26 025
Financiële verantwoording over het jaar 1997

nr. 10
FINANCIËLE VERANTWOORDING VAN HET MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN (VIII)1

Deze financiële verantwoording bestaat uit:

– de rekening van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten, zoals blijkt uit bijgevoegde staten, voorzien van een toelichting;

– de op deze rekening aansluitende saldibalans per 31 december 1997, voorzien van een toelichting.

De financiële verantwoordingen van de agentschappen Centrale Financiën Instellingen (Cfi) en de Rijksarchiefdienst (RAD) bestaan uit een rekening van baten en lasten en van kapitaaluitgaven en -ontvangsten, zoals blijkt uit bijgevoegde staten, voorzien van een toelichting en de balans op 31 december 1997, voorzien van een toelichting.

Den Haag, 11 juni 1998

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

Staat behorende bij de Wet van .. ..... 199., Stb. ... en bij de financiële verantwoording over het jaar 1997 Rekening 1997 (inclusief slotwetmutaties) Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (VIII) Onderdeel uitgaven en verplichtingen (bedragen x f 1000)

  (1) (2) (3)  (4) = (1) + (2) + (3) (5) (6) = (5) – (4)
Art.Omschrijving Oorspronkelijk vastgestelde begroting Mutaties (+ of –) op grond van eerste suppletore begroting Mutaties (+ of –) op grond van tweede suppletore begroting  Totaal geraamd Realisatie Slotwetmutaties (+ of –) (+ = tekortschietend geraamd bedrag)
  verplichtingenuitgaven verplichtingen uitgaven verplichtingenuitgaven  verplichtingen uitgaven verplichtingenuitgaven verplichtingen uitgaven
 TOTAAL 37 272 061 661 481 – 257 367  37 676 175 37 672 222 – 3 953
               
17Ministerie algemeen 541 890 5 436 63 028  610 354 621 584 11 230
17.05Post actieven              
17.06Personeel en materieel ministerie338 821338 821– 12 778– 12 77835 19535 823 361 238361 866377 577358 61916 339– 3 247
17.07Personeel en materieel IB-Groep132 980132 98015 26815 26826 02326 023 174 271174  271186 938186 93812 66712 667
17.08Personeel en materieel inspectie van het onderwijs62 51962 5192 6882 688699699 65 90665 90667 56467 5661 6581 660
17.09Personeel en materieel adviesraden7 5707 570258258483483 8 3118 3118 4218 461110150
               
18Primair onderwijs 9 563 977 3 705 198 166  9 765 848 9 707 700 – 58 148
18.01Personele uitgaven8 264 0028 264 002– 22 381– 22 381162 641162 641 8  404 2628 404 2628 348 6318 348 631– 55 631– 55 631
18.02Materiële uitgaven1 152 4811 139 4831 113 07226 12170 87734 438 2 336 4301 200 0421 198 1091 195 687– 1 138 321– 4 355
18.03Onderwijsverzorging101 018101 018  1 5431 543 102 561102 561108 891104 5056 3301 944
18.05Overige uitgaven24 83559 4746 884– 3519 070– 456 50 78958 98352  24758 8771 458– 106
               
19Voortgezet onderwijs 7 072 265 – 24 886 19 044  7 066 423 7 037 715 – 28 708
19.01Personele uitgaven5 996 9626 103 753124 522– 27 886– 21 38813 857 6  100 0966 089 7246 125 2496 064 61325 153– 25 111
19.02Materiële uitgaven823 740811 67419 447 7 289– 1 822 850 476809 8528 51 723808 8651 247– 987
19.03Onderwijsverzorging102 421102 421  16 4646 867 118 885109 288112 645107 462– 6 240– 1 826
19.05Overige uitgaven50 22454 4173 0003 0001 552142 54 77657 55952 79056 775– 1 986– 784
               
20Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 3 965 599 31 126 55 688  4 052 413 4 055 239 2 826
20.01Personele en materiële uitgaven3 729 7303 599 2834 46511 158775 780– 23 050 4 509 9753 587 3914 283 8253 591 873– 226 1504 482
20.03Overige uitgaven88 33594 816– 16 900 3 643– 7 201 75 07887 61577 25785 0782 179– 2 537
20.04Huisvesting271 500271 50019 96819 968144 18685 939 435 654377 407747 142378 288311 488881
               
21Hoger beroepsonderwijs 2 531 899 13 433 74 598  2 619 930 2 615 347 – 4 583
21.01Personele en materiële uitgaven1 811 6671 858 68546 88626 009107 36027 982 1 965 9131 912 6761 935 0871 905 019– 30 826– 7 657
21.03Rechtspositionele uitkeringen175 000175 000– 20 000– 20 0008 0008 000 163 000163 000171 980171 9808 9808 980
21.04Overige uitgaven133 978140 31220 6237 424132 98330 354 287 584178 090269 170172 183– 18 414– 5 907
21.05Huisvesting357 920357 902  16 5248 262 374 444366 164374 426366 165– 181
               
22Wetenschappelijk onderwijs 5 147 226 6 114 91 605  5 244 945 5 244 691 – 254
22.01Universiteiten4 927 8514 888 08925 2156 88682 63525  612 5 035 7014 920 5875 073 6504 920 18137 949– 406
22.02Instituten internationaal onderwijs en onderzoek91 52691 5373 3433 2418 3606 719 103 229101 497102 633100 647– 596– 850
22.03Overige instituten hoger onderwijs125 681126 1851 0661 333– 1 385– 2 088 125 362125 430127 923125 9462 561516
22.04Rechtspositionele uitkeringen21 01920 472– 3 429– 3 483– 4 811– 4 997 12 77911 9929 7839 783– 2 996– 2 209
22.05Garanties voor rente en aflossing investeringen academische ziekenhuizen00     0000  
22.06Overige uitgaven20 94320 943– 1 863– 1 86379 57666 359 98 65685 439130 28488 13431 6282 695
               
23Onderzoek en wetenschapsbeleid 1 238 084 10 834 25 802  1 274 720 1 276 959 2 239
23.01Instellingen voor onderzoek en wetenschapsbeoefening1 191 2691 186 604150 3317 72258 99120 945 1 400 5911 215 2711 260 0521 217 184– 140 5391 913
23.04Coördinatie wetenschapsbeleid44 27851 480– 19 8353 11214 8574 857 39 30059 44951 87059 77512 570326
               
24Huisvesting 0 21 500 1 121  22 621 22 105 – 516
24.01Huisvesting primair onderwijs0010 00010 000– 2 000– 2 000 8 0008 00020 85720 85712 85712 857
24.02Huisvesting voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs en volwasseneneducatie0011 50011 5003 1213 121 14 62114 621–  116 0141 248– 130 635– 13 373
               
25Studiefinancieringsbeleid 4 319 249 79 500 – 51 998  4 346 751 4 400 312 53 561
25.01Studiefinanciering4 319 1494 319 14979 50079 500– 51 998– 51 998 4 346 6514 346 6514 400 2654 400 26553 61453 614
25.02Garanties rentedragende leningen100100     1001004747– 53– 53
               
26Overige programma-uitgaven 410 452 486 728 – 728 931  168 249 184 302 16 053
26.01Bemiddeling wachtgelders27 14127 141  – 6 702– 6 702 20 43920 43921 07720 994638555
26.02Overige rechtspositionele uitkeringen42 94042 94049 00049 000– 91 533– 91 533 4074071 2041 204797797
26.03CASO, vakbondsfaciliteiten en voorzieningen70 82177 8213 6503 65040 28640 286 114 757121 757118 030151 7793 27330 022
26.05Internationale betrekkingen17 35517 460– 1 863– 1 863– 3 974– 4 031 11 51811 5669 18810 325– 2 330– 1 241
26.06Loonbijstelling184 884184 884243 203243 203– 442 987– 442 987 – 14 900– 14 9000014 90014 900
26.07Prijsbijstelling00150 688150 688– 150 688– 150 688 000000
26.08Centraal beheerde middelen54 73054 73042 05042 050– 67 980– 67 980 28 80028  80000– 28 800– 28 800
26.09Emancipatie-activiteiten5 4765 476  – 5 296– 5 296 18018000– 180– 180
               
27Cultuur 2 481 420 27 991 – 5 490  2 503 921 2 506 268 2 347
27.01Kunsten84 615495 80117 72616 28830817 406 102 649529 495126 446529 09323 797– 402
27.02Bibliotheken, letteren en Nederlandse Taalunie84 22284 407– 54 6581 7599 2942 547 38 85888 71335 14085 824– 3 718– 2 889
27.03Cultuurbeheer238 557360 57816 63016 30926 60814 866 281 795391 753252 532393 684– 29 2631 931
27.04Media1 518 3061 518 306500500– 37 979– 37 979 1 480 8271 480 8271 454 3371 486 118– 26 4905 291
27.05Garanties rente en aflossing van leningen2 000 0000  – 1 500 000  500 000028 5000– 471 5000
27.06Rechtspositionele uitkeringen              
27.07Overige uitgaven22 32822 328– 6 829– 6 865– 3 950– 2 330 11 54913  13310 78111 549– 768– 1 584

Mij bekend,

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

Staat behorende bij de Wet van .. ..... 199., Stb. ... en bij de financiële verantwoording 1997 Rekening 1997 (inclusief slotwetmutaties) Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (VIII) Onderdeel ontvangsten (bedragen x f 1000)

   (1) (2) (3)  (4) = (1) + (2) + (3) (5) (6) = (5) – (4)
Art.Omschrijving Oorspronkelijk vastgestelde begroting Mutaties (+ of –) op grond van eerste suppletore begroting Mutaties (+ of –) op grond van tweede suppletore begroting  Totaal geraamdRealisatie Slotwetmutaties (+ of –) (+ = meer ontvangen)
   ontvangsten ontvangstenontvangsten  ontvangsten ontvangsten ontvangsten
  TOTAAL3 315 86041 155108 313 3 465 3283 429 812– 35 516
          
17 Ministerie algemeen2 005– 755685 1 9352 118183
 17.01Ontvangsten van algemene aard2 005– 755685 1 9352 118183
          
18 Primair onderwijs38 858 8 982 47 84051 2133 373
 18.01Ontvangsten primair onderwijs38 858 8 982 47 84051 2133 373
          
19 Voortgezet onderwijs19 300 4 700 24 00033 9139 913
 19.01Ontvangsten voortgezet onderwijs19 300 4 700 24 00033 9139 913
          
20 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie96 357   96 35787 377– 8 980
 20.01Ontvangsten beroepsonderwijs en volwasseneneducatie96 357   96 35787 377– 8 980
          
21 Hoger beroepsonderwijs12 704– 4 100500 9 1044 688– 4 416
 21.01Ontvangsten hoger beroepsonderwijs12 704– 4 100500 9 1044 688– 4 416
          
22 Wetenschappelijk onderwijs3 620   3 6202 670– 950
 22.01Ontvangsten wetenschappelijk onderwijs3 620   3 6202 670– 950
          
23 Onderzoek en wetenschapsbeleid158 8152 4854 434 165 734165 282– 452
 23.01Ontvangsten onderzoek en wetenschapsbeleid158 8152 4854 434 165 734165 282– 452
          
24 Huisvesting0 21 779 21 77928 0456 266
 24.01Ontvangsten huisvesting0 21 779 21 77928 0456 266
          
25 Studiefinancieringsbeleid1 299 40040 000247 200 1 586 6001 545 841– 40 759
 25.01Ontvangsten studiefinanciering573 800 254 300 828 100812 644– 15 456
 25.02Ontvangsten lesgelden725 60040 000– 7 100 758 500733 197– 25 303
          
26 Overige programma-ontvangsten2198 0003 042 11 2614 295– 6 966
 26.01Overige programma-ontvangsten2198 0003 042 11 2614 295– 6 966
          
27 Cultuur1 684 582– 4 475– 183 009 1 497 0981 504 3707 272
 27.01Ontvangsten Cultuurbeheer5 827– 4 47510 945 12 29711 409– 888
 27.02Ontvangsten Media1 675 945 – 193 954 1 481 9911 491 7259 734
 27.03Overige ontvangsten2 810   2 8101 236– 1 574

Mij bekend,

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

Staat behorende bij de Wet van .. ..... 199., Stb. ... en bij de financiële verantwoording over het jaar 1997 Rekening 1997 (inclusief slotwetmutaties) Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (VIII) Onderdeel agentschappen (bedragen x f 1000)

  (1) (2) (3)  (4) = (1) + (2) + (3) (5) (6) = (5) – (4)
Art.Omschrijving Oorspronkelijk vastgestelde begroting Mutaties (+ of –) op grond van eerste suppletore begroting Mutaties (+ of –) op grond van tweede suppletore begroting  Totaal geraamdRealisatie Slotwetmutaties (+ of –) (+ = tekortschietend beschikbaar bedrag)
1.Agentschap Centrale Financiën Instellingen (Cfi)       
 Totale baten83 100   83 10092 8789 778
 Totale lasten83 100   83 10088 6955 595
 Saldo van baten en lasten0   04 183 
         
 Totale kapitaalontvangsten6 500   6 5006 389– 111
 Totale kapitaaluitgaven5 800   5 8002 038– 3 762
         
2.Agentschap Rijksarchiefdienst       
 Totale baten38 210   38 21043 8215 611
 Totale lasten38 210   38 21045 2527 042
 Saldo van baten en lasten0   0– 1 431 
         
 Totale kapitaalontvangsten3 100   3 1003 294194
 Totale kapitaaluitgaven3 100   3 1002 118– 982

Mij bekend,

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

Financiële verantwoording 1997

  pagina
   
Inleiding11
   
1.Terugblik op het gevoerde beleid11
1.1Klassenverkleining en kwaliteitsverbetering basisonderwijs12
1.2Informatietechnologie: investeren in voorsprong13
1.3Cultuur14
1.4CAO onderwijs- en onderzoekspersoneel: kwaliteitsbeleid16
1.5Primair onderwijs16
1.6Voortgezet onderwijs17
1.7Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie18
1.8Hoger onderwijs19
1.9Studiefinanciering en lesgeld20
1.10Onderzoek22
1.11Wachtgelden22
1.12Overige bezuinigingen24
   
2.Financieel beheer25
2.1Opmerkingen van de Algemene Rekenkamer in haar Rapport bij de Financiële Verantwoording (RFV) 199625
2.2Het financieel beheer bij het ministerie30
   
3.Onderwijsdeelname31
3.1Aantal leerlingen en studenten in schooljaar 1996/9731
3.2Ontwikkeling van het aantal leerlingen en studenten, 1990–199732
   
4.Van begroting naar rekening35
4.1Realisatie van de begroting 199735
4.2Bijstellingen binnen het totaal van de begroting36
4.3Realisatie van de begroting 1997 per beleidsterrein39
4.4Realisatie 1997 in vergelijking met realisatie 199640
   
5.Toelichting per beleidsterrein41
17Ministerie algemeen41
18Primair onderwijs44
19Voortgezet onderwijs49
20Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie52
21Hoger beroepsonderwijs56
22Wetenschappelijk onderwijs59
23Onderzoek en wetenschapsbeleid62
24Huisvesting66
25Studiefinanciering en onderwijsretributies67
26Overige programma-uitgaven75
27Cultuur79
   
Bijlagen  
1.Saldibalans per 31 december 199781
2.Misbruik en Oneigenlijk gebruik van regelingen91
3a.Financiële verantwoording agentschap Cfi94
3b.Financiële verantwoording agentschap RAD105

FINANCIËLE VERANTWOORDING 1997

Inleiding

De financiële verantwoording 1997 verantwoordt de uitgaven en ontvangsten in het jaar 1997. De wijzigingen op de geautoriseerde begroting tijdens de begrotingsuitvoering zijn toegelicht in de eerste en tweede suppletoire wet en de slotwet. In de verantwoording wordt ingegaan op het verschil tussen begroting en realisatie rekening, en niet op de afzonderlijke mutaties, die gedurende het jaar door de Kamer zijn goedgekeurd.

Na het verbeteren van de kwaliteit van de begroting (onder andere door het presenteren van relevante kengetallen) wordt de aandacht nu steeds meer gericht op het verbeteren en versnellen van het verantwoordingsproces. Beter gebruik van doelmatigheids- en doeltreffendheidskengetallen moet het inzichtelijker maken gevoerd beleid te verantwoorden. Een vergelijking met hetgeen in de begroting was gesteld is hierbij essentieel. Ook de meerjarige ontwikkeling van doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid kan daarbij helpen. Dit zal de komende jaren worden uitgewerkt. Ook versnelling van de verantwoording is een uiting van kwaliteitsverbetering. De versnelling van de verantwoording moet ertoe leiden, dat de Kamer conform haar wens al in het voorjaar de verantwoording kan beschouwen.

De verantwoording is als volgt opgebouwd.

Hoofdstuk 1 gaat in op het in 1997 gevoerde beleid. De feitelijke ontwikkelingen worden geschetst aan de hand van de tabellen uit de begroting 1997 met beleidsimpulsen en bezuinigingsvoorstellen.

De verantwoording kan uiteraard niet beperkt blijven tot een schets van de verleggingen van geldstromen, het gaat ook om de recht- en doelmatigheid van de totale geldstroom. Daarom is er in hoofdstuk 2 aandacht voor de opmerkingen van de Algemene Rekenkamer bij de Rekening 1996, en voor de kwaliteit van het financieel beheer.

De aantallen leerlingen en studenten vormen een belangrijke factor in de onderwijsbegroting. In hoofdstuk 3 wordt de relatie van de onderwijsdeelname met de bekostiging in 1997 geschetst.

Hoofdstuk 4 geeft een beeld van de verschillen in financiële zin tussen de geautoriseerde begroting en de rekening. Hier is ook een eerste aanzet gegeven tot de komende jaren verder uit te bouwen, meerjarige ontwikkeling. Vervolgens worden per beleidsterrein de begrote en gerealiseerde financiële kerncijfers en overige kengetallen gepresenteerd en de verschillen toegelicht.

Afgesloten wordt met een drietal bijlagen: de saldibalans, een overzicht van de regelingen die gevoelig zijn voor misbruik en oneigenlijk gebruik en de verantwoordingen van de agentschappen Cfi en RAD.

1. TERUGBLIK OP HET GEVOERDE BELEID

Inleiding

Dit hoofdstuk geeft inzicht in hoeverre de beleidsimpulsen en bezuinigingen zijn gerealiseerd, die in de begroting 1997 waren aangekondigd. Daarnaast is er aandacht voor belangrijke ontwikkelingen die niet in de begroting waren opgenomen, maar die voor het financiële beleid wel gevolgen hadden. Een voorbeeld daarvan is het initiatief extra geld vrij te maken voor klassenverkleining in de basisschool (paragraaf 1.1). De uitvoering van de impuls voor informatie en communicatietechnologie is beschreven in paragraaf 1.2. Alvorens aandacht wordt besteed aan de ontwikkelingen in de verschillende onderwijssectoren en het onderzoeksbeleid (paragraaf 1.5 en volgende), wordt in paragraaf 1.3 de versterking van de culturele sector (Cultuur in de plus) en de impuls voor Cultuur en School toegelicht en in paragraaf 1.4 het CAO kwaliteitsbeleid.

