Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 26030 nr. 1 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 26030 nr. 1 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
»s-Gravenhage, 28 april 1998
Bijgaand treft u aan de toegezegde beleidsnotitie Sport in ontwikkeling: samenspel scoort! over sport in het kader van ontwikkelingssamenwerking.
De notitie beschrijft de achtergronden die van belang zijn voor een oordeel over het thema en bevat tevens de uitgangspunten voor het door de Nederlandse overheid te voeren beleid in het kader van de internationale samenwerking.
De notitie is mede gebaseerd op de uitkomsten van het op 16 januari 1998 in Utrecht gehouden symposium Sport en ontwikkelingssamenwerking. Aan dit symposium namen vertegenwoordigers deel van de overheid, de sportwereld, ontwikkelingssamenwerkingsorganisaties, de wetenschappelijke wereld en de politiek. De commentaren op een concept versie zijn in deze notitie verwerkt.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
J. P. Pronk
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. G. Terpstra
Inhoudsopgave | Pagina | ||
Samenvatting | 3 | ||
1. | Inleiding | 4 | |
1.1 | Aanleiding | 4 | |
1.2 | Verantwoording | 4 | |
2. | Sport: betekenis en ervaringen | 5 | |
2.1 | Sport | 5 | |
2.2 | Betekenis van sport | 6 | |
2.3 | Sport in ontwikkelingslanden | 6 | |
2.4 | Ervaringslessen sport en ontwikkelingssamenwerking | 8 | |
2.4.1 | Bevindingen vanuit Nederland | 8 | |
2.4.2 | Internationale bevindingen | 9 | |
3. | Beleidskader sport en ontwikkelingssamenwerking | 10 | |
3.1 | Algemeen rijksbeleid | 10 | |
3.1.1 | Nederlands Ontwikkelingssamenwerkingsbeleid | 10 | |
3.1.2 | Nederlands sportbeleid | 10 | |
3.2 | Beleidsdoelstellingen Sport en Ontwikkelingssamenwerking | 11 | |
3.3 | Uitwerking van het beleidskader | 12 | |
3.3.1 | «Sport-Plus» activiteiten | 12 | |
3.3.2 | «Plus-Sport» activiteiten | 12 | |
4. | Implementatie van het beleid | 15 | |
4.1 | Inleiding | 15 | |
4.2 | Beleidsstrategie en interventies | 16 | |
4.2.1 | Bilaterale samenwerking | 16 | |
4.2.2 | Multilaterale samenwerking | 16 | |
4.2.3 | Deskundigheidsbevordering | 17 | |
4.2.4 | Onderzoek | 18 | |
4.2.5 | Voorlichting en bewustwording in Nederland | 18 | |
4.3 | Randvoorwaarden voor het beleid | 18 | |
4.3.1 | Actoren en verantwoordelijkheden | 18 | |
4.3.2 | Afstemming | 20 | |
4.3.3 | Financiering | 21 | |
4.4 | Evaluatie van het beleid | 22 | |
Geraadpleegde literatuur | 23 | ||
Bijlage: Overzicht DAC-landen | 24 |
De doelstellingen van het Nederlands ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en het sportbeleid bieden duidelijke aanknopingspunten om te komen tot een gezamenlijk beleidskader voor sport in ontwikkelingssamenwerking.
De waardering voor sport, ook binnen ontwikkelingslanden, en het besef dat sport maatschappelijke doelen kan dienen, zoals het bevorderen van het welzijn, de gezondheid en de ontwikkeling, geven dat voldoende aan. Een gerichte en efficiënte integratie van sport en ontwikkelingssamenwerking maakt het mogelijk succesvol in te gaan op de vele verzoeken om assistentie uit de ontwikkelingslanden. De leerzame ervaringen met sportprojecten in het verleden kunnen daar behulpzaam bij zijn.
Doel van het beleid is «het bevorderen van een optimale inzet van lichamelijke opvoeding, sport, spel en bewegingsactiviteiten in ontwikkelingslanden met als doel het welzijn, de gezondheid en de ontwikkeling van individuen te verbeteren en de cohesie en ontwikkeling van de samenleving te verhogen.»
Binnen het Nederlands beleid zal dat op twee manieren worden uitgevoerd:
1. Via ondersteuning van zogenoemde «sport-plus»-activiteiten gericht op sport en lichamelijke opvoeding zelf waarbij de maatschappelijke effecten van deze activiteiten zo optimaal mogelijk benut worden.
2. Door het toevoegen van sport en bewegingsactiviteiten aan andere activiteiten, zoals plattelandsontwikkelingsprojecten, straatkinderenprogramma's, vrouwenprojecten of in vluchtelingenkampen. Dergelijke activiteiten worden «plus-sport» activiteiten genoemd.
Om tot een goede invulling van het beleid te komen wordt de inzet van middelen gericht op de uitbreiding van de bilaterale samenwerking met landen in Afrika en de DOV-landen Costa Rica, Benin en Bhutan. Ook op multilateraal niveau wordt aandacht gevraagd voor de inzet van sportactiviteiten. Een extra impuls wordt gegeven aan het bevorderen van deskundigheid en kwaliteit zodat de inzet van sport en vergelijkbare activiteiten een hoger maatschappelijk rendement krijgt. Tevens worden meer onderzoek, voor een verdere onderbouwing van de activiteiten, en voorlichtings- en bewustwordingsactiviteiten in Nederland gestimuleerd.
Ter bevordering van methodiekontwikkeling en uitwisseling van kennis en ervaringen wordt het regelmatig organiseren van rondetafel- en platformbijeenkomsten met alle betrokken organisaties mogelijk gemaakt. Een haalbaarheidsonderzoek naar een platform sport en ontwikkelingssamenwerking moet uitsluitsel geven door welke organisatie deze taken worden uitgevoerd. Daarnaast wordt bezien waar en hoe een databank kan worden opgezet.
Het rijksbeleid «sport en ontwikkelingssamenwerking» is een gedeelde verantwoordelijkheid van de ministeries van Buitenlandse Zaken en VWS. Voorwaarde voor financiering van activiteiten is dat het verzoek afkomstig is van een organisatie of overheid uit het ontwikkelingsland. Gezamenlijke financiering met sport- en ontwikkelingsorganisaties wordt nagestreefd. Voor de VWS-financiering geldt een aanvullende voorwaarde dat bij de uitvoering van een sport-plus of plus-sportactiviteit een rol voor een Nederlandse sportorganisatie, opleiding of gemeente is weggelegd.
Sport- en ontwikkelingssamenwerkingsorganisaties worden opgeroepen ook binnen hun eigen activiteitenprogramma's sport-plus en plus-sportactiviteiten te ondersteunen.
Na twee jaar zal een voortgangsrapportage worden opgesteld, waarbij nu voorgestelde maatregelen getoetst worden. Indien de activiteiten voldoende positieve resultaten opleveren zal het beleid uitgebreid worden tot alle DAC landen waar Nederland een ontwikkelingsrelatie mee heeft.
Veel ontwikkelingslanden zijn overtuigd van de positieve mogelijkheden van sport. Met goede sportprestaties komt het land op de wereldkaart en worden diverse groeperingen in het eigen land tot elkaar gebracht. Ook draagt sport bij aan de ontwikkeling van een buurt of regio.
Voor het benutten van die positieve mogelijkheden is er vanuit verschillende landen steun gevraagd bij diverse organisaties. Verzocht is om trainers voor nationale sportteams; opleiden en bijscholen van sporttechnisch en bestuurlijk kader alsmede docenten lichamelijke opvoeding; sport in vluchtelingenkampen; ontwikkelen van sportinfrastructuur zoals de bouw van accommodaties, financiering van buurt- en schoolsportprojecten en leveranties van sportmaterialen.
In het verleden zijn die verzoeken door de rijksoverheid maar beperkt ondersteund. Individuen, hulpfondsen, sportorganisaties en gemeenten, veelal op ad-hoc basis, hebben op kleine schaal projecten uitgevoerd.
Uit de kabinetsnota «Wat sport beweegt» van november 1996 en de Memories van Toelichting bij de begroting 1998 van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en die van Buitenlandse Zaken blijkt dat het Nederlandse kabinet de betekenis van sport in het kader van ontwikkelingssamenwerking in toenemende mate erkent. Dat heeft in 1997 zowel bij het ministerie van VWS als bij Buitenlandse Zaken al geleid tot ruimere ondersteuningsmogelijkheden. Ook steeds meer organisaties en onderwijsinstellingen zijn geïnteresseerd in het thema en het aantal projecten waarbij Nederlandse organisaties betrokken zijn neemt toe.
Deze beleidsnotitie kan worden gezien als een legitimatie van het ingezette beleid van het ministerie van VWS en het ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarnaast geeft zij ook het toekomstig beleidskader aan van sport en ontwikkelingssamenwerking voor de komende vijf jaar. De groeiende erkenning moet leiden tot een meer gestructureerd beleid, met ruimte voor meer projecten en samenwerkingsverbanden waarin sport een rol speelt. Bovendien geeft de notitie aanwijzingen voor verdere uitwerking en implementatie. Dat is niet alleen van belang voor ministeries die bij de uitvoering van het beleid betrokken zijn, maar ook voor sport- en ontwikkelingsorganisaties die met het thema aan de slag willen.
Het besef dat sport positieve effecten kan hebben op de gezondheid, het welzijn en de ontwikkeling van individuen en samenleving, alsmede de diverse verzoeken om assistentie vanuit ontwikkelingslanden zijn het vertrekpunt voor een nadere uitwerking en aanvulling van het beleid. Ook kan deze vorm van ontwikkelingssamenwerking leiden tot inzichten die van belang kunnen zijn voor de Nederlandse multiculturele samenleving.
Het sport- en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid wordt in deze notitie opgevat als een integraal onderdeel van het internationale samenwerkingsbeleid. Andere onderdelen van dat beleid zoals bijvoorbeeld «sport en holland promotie», het sanctiebeleid en de rechtspositie van topsport bedrijvende vluchtelingen komen in deze notitie niet aan de orde.
