgenootschap beleden open deur-beleid, acht de regering het zeer wel mogelijk dat, na Polen, Tsjechië en Hongarije, ook andere landen tot de NAVO zullen toetreden. De regering wil hier echter nog niet een tijdschema aan verbinden of namen van kandidaat-landen noemen.

Naast de individuele dialoog over het uitbreidingsproces en de hierboven genoemde samenwerking wordt ook geconsulteerd met een aantal Mediterrane Dialoog-partners. In hoeverre en op welke termijn landen, die daartoe de wens hebben geuit, zullen kunnen toetreden tot de NAVO hangt in hoge mate af van de ontwikkelingen binnen die landen zelf. Het criterium voor opname blijft of dit de politieke en strategische doeleinden van het bondgenootschap zou dienen en of dit een bijdrage zou leveren aan de Europese veiligheid en stabiliteit.

Het bondgenootschap als geheel is voorstander van het open deur-beleid, hetgeen inhoudt dat allen de mening zijn toegedaan dat nieuwe scheidslijnen dienen te worden voorkomen. De criteria voor toetreding zijn dezelfde gebleven als tijdens het besluit van Madrid waarbij besloten is het bondgenootschap uit te breiden met de onderhavige toetreders. Over het tijdschema van een volgende uitbreiding of de modaliteiten hiervan (groepsgewijs of individueel) zijn geen afspraken gemaakt.

Met betrekking tot de door de leden van de PvdA-fractie en de D66-fractie gestelde vragen over de kosten van de uitbreiding, merken wij het volgende op. De huidige raming van gemeenschappelijke kosten van uitbreiding is gebaseerd op een door de NAVO opgestelde berekening die door alle lidstaten is onderschreven. Bij de evaluatie van de militaire capaciteiten is uitgegaan van wat er minimaal nodig is om de veiligheidsgarantie op het moment van toetreding en de jaren daarna te kunnen verzekeren, op grond van de thans geldende dreigingsperceptie. De dialoog over de militaire bijdragen zal na de toetredingen worden voortgezet in het reguliere NATO Defence Planning Process. Op grond van dit proces worden door de NAVO adviezen gegeven omtrent de militaire bijdrage per land (zogenoemde Force proposals/Force Goals).

De leden van de VVD-fractie vragen tevens naar de financiële verdeelsleutel en eventuele aanvullende eisen voor de omvang en kwaliteit van de krijgsmachten. Deze sleutel is tot stand gekomen op basis van de zogenoemde «Purchase Power Parity», oftewel het koopkracht-beginsel, zo antwoorden wij. Het gaat hier om de bijdragen van de landen aan het NAVO civiele budget, het militaire budget en het NAVO Veiligheids Investerings Programma (NVIP). Uitgaand van het principe dat er op het grondgebied van de nieuwe leden geen permanente hoofdkwartieren worden gevestigd en van het «reinforcement»-principe, zijn door de NAVO op de volgende punten verbeteringen voorgesteld: Communicatie en Informatie systemen, Command en Control, en Luchtverdediging en vliegvelden.

Over de verschillende scenario's en kostenberekeningen waar de leden van de CDA-fractie nog naar vragen, merken wij op dat de door de NAVO opgestelde raming van gemeenschappelijke kosten (USD 1,5 mld, te spreiden over tien jaar) uiteindelijk is aangenomen. Hierbij is uitgegaan van de bondgenootschappelijke behoeften voor de nabije toekomst en de staat waarin de strijdkrachten van de toetreders verkeren – die overigens beter bleek te zijn dan enkele andere studies aanvankelijk wilden doen geloven. Of het definitief zal blijven bij de kosten van deze raming valt op dit moment moeilijk met absolute zekerheid te zeggen.

De leden van de D66-fractie vragen naar het defensiebudget van de toetreders. Hierover merken wij het volgende op.

De vaststelling van de hoogte van het defensiebudget is een soevereine kwestie. In het kader van het NATO Defence Planning Process zal regelmatig worden aangegeven in hoeverre hervormingen bij de strijdkrachten zijn doorgevoerd en of het moderniseringsproces voldoende voorspoedig verloopt. Vanaf het moment van toetreding wordt er van uitgegaan dat de nieuwe leden volledig inzetbaar zijn voor bondgenootschappelijke taken op het gebied van collectieve verdediging.

Wat vredeshandhaving betreft kan gewezen worden op de succesvolle samenwerking in het kader van het Partnerschap voor Vrede en met name de participatie in IFOR en SFOR. Militair-technische aanpassingen die benodigd zijn vanuit het oogpunt van reinforcement, waaronder de afstemming van hoofdkwartieren, zullen deels door de NAVO worden gefinancierd en deels nationaal.

In het kader van de modernisering van de strijdkrachten, zo antwoorden wij aan de leden van de PvdA-fractie desgevraagd, wordt in eerste instantie de voorkeur gegeven aan reorganisatie en vooral afslanking van bestaande krijgsmachten. Vervolgens zal samenwerking gericht op verbetering van interoperabiliteit worden geïntensiveerd. Modernisering van het materieel heeft derhalve niet de hoogste prioriteit. Het is nog maar de vraag of het afgestoten materieel van de Nederlandse krijgsmacht past in de krijgsmachten van de toetredende landen.