Tabel 1 en 2 geven een overzicht van de beleidsimpulsen en bezuinigingen in de OCenW-begroting 1997, aangevuld met de realisatie in 1997. Daarnaast is vanaf schooljaar 1997/1998 f 270 miljoen structureel beschikbaar voor verkleining van de groepen in de onderbouw van de basisschool.

Tabel 1: Beleidsimpulsen begroting 1997 (bedrag x f 1 miljoen)

Beleidsimpuls BegrotingRealisatie
Informatietechnologie10,09,0
CAO: kwaliteitsbeleid75,075,0
Wachtgelden100,0100,0
Ecologie, economie en technologie2,55,0
Cultuur:   
– cluster IV15,015,0
– cultuur in de plus50,050,0
Onderwijsassistenten (via herschikking f 35 miljoen)100,0100,0
Klassenverkleining94,9
Profiel tweede fase VO10,0
Via herschikking:   
Bestuurlijke krachtenbundeling primair onderwijs18,816,9
Materieel voortgezet onderwijs26,627,8
Mavo/vbo16,316,3
Aansluiting mbo/hbo3,03,0
Jonge hoogleraren20,020,0
Aanvullende beurs23,041,8
Via versnelde financiering:   
Kwaliteit en Studeerbaarheidsfonds140,0140,0
Totaal600,2724,7
Via fiscale stimulering:  
Duale leerwegen hbo(9)1

1 De realisatie kan pas vastgesteld worden na belastingaangifte door de hoge scholen.

Tabel 2: Bezuinigingen (bedrag x f 1 miljoen)

Bezuinigingen BegrotingRealisatie
Mbo/sf– 12,0
Wijziging aanvangsdatum betaling lesgelden– 15,0
Overige bezuinigingen– 22,7– 22,7
Herschikking voor beleidsimpulsen (zie tabel 1)– 142,7– 142,7
Totaal– 192,4– 165,4
Uitgavenaandeel– 167,4– 165,4
Ontvangstenaandeel25,0

1.1 Klassenverkleining en kwaliteitsverbetering basisonderwijs

In de Tweede Kamer is de afgelopen jaren regelmatig gesproken over de groepsgrootte in het basisonderwijs. Bij de behandeling van de Rijksbegroting 1996 heeft de bespreking van dit thema ertoe geleid dat extra middelen beschikbaar zijn gesteld voor «meer handen in de klas». Er kwam f 100 miljoen bij voor het aanstellen van onderwijsassistenten. In oktober 1996 presenteerde de commissie Kwalitatieve aspecten van groepsgrootte in het basisonderwijs (de commissie Van Eijndhoven) het rapport Klassenverkleining: Advies over de betekenis van klassenverkleining voor beter onderwijs. Bij de behandeling van de Rijksbegroting 1997 kwam het thema opnieuw aan de orde. De Tweede Kamer heeft naar aanleiding van die bespreking een motie aanvaard waarin de regering wordt uitgenodigd nog in 1997 met een plan te komen voor een voortgezette en stapsgewijze verkleining van de groepsgrootte in de onderbouw van de basisschool. Dit plan, Groepsgrootte en kwaliteit, investeren in de onderbouw van de basisschool, is in september 1997 naar de Tweede Kamer gezonden.

Vanaf het schooljaar 1997/1998 is structureel f 270 miljoen per jaar beschikbaar voor verkleining van de groepen in de onderbouw van de basisschool. Hiervan is circa f 220 miljoen bestemd voor extra formatie, f 16 miljoen voor materiële instandhouding en f 36 miljoen voor huisvesting. Het geld voor kleinere groepen is samengevoegd met het bedrag voor onderwijsassistenten, omdat de doelstellingen van deze twee maatregelen hetzelfde zijn: de scholen krijgen meer ruimte om in te spelen op verschillen tussen leerlingen. De budgetten worden als formatie voor speciale doeleinden aan de scholen toegekend. Scholen kunnen de formatie niet verzilveren en zijn verplicht deze formatie in te zetten in de onderbouw.

De eerste – voorlopige – gegevens over de groepsgrootte in het schooljaar 1997/1998 wijzen uit dat de scholen zich gehouden hebben aan de prioriteit voor de onderbouw. Aan het begin van het schooljaar telde een groep in de onderbouw gemiddeld 22,4 leerlingen, terwijl in de bovenbouw dat gemiddelde 25,1 leerlingen per groep was. Nadere gegevens zijn op dit moment nog niet beschikbaar.

1.2 Informatietechnologie: investeren in voorsprong

Investeren in voorsprong

Investeren in Voorsprong is gericht op het vernieuwen van onderwijs met informatie- en communicatietechnologie (ict) in het primair en voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs en volwasseneneducatie, lerarenopleidingen en landbouwonderwijs. Het gaat daarbij om een brede, gecoördineerde en gelijktijdige inzet van hardware, software, lesmateriaal en netwerkverbindingen, bijscholing en activiteiten van scholen.

In april 1997 is het actieplan Investeren in Voorsprong uitgebracht. Dit werd uitgewerkt in het implementatieplan Investeren in Voorsprong (juni 1997). Beide zijn naar de Tweede Kamer gezonden. Het geld voor de eerste van de vier tranches (1997/1998) werd vrijgemaakt uit begrotingsgelden van het ministerie van OCenW. Dit bedroeg f 178 miljoen waarvan f 78 miljoen in 1997.

Rond de zomervakantie van 1997 begon de praktische voorbereiding van de uitvoering van de ict-impuls. Scholen in het primair en voortgezet onderwijs zijn gevraagd zich als voorhoedeschool aan te melden. Uit de 466 scholen voor primair onderwijs die zich hebben aangemeld, zijn in nauw overleg met de Schoolbegeleidingsdiensten (SBD's) 104 scholen geselecteerd. Uit de 320 scholen voor voortgezet onderwijs die zich hebben aangemeld zijn er 120 geselecteerd. De selectie heeft plaatsgevonden aan de hand van voorafgestelde criteria.

In de bve-sector zijn de instellingen (ROC's) al verder met de ict-ontwikkeling. Vandaar dat alle instellingen in die sector het verzoek hebben gekregen om voor één of twee afdelingen of onderdelen plannen te maken. Alle ingediende plannen (57) werden, na een bijstellingsronde, nog in 1997 vastgesteld. Het voor 1997 beschikbare budget (f 16 miljoen) werd eind 1997 aan de instellingen overgemaakt.

De ict-ontwikkeling van aanstaande leraren heeft in de lerarenopleidingen veel prioriteit gekregen. Integratie van ict in de lerarenopleidingen maakt deel uit van het actieprogramma «Vitale lerarenopleidingen». Niet alleen door nascholing van zittende leraren maar ook door de integratie van ict in het opleidingsprogramma van beginnende leraren. Voor advies over en begeleiding van de uitvoering van het actieprogramma is in maart 1997 de commissie PROMMITT (Programm on Multi Media in Teacher Training) ingesteld. Het voor 1997 beschikbare budget (f 26 miljoen) is ingezet voor twee experimentele lerarenopleidingen, drie regionale initiatieven, pilotprojecten, multimedialisering, communicatie, advies en bestuur en voor specifieke instellingsprojecten.

OCenW participeert met onder andere Financiën, VNO en VNG in de Stichting Computerbemiddeling. Deze stichting zamelt goede, gebruikte pc's in, laat die reviseren en biedt die dan met een driejarige garantie voor f 200,– per stuk aan scholen aan. OCenW subsidieert de salariskosten van de medewerkers en een bedrag van f 400,– per geleverde pc. In 1997 kwamen er aanvragen voor 70 000 pc's binnen. Aan de scholen worden 15 000 stuks geleverd.

Uitgaven

Voor de ict-impuls was in 1997 f 78 miljoen beschikbaar. De financiële middelen staan verspreid over verschillende artikelonderdelen. Aan de bve-instellingen is f 16 miljoen beschikbaar gesteld. De hbo/lo-instellingen kregen f 26 miljoen. De beschikbare budgetten voor po en vo, respectievelijk f 21 en 15 miljoen, zijn niet besteed en worden aan de begroting 1998 toegevoegd.

In 1997 was voor de gevolgen van de incidentele impuls ict een additioneel bedrag van f 10 miljoen beschikbaar. Hiervan is f 6,6 miljoen beschikbaar gesteld aan de Stichting Computerbemiddeling. Met deze middelen heeft de Stichting gebruikte pc's geschikt gemaakt en uitgeleverd aan de scholen. De resterende middelen zijn besteed aan kosten zoals voorlichting, opstartkosten van het procesmanagement ict en externe advisering. Ongeveer f 1 miljoen is via de eindejaarsmarge doorgeschoven naar 1998.

1.3 Cultuur

Cultuur in de plus

Het kabinet heeft in het regeerakkoord een bedrag van f 60 miljoen (de zogenoemde cluster IV-gelden) uitgetrokken voor versterking van de culturele sector. Dit bedrag wordt in vier jaarlijkse tranches ter beschikking gesteld. In verband hiermee is het cultuurbudget in 1997 met f 15 miljoen verhoogd. De ombuigingstaakstelling van het vorige kabinet van f 28 miljoen is gesaldeerd met de intensiveringsmiddelen van f 60 miljoen. Per saldo resteerde f 32 miljoen voor beleidsintensiveringen. De bezuinigingstaakstelling van f 50 miljoen uit het regeerakkoord is via uitwerking BTW-verlaging en loterij-opbrengsten ongedaan gemaakt.

Tabel 3: Compensatie ombuigingen ad f 50 miljoen (x f 1 miljoen)

 19971998 e.v.
Loterij-optie12,012,0
Afdrachtkorting omzet krasloterijen10,010,0
Terugsluis BTW-voordeel Cultuursector10,010,0
Renteopbrengst verkoop NOB 2e tranche18,018,0
Totaal50,050,0

Van de extra middelen is circa f 21 miljoen besteed aan prioriteiten voor kunsten, letteren en bibliotheken. Een bedrag van circa f 8 miljoen is aangewend voor prioriteiten op het gebied van cultureel erfgoed. Voor nieuwe initiatieven van het internationaal cultuurbeleid was f 3 miljoen beschikbaar. De verdeling over de sectoren is weergegeven in de volgende tabel.

Tabel 4: Inzet extra middelen Cultuur ad f 32 miljoen (x f 1 miljoen)

 19971998 e.v.
Kunsten16,016,0
Cultureel Erfgoed8,08,0
Media, Letteren en Bibliotheken5,05,0
Internationaal cultuurbeleid3,03,0
Totaal32,032,0

Voorts heeft het Kabinet bij Najaarsnota 1995 besloten tot een eenmalige dotatie van f 275 miljoen ten behoeve van een extra impuls op het gebied van de monumentenzorg.

Ten behoeve van het resterende uitgavenkader alsmede de daarbij behorende rente-opbrengsten is een wijziging van het Besluit Rijkssubsidiëring Restauratie Monumenten (BRRM) door de Tweede Kamer aanvaard, waardoor verdeling van de extra gelden met ingang van 1998 kon plaats vinden. In 1997 is vooruitlopend op deze regeling f 50 miljoen van de extra dotatie verdeeld.

Cultuur en School

Voor het project Cultuur en School was in 1997 op de OCenW begroting f 7,7 miljoen beschikbaar; in de loop van het jaar is daar voor 1997 f 2 miljoen aan toegevoegd voor aanvulling van het project ten behoeve van activiteiten op het terrein van de bve-sector. Van het budget is f 4,8 miljoen besteed via decentrale projectenplannen. Daarbij is aangesloten bij de acht convenanten die in het kader van de Cultuurnota Pantser of Ruggengraat waren afgesloten met provincies en gemeenten. Per convenantgebied werd f 0,6 miljoen beschikbaar gesteld op voorwaarde dat de betrokken provincies en gemeenten gezamenlijk f 0,4 miljoen ter beschikking zouden stellen. Deze matchingconstructie is in alle acht gebieden gevolgd, zodat in totaal voor f 8 miljoen voor decentrale plannen beschikbaar was. Door de convenantpartners zijn vervolgens projectenplannen opgesteld met concrete samenwerkingsprojecten tussen scholen en culturele instellingen waarbij de nadruk lag op cultureel erfgoed, vbo/mavo en de multi-culturele samenleving. In de loop van 1997 is per convenantgebied nog f 150 000,– extra beschikbaar gesteld voor projecten op het terrein van de bve-sector.

Bij de besteding van f 3,7 miljoen in het centrale budget werden vergelijkbare accenten gelegd; daarbij ging het vooral om samenwerkingsprojecten die vanwege hun aard en schaal niet in het decentrale traject pasten.

1.4 CAO onderwijs- en onderzoekspersoneel: kwaliteitsbeleid

Arbeidsvoorwaarden

Als er gedurende de looptijd van de CAO 1996–1998 een te grote discrepantie ontstaat met de koopkrachtontwikkeling in de marktsector kunnen maatregelen worden genomen ter verbetering van de koopkracht van het onderwijs- en onderzoekspersoneel. Op basis van deze zogenaamde hardheidsclausule is voor de periode van 1 april 1997 tot 1 augustus 1997 een tijdelijke salarismaatregel van 0,75% afgesproken met de centrales van overheids- en onderwijspersoneel. De reden voor deze tussentijdse verhoging is de inkomensachteruitgang voor onderwijswerknemers met ingang van 1 april 1997 door de verhoging van het werknemersdeel van de FPU-premie.

Het akkoord dat op 17 november 1997 met alle vier de personeelscentrales is gesloten, geeft een definitieve invulling aan de «hardheidsclausule» uit de onderwijs-cao. Per 1 januari 1998 worden de salarissen van onderwijspersoneel extra verhoogd met structureel 0,75%, naast de eerder vastgelegde verhogingen in de CAO 1996–1998. Ook is overeengekomen de eindejaarsuitkering voor 1997 van 0,5% te verhogen met 0,2%. Met dit akkoord is het overleg over de CAO 1996–1998 definitief afgerond.

Sabbatsverlof

In de CAO 1996–1998 zijn voor het onderwijs- en onderzoekspersoneel afspraken gemaakt over sabbatsverlof. In april 1997 is er een Commissie ingesteld (de Commissie Ter Veld) die advies uitbrengen over de fondsvorming voor sabbats- en seniorenverlof. Medio oktober 1997 is het advies Tijd voor tijd, spaarverlof in het onderwijs verschenen.

Leraren-in-opleiding

In 1997 is in het basisonderwijs een experiment gestart met 1000 leraren in opleiding (LIO's) met een leer-arbeidsovereenkomst, volgens de afspraken die hierover met de CAO-partners zijn gemaakt. De Tweede Kamer is akkoord gegaan met een afwijking van de bevoegdheidseisen voor de LIO. Op verzoek van de Tweede Kamer is het experiment uitgebreid met 1000 LIO's als stagiair. De evaluatie van het experiment komt in najaar van 1998 beschikbaar.

1.5 Primair onderwijs

Onderwijsassistenten

Vanaf 1997 is structureel f 100 miljoen beschikbaar voor onderwijsassistenten. Dit bedrag is toegevoegd aan de personele bekostiging. Onderwijsassistenten kunnen belangrijke knelpunten in de onderbouw helpen oplossen, zoals de vele verwijzingen naar het speciaal onderwijs en de moeizame aansluiting tussen groep 2 en groep 3. Doordat er «meer handen in de klas» komen, kan beter recht gedaan worden aan verschillen tussen leerlingen.

De inspectie heeft zowel aan het begin van het schooljaar 1996–1997, als in april 1997 een inventarisatie uitgevoerd naar de wijze waarop de extra middelen zijn ingezet. Op ruim eenderde van de scholen is een onderwijsassistent aangesteld; op bijna 40% van de scholen zijn de faciliteiten ingezet voor een leraar in de onderbouw.

Het zwaartepunt van de werkzaamheden van de onderwijsassistenten ligt bij pedagogisch-didactische taken. De aanwezigheid van een onderwijsassistent geeft de leraar meer ruimte voor extra instructie, begeleiding en ondersteuning van leerlingen met extra onderwijsbehoeften. Deze voordelen worden ook bereikt als de middelen zijn ingezet voor een extra leraar in de onderbouw.

In maart 1997 kwam het beroepsprofiel voor de onderwijsassistent gereed. In de zomer van 1997 heeft de minister de eindtermen voor de opleidingen tot onderwijsassistent vastgesteld. Deze opleidingen kunnen per 1 augustus 1998 van start gaan.

De maatregelen voor kwaliteitsverbetering en verkleining van de klassen staan in paragraaf 1.1.

Bestuurlijke krachtenbundeling

In 1997 is geïnvesteerd in een bestuurlijke schaalvergroting in het Primair Onderwijs. Eind 1996 stuurde een bestuur gemiddeld 2,5 school aan. Dit relatief kleine aantal scholen beperkt een adequaat en verantwoord eigen personeels- en materieel beleid. Bestuurlijke krachtenbundeling is bedoeld om het beleidsvoerend vermogen van besturen te vergroten.

Besturen, respectievelijk federatieve, contractueel vastgelegde samenwerkingsverbanden kunnen vanaf augustus 1997 jaarlijks een stimuleringsbijdrage van f 150 000,– krijgen als zij voldoen aan bepaalde criteria. Per samenwerkingsverband moeten er minstens 2000 ongewogen leerlingen en/of 80 volledige arbeidsplaatsen en/of 10 scholen zijn. Ook moet een gezamenlijk personeelsbeleid worden gevoerd. De regeling loopt voorlopig vijf jaar; toetreding is ook na 1997 mogelijk.

In 1997 zijn 282 aanvragen voor een stimuleringsbijdrage ingediend. Daarvan voldeden 270 aan de criteria. Er nemen 644 besturen deel (187 openbaar en 457 bijzonder); dit is ruim 21% van het totale aantal besturen in het Primair Onderwijs. Dit grote aantal aanvragen in het eerste jaar, waarin de regeling van kracht is, maakte duidelijk dat de wens naar een grotere schaal bij veel besturen leeft en wordt geëffectueerd. Uitgaande van het aantal gehonoreerde aanvragen in 1997 zal hier jaarlijks f 40,5 miljoen aan worden besteed.

1.6 Voortgezet onderwijs

Vernieuwingen in mavo/vbo/vso

In het mavo/vbo/vso-beleid stond in het proces van herschikking en herstructurering van de infrastructuur de optie-fase centraal. Deze fase is verlengd tot 1 april 1998. In deze fase verkennen vbo-scholen hun positie binnen de regio en zoeken zij naar mogelijkheden om met andere scholen in de regio samen te werken. De in 1997 gepubliceerde regiobeschrijvingen en regionale beleidsanalyses van de provincies, de 0-meting en het SAP-boek (Strategische Afdelingsplanning) van de regievoerder zijn belangrijke hulpmiddelen voor de scholen in het formuleren van hun opties.

Gaandeweg ontstaan nieuwe, creatieve vormen van samenwerking. Meer duidelijkheid over inhoud, uitwerking en vormgeving van intrasectorale programma's in september 1997 was voor de scholen een extra aanzet om met elkaar om de tafel te gaan zitten.

In januari 1997 is de «Regeling samenwerkingsverbanden vo-vso 1997–1998» gepubliceerd. Uit het beroep dat op deze regeling is gedaan, blijkt een forse groei in de deelname aan de samenwerkingsverbanden vo-vso. Ter illustratie is in het onderstaande overzicht de groei in de relatieve deelname aan de regeling, gemeten in aantallen scholen, weergegeven.