Deze beleidsnotitie is als volgt opgebouwd:
Allereerst wordt in hoofdstuk 2 kort ingegaan op de sport- en bewegingsactiviteiten die in het kader van deze notitie aan de orde komen. Dat is noodzakelijk omdat het beeld dat bij veel organisaties bestaat niet overeenkomt met de veelzijdigheid in de praktijk. Vervolgens wordt stilgestaan bij de betekenis van deze activiteiten. Het hoofdstuk wordt besloten met ervaringen met sportprojecten in ontwikkelingssamenwerking.
In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader van het rijksbeleid sport en ontwikkelingssamenwerking geformuleerd en uitgewerkt. In hoofdstuk 4 worden tenslotte voorstellen geformuleerd voor de implementatie van het beleid.
Bij de opstelling van deze beleidsnotitie is gebruik gemaakt van de bevindingen en opmerkingen van de deelnemers aan het symposium Sport en Ontwikkelingssamenwerking dat op 16 januari 1998 op initiatief van de ministeries van Buitenlandse Zaken en VWS door het Centrum Beleid en Management van de Rijks Universiteit Utrecht werd georganiseerd. Bovendien is een concept-versie van deze beleidsnotitie voor commentaar voorgelegd aan een aantal organisaties in het veld.
HOOFDSTUK 2: SPORT: BETEKENIS EN ERVARINGEN
In het kader van sport en ontwikkelingssamenwerking is sport moeilijk eenduidig te omschrijven. Sport kent in verschillende culturen diverse vormen, ontstaansgeschiedenissen, achtergronden en functies. Vanuit de antropologie is het bekend dat oude sporten vaak een onderdeel van een ritueel geheel zijn (geweest). Voorbeelden daarvan zijn het Azteken balspel waarbij de winnaars werden geofferd aan de goden, en het Sumo-worstelen. Soms worden aan sport zelfs metafysische kwaliteiten toegekend zoals het geval is met een spel dat tussen twee teams van monniken wordt gespeeld in Tibet.
Ringen met verschillende diameters dienen van een kant van een speelveld naar de andere helft te worden getransporteerd. De teams dienen samen te werken en elke dag wordt een zet gedaan. Mathematische berekeningen tonen aan dat het 4000 jaar duurt om het spel uit te spelen. Er wordt al 1000 jaar gespeeld. Als het spel is beëindigd zal de wereld verdwijnen.
Bovendien is de betekenisgeving aan winnen en verliezen cultureel divers en aan verandering onderhevig. Dat in het cricket op de Trobiand-eilanden bijvoorbeeld het thuisspelende dorp altijd wint is in Engeland, bakermat van de sport, ondenkbaar (Van Beek, 1997).
En ook de drijfveren voor sportbeoefening zijn divers. Voor sporters is in het ene geval het competitie-karakter het centrale kenmerk, maar in andere gevallen is dat het sociale aspect, de psychische component, het fysieke karakter of het schoonheidsideaal (Crum, 1991). Sport is derhalve meer dan de topsport zoals die door de media wordt gepresenteerd.
Maar ook moderne, internationaal erkende sporten maken het moeilijk om tot een eenduidige omschrijving te komen. Ze zijn aan verandering onderhevig en krijgen nieuwe regels. Daarnaast ontstaan steeds nieuwe sporten of worden bestaande activiteiten in sommige landen sport genoemd en in andere weer niet. Ook hebben sommige activiteiten veel overeenkomsten met sport.
In deze notitie is daarom gekozen voor een ruime omschrijving van het beleidsveld «sport en bewegen». Gereglementeerde vormen van spel, onderwijs in sport en lichamelijke opvoeding, en allerlei bewegingsactiviteiten waaronder dans, zijn er onderdeel van. Spelen en sporten zoals denksporten, waarbij de fysieke beleving minder prominent is, vallen er eveneens onder.
Aan sportactiviteiten worden belangrijke waarden en betekenissen toegedicht. De UNESCO beschouwt sport en lichamelijke opvoeding als een grondrecht in de International Charta of Physical Education and Sport (UNESCO, 1993).
In de kabinetsnota «Wat sport beweegt» (Tweede Kamer, 1996) wordt het belang verwoord door te wijzen op de waarden van sport. Aangegeven wordt dat sportactiviteiten plezier bieden en onderhoudend zijn en dat de veelzijdigheid maakt dat sport voor iedereen wat waardevols biedt. Deze intrinsieke waarde vormt de basis voor allerlei aan sportactiviteiten toegeschreven extrinsieke waarden.
Dat sport in diverse opzichten te zien is als een leerschool voor iedereen is een goed voorbeeld van de educatieve waarde van sport. Mensen leren door sport de eigen grenzen kennen, zich ergens in te bekwamen en zich te meten met anderen; men leert te winnen en te verliezen en het respect voor de anderen wordt ontwikkeld. Sport en bewegen dragen verder bij aan een algemeen lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden. Gezondheidsbevordering is te bereiken door een regelmatig (verantwoorde) sportbeoefening. Sport is een effectieve, geschikte en veilige manier om lichaamsfuncties te stimuleren en weerstand op te bouwen tegen bepaalde ziektes zowel voor mensen met als zonder handicap.
Sport kan eveneens een grote waarde hebben als emancipatie- en integratie-instrument, allereerst binnen maar ook tussen bepaalde maatschappelijke groepen.
Naast de waarde voor het individu heeft sport ook een belangrijke maatschappelijke betekenis zoals in het kader van «nation-building». Het vervult ook een rol in diplomatie, kan medium zijn voor politiek protest, verwerver van prestige en instrument voor buitenlandse politiek. Ook de economische waarde is aanzienlijk. De World Federation of the Sporting Goods Industry geeft aan dat drie procent van internationale geldstromen gerelateerd zijn aan sport. Bovendien levert sport steeds meer werkgelegenheid op.
De positieve rol en betekenis van sportactiviteiten is helaas geen automatisme. Een doelgerichte en bewuste inzet van activiteiten is noodzakelijk omdat de positieve balans ook kan doorslaan naar negatieve effecten zoals de bevestiging van vooroordelen, misbruik en vandalisme. De waarde van sport hangt af van veel factoren waarbij de tak van sport, sportvorm en de (culturele) context een rol spelen. Ook de samenhang met andere activiteiten buiten de sport of lichamelijke opvoeding is van belang.
2.3 Sport in ontwikkelingslanden
Sport heeft voor veel ontwikkelingslanden een grote maatschappelijke betekenis zowel binnen de politiek als onder de bevolking. Het zelf doen aan sport, vaak met uitzondering van voetbal, was daarbij in diverse landen lange tijd van ondergeschikt belang. De prestaties van het nationale team of andere sporthelden waren doorgaans maatstaf voor de betekenis van sport. Grote sportevenementen als bijvoorbeeld de wereldkampioenschappen rugby en de Afrikaanse voetbalkampioenschappen in Zuid Afrika en Burkina Faso laten overigens zien wat voor een enorme positieve impact dat kan hebben op de bevolking. Maar ook de reacties na de dood van de Braziliaanse autocoureur Ayrton Senna, en de kwalificatie van Iran voor de wereldkampioenschappen voetbal maken duidelijk hoe sport leeft.
«De sluiers weg en de vuisten gebald. Huilend, schreeuwend, dansend, stroomde mijn volk op straat. Dansen op straat? In Teheran? In de aanwezigheid van de geestelijken?». Ondanks de geringe affiniteit met sport plaatst Kader Abdolah, politiek vluchteling en schrijver in Nederland, het belang van de gebeurtenis op een lijn met «de dag van de revolutie. Of de dag waarop de Sjah zijn koffers pakte en het land verliet. En net als de dag waarop Khomenie kwam.» Zelfs zijn moeder viert feest: «We hebben gewonnen».
Sport heeft een belangrijke rol in de identiteitsvorming van een land: Identificatie met sporters leidt niet zelden tot groepstrots en identificatie met de cultuur als geheel. Sport, mits niet misbruikt voor andere doeleinden, vervult zo een belangrijke positieve functie bij maatschappijvorming in een land.
Maar ook de economisch maatschappelijke betekenis groeit: In en om de sportsector ontstaan allerlei banen. Het organiseren van grote evenementen zoals de African Cup of Nations, de Asia Cup of de All Africa Games levert een enorme economische impuls op voor het organiserend land.
Binnen veel ontwikkelingslanden groeit het besef dat sport- en bewegingsactiviteiten niet alleen in het brede maatschappelijke of traditionele perspectief gezien moeten worden. Een stimulering van een brede sportdeelname en een divers sportaanbod wordt steeds meer als noodzakelijk gezien.1 De intrinsieke waarde van sport in het kader van recreatie en vrije tijd wordt steeds meer beleefd en erkend. Meer urbane leefpatronen en andere werkomstandigheden dragen daar aan bij. Sport en spelmogelijkheden in de woonomgeving worden gezien als gezondheidbevorderend en als een positief alternatief voor het rondhangen in buurten.
Beaamd wordt de grote waarde van lichamelijke opvoeding, spel, dans en sportactiviteiten bij de lichamelijke en psychosociale ontwikkeling van kinderen die bedreigd worden door armoede, ziekte, sociale verwaarlozing. De universele taal van sport heeft daarbij als voordeel dat er geen sprake is van verstoring door taalachtergronden van kinderen binnen het onderwijs.
De specifieke waarde van sport voor vrouwen wordt in een aantal landen erkend, ook al wordt de waarde ervan onvoldoende uitgebuit. Sport biedt voor vrouwen in een geïsoleerde leefomgeving de mogelijkheid om in contact te treden met anderen. Sportresultaten en sportkaderfuncties vervuld door vrouwen kunnen bijdragen aan doorbreking van de beeldvorming over mannelijkheid en vrouwelijkheid die in veel culturen bestaat. Tevens kan sport de weerbaarheid tegen (sexueel) geweld verhogen.
In een beperkt aantal landen leidt het belang dat men hecht aan sport tot activiteiten voor gehandicapten, straatkinderen en kindsoldaten. Met steun van buitenlandse organisaties zijn hier en daar programma's opgezet.
Verantwoordelijk voor de meeste sportactiviteiten is de sportsector met zijn sportorganisaties op lokaal, nationaal en internationaal niveau. Deze organisaties zijn verantwoordelijk voor de organisatie van evenementen en wedstrijden, voor de reglementen van een sport, voor belangenbehartiging van de sporters, trainers enz. De organisatiegraad van de sportorganisaties in ontwikkelingslanden wisselt sterk ook gezien de geringe deelname aan veel takken van sport.