Zowel de leden van de CDA- als de D66-fractie stellen enkele vragen met betrekking tot de onderhavige toetreding. Wat het tijdschema voor de toetreding van deze drie landen betreft, antwoorden wij dat de feitelijke toetreding voltooid kan worden zodra alle zestien lidstaten de betreffende protocollen hebben geratificeerd. Naar verwachting zullen alle lidstaten vóór het einde van 1998 in staat zijn de protocollen te bekrachtigen. Inmiddels hebben volgens opgave van de NAVO 6 landen de protocollen bekrachtigd, en zijn in 6 landen de interne procedures afgerond.

Voor zover na te gaan concentreerde de discussie in de verschillende landen zich op het kostenaspect en de toekomst van uitbreiding. Wat betreft de onderhandelingen over de protocollen waar de leden van de D66-fractie nog naar vragen, zijn met het ondertekenen van de onderhavige protocollen de besprekingen tussen de NAVO en de drie kandidaat-leden met succes afgerond.

Tenslotte merken wij op dat in alle drie de landen zich een ruime meerderheid heeft uitgesproken voor toetreding tot de NAVO. In Hongarije is een referendum gehouden, waarbij 85% van de uitgebrachte stemmen voor toetreding was. In Polen en Tsjechië hebben de parlementen een motie respectievelijk een resolutie inzake de toetreding met grote meerderheid aangenomen.

Op de vraag van de leden van de PvdA-fractie welke gevolgen de samenwerking met Rusland zal hebben voor de bewegingsvrijheid van de NAVO, antwoorden wij dat ten aanzien van deze samenwerking nadrukkelijk geldt dat Rusland zich hiermee geen stem in interne NAVO-aangelegenheden verwerft. Het uitbreidingsproces is bij uitstek een interne zaak.

De leden van de fractie van de VVD vragen naar de ratificatie van het Start II Verdrag door de Russische Doema. Hierop antwoorden wij dat, ondanks de druk die president Jeltsin op de Staatsdoema uitoefent, deze weigert, om tal van redenen, vooralsnog de ratificatie van het START II-verdrag in behandeling te nemen. Het is onbekend wanneer dit wel het geval zal zijn. De Amerikaanse regering heeft aangegeven niet te willen onderhandelen over een START III-verdrag voordat START II door Rusland is geratificeerd.

Nadere definiëring van de bijdrage van de nieuw toetredende landen aan de NAVO gevechtskracht vindt plaats in het kader van het NATO Defence Planning Process, zo beantwoorden wij de vraag ter zake van de leden van de CDA-fractie. De taken zijn dezelfde als die van andere bondgenoten.

Het Strategisch Concept van de NAVO wordt aangepast in het licht van de sinds 1991 ingrijpend gewijzigde veiligheidssituatie in Europa. Over dit proces van aanpassing worden de kandidaat-landen geïnformeerd. Na toetreding als volwaardig bondgenoot zal dit aangepaste Concept evenzeer op hen van toepassing zijn.

Op de vraag naar de visie van de regering op de toekomst van de samenwerking op het gebied van vrede en veiligheid in Europa, wijzen wij op het volgende.

In OVSE-verband wordt op dit moment gewerkt aan een Handvest voor Europese Veiligheid. Een in onze ogen belangrijke plaats hierin is ingeruimd voor het zogeheten Platform voor Coöperatieve Veiligheid, dat ten doel heeft de samenwerking tussen Europese en transatlantische veiligheidsorganisaties (waaronder de NAVO) te verbeteren. Het Handvest moet recht doen aan de veiligheidsbelangen van alle deelnemende landen, onder meer door versterking van de onderlinge solidariteit. Daarnaast streeft Nederland naar vergroting van de OVSE-activiteiten in het veld, en naar uitbreiding van praktische samenwerking tussen veiligheidorganisaties, met name op het gebeid van vredesoperaties. Het is de bedoeling dat dit Handvest door een volgende OVSE-top kan worden aangenomen.

De leden van de fractie van D66 vragen naar de houding van Moskou met betrekking tot de NAVO-uitbreiding.

De Russische regering, zo antwoorden wij, is een verklaard tegenstander van NAVO-uitbreiding en er zijn geen aanwijzingen dat deze positie spoedig zal veranderen. Anderzijds ziet zij in dat het een proces is waarover de NAVO zelf beslist en erkent zij het recht van alle staten zelf de middelen te kiezen om hun veiligheid te waarborgen. De consultaties en samenwerking in de Permanente Gezamenlijke Raad, sinds een jaar het mechanisme voor NAVO-Rusland betrekkingen, worden door beide zijden positief beoordeeld. De regering heeft geen redenen te veronderstellen dat de toetreding van de drie kandidaat-landen afbreuk zal doen aan de constructieve en open sfeer van de werkzaamheden in dit forum.

Ten slotte vragen deze leden welke garanties er zijn voor transparante en democratisch gecontroleerde strijdkrachten bij de toetredende landen.

In de aanloop naar het lidmaatschap, zo antwoorden wij, is zowel in het kader van het Partnerschap voor Vrede als in de bilaterale samenwerking veel aandacht besteed aan transparantie en democratische controle over de strijdkrachten. Het NATO Defence Planning Process biedt voldoende mogelijkheid tot het waarborgen van transparantie bij de organisatie van strijdkrachten. Tijdens een recente bijeenkomst van NAVO Ministers van Defensie is door Nederland voorgesteld om met de nieuwe leden na de toetreding, samenwerking op terreinen als democratisering en hervorming voort te zetten.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

De Minister van Defensie,

F. H. G. de Grave

Naar boven