Tabel 5: Groei in de relatieve deelname scholen aan samenwerkingsverbanden vo-vso

schooltype19961997stijging
cat. (i)vbo54,9%88,2%33,4%
cat. mavo31,1%76,7%45,6%
sgm avo38,1%65,8%27,6%
sgm avo/vbo72,0%93,7%21,7%
sgm breed73,0%93,2%20,2%
vso lom88,1%94,7%6,6%
vso mlk62,6%90,1%27,5%
vso zmok48,1%61,5%13,5%

Op basis van de adviezen van de Adviescommissie Pilotprojecten Hulpstructuur en Arbeidsmarktgerichte leerweg zijn in 1997 28 projecten voor leerwegondersteunend en/of praktijkonderwijs gestart.

Materiële vergoeding scholen voor voortgezet onderwijs

In het kader van de regeling voor de incidentele impuls hebben 565 scholen toekenningen ontvangen van in totaal f 53,4 miljoen (waarvan in 1997 f 27,8 miljoen is uitbetaald en in 1998 f 25,6 miljoen wordt uitbetaald) voor het wegwerken van onderhoudsachterstanden bij oudere gebouwen (gebouwd vóór 1975).

Tweede fase havo/vwo

In 1997 is het beleid rond de vernieuwing van de tweede fase havo/vwo vastgelegd in wetgeving.

Tijdens de wetsbehandeling in de Tweede Kamer is het oorspronkelijke voorstel nog op twee punten gewijzigd:

– scholen hebben de keuze de nieuwe tweede fase in te voeren in het schooljaar 1998/1999 of 1999/2000;

– er is een bedrag van f 50 miljoen beschikbaar gesteld om leraren in de bovenbouw havo/vwo twee klokuren per week vrij te roosteren, om zich voor te bereiden op de invoering van de nieuwe tweede fase. Van dit bedrag is in 1997 f 10 miljoen (op aanvraag) aan scholen betaald; f 40 miljoen zal in 1998 worden uitgekeerd.

1.7 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

Het jaar 1997 heeft in het licht gestaan van de implementatie van de Wet educatie en beroepsonderwijs (Web). Het proces van ROC-vorming is per 1 januari 1997 afgerond. In de loop van 1997 heeft zich nog een aantal categorale instellingen bij de gevormde ROC's aangesloten. De nieuwe opleidingenstructuur is per 1 augustus 1997 gestart. Dit is een van de zaken vastgelegd in het Centraal Register Beroepsopleidingen (CREBO) 1997–1998 dat in 1997 voor het eerst is vastgesteld. Hierin zijn opgenomen:

a) de bekostigde opleidingen die mogen worden verzorgd door ROC's, vakinstellingen e.d.;

b) de opleidingen die door niet bekostigde instellingen mogen worden verzorgd;

c) de exameninstellingen die gerechtigd zijn tot externe legitimering van deelkwalificaties.

Het opleidingenaanbod van de bve-instellingen is uitgebreid door de overdracht van het inservice onderwijs van de zorgsector per 1 augustus 1997. Hiervoor is een bedrag van f 198,1 miljoen overgeheveld van VWS naar OCenW. Daarnaast is vanaf die datum een herzien opleidingenstelsel voor de opleidingen verpleegkunde en verzorging gestart.

In 1997 is de financiële positie van de bve-instellingen een belangrijk aandachtspunt geweest. Er is in 1997 een knelpuntenpot ingesteld ter verbetering van de financiële positie van individuele bve-instellingen en voor een versterking van het financiële management in de bve-sector. Van de beschikbare f 30 miljoen is in 1997 f 7 miljoen besteed. Medio 1997 is door het Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven (IOO) in opdracht van OCenW een onderzoek gestart naar de taakveranderingen van de BVE-onderwijsinstellingen als gevolg van de invoering van de WEB en de ongelijke financiële consequenties voor de ROC's.

De OKF (Omkering kapitaalsfinanciering) is per 1 juli 1997 in werking getreden. Daarmee zijn de bve-instellingen, inclusief de landelijke organen beroepsonderwijs, zelf geheel verantwoordelijk geworden voor hun huisvesting. Hiermee is een bedrag gemoeid van f 378 miljoen.

Aansluiting mbo-hbo

Voor de jaren 1997 tot en met 2000 is jaarlijks een bedrag van f 3 miljoen beschikbaar voor de verbetering van de aansluiting mbo/hbo, om te komen tot differentiatie van de verblijfsduur in het hbo. In 1997 werden middelen ingezet voor de uitvoering van pilots om de doorstroom tussen beroepsbegeleidende leerweg (bbl) en het hbo te verbeteren (f 1 miljoen), voor het opstellen van een advies over de afstemming tussen de derde generatie eindtermen voor middenkaderopleidingen en de instroomeisen in het hbo (f 0,5 miljoen) en is een eenmalige subsidie aan de hogescholen gegeven voor de verbetering van de aansluiting mbo-hbo (f 1,5 miljoen).

1.8 Hoger onderwijs

Kwaliteit en studeerbaarheid

In 1997 is de tweede tranche van het programma Kwaliteit en Studeerbaarheid uitgevoerd. Ruim duizend projecten zijn behandeld door de tijdelijke adviescommissie Beoordeling Projectvoorstellen Studeerbaarheidsfonds. Van de projectvoorstellen uit het hbo is 82% en van de projectvoorstellen uit het wo is 89% door de commissie positief beoordeeld. Bij de toewijzingen is het advies van de tijdelijke adviescommissie in grote lijnen gevolgd. Voor de volle looptijd van de projecten is in de tweede tranche een bedrag gemoeid van f 186 miljoen. In 1997 is voor de projecten uit de eerste en tweede tranche samen f 140 miljoen beschikbaar gesteld.

Gezien de vorderingen die zijn gemaakt bij de verbetering van de studeerbaarheid was een verhoging van de collegegelden met f 175,– in 1997 verantwoord.

Bezuiniging kunstvakonderwijs

Op 12 mei 1997 heeft de staatssecretaris een brief aan de Tweede Kamer geschreven over de herstructurering van het kunstvakonderwijs en de invulling van de bezuiniging van f 4 miljoen in 1998, die oploopt tot een structureel bedrag van f 25 miljoen in 2001.

In het overleg met de Tweede Kamer op 10 december 1997 is geconcludeerd dat met ingang van het studiejaar 1998/1999 de bekostiging voor – nieuwe – studenten van buiten de EU met f 3 000 wordt verlaagd. De hoge scholen kunnen dit compenseren door een verhoging van de collegegelden voor deze studenten. Daarnaast is overeenstemming bereikt over een besparing van f 1 miljoen met ingang van 1998 in verband met de beëindiging van een pseudo-kunstopleiding en een besparing van f 1 miljoen door het algemene collegegeldeffect voor het kunstonderwijs.

Tot slot is via het wetsvoorstel HOOP 1996 een voorstel gedaan voor objectivering van de instroomselectie en aanscherping van het instrument van arbeidsmarktfixus binnen het kunstvakonderwijs. Ook is een wetsvoorstel ingediend voor de vaststelling van de eerder afgesproken vervolgopleidingen muziek en de beëindiging van de registratie van enkele zogenaamde pseudo-kunstvakopleidingen in het hbo.

Duale leerwegen hbo

In het Ontwerp-Hoop 1998 is wederom het belang van duale leerwegen in het hbo onderstreept, ter versterking van de relatie van het onderwijs en de arbeidsmarkt. Duale leerwegen kunnen de overstap van hbo'ers naar de arbeidsmarkt flexibeler maken en het innovatieve vermogen van hogescholen versterken. Daarom is in de begroting 1998 besloten om de bestaande fiscale voorziening met ingang van 1 januari 1998 uit te breiden naar de zorginstellingen, die in het kader van een duale leerweg een hbo'er in dienst nemen.

Jonge hoogleraren

Binnen sommige vakgebieden in het wetenschappelijk onderwijs vergrijst het hooglerarenbestand en is het moeilijk om hoog gekwalificeerde opvolgers te vinden. Om dit probleem aan te pakken geldt vanaf 1997 een tijdelijke stimuleringsregeling om jonge, veelbelovende, potentiële opvolgers 4 jaar náást de zittende hoogleraar aan te stellen, in afwachting van diens emeritaat.

Voor deze stimuleringsregeling geeft OCenW f 10 miljoen per jaar. De universiteiten en NWO stellen voor deze regeling elk f 5 miljoen per jaar ter beschikking, wat betekent dat 4 jaar lang jaarlijks f 20 miljoen hieraan uitgegeven kan worden. NWO voert de regeling uit.

In 1997 zijn er in de chemie acht plaatsen toegekend voor 1997 en zes plaatsen voor 1998. In 1999 worden nog zes aanstellingen op dit vakgebied verwacht. Eind 1997 is de procedure gestart voor het toekennen van plaatsen in de geesteswetenschappen. Begin 1998 wordt bezien of andere wetenschapsgebieden voor de regeling in aanmerking kunnen komen.

1.9 Studiefinanciering en lesgeld

Wijziging aanvangsdatum betaling lesgelden

De datum van de lesgeldplicht wordt vervroegd van de aanvang van het schooljaar, nadat de leerling 16 is geworden, naar het moment waarop de leerling de 16-jarige leeftijd bereikt. In de geautoriseerde begroting was de ingangsdatum van deze verandering voorzien voor het schooljaar 1998/99, maar dit is een jaar verschoven.

Bezuiniging studiefinanciering mbo ongedaan

In de begroting 1997 is aangekondigd dat bezuinigd zou worden op de studiefinanciering in het mbo. De bezuiniging zou oplopen van f 12 miljoen in 1997 tot f 124 miljoen vanaf het jaar 2000. In de Voorjaarsnota 1997 is vermeld dat deze bezuiniging in zijn geheel is vervallen.

Aanvullende beurs

Op 1 januari 1996 werd de berekening van de korting op de aanvullende beurs vereenvoudigd. Voor studerenden met ouders in de tariefgroepen 4 en 5 had dit een nadelig effect. Dit effect is per 1 januari 1997 met terugwerkende kracht tot 1 januari 1996 te niet gedaan. Dit kost f 41,8 miljoen in 1997 en f 23 miljoen structureel vanaf 1998.

In 1997 heeft de Staten-Generaal een wetswijziging aangenomen waarin de toegang tot de aanvullende beurs wordt verbreed. Door een verhoging van de vrije voet en een verlaging van het kortingspercentage komen met ingang van 1 januari 1998 circa 24 000 extra studenten in aanmerking voor een aanvullende beurs. De verbreding van de aanvullende beurs hangt samen met de beëindiging van de gratis medeverzekering voor nieuwe studenten vanaf studiejaar 1997/98.

Verhoging prestatie-eis

In de miljoenennota 1997 was nog sprake van een verhoging van de prestatie-eis in het eerste jaar per 1 september 1997. De verhoging zou doorgaan als de onderwijsinstellingen vooruitgang zouden hebben geboekt bij het verbeteren van de studeerbaarheid. Tijdens de begrotingsbehandeling 1997 is de verhoging van 50% naar 70% met een jaar uitgesteld. Tijdens de begrotingsbehandeling 1998 heeft de Tweede Kamer de verhoging opnieuw met een jaar uitgesteld. De norm blijft in studiejaar 1998/99 derhalve 50%.

Overeenkomst OV-kaart studenten

In vervolg op het OV-kaartcontract voor studenten, dat afloopt op 31 oktober 1998, is in juni 1997 een principe overeenkomst gesloten met de openbaar vervoerbedrijven. De huidige studenten behouden hun week/weekendkaart. Nieuwe studenten die met ingang van studiejaar 1997/98 of daarna instromen, ontvangen per 1 januari 1999 een uitkaart (voor uitwonende studenten) of een thuiskaart (voor thuiswonende studenten).

De contractprijs voor deze voorziening is f 570 miljoen gemiddeld over de contractperiode, fors minder dan de prijs van het huidige contract (f 908 miljoen). In het contract is de optie opgenomen om de huidige week/weekend kaart te handhaven. De Regering heeft tot 1 augustus 1998 het recht gebruik te maken van deze optie.

Ontwikkelingsperspectief studiefinanciering

Op 3 november 1997 presenteerde het College Toekomst Studiefinanciering zijn advies over het ontwikkelingsperspectief van de studiefinanciering «De kost gaat voor de kennis uit». Op 10 november 1997 is op verzoek van de Tweede Kamer een voorlopig kabinetsoordeel over het advies gegeven. Hierin wordt afstand genomen van de voorstellen van het College om het lesgeld voor voortgezet onderwijs en mbo af te schaffen en om het mbo in het geheel uit de WSF te halen. Op andere punten bevat het advies veel bruikbare gedachten voor verandering, bijvoorbeeld over de rol van de ouders, het belang van voorlichting over de mogelijkheden van het huidig stelsel (waaronder aanvullende beurs, leencondities), het verhogen van de flexibiliteit, aanpassing van het normbudget en het verbeteren van de leenfaciliteit.

1.10 Onderzoek

Toponderzoekscholen/herstructurering middelen wetenschappelijk onderzoek

In 1997 is de wijziging van het Bekostigingsbesluit WHW gepubliceerd, waarin componenten voor toponderzoekscholen en voor onderzoekscholen in de bekostigingssystematiek voor de universiteiten zijn geïntroduceerd. Daarnaast is in 1997 door NWO een procedure gestart om in april 1998 een advies uit te brengen over de toedeling van middelen voor toponderzoekscholen aan bepaalde universiteiten. Om een deel van de kosten van herverdeling in onderzoekmiddelen te compenseren is het budget Herstructurering wetenschappelijk onderzoek ingesteld. Voor dit budget zijn bedragen van f 15 miljoen in het jaar 2000 en f 30 miljoen in het jaar 2001 begroot.

In 1997 is overeen gekomen dat voor 1998 en 1999 nog compensatie wordt verstrekt aan de oudere universiteiten, waarbij uitgegaan wordt van bestendiging van de herverdeling van het onderzoek.

Ecologie, economie en technologie (EET)

Het programma Economie, Ecologie en Technologie (EET) kende in 1997 de afwikkeling van twee tenders en de aanloop naar de derde. Er zijn ruim 25 EET-projecten uit de eerste twee tenders van start gegaan.

In de loop van 1997 zijn de zogeheten «Horizonverkenningen» uitgevoerd door «Global Business Network Nederland». Het gevolg van die verkenning is dat de thema's weliswaar grotendeels gelijk blijven, maar meer als richtlijn dan als keurslijf gehanteerd gaan worden. Om dat te onderstrepen is de naam van het thema Industrieel proceswater en -afval verruimd tot Industriële Proces Innovatie, waaronder ook andere industriële emissies vallen.

In 1997 is door zowel OCenW als EZ f 5 miljoen extra ter beschikking gesteld voor EET. Naar aanleiding van de nota Milieu en Economie (VROM, LNV, EZ en V&W) is nog eens f 60 miljoen extra over 6 jaar ter beschikking gesteld voor EET, met name ook voor de zogenoemde Kiem-projecten. In dat kader kunnen projecten, die nog niet voldoende risico-dragend commitment verworven hebben, maar kansrijk lijken en doorbraak-potentie hebben, een jaar lang op kansen voor EET-project worden bezien en zo mogelijk EET-rijp gemaakt worden.

1.11 Wachtgelden

De jaren tellen

In 1996 is voor het hele onderwijsveld een onderzoek gedaan naar de achtergronden en oorzaken van de wachtgeldproblematiek. Dit heeft geleid tot het rapport De jaren tellen. Op basis van dit rapport en de beleidsreactie heeft het Kabinet besloten in 1997 f 175 miljoen extra, daarna oplopend tot f 350 miljoen extra te investeren in leeftijdsbewust personeelsbeleid in het onderwijs. Leeftijdsbewust personeelsbeleid kan bijdragen aan een grotere arbeidsparticipatie van ouderen. Voorkomen moet worden dat ouderen voortijdig het arbeidsproces verlaten. Ook moet worden gestimuleerd dat ouder personeel wordt gereïntegreerd in het arbeidsproces. Hier zijn extra kosten aan verbonden, die zijn onderbouwd in het onderzoeksrapport De jaren tellen.

Overleg over het rapport heeft geleid tot vier akkoorden: een akkoord met de centrales van overheids- en onderwijspersoneel, een akkoord met de centrales van besturenorganisaties, een akkoord met de BVE-Raad en een akkoord met de landelijke organen.

Deze akkoorden moeten de arbeidsparticipatie van ouderen verbeteren door positieve stimuli te creëren en prikkels wegnemen die door werkgevers of werknemers als negatief worden ervaren. Het verleden leert namelijk dat negatieve prikkels een sterke regel- en controlelast en daarmee weerstand tegen het beleid oproepen. Door zowel bij werkgever als werknemer te stimuleren dat arbeidsparticipatie op oudere leeftijd (ook financieel) aantrekkelijk blijft, kan het pakket maatregelen dat met sociale partners overeengekomen is een belangrijke bijdrage leveren aan het verbeteren van het leeftijdsbewustpersoneels beleid en de arbeidsparticipatie van ouderen. De datum van ingang van de akkoorden is 1 augustus 1998.

Ontwikkeling van wachtgelden

Tabel 6 toont de wachtgeldontwikkeling in 1997 ten opzichte van die in 1996.

Tabel 6: De wachtgeldontwikkeling in 1997 ten opzichte van 1996

 Uitgaven (mln)Uitgaven (mln)***Aantal (fte)****Aantal (fte)****Gemiddelde leeftijd*****Gemiddelde leeftijd*****
 199619971996199719961997
PO189,7191,73 4083 41749,349,0
VO225,9224,03 0263 12551,252,0
BVE161,1166,81 9781 96951,753,4
HBO*191,2174,01 8441 70954,755,8
WO309,6305,4**4 3073 49946,446,6
OWB32,3 59853537,838,5
Totaal1 109,81 061,915 16114 25449,250,0

* Exclusief frictiepools.

** De uitgaven in 1997 voor de sectoren WO en OWB zijn niet apart opgegeven.

*** De uitgaven zijn gecorrigeerd voor algemene salarismaatregelen en uitkeringen die voor eigen rekening van het bestuur zijn.

**** De aantallen fte's zijn de gemiddelden van de aantallen per maand.

***** De gemiddelde leeftijd is bepaald aan het begin van het jaar, gewogen naar fte's.

Bron: Begrotingsuitvoeringsrapportage van USZO en Wachtgeld Informatie Systeem (WIS).

In de sectoren primair onderwijs, beroepsonderwijs en volwasseneneducatie zijn de uitgaven iets gestegen. Daarbij moet rekening worden gehouden met een effect van het stijgen van de kosten in verband met algemene salarismaatregelen. In deze sectoren zijn de wachtgelduitgaven de facto gestabiliseerd. Voor het voortgezet onderwijs zijn de uitgaven gedaald.

Bij het hoger beroepsonderwijs, het wetenschappelijk onderwijs en de onderzoeksinstellingen is er sprake van een sterke daling. Dit kan worden toegeschreven aan het feit dat deze sectoren zelf verantwoordelijk zijn voor de gegenereerde werkloosheidsuitkeringen.

Voor verschillende sectoren is in 1997 de raming van de wachtgelduitgaven bijgesteld.