Ook de overheid, het onderwijs in verband met de lichamelijke opvoeding en de schoolsport, jeugdcentra, en andere welzijnsinstellingen houden zich met sportactiviteiten bezig en vormen een deel van de sector. De inhoud van de taken van deze organisaties hangt vaak samen met bestuurlijke tradities en gegroeide verhoudingen tussen particulier initiatief en de overheden binnen een bepaald land. Niet zelden heeft de overheid in ontwikkelingslanden naast de ondersteunende en coördinerende rol ook een uitvoerende rol.
Vandaag de dag spelen ook de sportindustrie en de sportmedia een rol. De sector groeit en is in veel landen op te vatten als een integraal onderdeel van de sociale en economische sector.
Het gebrek aan faciliteiten en de onbekendheid met een aantal sporten en trainingsmethodieken maakt het moeilijk voor veel landen de positieve waardering te vertalen in het optimaal inzetten van deze activiteiten en het opzetten van een goede infrastructuur.
Zorg is er over negatieve effecten die door of in samenhang met sport ontstaan zoals discriminatie, dopinggebruik, en randverschijnselen als politiek misbruik, corruptie, kinderarbeid en vandalisme. Dergelijke negatieve verschijnselen voorkomen is niet altijd eenvoudig.
2.4 Ervaringslessen sport en ontwikkelingssamenwerking
In veel ontwikkelingslanden vindt ondersteuning plaats op het terrein van sport. Nederland heeft daar in vergelijking met andere donorlanden nog maar beperkt ervaring mee. Desondanks zijn er wel enige lessen van belang voor het beleid, zowel vanuit Nederland als vanuit andere landen en internationale organisaties.
2.4.1 Bevindingen vanuit Nederland
In het verleden zijn er op beperkte schaal uitwisselingen tussen sportbonden georganiseerd in welk verband cursussen voor coaches plaatsvonden. Ook hebben enige ambassades in het kader van de zogenaamde Kleine Ambassade Projecten activiteiten ondersteund. Door de eenmaligheid en het beperkte budget van deze initiatieven van bonden en ambassades zijn duurzame maatschappelijke effecten vaak uitgebleven.
Meer impact had het project van de Landelijke dienst BRES in Suriname. Naast een recreatiesportleidersopleiding werd ook een docentenopleiding verzorgd. In 1993 werd het beleid van het ministerie van VWS verruimd. Na het afschaffen van de sportboycot tegen Zuid-Afrika werd via NOC*NSF het SCORE-project in Khaylitsha Kaapstad ondersteund1. De maatschappelijke spin off van dat op lichamelijke opvoeding en sport gerichte project is uitermate positief gebleken. De vraaggerichtheid van de organisatie, de inzet van de Nederlandse vrijwilligers en de meerjarige ondersteuning werpen vruchten af. Wel blijkt dat de inbedding van de SCORE-organisatie in de wereld van de Zuid-Afrikaanse sportorganisaties veel energie kost. In het kielzog van het SCORE project vond een ander belangrijk project plaats: de ondersteuning van het «Coach the coaches»- project van de Zuid-Afrikaanse voetbalbond (SAFA) door de KNVB. Dat project was gericht op het opleiden van docenten voetbal en het opzetten van een eigen opleidingsstructuur. Uit de evaluatie van dit project blijkt dat er meer geïnvesteerd moet worden in de voorbereidingen van het project, en dat op het terrein van voetbal onvoldoende afstemming van projecten plaatsvindt. Dat wordt veelal veroorzaakt door de ontbrekende coördinatie binnen de lokale sportbond zelf (Van Eekeren, 1997). De opzet van het project, meerjarig en in diverse fases, is een goede opzet gebleken.
Ondanks de kritische vragen bewerkstelligde de steun in de Tweede Kamer voor de wederopbouw van het Zambiaanse nationale voetbalteam, nadat het oorspronkelijke elftal tragisch was verongelukt, een doorbraak. Vanaf 1995 heeft het beleid binnen ontwikkelingssamenwerking meer handen en voeten gekregen door een geslaagd partnership met het ministerie van VWS ten aanzien van SCORE en een gehandicaptensportproject1. Gebleken is ook dat sport in het kader van noodhulp goed ingezet kan worden. Zo is bij projecten gericht op de wederopbouw van Bosnië de internationale organisatie Olympic Aid van meervoudig Olympisch schaatskampioen Johan Olav Koss ondersteund. In 1997 heeft een verruiming van het beleid plaatsgevonden. Nederlandse ambassades in Afrika en in de landen waarmee Nederland een Duurzaam Ontwikkelings Verdrag (DOV) heeft afgesloten (Costa Rica, Bhutan en Benin) zijn in de gelegenheid gesteld sportprojecten te identificeren. Dit heeft geleid tot nieuwe initiatieven in Kenia, Rwanda en Burkina Faso.
Ook de medefinancieringsorganisaties steunen kleinschalige activiteiten, uitgevoerd door lokale organisaties. Een dorpscompetitie voetbal in Senegal (NOVIB) en een «community development project» (HIVOS) zijn daar voorbeelden van. Over het algemeen zijn sportactiviteiten echter nog een blinde vlek voor deze organisaties.
Sportactiviteiten zijn ook bespreekbaar geworden bij andere ontwikkelingsorganisaties. Plannen worden ontwikkeld en uitgevoerd om sportactiviteiten in te zetten in het kader van het weerbaarder maken van vrouwen (Refugiado), voorlichting aan jongeren in Nicaragua (DOG), traumaverwerking in Rwanda, bij de opvang van straatkinderen en kindsoldaten en binnen gehandicaptenprojecten (Terres des Hommes, RESPO). Goede methodieken zijn nog niet overal voor handen. Voor Nederlandse sportorganisaties zijn deze maatschappelijke thema's en doelgroepen vaak nog niet in beeld omdat zij zich met name richten op sporttechnische assistentie. Met de maatschappelijke bewustwording in Nederland is een eerste start gemaakt met de ondersteuning van het boek «Afrika Voetbalt» (NOVIB & KIT, 1997) en georganiseerde voetbalwedstrijden tussen Nederlandse en Afrikaanse nationale jeugdvoetbalteams. Ook de media-aandacht voor het bezoek van Nederlandse voetbalinternationals aan Soweto en een SOS-kinderdorp in Zuid Afrika, voorafgaand aan de interland Zuid Afrika-Nederland, heeft impact gehad. Bij andere projecten is nog weinig sprake van expliciete aandacht voor bewustwordingsprocessen in Nederland. Wel leidt het jaarlijks werven en uitzenden van jonge vrijwilligers voor het SCORE-project op de sportopleidingsinstituten, bij de vrijwilligers en hun achterban tot bewustwording.
Alle activiteiten overziend is het opmerkelijk dat er nog weinig uitwisseling van ervaringen plaatsvindt tussen diverse organisaties over hun activiteiten op dit terrein en dat projecten vaak niet geëvalueerd zijn.
2.4.2 Internationale bevindingen
Sport is ook op mondiaal niveau hoger op de agenda gekomen. In het verleden beperkte de agenda zich veelal tot boycots, media en het Bosman arrest. Nu krijgt ook sport en ontwikkelingssamenwerking aandacht. VN-organisaties gericht op ontwikkeling (UNDP), gezondheid (WHO), milieu (UNEP), onderwijs en cultuur (UNESCO), jeugd (UNICEF) en vluchtelingen (UNHCR)2 zetten sportactiviteiten in. Veelal zijn deze projecten opgezet in samenwerking met wereldsportorganisaties en het Internationaal Olympisch Comité (IOC). De aandacht vanuit de Europese Commissie voor het thema is nog beperkt gebleven tot een eenmalige subsidiëring van een sportproject in Zuid Afrika.
Internationale sportorganisaties nemen het thema al veel langer serieus. De Scandinavische landen, Duitsland, Frankrijk, Canada, Australië en Engeland hebben eveneens al veel positieve ervaringen opgedaan. Buitenlandse ervaringen bevestigen de eerste Nederlandse bevindingen dat meerjarige projecten noodzakelijk zijn. Verder blijkt dat vaak personele assistentie en training wenselijk is, met name voor sportorganisaties omdat deze over het algemeen nog onvoldoende sterk zijn om zelfstandig grote projecten uit te voeren. Door Canada en Noorwegen zijn positieve ervaringen opgedaan met het integreren van sportactiviteiten binnen gezondheidszorgprojecten en samenwerking met organisaties als het Internationale Rode Kruis. Tenslotte valt op dat de afstemming tussen activiteiten van de donorlanden nog gebrekkig is. Soms dreigen projecten in elkaars vaarwater te komen. Het jaarlijks Forum over Sport en Ontwikkelingssamenwerking, waar donororganisaties, Verenigde Naties gerelateerde organisaties, IOC, wereldsportorganisaties en overheden en Olympische Comités uit de hele wereld vertegenwoordigd zijn, probeert dat te voorkomen.
HOOFDSTUK 3: BELEIDSKADER SPORT EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
3.1.1 Nederlands Ontwikkelingssamenwerkingsbeleid
Het Nederlandse ontwikkelingssamenwerking beleid is met name gericht op verbetering van de situatie van de armsten en kanslozen in de zogenaamde DAC-landen («Developmental Assistance Countries»)1. Er zijn twee hoofddoelstellingen: armoedebestrijding en economische ontwikkeling. Daarbij wordt hulp geboden in situaties waar sprake is van structurele armoede of in geval van acute noodsituaties. Soms wordt steun verleend aan specifieke groepen in specifieke situaties, maar evenzo wordt een land ondersteund bij de effectuering van het democratiseringsproces of bij conflictbeheersing en conflictpreventie. Armoedebestrijding geschiedt op vele fronten: sociale ontwikkeling (waaronder vrouwenemancipatie), economische ontwikkeling, duurzame ontwikkeling (met name op milieuterrein), mensenrechten, democratisering en goed bestuur. Binnen het beleid staat het ontwikkelingsland of de lokale organisatie centraal. Die zijn baas over het eigen ontwikkelingsproces. De vraag vanuit het land zelf en de omstandigheden daar, gekoppeld aan het Nederlandse beleidskader, zijn bepalend voor mogelijke ondersteuning met Nederlandse middelen. De aard van de Nederlandse inzet is altijd een afgeleide van de projectaanvraag en zal op culturele maat gesneden moeten zijn. Institutionele ontwikkeling die er toe leidt dat «ownership» wordt vergroot, neemt een belangrijke plaats in in het beleid.