In samenwerking met het Ministerie van Financiën is de Task Force Wachtgelden 2 (TFW) ingesteld. De TFW had onder meer als opdracht om, op basis van de realisatie van 1996, een meerjarige raming van de wachtgeldbudgetten te maken. Door het NIDI en ITS zijn drie beleidsarme scenario's doorgerekend (laag, midden en hoog), die verschillen in de veronderstelde doorwerking van de waargenomen daling van de wachtgeldkans van ouderen. Het «midden»-scenario is aangepast met de effecten van de verkleining van de groepen in het primair onderwijs, de invoering van de arbeidsduurverkorting en van de beleidsmaatregelen die zijn opgenomen in de akkoorden met de SCOW, CB en BVE-raad. Dit aangepaste scenario vormt het uitgangspunt om het akkoord met het Participatiefonds, dat in 1996 gesloten is, te herzien.

Het hoger beroepsonderwijs heeft in april 1996 het akkoord Wachtgeldarrangement hbo 1996–2004 gesloten. Het akkoord bevat een set afspraken ter terugdringing en beheersing van de wachtgelduitgaven in het hbo. De financiële taakstelling 1996 en 1997 zijn gehaald.

Voor het wetenschappelijk onderwijs en de onderzoeksinstellingen zijn de uitkeringen gebudgetteerd. Eventuele overschrijdingen worden op instellingsniveau ten laste gebracht van het exploitatiebudget. Dit leidt dus niet tot aanpassing van de budgetten.

In de volgende tabel is een vergelijking gemaakt van de wachtgeldbudgetten en de uitgaven van het Participatiefonds in 1997.

Tabel 7: Wachtgeldbudgetten en uitgaven in 1997

 Wachtgeldbudgetten 1997Uitgaven 1997
PO191,0191,7
VO*225,9224,0
BVE165,4166,8
HBO175,0174,0
WO/OWB*341,9305,4

* In de WO en OWB sectoren zijn de uitgaven 1996 vergeleken met de uitgaven 1997.

Uit tabel 7 blijkt dat de uitgaven voor 1997 in vrijwel alle sectoren binnen de budgetten zijn gebleven. In de WO en OWB sectoren liggen de uitgaven ruim onder die van 1996.

1.12 Overige bezuinigingen

Het kabinet heeft voor de begroting van 1997 besloten een generieke korting over de departementen te versleutelen die naar eigen inzicht kon worden ingevuld. Voor de OCenW-begroting betekende dit een bezuiniging van f 22,7 miljoen gulden in 1997. Deze bezuiniging is verdeeld over de beleidsterreinen, naar rato van de hoogte van het desbetreffende budget.

De invulling heeft veelal de vorm gekregen van een korting op projectmatige activiteiten.

2. FINANCIEEL BEHEER

Inleiding

Voor de beoordeling van de rekening is het oordeel dat daarbij is gegeven door de controlerende instanties van groot belang. Op dit oordeel wordt in dit hoofdstuk ingegaan.

Voor de bevindingen van de Algemene Rekenkamer wordt verwezen naar het rapport dat zij zal uitbrengen. De interne controleur van het ministerie, de departementale Accountantsdienst, heeft zijn samenvattend rapport voorzien van een goedkeurende verklaring. Ook de onderliggende accountantsverklaringen over de deelverantwoordingen zijn goedkeurend met uitzondering van de directie Kunsten. Bij deze directie heeft de AD een verklaring met beperking afgegeven omdat voor een bedrag van f 6 miljoen aan instellingen en lagere overheden zijn vooruitbetaald voor activiteiten die in 1998 plaats gaan vinden, hetgeen in strijd is met comptabele regelgeving.

Behalve de goedkeuring op het totaal van de rekening gaat het er tevens om adequaat te reageren op die punten waar nog verbeteringen in recht- en doelmatigheid mogelijk zijn. De stand van zaken op dit terrein wordt hierna achtereenvolgens beschreven voor:

– de opmerkingen van de Algemene Rekenkamer in haar rapportage bij de rekening 1996 (paragraaf 2.1);

– het financieel beheer bij het ministerie (paragraaf 2.2).

2.1 Opmerkingen van de Algemene Rekenkamer in haar Rapport bij de Financiële Verantwoording (RFV) 1996

De Rekenkamer komt tot een overwegend positief oordeel over de financiële verantwoording 1996 bij OCenW.

De Rekenkamer presenteerde de resultaten van de volgende acht specifieke onderzoeken:

– bestuurlijke relatie universiteiten en academische ziekenhuizen;

– financieel toezicht op omroepverenigingen (vervolgonderzoek op publicatie van december 1996);

– uitkeringen na ontslag voor onderwijspersoneel;

– kwaliteit controles instellingsaccountants;

– inventarisatie van MenO-gevoelige regelingen (vervolgonderzoek op RFV 1995);

– MenO Besluit Rijkssubsidiëring Restauratie Monumenten (vervolgonderzoek op RFV 1995);

– controlebeleid Kunstenfondsen (vervolgonderzoek op RFV 1995, bezwaaronderzoek);

– MenO ten aanzien van de educatie in de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (vervolgonderzoek op RFV 1995, bezwaaronderzoek).

Hierna wordt per onderwerp beknopt de inhoud van de opmerkingen van de Rekenkamer beschreven en de stand van zaken daarbij.

1. Bestuurlijke relatie universiteiten en academische ziekenhuizen

De Rekenkamer concludeerde dat de samenwerkingsdocumenten die universiteiten en daaraan verbonden academische ziekenhuizen moeten opstellen niet aan de eisen voldoen, omdat ze onvoldoende kwantitatieve en financiële gegevens bevatten. Hierdoor bestaat er onzekerheid over de besteding van de rijksbijdrage voor onderwijs en onderzoek. De Rekenkamer wijst een bedrag van f 643,8 miljoen verplichtingen daarom als onzeker aan.

Per 1 januari 1997 heeft OCenW de bekostigingsopzet gewijzigd (de verhouding zorgbijdrage/rijksbijdrage is grondig herijkt en de verdeling van de rijksbijdrage over de instellingen is verbeterd door invoering van een normatief verdeelmodel).

OCenW heeft geïnitieerd dat de overeenkomsten tussen universiteiten en academische ziekenhuizen worden opgesteld. Eind 1997 waren vijf van de acht overeenkomsten nog niet ontvangen. Medio maart 1998 waren alle acht overeenkomsten ontvangen. Over 1997 was dus niet aan alle bekostigingsvoorwaarden voor de academische ziekenhuizen voldaan. De accountantsdienst heeft dit aspect echter niet zodanig zwaar geacht dat hierdoor de toewijzing van de rijksbijdrage als onrechtmatig moet worden gekwalificeerd.

2. Financieel toezicht op omroepverenigingen

De Rekenkamer concludeerde dat de uitvoering van het financiële toezicht op de omroepverenigingen gebreken vertoonde. Het Commissariaat voor de Media dient volgens haar namelijk ook toezicht te houden op het financieel beheer van de omroepverenigingen. De Rekenkamer stelt dan ook vast dat het ministerie geen zicht had op de rechtmatigheid van de bestedingen door de omroepverenigingen. De Minister geeft onvoldoende invulling aan zijn comptabele verantwoordelijkheid om zich, via het Commissariaat, feitelijk te vergewissen van de rechtmatigheid van de bestedingen door de omroepen. Door de tekortkomingen bestaat er onzekerheid volgens de Rekenkamer in de rechtmatigheid van de afrekening voor een bedrag van f 877,0 miljoen. OCenW heeft daarbij aangegeven dat het commissariaat van de media geen wettelijke bevoegdheden heeft om de privaatrechtelijke organisaties te controleren op het financiële beheer.

De Rekenkamer was verheugd dat de vertraging in het vaststellen van de verantwoording is opgelost. Het ministerie moet toezien dat de nog niet afgehandelde financiële verantwoordingen zo spoedig mogelijk worden afgedaan.

De Rekenkamer sprak haar teleurstelling uit over het feit dat er naar aanleiding van het eerdere onderzoek van medio 1996, inhoudelijk en in de tijd gezien, niet meer concrete invulling is gegeven aan de algemene toezegging om te bezien of het toezichtsregime nog verder verbeterd zou kunnen worden.

Door de inwerkingtreding per 1 januari 1998 van het wetsvoorstel over wijziging van de Mediawet, in verband met een herziening van de organisatiestructuur van de landelijke publieke omroep, treden er wijzigingen op in het financiële toezicht op omroepverenigingen. Hiermee is een aantal verbeteringen al aangebracht.

Aan de hand van het rapport van de Rekenkamer en de herziene Mediawet wordt momenteel geïnventariseerd op welke punten het toezichtsregime verbeterd moet worden. Het ministerie en het Commissariaat van de Media voeren overleg over verdere mogelijkheden om de huidige systematiek te verbeteren.

3. Uitkeringen na ontslag voor onderwijspersoneel

De Rekenkamer constateerde een voortgaande stijging van het percentage onjuistheden. De omvang van de onjuistheden en onzekerheden in de uitkeringen is niet meer rechtstreeks te wijten aan de accountantsverklaring van het ministerie van OCenW. Naar de mening van de Rekenkamer moet de Minister niettemin maatregelen nemen die de tekortkomingen ondervangen.

De Rekenkamer heeft geconstateerd dat de Minister dezelfde mening heeft. In overleg met de Tweede Kamer is gezegd dat, als de resultaten niet op korte termijn verbeteren, de procedure om het contract met USZO te beëindigen in gang wordt gezet.

Met ingang van 1996 is de productgroep UO van de IB-Groep overgegaan in de USZO. De problemen bij de uitvoering zijn echter nog steeds niet opgelost. OCenW heeft afspraken gemaakt over de ontwikkeling van prestatie-indicatoren. De Kamer is hierover geïnformeerd. Inmiddels heeft ook besluitvorming plaatsgevonden over de prestatie-indicatoren. OCenW volgt de uitvoering.

4. Kwaliteit controles instellingsaccountants

De Rekenkamer is ongerust over de ontwikkelingen van de kwaliteit van de controles van de instellingsaccountants. Zij hoopt dat het rapport «Verklaringen ten behoeve van de overheid» van de commissie Overheidsaccountancy van het koninklijk NIVRA zal bijdragen aan verbetering van de situatie. De studie over dit thema is nog niet afgerond en het rapport zal pas in de loop van 1998 verschijnen.

Naar aanleiding van de kwaliteit van de controles door de instellingsaccountants in de bve-sector (jaarrekeningen 1995 van de instellingen) is dit onderwerp voor de tweede keer bij het bestuur van het koninklijk NIVRA onder de aandacht gebracht. Het bestuur heeft een werkgroep opdracht gegeven een nadere analyse uit te voeren. De resultaten daarvan zijn nog niet bekend.

Inmiddels is uit de review van de jaarrekeningen 1996 van de instellingen gebleken dat de kwaliteit van de controles van de instellingsaccountants duidelijk is verbeterd.

5. Inventarisatie van MenO-gevoelige regelingen

De Rekenkamer concludeerde dat eind 1996 alle ministeries, met uitzondering van OCenW, beschikken over een centrale inventarisatie van MenO (Misbruik en Oneigenlijk gebruik)-gevoelige regelingen.

De Rekenkamer constateerde dat het ministerie een plan van aanpak voor de inventarisatie heeft opgesteld, maar dat de inventarisatie vertraagd verloopt. De Rekenkamer vond dat er tot dan toe onvoldoende informatie was om onderbouwd uitspraken te kunnen doen over de mate van (restant) MenO. De Rekenkamer vroeg bijzondere aandacht voor de aspecten beleidsvoorbereiding en -evaluatie en deed de aanbeveling om deze aspecten ook mee te nemen in de inventarisatie.

OCenW meldde dat in de huidige werkprocedures voor beleidsvoorbereiding en -evaluatie voorzien is in een toetsing op MenO-gevoeligheid. Uit de inventarisatie kan wel blijken dat er verbeteringen mogelijk zijn in de beleidsvoorbereiding; eventuele verbeteringen zullen worden opgenomen in een gedragslijn. De aanbeveling om beleidsvoorbereiding en -evaluatie alsnog in de inventarisatie mee te nemen wordt niet overgenomen. De Rekenkamer kon hiermee instemmen.

OCenW heeft de inventarisatie eind 1997 afgerond; dit is conform de toezegging aan de Kamer in antwoord op vragen bij het vorige financieel jaarverslag. OCenW beschikt over een inventarisatie van MenO-gevoelige regelingen; daarnaast is een aantal acties ingezet ter verbetering van MenO-aspecten in de bekostigingsregelgeving. Een gedragslijn MenO-beleid is voorzien voor 1998. In bijlage 2 is een overzicht opgenomen van regelingen die gevoelig zijn voor misbruik en oneigenlijk gebruik.

6. MenO Besluit Rijkssubsidiëring Restauratie Monumenten

Bij het Besluit Rijkssubsidiëring Restauratie Monumenten (BRRM) wordt het MenO-risico gevormd door subsidie-ontvangers die ten onrechte niet opgeven dat zij in aanmerking komen voor verrekening van btw.

De Rekenkamer heeft onderzocht of de toezegging van de Minister was uitgevoerd om na te gaan of screening van aanvragen van particulieren te realiseren was, waarbij de opbrengsten in evenwicht dienden te zijn met de kosten.

De Rekenkamer concludeerde dat een volledige screening van de subsidie-aanvragen van particulieren mogelijk is. Omdat de screening van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ) beperkt van opzet is geweest, bestaat nog onvoldoende onderbouwd inzicht in de mogelijke opbrengsten en kosten van het controlebeleid voor het subsidiëren van het btw-gedeelte van de restauratiekosten. Er blijft volgens de Rekenkamer onzekerheid over de rechtmatigheid van de verplichtingen in het kader van de BBRM voor een bedrag van f 12,0 miljoen.

Volgens OCenW bedraagt het onzekerheidsbedrag f 375 000,– omdat uit de statistieken van het CBS blijkt dat circa 3% van de subsidieverzoeken in het kader van BRRM betrekking had op eigenaren-ondernemers.

OCenW onderschrijft de mogelijkheid tot volledige screening. De RDMZ gaat met het Bureau Belastingdienst Monumentenpanden een steekproef uitvoeren, op basis waarvan wordt bekeken of verdere actie wenselijk is (een kosten/baten-analyse).

Het bureau heeft de steekproef uitgevoerd in het vierde kwartaal van 1997. Eind november zijn de voorlopige resultaten ontvangen. De RDMZ heeft naar aanleiding hiervan nadere informatie opgevraagd bij een aantal cliënten. Voorjaar 1998 wordt de eindrapportage verwacht.

Uit de inventarisatie van MenO-gevoelige regelingen blijkt, dat ten aanzien van het Besluit Rijkssubsidiëring Onderhoud Monumenten (BROM) een vergelijkbare problematiek speelt. Dit wordt meegenomen in de eventuele vervolgacties op de BBRM.

7. Controlebeleid kunstenfondsen

De Rekenkamer constateerde over 1996 voor het tweede achtereenvolgende jaar dat de administratieve organisatie en de werking van de subsidiecyclus onvoldoende ordelijk en controleerbaar waren.

De Rekenkamer was verheugd over de reeds getroffen maatregelen rond de accountantscontrole en zal de ontwikkelingen blijven volgen.

Het ministerie heeft de voorgestelde verbeteringen in het financieel beheer voortvarend ter hand genomen. Dit blijkt uit de volgende maatregelen:

– De controlerichtlijnen en de uitvoering ervan zijn aangescherpt. Hiervoor is een handboek financiële verantwoording opgesteld dat van toepassing zal zijn op de verantwoording over 1997. Het controleprotocol is gewijzigd; dit protocol is een onderdeel geworden van het handboek financiële verantwoording. De departementale accountantsdienst voert reviews uit waarbij met name aandacht wordt besteed aan de naleving van de aanwijzingen voor de accountantscontrole.

– De werking van de subsidiecyclus is verbeterd door introductie van checklisten, meer aandacht voor dossiervorming en introductie van een rappelsysteem.

Ruim 70% van de subsidies van oude jaren is afgerekend.

– De administratieve organisatie is beschreven in een handboek AO.

Naar aanleiding van de knelpunten in het financieel beheer die de Rekenkamer had gesignaleerd in 1996 is in 1997 een bezwarenonderzoek uitgevoerd, waarover in december 1997 is gerapporteerd. De Rekenkamer concludeert dat de administratieve organisatie bij de directie Kunsten op orde is, maar dat de werking van de subsidiecyclus op het punt van tijdigheid van ontvangst van subsidie-aanvragen en -verantwoordingen nog te wensen over laat. Inmiddels heeft de directie Kunsten nadere maatregelen in voorbereiding om dit onderdeel van het financieel beheer te verbeteren.

8. MenO ten aanzien van de educatie in de Wet Educatie en Beroepsonderwijs

De Rekenkamer heeft onderzocht of MenO-beleid voor de bekostiging van de educatie onder de Wet Educatie en Beroepsonderwijs in opzet toereikend was.

De Rekenkamer constateerde een aantal knelpunten in de regelgeving op het gebied van controle- en sanctiebeleid.

– onvoldoende aandacht voor MenO-aspecten;

– ontbreken van het nieuwe bekostigingsmodel;

– ontbreken van heldere eenduidige definities voor Web-maatstaven;

– nog geen duidelijke beschrijving van de ministeriële en gedecentraliseerde verantwoordelijkheid en in samenhang daarmee de inrichting van de verantwoording, controle en informatie;

– nog geen controleprotocol 1997;

– onduidelijkheid over de aandacht voor MenO-aspecten bij de evaluatie van de Web.

De geconstateerde onvolkomenheden gaven de Rekenkamer aanleiding tot het maken van bezwaar. De aankondiging van een aantal maatregelen vormde voor de Rekenkamer voldoende grond om het bezwaar of te heffen; wel zal in het kader van het rechtmatigheidsonderzoek 1997 opnieuw een bezwaaronderzoek worden verricht.

Het ministerie stelde dat bij de totstandkoming van de Web wel degelijk is gekeken naar MenO-gevoeligheid. Er is een ministerieel beleidskader met een daarbij behorend handhavingsbeleid opgesteld (dit is echter door Tweede Kamer afgewezen), een informatiestatuut educatie ingevoerd en een onderwijsnummer ontwikkeld.

Alle toegezegde maatregelen zijn in 1997 getroffen. Het gaat hierbij om het volgende.

– De oude regeling Educatie, die geldt t/m 1998, is als volgt aangepast:

• met ingang van het kalenderjaar 1998 is de stimulerings- en de faciliteringsregeling met afrekening ingevoerd;

• de ministeriële verantwoordelijkheid voor de educatie is duidelijk afgebakend;

• er is vastgelegd welk deel van de educatiemiddelen betrekking heeft op de afrekening tussen de gemeenten en het ministerie en welk deel tussen de gemeenten en instellingen;

• er is voorgeschreven dat de gemeente het ministerie verantwoordingsinformatie moet verschaffen over het voldoen aan de bestemmingsverplichting voor educatiemiddelen, verantwoord op de gemeentelijke rekening;

• sancties voor belangrijke onderdelen uit de regeling educatie 1998 zijn uitgewerkt naar soort overtreding;

• de mogelijkheden om etnische achtergrond te controleren zijn onderzocht.