Het Nederlandse sportbeleid van de rijksoverheid is er met name op gericht om optimaal gebruik te maken van de maatschappelijke waarde die sport heeft met inachtneming van de intrinsieke waarde van sport. Het sportbeleid is toegespitst op vier speerpunten: het signaleren en benutten van de kansen die sport de samenleving biedt; het behoud van een kwalitatief hoogwaardige infrastructuur; het bewaken van een verantwoorde sportbeoefening; en het vermijden of tegengaan van ongewenste externe effecten van de sportbeoefening op de samenleving en andersom.
In het internationaal sportbeleid van de Nederlandse overheid spelen deze speerpunten eveneens een rol. Uitgangspunt is daarnaast dat landen van elkaar kunnen leren en zodoende sport helpen ontwikkelen en benutten binnen de maatschappelijke context. Ter verbetering van het sportaanbod worden Nederlandse sportorganisaties op projectbasis in de gelegenheid gesteld aan zusterorganisaties in het buitenland kennis en inzichten ter beschikking te stellen dan wel via deze organisaties hun eigen deskundigheid te vergroten.
3.2 Beleidsdoelstellingen sport en ontwikkelingssamenwerking
De doelstellingen van het Nederlands ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en het sportbeleid bieden duidelijke aanknopingspunten om te komen tot een gezamenlijk beleidskader voor sport in ontwikkelingssamenwerking.
De waardering voor sport, ook binnen ontwikkelingslanden, en het besef dat sport maatschappelijke doelen kan dienen, zoals het bevorderen van het welzijn, de gezondheid en de ontwikkeling, geven dat voldoende aan. Een gerichte en efficiënte integratie van sport en ontwikkelingssamenwerking maakt het mogelijk succesvol in te gaan op de vele verzoeken om assistentie. De leerzame ervaringen uit het verleden kunnen daar behulpzaam bij zijn.
Hoofddoelstelling van het beleid gericht op sport en ontwikkelingssamenwerking is:
«het bevorderen van een optimale inzet van lichamelijke opvoeding, sport, spel en bewegingsactiviteiten in ontwikkelingslanden met als doel het welzijn, de gezondheid en de ontwikkeling van individuen te verbeteren en de cohesie en ontwikkeling van de samenleving te verhogen.»
Binnen het Nederlands beleid zal dat op twee manieren worden uitgevoerd:
1. Via activiteiten gericht op sport en lichamelijke opvoeding zelf. Deze activiteiten dragen in eerste instantie bij aan de verbreiding of kwaliteitsverbetering van de sport of het vak. Daarmee worden veelal recreatieve en educatieve belangen gediend die ook maatschappelijke waarde hebben. Door het maken van specifieke keuzes binnen deze activiteiten kunnen echter nog meer maatschappelijke effecten worden verwacht op basis van aandacht voor bijvoorbeeld specifieke doelgroepen, buurt en gezondheid. Voorbeelden hiervan zijn de lessen lichamelijke opvoeding die voor veel jongeren school en onderwijs aantrekkelijk maken en het via de sport aanleren van democratisch handelen en besturen. Maar ook het opzetten van sportbuurtcomités of sportteams kan bijdragen aan de sociale infrastructuur in bijvoorbeeld een township. Het Nederlands rijksbeleid is er op gericht de maatschappelijke effecten van lichamelijke opvoeding, sport, spel en bewegingsactiviteiten zo optimaal mogelijk te laten benutten. In het kader van deze notitie worden deze projecten «sport-plus»-activiteiten genoemd.
2. Door het integreren van sport en bewegingsactiviteiten binnen allerlei activiteiten, zoals plattelandsontwikkelingsprojecten, straatkinderenprogramma's of in vluchtelingenkampen. Sport kan daarbij om diverse redenen worden ingezet, bijvoorbeeld in het kader van recreatie, milieubeheer, kanaliseren van emoties, preventie of behandeling. Sport en bewegingsactiviteiten kunnen, mits zij zorgvuldig geselecteerd zijn, op deze wijze iets toevoegen aan bestaande projecten.
In het Nederlands beleid zal stimulering van het integreren van sport en bewegingsactiviteiten binnen allerlei sectoren en binnen bestaande en nieuwe activiteiten een belangrijk onderdeel zijn. Dat beleid gericht op sport-inclusief handelen moet leiden tot meer, in deze notitie zo genoemde, «plus-sport» activiteiten.
3.3 Uitwerking van het beleidskader
Beide benaderingswijzen binnen het beleidskader verdienen uitwerking. Sporten ontwikkelingsorganisaties, ambassades, politiek en andere betrokkenen krijgen zo een impressie welke mogelijkheden er zijn op dit terrein.
3.3.1 «Sport plus» activiteiten
Bij stimulering van sport en lichamelijke opvoedingsactiviteiten ligt de prioriteit in het beleid bij de beoefening door het individu zelf en de randvoorwaarden die daarvoor geschapen moeten worden.
De volgende accenten zijn daarbij van belang wil men komen tot duurzame en maatschappelijke effecten:
– bevorderen van een breed aanbod van actieve en recreatieve sporten uitgevoerd door scholen, buurtcentra en lokale organisaties in achtergestelde buurten en gebieden. Het aanbod dient toegankelijk te zijn voor zowel mannen als vrouwen. Waar mogelijk dienen traditionele sporten en dansen onderdeel te zijn van het aanbod.
– ondersteunen van activiteiten gericht op scholing van leraren en coaches op lerarenopleidingen en docentenscholingen in sport- en jeugdorganisaties. Curriculumontwikkeling en de verbetering van een opleidingsstructuur kunnen daar onderdeel van zijn. Bij de opleidingen wordt bijzondere aandacht gevraagd voor de toegankelijkheid voor vrouwen. Daarnaast dienen ook maatschappelijke aspecten voldoende aan bod te komen1.
– stimuleren van een efficiënte en democratische organisatiestructuur in het kader van de institutionele ontwikkeling van een (sport)organisatie;
– ondersteunen van overheid, lokaal bestuur en sportorganisaties in het kader van de versterking van een maatschappelijk geïntegreerd sportbeleid. Nadruk dient te liggen op het lokaal bestuur waarbij uitdrukkelijk rekening dient te worden gehouden met inrichting van basale (multi-functionele) sport en spelaccommodaties2 en het beheer ervan.
Deze accenten zijn richtlijnen en moeten niet gezien worden als een keurslijf. Indien bijvoorbeeld in bijzondere omstandigheden van het ondersteunen van een groot sportevenement of een nationaal team een bijzondere positieve uitstraling naar de lokale bevolking valt te verwachten, kan dat zeker onderdeel van het beleid zijn. Evenzo zijn activiteiten mogelijk gericht op ondersteuning van de sportmedia, lokale coöperaties waar sportmaterialen worden vervaardigd, de investering in een eigen sportindustrie of het stimuleren van joint-ventures met Nederlandse bedrijven.
Uiteraard dienen voldoende waarborgen te zijn ingebouwd om negatieve tendenzen te voorkomen, zoals discriminatie, schending van mensenrechten en bevestiging van vooroordelen.
Voor louter technische, tak van sportspecifieke assistentie die het «grassroot»niveau overstijgt is slechts een beperkte of bemiddelende rol weggelegd binnen dit beleidskader. Dat geldt ook als het cursus-aanbod of het project slechts op leden van de eigen organisatie is gericht, en daarvan geen maatschappelijk effect verwacht mag worden. Hier ligt primair de verantwoordelijkheid bij de (internationale) sportorganisaties zelf.
3.3.2 «Plus-sport» activiteiten
Er is een grote diversiteit van «plus-sport»- activiteiten mogelijk zoals eerder reeds beschreven.
De komende jaren zal met name aandacht worden besteed aan integratie van sportactiviteiten binnen activiteiten gericht op prioritaire thema's of doelgroepen in het beleid. In deze notitie is dat uitgewerkt voor gemarginaliseerde groepen, vrouwen, en in het kader van gezondheids- en traumaverwerking. Maar sportactiviteiten kunnen uiteraard ook binnen andere projecten als middel ingezet worden.
Gemarginaliseerde groepen en sport
Gemarginaliseerde groepen zijn erg moeilijk in een categorie te plaatsen. Veelal is de enige overeenkomst dat ze allemaal gemarginaliseerd zijn in de samenleving. De oorzaak hiervan is vaak voor elke groep verschillend evenals de mate van marginalisering. Gehandicapten die soms voor lange tijd verborgen zijn gehouden, straatkinderen die prominent aanwezig zijn in centra van grote steden, homosexuelen- en lesbiennes in een maatschappij waar zij om hun aard veroordeeld worden, kindsoldaten groot geworden met enorme gruwelijkheden, etnische en tribale groepen die jarenlang onderdrukt zijn, worden niet eenvoudig opgenomen en geïntegreerd in een vijandige samenleving.
Bewustwording dient gestimuleerd, enerzijds binnen de samenleving over de situatie van de achtergestelde groepen, anderzijds binnen de achtergestelde groepen zelf.
Sportactiviteiten kunnen hierbij worden ingezet omdat daarmee aandacht besteed kan worden aan psychologische (samenwerking, doorzettingsvermogen), organisatorische (zelfwerkzaamheid, bestuur), morele (verantwoordelijkheidsbesef, fair play) en fysieke aspecten. Voor vroege schoolverlaters en straatkinderen zijn sportactiviteiten een goed aangrijpingspunt om de weg terug naar school te vinden dan wel om weer tot enige vorm van informeel onderwijs te komen. Voor jonge meisjes die in de prostitutie actief zijn geweest is het van groot belang om een nieuw zelfbeeld en lichaamsbesef op te bouwen.
Gehandicapten ontwikkelen door sport een groter zelfbewustzijn terwijl sport bij kan dragen aan het krijgen van een volwaardige plaats in de maatschappij.
De rol die sport, lichamelijke opvoeding en recreatieve bewegingsactiviteiten kunnen spelen bij lichamelijke en geestelijke ontwikkeling, alsmede de impact ervan op het sociale leven, zijn in potentie evenzeer voor vrouwen van toepassing als voor mannen. In de praktijk hebben echter zowel actieve sportbeoefening als passieve sportbeleving een sterk masculine inslag. Maatschappelijke normen en waarden en aan opvoeding gerelateerde socio-culturele factoren verklaren dit fenomeen. In veel culturen worden mannen nog steeds geacht meer prestatiegericht te zijn en zich waar te maken; eigenschappen die bij het door de media gepresenteerde beeld van sport ook een grote rol spelen. Omdat bij de topsport fysieke kwaliteit vaak bepalend is voor de resultaten worden de prestaties van mannen hoger gewaardeerd dan die van vrouwen.
Sport kan in meerdere opzichten bijdragen aan de «empowerment» van vrouwen. In de sport kunnen genderongelijkheden zichtbaar worden. Stereotype opvattingen over verschillen tussen vrouwen en mannen die door de cultuur bepaald worden kunnen doorbroken worden niet alleen door klinkende prestaties of records, maar ook door het enthousiasme bij het meedoen aan sporten (zoals voetbal) die in het verleden als puur mannelijk werden gezien. Dat kan vervolgens weer leiden tot transformatie van de gendersituatie. Het gevaar is echter ook aanwezig dat bestaande ongelijkheden worden bestendigd (Hargreaves, 1997).
Vrouwenemancipatie kan door sport- en bewegingsactiviteiten op meerdere manieren worden gestimuleerd. Bijvoorbeeld door sport te gebruiken om tot verandering van beeldvorming te komen, socio-culturele verwachtingspatronen te doorbreken, sexuele weerbaarheid te vergroten en vrouwen de mogelijkheid tot ontplooiing te bieden en plezier te hebben. Activiteiten die voor vrouwen de mogelijkheden creëren om door middel van sport sociale contacten op te bouwen, een positief zelfbeeld te ontwikkelen, recreatief bezig te zijn passen daarin. Binnen de lichamelijke opvoeding en specifieke vrouwenprojecten wordt weerbaarheidstraining van vrouwen en meisjes gestimuleerd. Van groot belang is het uitoefenen van sporttechnische- en/of bestuurlijke kaderfuncties door vrouwen. Waar nodig kan dit via aparte cursussen of organisaties worden bevorderd.
Op de Seychellen werd onlangs door het Nationale Olympisch Comité het eerste «Sport-for-All» festival voor vrouwen georganiseerd.
Van 13 tot 20 december 1997 vonden de tweede Islamitische Vrouwen Spelen plaats in Teheran. De Spelen brachten deelnemers uit 21 landen bijeen en er werd in 13 disciplines gesport.
Hoewel de nadruk in het beleid niet ligt op de topsport zullen activiteiten, indien daar positieve «gender»resultaten van kunnen worden verwacht, onderdeel vormen van het beleid1. Topsportprestaties kunnen worden gebruikt om aan te tonen dat vrouwen zelfs onder moeilijke omstandigheden in staat zijn topprestaties te leveren, zoals Olympisch kampioene zevenkamp uit Syrië en de Marokkaanse Olympisch kampioene 400 meter hardlopen. Deze prestaties moeten meer benut worden om mondiaal maar zeker in de thuislanden de positie van vrouwen te helpen verbeteren dan wel ter discussie te stellen.
Sport en bewegen dragen bij aan een algemeen lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden. Fysieke inspanningen en sport bieden naast fysieke effecten door sociale contacten, contact met de natuur, contact met bepaalde materialen, enz., een vermindering van stress, regulering van emoties en andere niet direct fysieke effecten op. In het nieuwe urbane leefpatroon van mensen in ontwikkelingslanden spelen lichamelijke activiteiten vaak een minder prominente rol en mede door veranderde voedingspatronen is er een grotere kans op hart- en vaatziekten. De WHO heeft in dit kader een wereldwijd «Active living» programma gestart. Daarbij erkent de WHO dat lichamelijke activiteiten en sport «best buys» zijn bij gezondheidsbevorderende campagnes. In het beleid zal bij het «Active living» programma van de WHO worden aangesloten. Alleen aansluiten is echter niet voldoende.
De eerste lijns gezondheidswerkers dienen beter bekend te zijn met de mogelijkheden van sport en bewegingsactiviteiten in hun werk. Zo maakt bijvoorbeeld zwangerschapsgymnastiek of -aerobics als onderdeel van de prenatale zorg de bevalling draaglijker. Aandacht daarvoor in de opleidingen in ontwikkelingslanden verdient steun. Tevens kunnen de sportkanalen en sportmedia voor voorlichting op het gebied van gezondheid beter benut worden. In verschillende landen worden voetbaltrainers op deze wijze ingezet voor voorlichting over AIDS, drugs en doping. Binnen de reproductieve gezondheidszorg en revalidatie zal de toegevoegde waarde van sport en bewegingsactiviteiten voor het voetlicht worden gebracht. Aandacht is er ook voor het ziekenhuis, revalidatieinstituut of de kliniek als een centraal punt voor het opzetten van (gehandicapten)sportactiviteiten.
Binnen organisaties die hulp bieden in vluchtelingenkampen groeit de overtuiging dat sport en psychomotorische therapie een belangrijke functie kunnen hebben in het kader van traumaverwerking. Ze dragen bij aan het herwinnen van verstoorde lichamelijke, geestelijke of sociale functies.
In veel gevallen zijn sport- en bewegingsactiviteiten een sociaal en politiek neutrale mogelijkheid om met lotgenoten en zelfs daders om te gaan en een band te creëren die zelfs kan worden uitgebouwd tot therapeutische setting. Sport biedt zowel in actieve als passieve zin mogelijkheden om een nieuwe start te maken na een crisissituatie1.
Daarnaast is de werking van sportbeoefening voor individuele slachtoffers van traumatische gebeurtenissen heilzaam. De lichamelijke en geestelijke beleving die met sport gepaard gaat, kan van belang zijn, vanwege een hernieuwd lichaamsbesef, bijvoorbeeld bij slachtoffers van verkrachting of indien er blijvende lichamelijke afwijkingen zijn opgetreden als gevolg van een traumatische gebeurtenis. Bovendien biedt sport een niet-bedreigende mogelijkheid om sociale vaardigheden weer op te pakken die als gevolg van een trauma verloren waren gegaan. Lichamelijke inspanning biedt daarnaast de mogelijkheid om spanning af te reageren. Tenslotte kan men door sportbeoefening, maar ook door bestuurlijke functies uit te oefenen, tot zelfontplooiing komen en zelfwaardering opbouwen.
Je moet sport niet zien als een wondermiddel bij traumaverwerking. Maar het kan wel een wezenlijke bijdrage leveren aan de normalisering van het leven. Heftige emoties kunnen worden afgereageerd binnen bepaalde spelregels. Via sport kunnen bepaalde waarden gestimuleerd worden, zoals respect voor de ander en het je houden aan regels. Dat is in Rwanda nu erg belangrijk.
(Prof. dr. W.G.H. Wolters, Symposium Sport en ontwikkelingssamenwerking, RU Utrecht, 1998)
Gezien het grote belang van traumaverwerking in het kader van noodhulp en revitalisatie van een samenleving en de rol die internationale en Nederlandse organisaties hierbij spelen is het noodzakelijk dat aandacht geschonken wordt aan verdergaande methodiekontwikkeling. Uitwisseling van ervaringen tussen diverse organisaties, instituten en opleidingen kan die ontwikkeling bevorderen.
HOOFDSTUK 4: IMPLEMENTATIE VAN HET BELEID
Voor de implementatie van het beleid is een geïntegreerde beleidsstrategie noodzakelijk. Die strategie vereist een inzet van middelen op verschillende niveaus gericht op:
– Uitbreiding samenwerking op bilateraal en multilateraal niveau.
– Het bevorderen van deskundigheid en kwaliteit zodat de inzet van sport en vergelijkbare activiteiten een hoger maatschappelijk rendement krijgt.
– Onderzoek, voor een verdere onderbouwing van de activiteiten
– Voorlichtings en bewustwordingsactiviteiten in Nederland zodat een groter maatschappelijk draagvlak ontstaat.
4.2 Beleidsstrategie en interventies
Het bevorderen van de inzet van sportactiviteiten zal zowel binnen de bestaande bilaterale als binnen de multilaterale samenwerkingsverbanden onderdeel van het beleid zijn. In haar contacten met overheden en gouvernementele organisaties zal Nederland zo nodig en waar zinvol het onderwerp onder de aandacht brengen. Aanknopingspunten zullen ook uitdrukkelijk op non gouvernementeel niveau worden gezocht.
De komende jaren kunnen op sport gerichte activiteiten op verschillende manieren ingezet worden in het beleid. Dat kan via de ondersteuning van «sport-plus» projecten zoals die met name binnen de sportsector bekend zijn. Deze interventies kunnen op diverse manieren plaatsvinden: via gerichte projectondersteuning van seminars of opleidingen, in het kader van programma's of sectorsteun. Maar ook een nationale sportforumbijeenkomst kan een belangrijke stimulans zijn voor een land.
Daarnaast is de bevordering van sportactiviteiten binnen andere projecten van belang, zoals binnen de gezondheidszorg, vrouwenprojecten en de basiseducatie. Dat vraagt om andere interventies, omdat de mogelijkheden van deze activiteiten relatief onbekend zijn binnen deze sectoren. Er wordt een uitwisseling van ervaringen gestimuleerd zowel tussen organisaties in Nederland als met de lokale organisaties in de ontwikkelingslanden die projecten uitvoeren. Bij «plus-sport» activiteiten hoeft niet altijd gewacht te worden op specifieke aanvragen van lokale organisaties en overheden. Verder worden pilots binnen bestaande projecten gestart opdat duidelijk wordt welke effecten bepaalde sportactiviteiten opleveren binnen bepaalde een context.
Veel verzoeken om samenwerking, ondersteuning of hulp vinden plaats op bilateraal niveau. Momenteel beperkt de ondersteuning zich met name tot aanvragen uit Afrika en de DOV-landen1.