– De aspecten van MenO-beleid controle, sancties en de verantwoordelijkheidstoedeling krijgen volledige aandacht in de beleidsvoorbereiding van de nieuwe bekostiging van de educatie.

– De controleprotocollen 1997 en 1998 zijn gereed.

Tevens maakte de Rekenkamer in haar rapport bij de financiële verantwoording 1996 de volgende vier opmerkingen over het financieel beheer.

Regeling Contractbeheer

De regeling Contractbeheer 1996 bevat eisen voor het contractbeheer bij het Rijk. De Rekenkamer constateert dat de directies in het algemeen niet aan deze eisen voldoen.

De departementale Accountantsdienst heeft de betreffende eenheden binnen het ministerie gewezen op hun verantwoordelijkheden bij de naleving van de regeling Contractbeheer 1996.

Administratieve Organisatie

De Rekenkamer heeft achterstanden in het onderhoud van de AO geconstateerd. In paragraaf 2.2 wordt hierop apart ingegaan.

Europese aanbestedingsrichtlijnen

De Rekenkamer stelde vast dat het ministerie de implementatie van de Europese Aanbestedingsregels goed heeft aangepakt. Aandacht is nog nodig voor het aanleggen van contractdossiers, het bijhouden van een contractregister en het aanpassen van de administratieve organisatie bij de directies. Tevens stelde de Rekenkamer vast dat bij OCenW geen inzicht bestaat in de bedragen die jaarlijks met Europees aanbesteden zijn gemoeid.

In 1997 zijn binnen het ministerie acties in gang gezet. Alle directies zijn in mei 1997 via een brochure uitgebreid ingelicht over de Europese aanbestedingsregels. In de departementale administratieve organisatie zijn de Europese aanbestedingsregels opgenomen. Bij het toetsen van de handboeken AO van de directies wordt expliciet aandacht besteed aan het opnemen hiervan in het directie-specifieke handboek.

Voorschotten

De Rekenkamer heeft waardering voor de geleverde inspanningen om de achterstand in de afrekening van de openstaande voorschotten weg te werken.

2.2 Het financieel beheer bij het ministerie

Administratieve organisatie (AO)

In het rapport van de departementale Accountantsdienst over de financiële verantwoording 1996 en in het Rechtmatigheidsonderzoek 1996 van de Rekenkamer is gemeld dat vijf directies de AO niet op orde hadden. Deze directies hebben een inhaalslag uitgevoerd met een reëel zicht op een AO die medio 1998 op orde is. Bij haar jaarlijkse controle geeft de departementale Accountantsdienst een kwalitatief oordeel over de opzet van de AO en de getroffen maatregelen.

Drie van de vijf directies had conform planning eind 1997 de beschrijving van de AO afgerond, één directie heeft dit conform planning ten dele gereed, de planning voor het overige deel loopt tot medio 1998 en bij één directie loopt de planning voor het op orde brengen tot mei 1998.

Financiële informatiehuishouding

In 1997 is een stuurgroep opgericht met als taak het inrichten van een nieuwe, sterk vereenvoudigde administratie. De planning is zodanig dat de vereenvoudigde financiële administratie gefaseerd in gebruik kan worden genomen.

3. ONDERWIJSDEELNAME

3.1 Aantal leerlingen en studenten in schooljaar 1996/97

Het totaal aantal leerlingen en studenten dat in 1996/97 deelnam aan het onderwijs bedroeg 3 287 000 (exclusief leerlingen in de volwasseneneducatie en enkele vormen van deeltijd-beroepsonderwijs). De verdeling over de beleidsterreinen is weergegeven in onderstaande grafiek.

kst-26025-10-1.gif

Voor vrijwel alle onderwijssoorten geldt dat de bekostiging wordt gebaseerd op de leerlingen/studenten in de cursusjaren 1995/96 en 1996/97. De leerlingenaantallen werken echter niet overal op dezelfde wijze door in de budgetten per beleidsterrein.

Ten tijde van het opstellen van de begroting waren de leerlingentellingen 1995/96 reeds bekend; de enige onzekerheid met betrekking tot leerlingen/studentenaantallen was gelegen in de raming voor 1996/97 volgens RR96 (Referentieraming 1996).

tabel 1: Vergelijking realisatie-raming 1996/97 (leerlingen x 1000)

 RR96RealisatieVerschil
bo1 495,41 501,66,2
so81,480,6– 0,8
vso39,539,70,2
ivbo53,952,8– 1,1
avo/vbo781,7781,2– 0,5
mbo268,3268,40,1
llw132,5138,56,0
hbo259263,64,6
wo168,7160,3– 8,4
Totaal3 280,43 286,76,3

De afwijking ten opzichte van deze raming (3 280 000 leerlingen en studenten) bedroeg slechts ruim 6 000. Per beleidsterrein zijn er zowel positieve als negatieve verschillen; de grootste afwijkingen komen voor bij basisonderwijs (6 000 meer dan geraamd) en wetenschappelijk onderwijs (8 000 ingeschrevenen minder dan geraamd).

3.2 Ontwikkeling van het aantal leerlingen en studenten, 1990–1997

Primair onderwijs

Doordat het geboortecijfer vanaf 1983 gestegen is, zijn de leerlingenaantallen in het primair onderwijs de afgelopen jaren sterk toegenomen. Dit geldt vooral voor het basisonderwijs. De snelle groei van het speciaal onderwijs is de afgelopen twee jaren tot stilstand gekomen, vooral als gevolg van het Weer Samen Naar School -beleid. Het voortgezet speciaal onderwijs groeit daarentegen nog steeds.

kst-26025-10-2.gif

Leerlingen-ontwikkeling Primair onderwijs (1990 = 100)

 90/9191/9292/9393/9494/9595/9696/9797/98
leerlingen x 1000         
bo1 399,41 408,11 417,51 428,31 451,71 477,41 501,61 520,2
so75,476,877,478,880,381,480,680,8
vso32,532,933,935,636,938,439,741,1

Voortgezet onderwijs

Het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs is in de afgelopen jaren gedaald als gevolg van de afname van het aantal geboorten in de jaren zeventig. Verder is het aantal zittenblijvers gedaald: er is dus een snellere doorstroom door het voortgezet onderwijs. De daling geldt voor alle schoolsoorten binnen het vo, met uitzondering van het ivbo. Deze schoolsoort is in de afgelopen jaren juist gestegen, onder meer als gevolg van toename van het aantal allochtonen.

kst-26025-10-3.gif

Leerlingen-ontwikkeling Voortgezet onderwijs (1990 = 100)

 90/9191/9292/9393/9494/9595/9696/9797/98
leerlingen x 1000         
avo/vbo847,8826,6816,9811,8803,3791,9781,2773
ivbo47,949,449,750,951,652,952,854,2

Beroepsonderwijs

Het mbo (vanaf 1997 : bol = beroepopleidende leerweg) is vanaf 1990 vrijwel constant gebleven, alleen het leerlingwezen (vanaf 1997: bbl=beroepsbegeleidende leerweg) is licht gedaald. Deze daling kan verklaard worden uit genoemde afname van de geboorten in de jaren zeventig. Bij het mbo is deze daling evenwel gecompenseerd door een stijging van de relatieve deelname.

kst-26025-10-4.gif

Leerlingen-ontwikkeling Beroepsonderwijs (1990 = 100)

 90/9191/9292/9393/9494/9595/9696/9797/98
leerlingen x 1000         
bol270,1269,5267,7269,0272,8271,9268,4269,6
bbl147,6148,4147,9143,8141,3139,2138,5138,9

Hoger beroepsonderwijs

De studentenaantallen in het hbo zijn vanaf 1990 sterk toegenomen. Net als in het mbo wordt hier de daling van de omvang van de relevante leeftijdsgroep gecompenseerd door een stijging van de relatieve deelname. Er is in het hbo zelfs sprake van overcompensatie.

De stijging komt volledig op rekening van de voltijd-opleidingen, het deeltijd-hbo is vanaf 1990 juist gedaald. Sinds 1996 is er weer sprake van een stijging.

Studenten-ontwikkeling Hoger beroepsonderwijs (1990 = 100)

kst-26025-10-5.gif
 90/9191/9292/9393/9494/9595/9696/9797/98
studenten x 1000         
vt-hbo184,4194,5202,5210,2216,9219,4222,4226,3
dt-hbo54,549,448,046,343,140,441,242,2
totaal238,9243,9250,5256,5260,0259,8263,6268,5

Wetenschappelijk onderwijs

De studentenaantallen in het wo zijn tot 1993 steeds toegenomen en daarna gedaald. Deze ontwikkeling is deels demografisch bepaald. De daling van de afgelopen 4 jaren kan echter voor een deel ook worden toegeschreven aan het gevoerde studiefinancieringsbeleid. Met name de 27 jarigen-maatregel en de cursusduur+1+2 maatregel hebben geleid tot een verkorting van de gemiddelde verblijfsduur.

kst-26025-10-6.gif

Studenten-ontwikkeling Wetenschappelijk onderwijs (1990 = 100)

 90/9191/9292/9393/9494/9595/9696/9797/98
ingeschrevenen x 1000
netto163,3169,5169,7171,6169,6163,0155,8152,9
bruto171,0178.5179.4179.8177.5170.5160.3155.8

4. VAN BEGROTING NAAR REKENING

Inleiding

De begroting beschrijft vooraf hoeveel geld in een bepaalde periode mag worden uitgegeven en waaraan dat geld wordt besteed. De uitgaven die OCenW in een bepaalde periode (het begrotingsjaar) doet, komen ten laste van de begroting. Het totaal van het begrotingsbedrag wordt overschreden als zich tegenvallers voordoen. De tegenvallers dient OCenW te compenseren met eventuele financiële meevallers. Deze mee- en tegenvallers worden ook wel autonome bijstellingen genoemd. De autonome bijstellingen hebben geen gevolgen voor het totaalbedrag van de begroting, met andere woorden de begroting moet altijd sluitend zijn.

Naast de mee- en tegenvallers moeten ook de beleidsintensiveringen binnen de begroting worden gecompenseerd. Deze beleidsmatige mutaties mogen niet worden gecompenseerd met autonome bijstellingen.

Bij een positief saldo van mee- en tegenvallers komen de gelden het volgende jaar weer ter beschikking, voorzover ze niet meer bedragen dan één procent van de begroting. Bij een negatief saldo van mee- en tegenvallers moet OCenW dit bedrag in het volgende jaar compenseren. Deze procedure is vastgelegd in de regels «Budgetdiscipline».

Het totaal van het begrotingsbedrag wordt wel gewijzigd door de volgende bijstellingen:

– technische bijstellingen

Technische bijstellingen zijn interne overboekingen, overboekingen tussen ministeries en loon- en prijsbijstellingen. De laatstgenoemde posten worden in de loop van het jaar overgeheveld van de aanvullende posten van de Miljoenennota naar de begroting.

– generale bijstellingen

De term generaal houdt in dat OCenW de financiële middelen krijgt van het kabinet of een bijdrage levert aan bijvoorbeeld een algemene ombuiging.

4.1 Realisatie van de begroting 1997

tabel 1: het verschil tussen de geautoriseerde begroting en realisatie (x f 1 miljoen)

 BegrotingRealisatieVerschil
Uitgaven37 272,137 672,2400,1
Ontvangsten3 315,93 429,8113,9
Netto-uitgaven33 956,234 242,4286,2

Uit de bovenstaande tabel blijkt dat het saldo van de werkelijke uitgaven en ontvangsten ten opzichte van de begroting 1997 f 286,2 miljoen hoger is uitgekomen.

Het verschil is als volgt samengesteld (x f 1 miljoen):

– bijdragen vanuit de generale middelen aan de begroting OCenW: 81,8

– technische posten: 204,4

286,2

De bijdragen van het kabinet bestaan uit de volgende posten:

– groepsgrootte in het basisonderwijs 104,0

– het verschil tussen de eindejaarsmarge 1997, een overschot van f 202,2 miljoen en de eindejaarsmarge 1996 van f 25,0 mil- joen die van de generale middelen aan de begroting is toege- voegd – 177,2

– vertraging opbrengst verkoop NOB van 1997 naar 1998 155,0

81,8

De volgende bijdragen zijn tijdens de begrotingsuitvoering toegevoegd als technische posten:

– loonbijstellingen 471,4

– prijsbijstellingen 150,7

– overboekingen – 470,7

– overige bijstellingen   53,0

204,4

Het bedrag van de overboekingen wordt voornamelijk bepaald door het beleidsterrein Studiefinancieringsbeleid (f 406,0). Dit wordt veroorzaakt door de lagere uitgaven aan studieleningen. Aangezien deze leningen niet-relevant zijn voor het beleidsmatige financieringstekort, wordt bij lagere uitgaven de begroting verlaagd door middel van een overboeking naar het Ministerie van Financiën.

4.2 Bijstellingen binnen het totaal van de begroting 1997

In deze paragraaf worden de bijstellingen toegelicht, die het totaal van het begrotingsbedrag niet beïnvloeden. Dit zijn de beleidsmatige bijstellingen en de autonome mee- en tegenvallers.

Het totaal van de uitgavenverhogingen behoort volgens de regels budgetdiscipline gelijk te zijn aan het totaal van de uitgavenverlagingen c.q. ontvangstenverhogingen. Is er toch een verschil dan komt dit tot uitdrukking in een eindejaarsmarge van maximaal 1% van het begrotingstotaal. Het verschil kan positief of negatief zijn. Een positief bedrag wordt in principe in het volgende jaar aan de begroting toegevoegd. Een negatief bedrag wordt in het volgende jaar gecompenseerd.

In de volgende tabel zijn uitgavenverhogingen en ontvangstenverlagingen opgenomen onder Besteding. Uitgavenverlagingen en ontvangstenverhogingen zijn onder Herkomst weergegeven.

Tabel 2: Staat van bestedingen en herkomst (bedragen x f 1 miljoen)

Bestedingen Herkomst
Bereikbaarheid IB-Groep en Eindejaarsmarge 1996 25,0
deurwaarderskosten22,2Aanscherping criteria leerlinggewicht30,4
Materiële kenmerken PO27,0Opbrengst toerusting en bereikbaarheid26,6
Profiel tweede fase VO10,0Ontvangsten VO19,4
Reservering BVE50,0Afrekeningen PO en VO15,3
Normatieve exploitatie-vergoeding HBO9,6Gemiddelde personeelslasten87,7
Wachtgelden25,6Formatie143,4
Beroepen/nabetalingen21,5Verkoopopbrengst VO en BVE18,3
Vermindering taakstelling MBO/SF22,0Besparingswinsten SFB22,0
Overgangsmaatregelen VO10,0Vertraagde inning lesgeld40,0
Aanpassing OVSK betalingen44,3STOEB20,0
Leerlingkenmerken151,0Ontvangsten studiefinanciering103,8
Leerlingvolume146,6Inzet eindejaarsmarge/algemene reserve83,3
Apparaatskosten USZO32,3Verschuiving arbeidsvoorwaarden192,9
ICT investering78,0   
Regionale televisie en STER67,9Nulindexering 1997/1998 media en omroepreserve67,9
Eindejaarsmarge 1997202,2Overige24,2
Totaal bestedingen920,2Totaal herkomst920,2

Toelichting op de bestedingen

Bereikbaarheid IB-Groep en deurwaarderskosten

Voor de verbetering van de bereikbaarheid van de IB-Groep is f 12 miljoen vrijgemaakt. Verder zijn voor de deurwaarderskosten f 10,2 miljoen aan de apparaatskosten van de IB-Groep toegevoegd.

Materiële kenmerken PO

Voor de actualisatie van het prijspeil voor materiële kenmerken in het PO was f 27,0 miljoen meer nodig dan begroot.

Profiel tweede fase VO

Voor de invoering van Profiel tweede fase in het voortgezet onderwijs is over de jaren 1997 en 1998 f 50,0 miljoen extra beschikbaar gesteld. In 1997 is het bedrag van f 10,0 miljoen hieraan uitgegeven.

Reservering BVE

Voor het BVE-veld is een reservering getroffen, f 30,0 miljoen voor knelpunten en f 20,0 miljoen voor een eenmalige vulling van het waar- borgfonds.

Normatieve exploitatie-vergoeding HBO

De normatieve exploitatie-vergoeding voor HBO is toegenomen met f 9,6 miljoen. Dit bedrag is ontstaan door een nieuwe verrekenmethode voor wachtgelden. Door deze nieuwe vorm van bekostiging staan op artikel 21.03 alleen nog de (aflopende) kosten van het wachtgeldbestand dat vóór 1 juli 1996 is ingestroomd. Daarom is een deel van het wachtgeldbudget toegevoegd aan de exploitatievergoeding.

Wachtgelden

De uitgaven en ontvangsten voor wachtgelden op de beleidsterreinen VO en HBO en de verhoging van de wachtgeldraming gelet op het wachtgeldrapport «de jaren tellen» resulteren in een stijging van de begroting met f 25,6 miljoen.

Beroepen/nabetalingen

Voor de beroepszaken en nabetalingen over de aan gemeenten overgedragen huisvesting PO en VO is een tijdelijke voorziening getroffen van f 10 miljoen voor het PO en f 11,5 miljoen voor VO.

Vermindering taakstelling MBO/SF

De vermindering taakstelling MBO/SF is onttrokken aan de besparingswinsten van f 22,0 miljoen. De besparingswinsten zijn ontstaan doordat de gratis verzekering voor nieuw instromende studenten is afgeschaft (zie staat herkomst).

Overgangsmaatregelen VO

De maatregel VO 18+ zorgt ervoor dat VO scholieren, die in 1996 recht op studiefinanciering hadden, vanaf 1997 het verschil tussen de WSF-toelage en de WTS-toekenning vergoed krijgen.

Dit gebeurt in de vorm van een gift. In totaal gaat het om een bedrag van f 10,0 miljoen.

Aanpassing OVSK betalingen

De betalingen voor de OV studentenkaart die in 1996 vertraagd waren, zijn in 1997 betaald. Het gaat hier om een bedrag van f 44,3 miljoen.

Leerlingkenmerken

De aantallen studenten met een tempobeurs zijn hoger dan aanvankelijk geraamd. De aantallen studenten met een prestatiebeurs zijn lager dan aanvankelijk geraamd. In totaal vormen de uitgaven een tegenvaller van f 151,0 miljoen.

Leerlingvolume

Op grond van ontwikkelingen in de leerlingenaantallen worden de leerlingenramingen aangepast. Dit resulteert in een verhoging van de uitgaven met in totaal f 146,6 miljoen.

Apparaatskosten USZO

Voor de invoeringskosten USZO en voor extra werkzaamheden die de uitvoering van de wachtgeld- en suppletieregeling met zich meebrengen is in 1997 f 32,3 miljoen nodig geweest.

ICT investering

Voor investeringen in informatie- en communicatietechnologie is in 1997 een bedrag van f 78,0 miljoen beschikbaar gesteld.

Regionale televisie en STER en Nulindexering 1997/1998 media en omroepreserve

Mee- en tegenvallers op het terrein van de Media behoren elkaar in evenwicht te houden, zoals uit de cijferstaat blijkt.