Omdat voor 1998 door de Nederlandse ambassades nog weinig gebruik is gemaakt van het verruimde beleid zal bezien worden hoe de identificatie en ondersteuning van activiteiten gestimuleerd kan worden. Het is immers van belang, ook van wege het beperkt aantal ervaringen, dat mogelijkheden worden geschapen om meer ervaringen op te doen via pilotprojecten.
Indien de activiteiten voldoende positieve resultaten opleveren zal het beleid uitgebreid worden tot alle DAC landen waar Nederland een ontwikkelingsrelatie mee heeft. Aanvragen in het kader van traumaverwerking worden nu al wereldwijd gehonoreerd. Het zelfde geldt voor pilot projecten waarvan de resultaten gebruikt kunnen worden als fundament voor de ontwikkeling van het beleid.
4.2.2 Multilaterale samenwerking
Hoewel multilaterale organisaties bereid zijn binnen programma's en projecten ook sport en bewegingsactiviteiten op te nemen, blijft een extra impuls via Nederlandse vertegenwoordigers noodzakelijk om deze aandacht vast te houden. Dat geldt met name voor het UNDP, UNICEF, UNESCO en EU. Met de VN-organisatie voor vluchtelingen (UNHCR) worden ontwikkelingen met sportactiviteiten en traumaverwerking afgestemd. Waar mogelijk vindt samenwerking plaats. Binnen de WHO zal Nederland een actieve rol vervullen ten aanzien van het «Active living» programma. Met het IOC worden desgewenst initiatieven ondersteund die leiden tot samenbundeling en afstemming van activiteiten. Gezamenlijke activiteiten tussen multilaterale organisaties en het IOC (en andere sportorganisaties) worden aangemoedigd.
In het Nederlands beleid heeft de directe steun voor de institutionele ontwikkeling van de overkoepelende Afrikaanse (sport)organisaties geen prioriteit. De eerste verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de Afrikaanse landen zelf en bij multilaterale organisaties. Steun via multilaterale organisaties behoort wel tot de mogelijkheden.
Aan de Nederlandse sport- en ontwikkelingsorganisaties wordt gevraagd ook binnen de internationale non gouvernementele organisaties het thema onder de aandacht te brengen. Internationale bundeling wordt nagestreefd.
4.2.3 Deskundigheidsbevordering
De integratie van sport en bewegingsactiviteiten in het beleid van de diverse betrokken organisaties komt niet van zelf tot stand. Momenteel is er gebrek aan kennis, ervaring en samenwerking. Er zal daarom een actief beleid gevoerd worden op het gebied van deskundigheidsbevordering in Nederland en op de ambassades. De ervaringen met projecten worden verspreid binnen de Nederlandse sportsector en onder Nederlandse ontwikkelingsorganisaties op het gebied van onderwijs, gezondheid, jeugd, plattelandsontwikkeling en noodhulp. Een te vervaardigen «good practice» bundel met sportprojecten en positieve bijdragen van sport aan andere projecten zal daarbij behulpzaam zijn.
Binnen de sportsector zal bevorderd worden dat kennis aanwezig is over de politieke en socio-culturele situatie in een land die wordt gebruikt ten behoeve van projectbehandeling en in de voorbereiding van mensen die als technische assistent zullen worden ingezet. Van belang is tevens dat voldoende bekend is over de zusterorganisatie waarmee wordt samengewerkt. Ontwikkelingsorganisaties en ambassades kunnen hierbij assistentie verlenen.
Projecten dienen te voldoen aan de kwaliteitsmaatstaven van het Nederlands beleid. De duurzame effecten voor de lokale bevolking bepalen de daadwerkelijke waarde van sport- en bewegingsactiviteiten. Verwacht wordt dat de komende periode extra inspanningen noodzakelijk zullen zijn om de kwaliteitsnormen te waarborgen.1
Voor de beoordeling van projectaanvragen hebben het NOC*NSF (met name bij het opzetten van integrale sport en schoolsportprojecten), het LOSB (de Landelijke Organisatie Sport- en Bewegingsstimulering van wege haar deskundigheid op het terrein van sport en jeugd en sociaal cultureelwerk), de Landelijke Contactraad (op het terrein van gemeentelijk sportbeleid) en sportbonden (voor tak van sport gerichte activiteiten) zich bereid verklaard te adviseren over mogelijke projectopzetten.2 Voor de regio Zuidelijk Afrika wordt in het kader van de Zuid – Zuid verhoudingen ook de Zuid Afrikaanse organisatie SCORE voor uitvoerende sport en schoolsportprojecten aanbevolen. Daarnaast zijn themadeskundigen op het ministerie van Buitenlandse Zaken en vakdeskundigen op het ministerie van VWS beschikbaar voor de beoordeling van projecten.
Tenslotte wordt ruimte geboden voor methodiekontwikkelingen met name in «plus-sport» projecten. Binnen Nederlandse organisaties en het onderwijs is al enige ervaring opgedaan met sportactiviteiten in het kader van traumaverwerking, versterken weerbaarheid vrouwen, criminaliteitspreventie en gemarginaliseerde jongeren. Bezien wordt of en hoe de Nederlandse expertise ingezet kan worden in ontwikkelingssamenwerkingsprojecten. Daarnaast kunnen aan de hand van ervaringen in ontwikkelingslanden nieuwe methodieken worden ontwikkeld. De methodiekontwikkeling zal afgestemd moeten worden met initiatieven binnen andere landen en internationale (multilaterale) organisaties.
Meer onderzoek is noodzakelijk zodat een verdere onderbouwing plaatsvindt van de rol van sport en bewegingsactiviteiten en lichamelijke opvoeding. Ook kan bestaand onderzoek geïnventariseerd en wellicht nader geanalyseerd worden. Bekend is dat antropologen een groot databestand hebben met kennis van zaken over verschillende culturen. Dat kan van nut zijn bij de voorbereidingen van projecten. De noodzakelijke methodiekontwikkeling op diverse deelterreinen verdient eveneens wetenschappelijke ondersteuning. Daarnaast is het gewenst dat aan bestaande of nieuw te starten activiteiten onderzoekscomponenten worden gekoppeld op basis waarvan de resultaten van diverse benaderingen kunnen worden gemeten. Met universiteiten, hogescholen en consultants wordt bezien welke vervolgactiviteiten mogelijk zijn.
4.2.5 Voorlichting en bewustwording in Nederland
Hoewel aanvullende personele assistentie in projecten in principe niet gebonden is aan Nederlandse inzet, is deze toch van groot belang. Nederlandse organisaties doen ervaringen op met activiteiten die ook van nut kunnen zijn voor activiteiten in de Nederlandse multiculturele samenleving. Maar ook het draagvlak voor internationale samenwerking binnen de Nederlandse samenleving en met name binnen de sportsector wordt ermee vergroot. Waar dit draagvlak binnen bijvoorbeeld het onderwijs al langere tijd bestaat, ook door de voorlichting, campagnes en acties, is dat binnen de sportsector nog onvoldoende ontwikkeld. Ondersteuning van sportprojecten heeft nog weinig geleid tot een gericht bewustwordingsproces in Nederland.
Met de Nationale Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (NCDO) wordt bezien hoe bestaande organisaties in Nederland en de inzet van Nederlandse vrijwilligers en experts die aan projecten hebben meegewerkt gebruikt kunnen worden. Topsporters, vluchtelingen in Nederland en de ingezette vrijwilligers bij projecten in ontwikkelingslanden kunnen daar een belangrijke functie in vervullen. Tevens kunnen sportprojecten waarbij kennis naar Nederland wordt gebracht hiervoor dienen. Via de voorlichtingsdienst van het ministerie van Buitenlandse Zaken zal het thema sport onder de aandacht worden gebracht. Ook de medefinancieringsorganisaties worden gevraagd een rol te vervullen in de voorlichting en bewustwording.
4.3 Randvoorwaarden voor het beleid
De implementatie van het beleid kan alleen slagen indien de taken en verantwoordelijkheden van de beide ministeries en de organisaties in het veld helder zijn afgebakend. Daarnaast is het noodzakelijk dat maatregelen worden genomen ter verbetering van de afstemming van activiteiten.
Een verruiming van de financieringsmogelijkheden biedt voldoende kansen om het beleid uit te laten groeien tot een erkende plaats binnen de sectoren van sport en ontwikkelingssamenwerking.
De voortgang van het beleid zal tussentijds geëvalueerd worden, zodat mogelijke bijsturing kan plaatsvinden.
4.3.1 Actoren en verantwoordelijkheden
De verantwoordelijkheid voor het rijksbeleid ligt in handen van de bewindslieden verantwoordelijk voor Ontwikkelingssamenwerking en Sport. Voor de beleidsontwikkeling en -coördinatie wordt deze verantwoordelijkheid gedelegeerd aan een gemengde werkgroep bestaande uit leden van het ministerie van VWS en Buitenlandse Zaken. Indien noodzakelijk worden andere ministeries zoals het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van Defensie op ad hoc basis hierbij betrokken. De werkgroep rapporteert een maal per jaar aan het Breed Interdepartementaal Sportberaad1.
Daarmee wordt voldaan aan het beleid verwoord in de kabinetsnota «Wat sport beweegt», dat vraagt om de opheffing van de huidige verkokering tussen overheidsinstanties.
Binnen deze werkgroep vindt tenminste twee keer per jaar afstemming plaats ten aanzien van aanvragen die ter goedkeuring zijn voorgelegd aan beide ministeries. Tevens is de werkgroep verantwoordelijk voor de implementatie van het beleid en de monitoring van het beleid. De bijdrage aan de (internationale) discussies over de inzet van aan sport gerelateerde activiteiten wordt van hieruit aangestuurd.
Daarnaast hebben beide ministeries ieder hun eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van activiteiten.
Het ministerie van Buitenlandse Zaken
Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft een coördinerende functie met betrekking tot maatschappelijke en ontwikkelingsorganisaties en is adviserend naar VWS betreffende ontwikkelingsrelevantie van door VWS ondersteunde activiteiten.
Bij de identificatie, uitvoering of begeleiding en monitoring van «sport-plus» en «plus-sport»activiteiten in een bepaald land speelt de ambassade een centrale rol. De ambassades dienen in deze fase een actief beleid te voeren met betrekking tot het identificeren en opstarten van activiteiten. Indien hiertoe aanleiding bestaat, kan technische assistentie worden ingezet om het beleid handen en voeten te geven. Alleen aanvragen vanuit het land zelf worden in behandeling genomen.
Bij de ambassades ligt de coördinerende functie voor de Nederlands inzet in dat land. Men dient toe te zien op functioneel inzetten van sportprojecten en er zorg voor te dragen dat geen duplicatie plaatsvindt. Het ministerie van VWS wordt eveneens geadviseerd over mogelijke duplicatie bij een door VWS aangevraagd project waarbij een Nederlandse organisatie betrokken is.
De ambassade is bovendien verantwoordelijk voor de uitvoering van uit DGIS fondsen gefinancierde projecten.
Bij de identificatie, uitvoering of begeleiding en monitoring van regionale sportactiviteiten en specifieke activiteiten waar sport een onderdeel van is, speelt het ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag de centrale rol. Die specifieke activiteiten kunnen gericht zijn op noodhulp, maatschappelijke transitie in midden en oost Europa (MATRA) en samenwerking met het Nederlands bedrijfsleven (ORET).
Ook Nederlandse organisaties, inclusief sportorganisaties, kunnen een rol spelen bij de identificatie (en uitvoering) van deze specifieke activiteiten.
Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Het Ministerie van VWS heeft een coördinerende functie met betrekking tot de activiteiten van Nederlandse sportorganisaties en is adviserend naar Buitenlandse Zaken voor sportmaatschappelijke en sporttechnische aspecten van activiteiten.
Het ministerie van VWS identificeert activiteiten. Bij de identificatie van activiteiten spelen de sportorganisaties en (lokale) overheden eveneens een belangrijke rol. Op basis van aanvragen van partneroverheden en zusterorganisaties van Nederlandse sportorganisaties in ontwikkelingslanden neemt het ministerie projectaanvragen in behandeling. Bij activiteiten binnen een bepaald land wordt de Nederlandse ambassade om advies gevraagd.
De sportsector, ontwikkelingsorganisaties, wetenschappelijke wereld, bedrijfsleven en lokale overheden hebben ieder hun eigen verantwoordelijkheid bij het opzetten en uitvoeren van activiteiten.
Het belang en waarde van deze activiteiten wordt uitermate gewaardeerd.
Voor activiteiten die door de rijksoverheid worden gefinancierd geldt vanzelfsprekend het beleidskader zoals geschetst in deze beleidsnotitie. Daarbij is zowel de aanvraag van de (zuster/partner)organisatie voor de activiteit als wel het ownership in het ontwikkelingsland zelf van wezenlijk belang.
In het rijksbeleid zal veel aandacht worden geschonken aan het dichter bij elkaar brengen van sport- en ontwikkelingssamenwerkingssector op nationaal en internationaal niveau opdat in de toekomst veelvuldig gebruik wordt gemaakt van elkaars expertise. Bij de uitvoering wordt waar mogelijk aangesloten op bestaande contacten en samenwerkingsverbanden tussen ontwikkelingslanden en Nederland (bijvoorbeeld via stedenbanden, opleidingsovereenkomsten, verdragen). Waar mogelijk dienen ook andere sectoren hier bij betrokken te worden, zoals bijvoorbeeld de onderwijssector en de wetenschappelijke wereld. Het bedrijfsleven in Nederland en in ontwikkelingslanden kan eveneens een rol spelen bij de implementatie van het beleid. Daarbij moet in eerste instantie gedacht worden aan sport gerelateerde arbeidsaspecten, zoals de productie van sportmaterialen en arbeidscontracten in de sportsector.
Afstemming op nationaal niveau
Kennis en ervaringen die bij de betrokken organisaties en opleidingen bestaan, dienen optimaal te worden benut. Het in Nederland regelmatig organiseren van rondetafel- en platformbijeenkomsten met alle betrokkenen en het onder de aandacht brengen van deelthema's zijn daar geschikte instrumenten voor. Ook een databank kan daar een bijdrage aan leveren.
Op het symposium Sport en ontwikkelingssamenwerking van 16 januari 1998 is aangedrongen op het instellen van een coördinerend platform met als doel het samenbrengen van de Nederlandse deskundigheid. Dit platform zou kunnen uitgroeien tot een herkenbaar aanspreekpunt voor organisaties die informatie of advies willen hebben. Het platform zou naast de afstemming van activiteiten ook in het kader van deskundigheidsbevordering en voorlichting en bewustwording van het thema in Nederland een functie kunnen vervullen. De ministeries van Buitenlandse Zaken en VWS staan positief tegenover de opzet van een dergelijk platform. Het voorstel wordt nader onderzocht op zijn haalbaarheid en zal tevens uitsluitsel moeten geven door welke organisatie deze taken moeten worden uitgevoerd.
Eveneens wordt bezien of een afzonderlijke Nederlandse databank moet worden opgezet dan wel ondergebracht bij een reeds bestaande databank.
Naast de afstemming van activiteiten van organisaties worden ook de procedures en criteria van de ministeries in het kader van ondersteuning van activiteiten zoveel als mogelijk op elkaar afgestemd. Ook dat bevordert de samenwerking tussen beide sectoren.
Met organisaties die financiële ondersteuning ontvangen van een van beide ministeries voor de beleidsterreinen sport en/of ontwikkelingssamenwerking, zal tijdens bestuurlijk- of programmaoverleg ook het thema sport en ontwikkelingssamenwerking aan de orde komen, zodat afstemming van activiteiten en financieringsstromen kan plaatsvinden.
Afstemming op internationaal niveau
Voor de afstemming van projecten binnen een ontwikkelingsland ligt de eerste verantwoordelijkheid bij het ontvangende land of organisatie. Nederland heeft het initiatief van diverse Afrikaanse landen om te komen tot nationale sportforumbijeenkomsten waar deze afstemming aan de orde komt dan ook van harte verwelkomd. Het is de bedoeling dat alle betrokken partijen inclusief de donorlanden en -organisaties worden uitgenodigd voor een dergelijk forum.
Donororganisaties en donorlanden hebben echter ook een eigen verantwoordelijkheid bij de efficiënte inzet van middelen. Tijdens het eerder gememoreerde jaarlijks Internationale Forum voor sport en ontwikkelingssamenwerking vindt uitwisseling van informatie over projecten plaats op basis waarvan tot afstemming gekomen kan worden.
Daarnaast zal de voorgestelde Nederlandse databank gekoppeld worden aan een internationale databank die door de Wereldbank wordt opgezet. Initiatieven van internationale organisaties zoals de VN-geaffilieerde organisaties zullen dan eveneens bekend zijn.
NOC*NSF en sportbonden zijn verantwoordelijk voor afstemming van de activiteiten met hun eigen overkoepelende internationale sportorganisaties. Voor het ministerie van VWS is de afstemming van activiteiten tussen organisaties een van de subsidievoorwaarden bij het ondersteunen van een project.
De financiering van het rijksbeleid sport en ontwikkelingssamenwerking is een gedeelde verantwoordelijkheid van de ministeries van Buitenlandse Zaken en VWS ook al ligt het zwaartepunt bij het eerste ministerie. Hierbij dient onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds de ondersteuning van activiteiten in ontwikkelingslanden en anderzijds activiteiten in Nederland gericht op de verbetering van afstemming en coördinatie tussen de betrokken sectoren, deskundigheidsbevordering, onderzoek en voorlichting en bewustwording.
Voor het ondersteunen van activiteiten in ontwikkelingslanden is de financiering als volgt georganiseerd:
Ministerie van Buitenlandse Zaken
Sport en bewegingsactiviteiten worden niet geïsoleerd beoordeeld. Projecten uit andere sectoren dingen mee naar de besteding van de beperkte middelen. Dat geldt zowel voor de ambassades als voor de fondsen in Den Haag.
Er bestaat momenteel geen vastgesteld budget voor sport in het kader van ontwikkelingssamenwerking. Activiteiten komen merendeels ten laste van het budget voor maatschappelijke ontwikkeling, waaruit ook initiatieven op het gebied van gezondheid, voeding, drinkwater en sanitatie, en sociale zekerheid worden gefinancierd. In de begroting 1999 zal een voorlopige startvoorziening worden getroffen voor twee jaar ter voorbereiding op de definitieve budgettering van sportactiviteiten.
Voor «plus-sport»-activiteiten kan tevens een beroep worden gedaan op de budgetten voor bepaalde doelgroepen of aandachtspunten indien die een overwegende rol spelen in de activiteit, zoals de budgetten voor vrouwen en ontwikkeling, kinderen, institutionele ontwikkeling en urbane of rurale ontwikkeling.
Ook op een aantal specifieke fondsen die niet naar de ambassades zijn gedelegeerd, zoals voor activiteiten in het kader van noodhulp, kan een beroep worden gedaan. Dat geldt eveneens voor de ontschotte budgetten, zoals de MATRA-fondsen. De criteria voor deze fondsen maken het mogelijk dat ook projectvoorstellen met sport- en bewegingsactiviteiten onder speciale omstandigheden gehonoreerd kunnen worden.
Het ministerie van VWS heeft een vast budget voor activiteiten in het kader van ontwikkelingssamenwerking. De intensivering van het beleid in 1997 heeft geleid tot een verhoging van het budget voor 1998. De omvang van het budget maakt het echter niet mogelijk alle projectaanvragen die passen in het beleidskader van deze notitie te honoreren. Financiële mogelijkheden, inhoudelijke en geografische criteria, en de inbreng van eigen middelen van organisaties zijn bepalend bij de uiteindelijke selectie van te ondersteunen activiteiten.
Voorwaarde voor VWS-financiering is dat bij de uitvoering van een sport-plus of plus-sportactiviteit een rol voor een Nederlandse sportorganisatie is weggelegd. Alleen door VWS erkende sportorganisaties en lokale overheden kunnen een aanvraag voor ondersteuning indienen1 . Het betreft aanvragen voor een duur van maximaal 4 jaar met een mogelijkheid van verlenging. Daarna zal de lokale organisatie in staat moeten zijn, met eventuele ondersteuning in het land zelf2 , de activiteiten zelfstandig te kunnen uitvoeren.