Een bedrag van f 40,0 miljoen is het gevolg van het in de begroting opnemen van de uitgaven voor regionale publieke televisie. Daarnaast zijn de STER opbrengsten tegengevallen met f 27,9 miljoen. Het bedrag van f 67,9 miljoen wordt gecompenseerd door de lagere uitgaven aan de algemene omroepreserve (f 49,7 miljoen) en door de nulindexering voor f 18,2 miljoen (zie Herkomst). De nulindexering betekent dat er geen prijsbijstelling plaatsvindt voor de omroepen.

De onttrekking aan de omroepreserve is het gevolg van het niet indexeren van de uitgaven in 1997. De nulindexering is een gevolg van de beslissing om de meeste uitgaven op het gebied van de media niet te indexeren in de jaren 1997 en 1998.

Toelichting op de herkomst

Eindejaarsmarge 1996

De eindejaarsmarge 1996 was vastgesteld op f 25 miljoen.

Aanscherping criteria leerlinggewicht

Door de maatregel aanscherping criteria leerlinggewicht 1,25 in het PO is een bedrag van f 30,4 miljoen meer bezuinigd dan aanvankelijk was geraamd.

Opbrengst toerusting en bereikbaarheid

Voor de maatregel toerusting en bereikbaarheid is f 26,6 miljoen minder uitgegeven. Dit geld is gebruikt om de kosten te dekken van het beleid groepsgrootte en kwaliteit basisonderwijs in 1997 (f 8,0 miljoen).

Ontvangsten VO

De diverse ontvangsten van f 19,4 miljoen voor het beleidsterrein VO worden met name bepaald door een blokkade op bevoorschotting van een aantal scholen.

Afrekeningen PO en VO

Voor de afrekeningen van voorschotten aan het PO en VO veld is f 15,3 miljoen meer ontvangen.

Gemiddelde personeelslasten

De verlaging van de gemiddelde personeelslasten (GPL) wordt voor het grootste deel door het beleidsterrein PO bepaald (f 86,5 miljoen), als gevolg van lagere werkgeverslasten en instroom van jonge leerkrachten, waardoor de GPL lager uitvalt dan geraamd.

Formatie

De realisatiecijfers voor het budget ADV/BAPO en overige mee- en tegenvallers leiden tot lagere uitgaven voor formatie tot een bedrag van f 143,4 miljoen.

Verkoopopbrengst VO en BVE

De opbrengsten uit de verkoop van onroerend goed van VO en BVE levert f 18,3 miljoen op, op het beleidsterrein Huisvesting.

Besparingswinsten SFB

Vanaf het studiejaar 1997/1998 worden nieuw instromende studenten niet meer gratis meeverzekerd. Hiervoor zijn middelen van de begroting van het ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport overgeboekt. De besparingswinsten treden op, doordat een deel van de overgeboekte middelen van de VWS begroting door de systematiek van de prestatiebeurs in eerste instantie wordt toegekend in de vorm van rentedragende leningen. Deze leningen zijn niet relevant voor het beleidsmatige financieringstekort.

Vertraagde inning lesgeld

Door een vertraging in het inningsproces van lesgelden in 1996 is in 1997 f 40,0 miljoen meer ontvangen voor lesgeldvorderingen.

STOEB

Ontvangsten op te veel betaalde beurzen en een correctie voor de hogere kortingsvrije voet in het kader van STOEB leiden tot een meevaller van f 20,0 miljoen.

Ontvangsten studiefinanciering

De mee- en tegenvallers leveren ontvangsten van f 103,8 miljoen voor studiefinanciering op.

Inzet eindejaarsmarge/algemene reserve

De inzet eindejaarsmarge op het saldo van de mee- en tegenvallers en van de algemene reserve vormt in totaal f 83,3 miljoen.

Verschuiving arbeidsvoorwaarden

Een bedrag van f 192,9 miljoen is doorgeschoven van 1997 naar 1998, met name voor loonbijstelling.

4.3 Realisatie van de begroting 1997 per beleidsterrein

In tabel 3 wordt aangegeven wat per beleidsterrein de uiteindelijke realisatie is ten opzichte van de begroting.

Tabel 3: het verschil tussen de geautoriseerde begroting en realisatie per beleidsterrein (x f 1 miljoen)

  UitgavenOntvangsten
BeleidsterreinenBegrotingRealisatieVerschil Verschil in %BegrotingRealisatieVerschilVerschil in %
17Ministerie algemeen541,9621,679,714,72,02,10,15,0
18Primair onderwijs9 564,09 707,7143,71,538,951,212,331,6
19Voortgezet onderwijs7 072,37 037,7– 34,6– 0,519,333,914,675,6
20Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie3 965,64 055,289,62,396,487,4– 9,0– 9,3
21Hoger beroepsonderwijs2 531,92 615,383,43,312,74,7– 8,0– 63,0
22Wetenschappelijk onderwijs5 147,25 244,797,51,93,62,7– 0,9– 25,0
23Onderzoek en wetenschapsbeleid1 238,11 277,038,93,1158,8165,36,54,1
24Huisvesting0,022,122,10,028,028,0
25Studiefinancieringsbeleid4 319,24 400,381,11,91 299,41 545,8246,419,0
26Overige programma uitgaven410,5184,3– 226,2– 55,10,24,34,1
27Cultuur2 481,42 506,324,91,01 684,61 504,4– 180,2– 10,7
Totaal ministerie37 272,137 672,2400,11,13 315,93 429,8113,93,4

Toelichting

De meeste beleidsterreinen laten een uitgavenverhoging zien van tussen de één en drie procent. Alleen het voortgezet onderwijs is, mede door enkele kasschuiven, onder de begroting gebleven.

In deze toelichting wordt ingegaan op de mutaties, die nog niet zijn genoemd in de toelichting op de staat van bestedingen en herkomst. Voor meer gedetailleerde informatie wordt verwezen naar de toelichting per beleidsterrein (hoofdstuk 5).

De hogere realisatie op het beleidsterrein Ministerie algemeen wordt vooral veroorzaakt door een technische mutatie. Het betreft een overboeking van de apparaatskosten vervangingsfonds (inclusief de bedrijfsgezondheidszorg) van het beleidsterrein VO naar Ministerie algemeen.

De mutaties van het beleidsterrein Overige programma-uitgaven betreffen:

• de verdeling van de loonbijstelling over de beleidsterreinen ter verwerking van de CAO 1996–1998;

• de verdeling van de prijsbijstelling over de beleidsterreinen;

• de toewijzing van de centraal getroffen reservering aan de sectoren die deelnemen aan het participatiefonds ter effectuering van de voedingsafspraken met dit fonds;

• bijstelling van wachtgelden en;

• de terugboeking van teveel ontvangen gelden uit de aanvullende post asielzoekers.

De ontwikkelingen bij de Ontvangsten worden in hoge mate bepaald door de beleidsterreinen Studiefinancieringsbeleid en Cultuur.

Het kwart miljard hogere ontvangsten bij Studiefinanciering heeft voor f 161,3 miljoen een technische oorzaak: teveel betaalde-, en terugontvangen studiefinanciering is volledig verantwoord op de ontvangsten. Voor het overige is er sprake geweest van meevallers.

De ontvangsten bij Cultuur zijn lager dan geraamd door de opnieuw uitgestelde verkoop van het Nederlands Omroepproductie Bedrijf (f 155,0 miljoen) naar 1998.

4.4 Realisatie 1997 in vergelijking met realisatie 1996

Tabel 4: realisaties (x f 1 miljoen)

  REALISATIE 1997–1996
  UitgavenOntvangsten
 19971996 VerschilVerschil %19971996VerschilVerschil %
17Ministerie algemeen621,6567,753,99,52,11,20,975,0
18Primair onderwijs9 707,79 595,7112,01,251,256,4– 5,2– 9,2
19Voortgezet onderwijs7 037,77 025,412,30,233,941,7– 7,8– 18,7
20Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie4 055,23 580,7474,513,387,478,88,610,9
21Hoger beroepsonderwijs2 615,32 555,459,92,34,743,9– 39,2– 89,3
22Wetenschappelijk onderwijs5 244,75 221,922,80,42,72,60,13,8
23Onderzoek en wetenschapsbeleid1 277,01 254,422,61,8165,3163,22,11,3
24Huisvesting22,11 927,0– 1 904,928,0159,8– 131,8– 82,5
25Studiefinancieringsbeleid4 400,34 228,8171,54,11 545,81 252,4293,423,4
26Overige programma uitgaven184,3172,112,27,14,35,2– 0,9– 17,3
27Cultuur2 506,32 491,814,50,61 504,41 551,6– 47,2– 3,0
totaal ministerie37 672,238 620,9– 948,7– 2,53 429,83 356,8732,2

Toelichting

Wanneer de uitgaven 1997 worden vergeleken met het voorafgaande jaar vallen een aantal zaken op.

De stijgende uitgaven voor het BVE-veld worden behalve door de loonbijstellingen vooral veroorzaakt door de toevoeging van de huisvestingsbudgetten en het inservice onderwijs.

De huisvestingsbudgetten zijn verlaagd doordat de huisvesting van het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie gedecentraliseerd is naar de gemeenten.

De toename in de uitgaven en ontvangsten van beleidsterrein studiefinancieringsbeleid is grotendeels terug te voeren op het bruto boeken. Daardoor worden verrekende lesgeldvoorschotten en ontvangsten op achterstallig recht vanaf 1 januari geboekt op het ontvangstenartikel.

HOOFDSTUK 5 TOELICHTING PER BELEIDSTERREIN

BELEIDSTERREIN 17 MINISTERIE ALGEMEEN

1. Algemeen

Op dit beleidsterrein worden de apparaatsuitgaven van het ministerie verantwoord. Het gaat om de apparaatsuitgaven van het kerndepartement (f 220,2 miljoen), van de Centrale Financiën Instellingen (f 91,6 miljoen), het vervangingsfonds, (f 27,8 miljoen), van de Inspectie van het Onderwijs (f 67,6 miljoen) en om de uitgaven van ex-medewerkers die van een ontslaguitkering gebruik maken (f 19,0 miljoen). Ook worden de uitgaven verantwoord van de Informatie Beheer Groep (f 186,9 miljoen) en van de Adviesraden (f 8,5 miljoen).

Kerndepartement

Het kerndepartement draagt verantwoordelijkheid voor de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van het beleid op het terrein van onderwijs, cultuur en wetenschappen. De bezetting van het kerndepartement was in 1997 in totaal 1486 personen (1351 fte's). Op het vlak van personeel en organisatie stonden in 1997 twee dingen centraal: herbezetting als gevolg van de invoering van de 36-urige werkweek en verdere stimulering van de flexibiliteit van de medewerker en de organisatie. Op het gebied van informatie- en communicatietechnologie stond de toegankelijkheid van in- en externe informatievoorzieningcentraal.

Centrale Financiën Instellingen

Het agentschap Cfi is als uitvoeringseenheid verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige verdeling van financiële middelen over de afzonderlijke instellingen voor onderwijs, onderzoek en verzorging. Daarbij gaat Cfi uit van bekostigingsnormen. De verantwoording van het agentschap Cfi is elders in dit financieel jaarverslag opgenomen.

Stichting Vervangingsfonds Bedrijfsgezondheidszorg

De stichting Vervangingsfonds BGZ is sinds 1992 belast met de bekostiging van vervanging wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid in het primair en voortgezet onderwijs, en met de bewaking van die bekostiging.

Inspectie van het onderwijs

De taken van de inspectie betreffen de uitvoering van wetten en besluiten met betrekking tot controle, evaluatie, stimulering en rapportage over de kwaliteit van het onderwijs. Het Onderwijsverslag, dat ieder jaar wordt uitgebracht, bevat de bevindingen van de inspectie over de staat van het onderwijs.

Informatie Beheer Groep (IB-Groep)

De IB-Groep voert als zelfstandig bestuursorgaan een aantal wettelijk vastgelegde taken uit voor het ministerie van OCenW. Het gaat om taken op het terrein van studiefinanciering, tegemoetkoming in studiekosten, lesgeldinning en organisatie van schoolexamens. Als zelfstandig bestuursorgaan brengt de IB-Groep jaarlijks voor 1 april een eigen jaarverslag uit.

Onderwijsraad en Raad van Cultuur

Op grond van de Kaderwet adviescolleges is de organisatie van de Onderwijsraad in 1996 herzien, wat per 1 januari 1997 geleid heeft tot de vernieuwde Onderwijsraad. De Raad van Cultuur, die in 1996 van start is gegaan, valt eveneens binnen deze Kaderwet.

2. Verantwoording van de totale uitgaven en ontvangsten

Tabel 1: Financiële kerncijfers voor beleidsterrein 17 (x f 1 miljoen)

 BegrotingRealisatieVerschil
art.17.06 personeel & materieel ministerie338,8358,619,8
art.17.07 personeel & materieel IB-Groep133,0186,953,9
art.17.08 personeel & materieel Inspectie62,567,65,1
art.17.09 personeel & materieel adviesraden7,68,50,9
totaal uitgaven541,9621,679,7
totaal ontvangsten2,02,10,1

Afwijkingen en aanpassingen ten opzichte van de begroting

Het verschil tussen gerealiseerde en begrote uitgaven is circa f 80 miljoen. Hiervoor zijn de onderstaande verschillen per artikel aan te wijzen.

Aan het artikel 17.06 personeel en materieel ministerie zijn de bedrijfskosten toegevoegd van het vervangingsfonds en van de bedrijfsgezondheidszorg. Daarbij gaat het om een bedrag van f 27,8 miljoen. Daarnaast is het artikel verlaagd als gevolg van een verrekening met de Rijksgebouwendienst (VROM). Deze verrekening houdt verband met het feit dat OCenW zelf de kosten draagt van de aanpassing van het gebouw aan de Europaweg te Zoetermeer (f 2,3 miljoen), en van de huur voor twee dependances van het hoofdgebouw (f 0,9 miljoen).

Een verhoging van f 2,7 miljoen is voorts het gevolg van de start van twee nieuwe projecten, te weten «Een leven lang leren» en het toekomstdebat studiefinanciering.

Een bedrag van f 2,0 miljoen is toegevoegd in verband met loonbijstelling 1997. Het artikel is daarnaast verlaagd door het ongedaan maken van de begrotingsmutatie 1996 met betrekking tot de bestuurskosten participatiefonds van f 5,0 miljoen en de overboeking van f 2,0 miljoen naar artikel 17.07 IBG in verband met de herziening van de contractprijs door herbezetting.

Door diverse kleine wijzigingen is het begrotingsbedrag met f 1,9 miljoen verlaagd. Tenslotte is een bedrag van f 0,6 miljoen onbesteed gebleven door achterblijvende uitgaven bij de onderzoeksbudgetten van de directies.

Het apparaatsbudget van de IB-Groep (artikel 17.07) is uitgebreid met de uitgaven voor de organisatie van examens voor het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie, f 5,7 miljoen, en met de incasso van openstaande termijnen op terugbetaling van studieleningen, f 10,2 miljoen. Deze uitgaven waren tot dan in de programmabudgetten begrepen. De veelheid aan wijzigingen op het terrein van met name de studiefinanciering heeft geleid tot een bedrag van f 16,3 miljoen aan invoeringskosten en uitvoeringskosten. Met een financiële impuls van f 15 miljoen is de basis gelegd voor een structurele verbetering van de telefonische bereikbaarheid van de IB-Groep. De invoering van de 36-urige werkweek heeft geleid tot een verhoging van de contractprijs met f 2 miljoen. Diverse kleine wijzigingen verhogen het begrotingsbedrag met f 0,9 miljoen. Voor loon- en prijsbijstelling is een bedrag van f 3,9 miljoen toegevoegd aan dit artikel.

Het budget van de Inspectie (artikel 17.08) is verhoogd met f 0,6 miljoen voor onderzoek, met f 1,3 miljoen voor herbezetting als gevolg van de 36-urige werkweek en met f 1,2 miljoen voor doorgeschoven projecten uit de begroting 1996. Voorts is voor loon- en prijsbijstelling een bedrag van f 1,9 miljoen toegevoegd aan dit artikel.

Als uitvloeisel van de behandeling van de instellingswet van de Onderwijsraad in het najaar van 1996 is de raad met vier leden uitgebreid. Hiervoor is een bedrag van f 0,4 miljoen toegevoegd.

Daarnaast is een bedrag van f 0,3 miljoen toebedeeld in verband met de loonbijstelling 1996. Tenslotte is artikel 17.09 met een bedrag van f 0,2 miljoen verhoogd door hogere materiële uitgaven voor de Raad van Cultuur.

BELEIDSTERREIN 18 PRIMAIR ONDERWIJS

1. Algemeen

Bij het beleidsterrein primair onderwijs (po) zijn de uitgaven opgenomen voor het basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs. Totaal zijn per 1 oktober 1997 in het primair onderwijs 1,6 miljoen leerlingen ingeschreven, waarvan 1,5 miljoen in het basisonderwijs en 0,1 miljoen in het (voortgezet) speciaal onderwijs.

Het primair onderwijs legt de basis voor het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs.

Het basisonderwijs is bestemd voor kinderen vanaf de leeftijd van omstreeks 4 jaar tot maximaal 14 jaar. Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen.

Het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs zijn bestemd voor leerlingen van circa 3 tot 20 jaar, voor wie vaststaat dat een overwegend orthopedagogische en orthodidactische benadering de aangewezen weg is. Het betreft kinderen met uiteenlopende handicaps.

De uitgaven voor het primair onderwijs bedroegen f 9 707,7 miljoen en de ontvangsten f 51,2 miljoen.

2. Verantwoording van de uitgaven en ontvangsten

Tabel 1: Financiële kerncijfers voor beleidsterrein 18 (x f 1 miljoen)

poBegrotingRealisatieVerschil
Personeel18 091,28 161,270,0
Materieel1 139,51 195,756,2
Onderwijsverzorging (basisonderwijs)101,0104,53,5
Rechtspositionele uitkeringen1172,8187,414,6
Overig59,558,9– 0,6
Totale uitgaven9 564,09 707,7143,7
Totale ontvangsten38,951,212,3

1 De bedragen voor de rechtspositionele uitkeringen zijn afgesplitst van artikel 18.01 en apart opgenomen in deze tabel.

Totale uitgaven en ontvangsten

In 1997 hebben ongeveer 1 630 000 leerlingen basis- of (voortgezet) speciaal onderwijs genoten. Daaraan is in totaal f 9 707 miljoen uitgegeven, exclusief de uitgaven voor huisvesting. De huisvestingskosten komen namelijk per 1 januari 1997 voor rekening van het Gemeentefonds.

Deze leerlingen stonden ingeschreven bij één van de 8 121 instellingen voor primair onderwijs, waaraan 104 400 personen op voltijdsbasis in dienst waren.

Aan rechthebbenden op een wachtgeld is ongeveer 2% van de totale uitgaven besteed.

Uit tabel 6 blijkt dat de uitgaven per leerling in het primair onderwijs exclusief huisvesting zijn uitgekomen op f 6000,–.

Afwijkingen en aanpassingen ten opzichte van de begroting

Het verschil tussen de uitgaven bij slotwet 1997 en de oorspronkelijk vastgestelde begroting 1997 van f 143,7 miljoen doet zich voornamelijk voor bij de personele uitgaven, wachtgelden en materiële uitgaven. Bij de uitgaven voor onderwijsverzorging en bij de overige uitgaven in 1997 verschilt de realisatie minimaal van de raming.