Binnen het beleid gericht op sport en ontwikkelingssamenwerking wordt uitgegaan van partnerschap. Ook bij de financiering van projecten door de rijksoverheid geldt dit uitgangspunt. Gezocht wordt naar gezamenlijke financiering van activiteiten. SNV, PUM, PSO, VNG , sport- en ontwikkelingsorgansaties worden opgeroepen hun expertise en middelen ook in te zetten voor het stimuleren van sport- en bewegingsactiviteiten in ontwikkelingslanden.
In het bijzonder worden de medefinancieringsorganisaties uitgenodigd hun beleid en middelen ook op dit thema of in combinatie met reeds bestaande thema's in te zetten.
Het bedrijfsleven wordt aangespoord bij hun handelsbetrekkingen en sponsoractiviteiten rekening te houden met de maatschappelijke componenten van sport.
In deze notitie zijn de plannen voor de komende vijf jaar weergegeven. Het beleid heeft de kenmerken van een groeimodel. Na twee jaar zal een voortgangsrapportage worden opgesteld, waarbij nu voorgestelde maatregelen getoetst worden.
Tevens zal bezien worden of het beleidskader bijgesteld moet worden of extra maatregelen moeten worden genomen. Bij een positief resultaat van deze tussentijdse evaluatie kunnen alle ontwikkelingslanden waar Nederland een ontwikkelingsrelatie mee heeft, in aanmerking komen voor ondersteuning op het terrein van sport en ontwikkelingssamenwerking. Eventueel zullen nieuwe «plus-sport» thema's of doelgroepen worden toegevoegd en krijgen andere thema's minder prioriteit.
Beek, W.E.A. van, Play, sport and culture. Uit: W. van Beek en A. Dorgelo (ed.) The fascinating World of draughts. Maastricht: Shaker Publishing (1997)
Broere, M., R. van der Drift, Afrika Voetbalt! Amsterdam: Koninklijk Instituut voor de Tropen (1997)
Crum, B.J., Over versporting van de samenleving. Rijswijk: Ministerie van WVC (1991).
Eekeren, F. van, Coach the coaches. Een onderzoek naar de effecten van een sportontwikkelingsproject in Zuid Afrika. Utrecht: RU Utrecht (1997)
Eekeren, F. van (ed), Reader ten behoeve van symposium Sport en ontwikkelingssamenwerking. Utrecht: RU Utrecht (1997)
Hargreaves, J, Women's sport, development, and cultural diversity: the South African experience. Women Studies International Forum, Vol. 20. No. 2. pp 191–209, 1997.
IOC, Report International consultative forum on technical assistance related to youth and sport in developing countries.Lausanne: IOC (1996)
IOC, Report first Forum on Sport in Africa, Olympic Review XXVI-19, (February-March) (1998)
Ministerie van VWS, Wat sport beweegt: Contouren en speerpunten voor het sportbeleid van de rijksoverheid. Den Haag: SDU (1996)
Ministerie van VWS, Memorie van toelichting begroting 1998.Den Haag: Ministerie VWS (1997)
Ministerie van Buitenlandse Zaken, Beleid in de Kinderschoenen. Den Haag: Ministerie van Buitenlandse Zaken (1996)
Ministerie van Buitenlandse Zaken, Memorie van toelichting begroting Ontwikkelingssamenwerking 1998. Den Haag: Ministerie van Buitenlandse Zaken (1997)
NOC*NSF, SCORE, Progress Report. Arnhem: NOC*NSF (1996)
UNESCO, International Charta of Physical Education and Sport.Parijs (1993)
(laatste keer bijgesteld op 1/1/'97)
Het Development Assistence Committee (DAC) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) bepaalt welke landen in aanmerking komen voor ontwikkelingshulp. Voor landen die niet op de lijst staan is hulp uit de ontwikkelingsbegroting uitgesloten. Het accent van de Nederlandse hulp ligt op de armste landen: de Minst Ontwikkelde Landen (MOL's) en de Lage inkomenslanden.
Afghanistan | Lesotho |
Angola | Liberia |
Bangladesh | Madagascar |
Benin | Malawi |
Bhutan | Maldiven |
Birma | Mali |
Burkina Faso | Mauretanië |
Burundi | Mozambique |
Cambodja | Nepal |
Centraal Afrik. Rep. Niger | |
Comoren | Rwanda |
Dem. Rep. Kongo | Sao Tome en Principe |
Djibouti | Sierra Leone |
Equat. Guinee | Solomon Eilanden |
Eritrea | Somalie |
Ethiopië | Sudan |
Gambia | Tanzania |
Guinee | Togo |
Guinee-Bissau | Tsjaad |
Haïti | Tuvalu |
Jemen | Uganda |
Kaapverdië | Vanuata |
Kiribati | Westelijk Somoa |
Laos | Zambia |
(Gemiddeld inkomen per hoofd in 1995 lager dan 765 dollar)
Albanië | Kenia |
Armenië | Kongo |
Azerbeidzjan | Kyrgystan |
Bosnië-Herzegovina | Mongolië |
China | Nicaragua |
Georgië | Nigeria |
Ghana | Pakistan |
Guyana | Senegal |
Honduras | Sri Lanka |
India | Tadjikistan |
Ivoorkust | Vietnam |
Kameroen | Zimbabwe |
Lagere-midden-inkomenslanden (Gemiddeld inkomen per hoofd in 1995 tussen 766 en 3035 dollar)
Algerije | Micronesië |
Anguilla | Moldavië |
Belize | Namibië |
Bolivia | Niue |
Botswana | Noord Korea |
Colombia | Palau Eilanden |
Costa Rica | Palestijnse Aut. gebieden |
Cuba | Panama |
Dominica | Papua New-Guinea |
Dominicaanse Rep. | Paraguay |
Ecuador | Peru |
Egypte | St Helena |
El Salvador | St Vincent en Grenadines |
Filippijnen | Suriname |
Fiji | Swaziland |
Grenada | Syrië |
Guatemala | Thailand |
Indonesië | Timor |
Irak | Tokelau |
Iran | Tonga |
Jamaica | Tunesië |
Joegoslavië, Fed. Rep. | Turkmenistan |
Jordanië | Turks en Cascois Eilanden |
Kazachstan | Turkije |
Libanon | Uzbekistan |
Macedonië | Venezuela |
Marokko | Wallis en Futuna |
Marshall eilanden |
(Gemiddeld inkomen per hoofd van de bevolking in 1995 tussen 3036 en 5295 dollar)
Brazilië | Mexico |
Chili | Nauru |
Cook Eilanden | St. Kitts en Nevis |
Gabon | St. Lucia |
Kroatië | Trinidad en Tobago |
Maleisië | Uruguay |
Mauritius | Zuid-Afrika |
Mayotte |
(Gemiddeld inkomen per hoofd van de bevolking tussen 5295 en 9385 dollar)
Antigua en Barbuda | Malta |
Argentinië | Montserat |
Bahrein | Oman |
Barbados | Saudi Arabië |
Gibraltar | Slovenië |
Libië | Seychellen |
Maagdeneilanden | Zuid-Korea |
Dat bleek ook tijdens het Forum on Sport in Africa, dat op initiatief van het Internationaal Olympisch Comité op 8 en 9 december 1997 gehouden werd in Lausanne, Zwitserland.
Het project heeft zich in de loop van de jaren uitgebreid mede door steun van het ministerie van Buitenlandse Zaken naar andere provincies. Het project wordt gecoördineerd door de Zuid-Afrikaanse organisatie Score die voor de Nederlandse betrokkenheid was opgericht door de Amerikaanse Worldteach hulporganisatie. Het project wordt ondersteund door NOC*NSF.
UNDP via ondersteuning van het organi- seren van nationale fora en het ondersteunen van sport in beroepsonderwijs, WHO via Active Living, UNEP via milieubeheer van grote meren samen met sportorganisaties, UNESCO gericht op lichamelijke opvoeding en sport, UNICEF via Olympic Aid, straatkinderen en UNHCR met sportprogramma's in vluchtelingenkampen.
Leraren en coaches vervullen immers vaak een maatschappelijke functie en kunnen een belangrijke rol vervullen op het terrein van voorlichting ten aanzien van gezondheid, sexuele voorlichting, aids, enz.
Ook tijdens de laatste Habitat-conferentie en in de nota Beleid in de Kinderschoenen (Ministerie van Buitenlandse Zaken, 1996) is gewezen op het belang van de ruimte voor sport en spel.
Zo wordt in Kenia veel gedaan om in navolging van de mannelijke hardlopers ook vrouwen in het internationale circuit op te laten nemen, niet in de laatste plaats vanwege de financiële vooruitzichten.
Zo smeedde het nationale voetbalteam van Congo tijdens de onlangs gehouden Afrikaanse voetbalkampioenschappen een ongekend saamhorigheidsgevoel onder de bevolking die tot vlak voor deze kampioenschappen verwikkeld was in een burgeroorlog.
In 1997 is ook Suriname benoemd als een van de landen waar sportactiviteiten opgezet kunnen worden. Gezien de huidige politieke situatie is deze mogelijkheid opgeschort.
Naast suppletiedeskundigen en themadeskundigen zullen organisaties die personele assistentie verzorgen, zoals PUM, SNV, PSO en VNG, worden betrokken bij de uitvoering van activiteiten.
Het ministerie van VWS zal desgevraagd het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de ambassades adviseren over de inzet van deze organisaties.
Het Breed Interdepartementaal Sportberaad (BIS) is in december 1997 geïnstalleerd door staatssecretaris Terpstra naar aanleiding van het Plan van Aanpak behorende bij de kabinetsnota «Wat sport beweegt». In het beraad zijn alle ministeries vertegenwoordigd die met het sportbeleid te maken hebben.
Niet erkende sportorganisaties kunnen via een sportbond of sportkoepel een aanvraag laten indienen bij het ministerie van VWS als deze bond instemt met de voorgestelde activiteit. Daarnaast kunnen deze organisaties aanspraak maken op ondersteuning vanuit de centraal beheerde fondsen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Over de precieze procedures, criteria en prioriteiten die gelden bij beoordeling van projecten door het ministerie van VWS worden de erkende sportorganisaties nog nader geïnformeerd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26030-1.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.