Het verschil bij de personele uitgaven

Uit tabel 1 blijkt dat in 1997 f 70,0 miljoen meer aan personeel is uitgegeven dan was geraamd. Dit verschil is het gevolg van de diverse bijstellingen. De belangrijkste zijn:

– Bij de eerste suppletoire begroting 1997 is f 112,5 miljoen toegevoegd aan de begroting voor het beleid «groepsgrootte en kwaliteit», bedoeld voor de klassenverkleining in de onderbouw. In verband met de gevolgen van dit beleid voor de huisvesting van de basisscholen is een deel van het toegevoegde bedrag ter beschikking gesteld aan het Gemeentefonds.

– Voor het aanpassen van de salarissen naar het juiste prijsniveau was in 1997 ongeveer f 121,7 miljoen nodig.

– Daartegenover staat een verlaging van gemiddelde personeelslast (GPL) met f 86,5 miljoen als gevolg van lagere werkgeverslasten en instroom van jonge leerkrachten, waardoor de GPL lager uitvalt dan geraamd.

– Aan formatie is f 61,9 miljoen minder besteed, onder andere door het niet herbezetten van arbeidsduurverkorting (ADV-uren) en door het niet gebruiken van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen (BAPO). Ook de vacatureruimte is groter dan geraamd.

Het verschil bij de materiële uitgaven

In 1997 is f 56,2 miljoen meer uitgegeven aan de materiële instandhouding van de scholen dan oorspronkelijk geraamd. Dit is het gevolg van het technisch actualiseren van het prijspeil van de programma's van eisen 1997.

Het verschil bij de wachtgelden

In tabel 1 is bij de realisatie van de rechtspositionele uitkeringen een bedrag van f 187,4 miljoen opgenomen dat deels is toegekend aan de scholen, als vergoeding voor premie-afdracht aan het Participatiefonds, en dat deels rechtstreeks aan het Participatiefonds is afgedragen.

Het totale bedrag van f 187,4 miljoen komt dan ook niet overeen met het bedrag van f 191,7 miljoen dat in hoofdstuk 1 gepresenteerd is voor wachtgelduitkeringen door het Participatiefonds.

In 1997 is f 14,6 miljoen meer vergoed aan de scholen dan oorspronkelijk geraamd. De resultaten van het onderzoek «De jaren tellen» door het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut hebben tot deze bijstelling geleid. Het onderzoek voorspelt een vergrijzing van het bestand aan wachtgelders.

Het verschil bij de ontvangsten

In 1997 is f 12,3 miljoen meer aan ontvangsten geïnd dan oorspronkelijk geraamd. De meerontvangsten doen zich voor op de afrekeningen personeel. Tegenover deze meerontvangsten staan ook meeruitgaven op de afrekeningen personeel. Deze worden geboekt bij de personele uitgaven.

3. Financiële verschillen toegelicht met kengetallen

Leerlingvolume

Tabel 2a: Bekostigde leerlingen naar gewicht voor de personele bekostiging in het basisonderwijs (x 1000)

poBegrotingRealisatie
Aantal leerlingen   
met gewicht 1.00924,4941,3
met gewicht 1.25407,6394,0
met gewicht 1.401,61,5
met gewicht 1.704,03,9
met gewicht 1.90187,7187,0
Totaal ongewogen leerlingen1 525,21 527,8
Totaal gewogen leerlingen1 799,41 798,4
Trekkende bevolking ongewogen0,40,4

Tabel 2a presenteert het aantal bekostigde leerlingen. Dit aantal wijkt af van dat in tabel 2b, als gevolg van de bekostigingsregels voor personeel. Het aantal leerlingen met een gewicht 1.0 is 16 900 hoger uitgekomen dan geraamd. Daartegenover staat dat het aantal leerlingen in alle andere gewichtencategorieën is gedaald met totaal 14 500. Het totaal aantal gewogen leerlingen is 1000 lager uitgekomen ten opzichte van de begroting. Het verschil tussen het aantal leerlingen met gewicht 1.25 in de begroting en de uiteindelijke realisatie levert een opbrengst op, die vervolgens weer wordt ingezet ten behoeve van het basisonderwijs.

Tabel 2b: Aantal ingeschreven leerlingen naar kalenderjaar (x 1 000)1

poBegrotingRealisatie
Totaal ingeschreven leerlingen1 623,31 630,4
– basisonderwijs1 501,71 509,4
– (voortgezet) speciaal onderwijs121,5121,0

Bron Begroting: Referentieraming 1996 Bron Realisatie: Referentieraming 1998

1 Inclusief trekkende bevolking

Tabel 2b laat zien dat het totaal aantal ingeschreven leerlingen in het primair onderwijs ongeveer 7100 hoger ligt dan oorspronkelijk geraamd. Er mag geen direct verband worden gelegd tussen deze leerlingenstijging en de hogere uitgaven in 1997. Het gerealiseerde aantal leerlingen is namelijk berekend op basis van twee teldata, te weten 1 oktober 1996 en 1 oktober 1997, terwijl de bekostiging van het kalenderjaar 1997 is gebaseerd op teldata 1 oktober 1995 en 1 oktober 1996.

Aantal formatieplaatsen

Tabel 3: Personeelsaantallen naar kalenderjaar (fte x 1000)

poBegrotingRealisatie
Totaal bekostigd personeel99,7104,4
– basisonderwijs79,283,1
– (voortgezet) speciaal onderwijs20,521,3
Waarvan onderwijzend93,499,4
– basisonderwijs77,583,1
– (voortgezet) speciaal onderwijs15,816,3

De personeelsaantallen in tabel 3 vertonen een stijging, die overeenkomt met de hogere personele uitgaven. De stijging hangt samen met de invoering van de maatregel «groepsgrootte en kwaliteit» vanaf 1 augustus 1997.

In de kolom «begroting» is bij het basisonderwijs een verschil te zien tussen het totaal bekostigd personeel en het onderwijzend personeel, terwijl in de kolom «realisatie» de aantallen gelijk zijn. Het verschil in de begrotingskolom hangt samen met de onderwijsassistenten, die niet bij het onderwijzend personeel worden meegeteld. Vanaf 1 augustus 1997 wordt alle formatie vanuit de maatregel «groepsgrootte en kwaliteit», inclusief die voor onderwijsassistenten, toegekend als «formatie speciale doeleinden».

Aantal instellingen

Tabel 4: Aantal instellingen per 1 januari 1997, schooljaar 1996/1997

poBegrotingRealisatie
Totaal aantal instellingen8 2908 121
basisonderwijs7 3027 137
(voortgezet) speciaal onderwijs1988984

Bron: BRIN

1) exclusief scholengemeenschapsvorming SO-LOM/SO-MLK.

Evenals in voorgaande jaren is het aantal zelfstandige basisscholen gedaald als gevolg van de beleidsoperatie «Toerusting en Bereikbaarheid. De opbrengst die deze opheffingen op het personele en materiële vlak met zich meebrengen, ongeveer f 18 miljoen, wordt conform de T&B-wet weer besteed in het basisonderwijs.

Tabel 5: Met beleidsterrein 18 samenhangende financiële cijfers (x f 1 miljoen)

poBegrotingRealisatie
WSF/WTS (voortgezet speciaal onderwijs)114,517,7
Lesgelden (voortgezet speciaal onderwijs)– 15,6– 13,9

1 Exclusief rentedragende leningen, kasschuiven OV-studentenkaart en bijstelling aanvullende beurs. Inclusief de verschuiving van uitgaven voor voltijdstuderenden VSO van WSF naar WTS.

Per 1 januari 1997 komen de huisvestingskosten voor rekening van de gemeenten. Daarom worden deze uitgaven niet meer in tabel 5 gepresenteerd.

Uitgaven per leerling

Tabel 6: Uitgaven per leerling (x f 1000)

poBegrotingRealisatie
Uitgaven per leerling excl. WSF/WTS, huisvesting   
– basisonderwijs5,15,2
– (voortgezet) speciaal onderwijs115,315,6
– totaal primair onderwijs5,95,9
Kosten WSF/WTS per leerling   
-(voortgezet) speciaal onderwijs0,10,1
-totaal primair onderwijs0,00,0

1) verminderd met de lesgelden

De uitgaven per leerling voor het basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs zijn opgebouwd uit de gesaldeerde uitgaven op het beleidsterrein. Voor het (voortgezet) speciaal onderwijs zijn deze kosten nog verminderd met de lesgelden. De totale uitgaven zijn gedeeld door het aantal ingeschreven leerlingen naar kalenderjaar.

Het verschil van f 300,– tussen het bedrag per leerling (voortgezet) speciaal onderwijs in de begroting en het uiteindelijk gerealiseerde bedrag is deels te verklaren uit het feit dat er meer leerlingen hebben deelgenomen aan een zogenaamde dure onderwijssoort dan was begroot. Daarnaast hebben de jaarlijkse prijsbijstellingen bijgedragen aan dit verschil.

BELEIDSTERREIN 19 VOORTGEZET ONDERWIJS

1. Algemeen

Het voortgezet onderwijs (vo) omvat het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo), het middelbaar en hoger algemeen vormend onderwijs (mavo en havo) en het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo). Het voortgezet onderwijs sluit aan op het basisonderwijs en bereidt voor op het beroepskwalificerend (bbo, mbo en hbo) en het wetenschappelijk onderwijs (wo). Het aantal ingeschreven leerlingen in het voortgezet onderwijs bedraagt ruim 0,8 miljoen.

Daarnaast behoren ook de landelijke verzorgingsinstellingen tot het beleidsterrein van het voortgezet onderwijs.

De uitgaven voor het voortgezet onderwijs bedroegen f 7 037,8 miljoen en de ontvangsten f 33,9 miljoen.

2. Verantwoording van de uitgaven en ontvangsten

Tabel 1: Financiële kerncijfers voor beleidsterrein 19 (x f 1 miljoen)

voBegrotingRealisatieVerschil
Personeel6 103,86 064,6– 39,2
Materieel811,7808,9– 2,8
Onderwijsverzorging102,4107,55.1
Overig54,456,72,3
Totale uitgaven7 072,37 037,7– 34,6
Totale ontvangsten19,333,914,6

Totale uitgaven en ontvangsten

In 1997 hebben 831 200 leerlingen voortgezet onderwijs genoten. De uitgaven hiervoor bedroegen f 7 037,8 miljoen.

De uitgaven per leerling (exclusief WSF/WTS) bedroegen f 8 400,–. Daarnaast is op basis van de WSF/WTS per leerling f 400,–1 uitgekeerd en is er aan lesgelden f 300,–1 per leerling ontvangen. Op 710 scholen (omgerekend naar jaarbasis) zijn op voltijdsbasis 61 700 personen werkzaam geweest

Afwijkingen en aanpassingen ten opzichte van de begroting

De totale uitgaven op het beleidsterrein zijn 0,5% lager dan geraamd. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door lagere uitgaven dan was geraamd als gevolg van minder leerlingen en meevallers op de regelingen voor aanvullende formatie en de herbezetting adv/bapo en anderzijds door hogere uitgaven voor wachtgelders dan was geraamd.

De ontvangsten zijn hoger dan was geraamd, omdat er aanzienlijk meer rekeningen en verantwoordingen over 1996 zijn afgerekend dan was voorzien.

3. Financiële verschillen toegelicht met kengetallen

Leerlingvolume

Tabel 2: Aantal ingeschreven leerlingen naar kalenderjaar (x 1000)

voBegrotingRealisatie
Ingeschreven leerlingen833,6831,2

Bron: Referentieraming 1996.

Het aantal ingeschreven leerlingen in het voortgezet onderwijs is 2 400 lager dan in de begroting voor het jaar 1997 is geraamd.

Aantal formatieplaatsen

Tabel 3: Personeelsaantallen naar kalenderjaar (fte x 1000)

voBegrotingRealisatie
Totaal personeel62,561,7
waarvan onderwijzend50,149,0

In samenhang met de daling van het aantal leerlingen en de meevallers op de personele uitgaven (zie paragraaf 2) is het aantal personeelsleden (in fte) met 800 gedaald.

Aantal instellingen

Tabel 4: Aantal instellingen

voBegrotingRealisatie
Totaal aantal vo-scholen op 1-8-1996720724
Totaal aantal vo-scholen op 1-8-1997700690

Bron: BRIN

Bij de aanvang van het schooljaar 1997/1998 waren er 10 scholen minder dan waarmee in de begroting 1997 rekening was gehouden.

Studiefinanciering / les- en collegegelden

Tabel 5: Met beleidsterrein 19 samenhangende uitgaven en ontvangsten (x f 1 miljoen)

voBegrotingRealisatie
WSF/WTS 1)336,3335,8
Lesgelden– 307,4– 294,5

1 Exclusief rentedragende leningen, kasschuiven OV-studentenkaart en bijstelling aanvullende beurs. Inclusief de verschuiving van uitgaven voor voltijdstuderenden VSO van WSF naar WTS.

Uitgaven per leerling

Tabel 6: Uitgaven per leerling (x f 1000)

voBegrotingRealisatie
Netto uitgaven per leerling, excl. WSF/WTS8,18,1
Bruto uitgaven per leerling, excl. WSF/WTS8,58,4
Kosten WSF/WTS per leerling0,40,4

De uitgaven per leerling wijken nauwelijks af van de raming in de begroting 1997.

De netto uitgaven zijn opgebouwd uit de gesaldeerde uitgaven en de ontvangsten op het beleidsterrein, verminderd met de lesgelden; de bruto uitgaven zijn niet verminderd met de lesgelden.

De uitgaven zijn gedeeld door het aantal ingeschreven leerlingen in het kalenderjaar 1997.

BELEIDSTERREIN 20 BEROEPSONDERWIJS EN VOLWASSENENEDUCATIE

1. Algemeen

Het beleidsterrein van het beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (bve) omvat het gehele beroepsonderwijs en de educatie, zoals geregeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs (Web). In 1997 waren hier ruim 640 000 deelnemers ingeschreven, waarvan bijna 440 000 deelnemers bij het beroepsonderwijs en circa 200 000 deelnemers bij de educatie.

Het beroepsonderwijs kent de beroepsopleidende leerweg (voorheen het mbo) en de beroepsbegeleidende leerweg (voorheen het leerlingwezen). Het richt zich voornamelijk op deelnemers in de leerplichtige leeftijd met een vooropleiding op het niveau van voorbereidend beroepsonderwijs of middelbaar algemeen voortgezet onderwijs. De educatie biedt tweede kans onderwijs, opleidingen voor primaire (sociale) vaardigheden en Nederlands voor anderstaligen. De educatie richt zich met name op nieuwkomers in Nederland en volwassenen.

De Wet educatie en beroepsonderwijs (Web) is sinds 1 januari 1996 van kracht. Met ingang van het schooljaar 1997/1998 starten nieuwe deelnemers in de gewijzigde kwalificatiestructuur. De komende jaren zullen de oude en nieuwe kwalificatiestructuur naast elkaar functioneren binnen de instellingen. Door het hele land verspreid kunnen nu 693 opleidingen worden gevolgd in het beroepsonderwijs, zo blijkt uit het Centraal Register Beroepsonderwijs (CREBO).

De uitgaven voor het beroepsonderwijs en volwasseneneducatie bedroegen in 1997 f 4 055,2 miljoen. De ontvangsten bedroegen f 87,4 miljoen.

2. Verantwoording van de uitgaven en ontvangsten

Tabel 1: Financiële kerncijfers voor beleidsterrein 20 (x f 1 miljoen)

bveBegrotingRealisatieVerschil
Exploitatie3 405,83 518,6112,8
– bol (mbo)2 037,82 131,093,2
– bbl (leerlingwezen incl. in service)559,7565,35,6
waarvan cursusgeldontvangsten– 48,3– 48,20,1
– vormingswerk133,7131,7– 2,0
– tweede-kans onderwijs674,6690,616,0
waarvan inburgering133,1152,219,1
Huisvesting271,5378,3106,8
Overig288,3158,3– 130,0
– artikel 20.01193,473,2– 120,2
– artikel 20.0394,885,1– 9,7
Totale uitgaven3 965,64 055,289,6
Totale ontvangsten96,487,4– 9,0

Totale uitgaven en ontvangsten

In 1997 is voor beroepsonderwijs en educatie f 4 055,2 miljoen uitgegeven voor het onderwijs aan circa 640 000 deelnemers.

Het grootste deel van dit budget, bijna 55%, is uitgegeven aan de exploitatie van de bol. De uitgaven per leerling bedragen f 6 700 (exclusief huisvesting en studiefinanciering).

Afwijkingen en aanpassingen ten opzichte van de begroting

De totale uitgaven op het terrein van bve (f 4055,2 miljoen) zijn f 89,6 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting voor 1997. Oorzaken van deze toename van 2,2% zijn beleidsmatige impulsen en loon- en prijsbijstellingen. Het grootste gedeelte van de toename wordt veroorzaakt door loon- en prijsbijstelling (f 80 miljoen). Belangrijke beleidsmatige impulsen zijn de Informatie- en Communicatie Technologie (f 16 miljoen) en de versterking van de financiële positie van BVE instellingen (f 30 miljoen waarvan f 7 miljoen in 1997 en f 23 miljoen wordt doorgeschoven naar 1998). De verhoging van het budget voor tweede-kans onderwijs is voornamelijk een gevolg van f 13 miljoen die OCenW heeft ontvangen van VWS voor onderwijs aan nieuwkomers.

De stijging van het budget voor huisvesting is een gevolg van de overboeking van de eigenaarsvergoeding (f 49,5 miljoen), en beleidsmatige impulsen en de prijscompensatie (f 37 miljoen) en het toegevoegde budget voor het waarborgfonds (f 20 miljoen).

De ontvangsten zijn f 9 miljoen lager dan geraamd als gevolg van een lagere opbrengst van de examengelden en van een latere toekenning van ESF-ontvangsten.

3. Financiële verschillen toegelicht met kengetallen

Aantal deelnemers

Tabel 2: Aantal ingeschreven deelnemers naar kalenderjaar (x 1000)

bveBegrotingRealisatie
Regulier onderwijs   
– bol (mbo)267,4267,5
– cursisten bbl (leerlingwezen)126,9126,2
– vormingswerk en deeltijd-mbo53,045,3
Tweede-kans onderwijs  
– basiseducatie128,7134,5
– vavo68,068,1

Bron: Referentieraming 1996 en CBS-telling deelname basiseducatie.

Zowel voor de bol als voor de bbl kwam het aantal deelnemers vrijwel overeen met de verwachting. Het aantal deelnemers in de overige onderwijssoorten is per saldo gedaald met 1 700.

Aantal formatieplaatsen

De deelname aan het beroepsonderwijs leidde tot een bekostigd normatief aantal formatieplaatsen van 22 100 fte's in het beroepsonderwijs in 1997. Vergeleken met de begroting 1997 betekent dit een afwijking van 900 fte's.

Tabel 3: Normatieve personeelsaantallen naar kalenderjaar (fte x 1000)

bveBegrotingRealisatie
Totaal bekostigd personeel23,022,1
– bol (mbo)18,017,2
– bbl (leerlingwezen)5,04,9
Waarvan onderwijzend17,116,4
– bol (mbo)13,713,0
– bbl (leerlingwezen)3,43,4

Aantal instellingen

De organisatie van het BVE-veld in onderwijsinstellingen heeft in 1997 een forse wijziging ondergaan. In het schooljaar 1996/1997 heeft het fusie-proces geleid tot 46 Regionale Opleidingcentra, 12 vakinstellingen en instellingen van een bepaalde richting en 24 categoriale dan wel combinatie-instellingen.

Tegelijkertijd is het onderwijs anders ingericht als gevolg van de start van de nieuwe kwalificatiestructuur voor het beroepsonderwijs per 1 augustus 1997.

Tabel 4: Aantal instellingen in het schooljaar 1996/1997

bveAantal op 1/1/97
vakinstellingen/instellingen van een bepaalde richting12
roc's46
categoriale instellingen20
combinatie instellingen4

Studiefinanciering/lesgeld

In de begroting 1997 werd uitgegaan van een bezuiniging van f 12 miljoen op de studiefinanciering voor bol-deelnemers. Dankzij een herschikking van bedragen binnen de OCenW-begroting hoefde er op de studiefinanciering voor bol-ers niet bezuinigd te worden.

De wijziging die te zien is op het bedrag WSF/WTS, is toe te schrijven aan een wijziging in het percentage WSF/WTS-gerechtigden in de bol. Het aantal WSF/WTS-gerechtigden neemt af, terwijl het totaal aantal deelnemers nagenoeg gelijk blijft.

Tabel 5: Met beleidsterrein 20 samenhangende uitgaven en ontvangsten (x f 1 miljoen)

bveBegrotingRealisatie
WSF/WTS (bol) 1)1 098,61 020,3
Lesgelden (bol)– 389,8– 396,3

1 De uitgaven Studiefinanciering zijn exclusief rentedragende leningen, kasschuiven

OV-studentenkaart, bijstelling aanvullende beurs en versobering van de OV-studentenkaart.

Uitgaven per deelnemer

Tabel 6: Uitgaven per deelnemer (x f 1000)

bveBegrotingRealisatie
Uitgaven per leerling bol, (excl. WSF/WTS, huisvesting)6,56,7
Bruto uitgaven per deelnemer bol, (excl. WSF/WTS, huisvesting)8,08,1
Uitgaven huisvesting per deelnemer bol0,80,9
Uitgaven WSF/WTS per deelnemer bol4,13,8
Deeluitgaven per deelnemer bbl (leerlingwezen)4,14,0

Toelichting uitgaven per deelnemer voor de bol

De uitgaven per deelnemer bestaan uit het «bol-deel» van de gesaldeerde uitgaven op het beleidsterrein, verminderd met de ontvangen lesgelden. De bruto uitgaven zijn niet verminderd met lesgelden. Gedeeld is door het aantal ingeschreven deelnemers naar kalenderjaar.

Toelichting deeluitgaven per deelnemer voor het leerlingwezen

De deeluitgaven per deelnemer in de bbl zijn opgebouwd uit de gesaldeerde uitgaven op het beleidsterrein. Gedeeld is door het aantal ingeschreven deelnemers naar kalenderjaar.

De wijzigingen in de uitgaven per deelnemer bol zijn een gevolg van de loon- en prijsstijgingen. De wijziging van de uitgaven WSF/WTS per deelnemer bol wordt veroorzaakt door een daling van het aantal WSF/WTS-gerechtigden terwijl het totaal aantal deelnemers gelijk blijft.

BELEIDSTERREIN 21 HOGER BEROEPSONDERWIJS

1. Algemeen

Het beleidsterrein hoger beroepsonderwijs (hbo) omvat de voorzieningen van het hoger beroepsonderwijs inclusief de huisvestingsvergoeding en de rechtspositionele uitkeringen voor deze sector van het onderwijs.

De totale uitgaven op het beleidsterrein bedroegen in 1997 f 2 615,3 miljoen. Het overgrote deel (circa 87%) van de uitgaven op dit beleidsterrein bestaat uit de zogenaamde modelmatig berekende rijksbijdrage, die is opgebouwd uit personele en materiële uitgaven enerzijds en de huisvestingsvergoeding anderzijds.

De verdeling van het daarvoor beschikbare budget vindt plaats op basis van de bekostigingsregels die zijn neergelegd in het Bekostigingsbesluit WHW en de Regeling bekostiging hoger onderwijs. Deze rijksbijdrage wordt als één bedrag aan de hogescholen uitgekeerd. De hogeschool beslist zelf over de meest doelmatige manier om deze middelen aan te wenden ten behoeve van personele, materiële en huisvestingsuitgaven.

In 1997 bedroegen de gerealiseerde ontvangsten in totaal f 4,7 miljoen.

2. Verantwoording van de uitgaven en ontvangsten

Tabel 1: Financiële kerncijfers voor beleidsterrein 21 (x f 1 miljoen)

hboBegrotingRealisatieVerschil
Rijksbijdrage2 391,62 443,151,5
– waarvan rechtspositionele uitkeringen175,0174,3– 0,7
– waarvan huisvestingsuitgaven357,9366,28,3
Overig140,3172,231,9
Totale uitgaven2 531,92 615,383,4
Totale ontvangsten12,74,7– 8,0

Totale uitgaven en ontvangsten

In 1997 hebben 265 500 studenten een hogere beroepsopleiding gevolgd. De uitgaven hiervoor bedroegen f 2 615,3 miljoen.

Van de uitgaven is in totaal f 174,3 miljoen nodig geweest voor uitkeringen, dat wil zeggen f 160,5 miljoen voor uitkeringen aan het «oude wachtgeldbestand» (ingestroomd vóór 1 juli 1996) en f 13,8 miljoen voor wettelijke en bovenwettelijke uitkeringen aan het «nieuwe wachtgeldbestand» (ingestroomd nà 1 juli 1996). In deze bedragen zijn niet begrepen de f 3,5 miljoen voor overige wachtgelduitgaven (inhoudingen/voorschotten/keuringen) en de f 8 miljoen voor het Mobiliteitsfonds voor de financiering van de frictiepools.

Het onderscheid in de wachtgeldbestanden is gemaakt in verband met een nieuwe verrekeningsmethodiek. Met ingang van 1997 worden de uitgaven van de uitkeringsgerechtigden die na 30 juni 1996 zijn ingestroomd verrekend met de rijksbijdrage (artikel 21.01). De wettelijke uitgaven komen hierbij ten laste van het collectief van de hogescholen, het bovenwettelijk deel wordt verrekend met de individuele hogeschool.

De uitgaven voor het «oude wachtgeldbestand», de overige wachtgelduitgaven en de betaling aan het Mobiliteitsfonds komen ten laste van artikel 21.03; in totaal f 172 miljoen.

In 1997 is f 4,7 miljoen aan ontvangsten gerealiseerd. De ontvangsten omvatten terugbetalingen in verband met afrekeningen van jaarrekeningen van hogescholen (f 1,9 miljoen) en te veel betaalde rechtspositionele uitkeringen (f 2,8 miljoen).

Afwijkingen en aanpassingen ten opzichte van de begroting

Het verschil tussen de uitgaven bij de slotwet 1997 en de oorspronkelijk vastgestelde begroting van 1997 bedraagt f 83,4 miljoen. Deze stijging van 3,3% doet zich voornamelijk voor op artikel 21.01 enerzijds (f 46,2 miljoen) en artikel 21.04 anderzijds (f 31,9 miljoen). De huisvestingsuitgaven (artikel 21.05) zijn ten opzichte van de raming in de ontwerpbegroting 1997 met f 8,3 miljoen verhoogd in verband met de prijscompensatie, die in 1997 is uitgekeerd. Op artikel 21.03 liggen de gerealiseerde uitgaven f 3 miljoen lager dan de raming in de ontwerp-begroting.

De ontvangsten lagen dit jaar f 8 miljoen lager dan de raming.

Het verschil bij de personele en materiële uitgaven

Voor de verhoging van f 46,2 miljoen op de personele en materiële uitgaven worden als belangrijkste oorzaken genoemd:

* de loon- en prijsbijstellingen;

* de mutaties voor de dekking van alle wachtgelduitgaven (inclusief de financiering van de frictiepools).

Het verschil bij de overige uitgaven

Het verschil van f 31,9 miljoen wordt voor het grootste deel verklaard doordat bij Najaarsnota een bedrag van f 26 miljoen voor informatie- en communicatietechnologie (ict) is toegevoegd aan het budget voor het beleidsterrein hbo.

Het verschil bij de ontvangsten

Het verschil bij de ontvangsten van f 8 miljoen heeft nagenoeg geheel betrekking op minder terugontvangsten op te veel betaalde uitkeringen. Naast een lagere realisatie van f 2,4 miljoen is (vanaf 1996) de raming bijgesteld met – f 6,1 miljoen; verklaring hiervoor is een wijziging van de verdeelsleutel van de totale terugontvangsten op teveel betaalde uitkeringen over de verschillende beleidsterreinen.

3. Financiële verschillen toegelicht met kengetallen

Studentvolume

Tabel 2: Aantal studenten in fte naar kalenderjaar (x 1000)1

hboBegrotingRealisatie
Totaal aantal studenten258,9265,5
– voltijd (initiële opleidingen)220,9223,1
– voltijd (voortgezette opleidingen)0,50,6
– deeltijd (initiële opleidingen)32,135,8
– deeltijd (voortgezette en niet-WHW opleidingen)5,46,0

1 fte-student= omrekening van cursusjaren naar kalenderjaren

Uit tabel 2 blijkt dat het totaal aantal studenten in het hoger beroepsonderwijs met 6 600 is toegenomen. Deze toename is vooral het gevolg van een grotere instroom van studenten, zowel in voltijd- als deeltijdonderwijs. Met name voor het deeltijdonderwijs is dit opmerkelijk, omdat er jarenlang sprake is geweest van een daling van de instroom. De laatste twee jaren is er echter weer sprake van een toename.

Studiefinanciering/les- en collegegeld

Tabel 3: Met beleidsterrein 21 samenhangende uitgaven en ontvangsten (x f 1 miljoen)

hboBegrotingRealisatie
WSF/WTS1849,91 111,9
Collegegelden (schatting)(633,3)(643,4)

1 Exclusief rentedragende leningen, kasschuiven

OV-studentenkaart en bijstelling aanvullende beurs; inclusief prestatiebeurs.

Het totaal aan studietoelagen dat in 1997 is uitgekeerd, ligt f 262 miljoen hoger dan de raming. Het totaal aan door de hogescholen ontvangen collegegelden bedraagt naar schatting f 643,4 miljoen. De stijging met 1,6% (ten opzichte van de raming) is het gevolg van de toename van de aantallen studenten voltijd en deeltijd.

Uitgaven per student

Tabel 4: Uitgaven per student (x f 1000)

hboBegrotingRealisatie
Kosten per student, excl. WSF/WTS, huisvesting8,38,5
Kosten huisvesting per student1,41,4
Kosten WSF/WTS per student3,34,2
Collegegelden per student (schatting)(2,4)(2,4)

De kosten zijn opgebouwd uit de gesaldeerde uitgaven op het beleidsterrein exclusief de studietoelagen en huisvestingsuitgaven. Deze zijn gedeeld door het aantal ingeschreven studenten in fte naar kalenderjaar.

De gestegen kosten per student zijn grotendeels het gevolg van de loonbijstellingen en de beschikbaarstelling van de middelen voor informatie- en communicatietechnologie. De stijging van de studentenaantallen heeft niet geleid tot extra budget en heeft dus een dempend effect op de kosten per student.

BELEIDSTERREIN 22 WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS

1. Algemeen

Het beleidsterrein wetenschappelijk onderwijs (wo) omvat de bekostiging van de universiteiten en academische ziekenhuizen en de subsidiëring van instituten van internationaal onderwijs en onderzoek en overige instituten van hoger onderwijs. Het overgrote deel van de uitgaven op dit beleidsterrein wordt in de vorm van een (modelmatig berekende) rijksbijdrage uitgekeerd.

De uitgaven voor het wetenschappelijk onderwijs bedroegen f 5 244,7 miljoen en de ontvangsten f 2,7 miljoen gulden.

Voor een volledig inzicht in het beleidsterrein wetenschappelijk onderwijs, is ook de informatie nodig uit hoofdstuk 1 van dit financieel jaarverslag.

Bekostiging universiteiten

Eind 1997 is overeenstemming bereikt tussen de minister en de VSNU over de hoofdlijnen van een nieuwe onderwijsbekostiging. Het is de bedoeling dat uiterlijk per 1 januari 2000 de nieuwe methodiek voor het eerst wordt toegepast. Tot dat moment zal de huidige stabiele bekostigingssystematiek van kracht blijven.

Decentralisatie arbeidsvoorwaardenvorming hoger onderwijs

In 1997 is nog uitgebreid overleg gevoerd met de VSNU, de HBO-raad en de werkgeversvereniging van de onderzoekinstellingen (WVOI), over een conceptconvenant per veld. Daarin moet de volledige decentralisatie van de arbeidsvoorwaardenvorming worden ingevuld. Over het convenant is met de VSNU en de WVOI overeenstemming bereikt. De onderhandelingen met de HBO-Raad zullen in het voorjaar van 1998 worden afgerond.

Ook is overleg gevoerd met de vakorganisaties voor overheids- en onderwijspersoneel over deze conceptconvenanten. De vakorganisaties bepalen in februari 1998 hun definitieve standpunt.

De feitelijke decentralisatie van de arbeidsvoorwaardenvorming is voor de universiteiten en hogescholen beoogd per 1 januari 1999.

Vanaf die datum zullen de arbeidsvoorwaarden worden bepaald door de genoemde velden in het hoger onderwijs, op het niveau van de bedrijfstak, in overeenstemming met de vakorganisaties.

2. Verantwoording van de uitgaven en ontvangsten

Tabel 1: Financiële kerncijfers voor beleidsterrein 22 (x f 1 miljoen)

woBegrotingRealisatieVerschil
Universiteiten (incl. acad. ziekenhuizen en studeerbaarheidsfonds) (22.01)4 888,14 920,232,1
Bekostiging overige instellingen (22.02 + 22.03)217,7226,68,9
Rechtspositionele uitkeringen (22.04)20,59,8– 10,7
Overige uitgaven (22.06)20,988,167,2
Totale uitgaven5 147,25 244,797,5
Totale ontvangsten3,62,7– 0,9

Totale uitgaven en ontvangsten

Tegenover het totale uitgavenbedrag (voor onderwijs en onderzoek) van f 5 244,7 miljoen gulden staat ondermeer dat in 1997 167 300 studenten universitair onderwijs hebben genoten, inclusief extraneï en auditoren (uitkomsten gebaseerd op de referentieraming 1995 zie tabel 2)

Het wettelijk collegegeld voor het studiejaar 1997/1998 bedroeg f 2 750,–. De kosten per student op basis van de Rijksbijdrage, exclusief sf/ts/tsd en huisvesting, bedroegen f 9 600,–.

Afwijkingen en aanpassingen ten opzichte van de begroting

Het verschil tussen begroting en realisatie wordt voornamelijk veroorzaakt door mutaties in verband met algemene salarismaatregelen (f 66,5 miljoen gulden) en prijsbijstellingen (f 32,0 miljoen gulden). Het restantverschil bestaat uit overige (kleinere) bijstellingen van de diverse artikelen binnen beleidsterrein 22.

Het verschil tussen begroting en realisatie op artikel 22.06 wordt voornamelijk veroorzaakt doordat de tweede tranche Studeerbaarheidsfonds (f 56,0 miljoen gulden) in 1997 ten laste van dat artikel aan de universiteiten is betaald, en dus niet ten laste van artikel 22.01.

3. Financiële verschillen toegelicht met kengetallen

Studentvolume

Tabel 2: Aantal ingeschreven studenten naar kalenderjaar (x 1000)

woBegrotingRealisatie
WO-bruto167,3167,3
Extraneï + auditoren27,427,4
Netto aantal studenten139,9139,9
Theologische Universiteiten, Universiteit voor Humanistiek, etc.1,61,6

Bron: Referentieraming 1995 (begroting 1997 = realisatie 1997); Theologische Universiteiten, Universiteit voor Humanistiek, etc.: jaarrekeningen en bekostigingsafspraken met de betrokken instellingen.

Studiefinanciering/les- en collegegeld

Tabel 3: Met beleidsterrein 22 samenhangende financiële kerngegevens (x f 1 miljoen)

woBegrotingRealisatie
WSF/WTS 1)556,5711,7
Opbrengst collegegelden (schatting)(– 343,9)(– 343,0)

1 Exclusief rentedragende leningen, kasschuiven

OV-studentenkaart en bijstelling aanvullende beurs; inclusief prestatiebeurs.

Kosten per student

Tabel 4: Onderwijskosten per student (x f 1000)

woBegrotingRealisatie
Onderwijskosten per student, excl. WSF/WTS, huisvesting9,39,6
Kosten huisvesting per student0,40,4
Kosten WSF/WTS per student4,05,1
Collegegelden per student2,52,5

De onderwijskosten per student zijn opgebouwd uit de onderwijsfractie van de rijksbijdrage aan universiteiten exclusief de huisvestingsuitgaven en de uitgaven voor academische ziekenhuizen, vermeerderd met de onderwijsfractie van de overige uitgaven ten behoeve van de universiteiten.

Voor de verdere uitgaven is de onderwijsfractie 32,9% gebruikt. Dit percentage is gebaseerd op realisatiegegevens 1994. Gedeeld is door het netto aantal studenten per kalenderjaar.

BELEIDSTERREIN 23 ONDERZOEK EN WETENSCHAPSBELEID

1. Algemeen

De begroting van onderzoek en wetenschapsbeleid (owb) van f 1 238,1 miljoen is voor meer dan 95% toegedeeld aan artikel 23.01 en wordt aangewend voor de bekostiging van 30 grote(re) en kleinere instellingen van verschillend karakter zoals de KNAW en TNO.

Het jaar 1997 stond vooral in het teken van de uitvoering van de beleidsvoorstellen uit het Wetenschapsbudget 1997. In de Voortgangsrapportage Wetenschapsbeleid werd hierover aan de Tweede Kamer gerapporteerd. Ook het Nederlands voorzitterschap van de EU vroeg veel aandacht.

2. Verantwoording van de uitgaven en ontvangsten

Tabel 1: Financiële kerncijfers voor beleidsterrein 23 (x f 1 miljoen)

owbBegrotingRealisatieVerschil
Onderzoekinstellingen:1 186,61 217,230,6
– KNAW122,6125,12,5
– NWO495,8511,315,5
– TNO330,0346,416,4
– BPRC4,55,10,6
– GTI's7,57,5
– Bibliotheken en informatieverzorging59,760,60,9
– Instellingen voor alfa- en gamma-onderzoek29,420,9– 8,5
– Internationale onderzoekinstellingen129,2133,74,5
– Adviesraden (AWT/COS)2,12,1
– Publieksvoorlichting/technologisch aspectenonderzoek3,63,70,1
– Rechtspositionele lasten2,20,8– 1,4
Nationale en Internationale coördinatie wetenschapsbeleid51,559,88,3
Totale uitgaven1 238,11 277,038,9
Totale ontvangsten158,8165,36,5

Totale uitgaven en ontvangsten

De bovengenoemde uitgaven van f 1 277,0 miljoen vormen de financiële uitkristallisatie van in de eerste plaats het begrotingsgefinancierde, uiterst gevarieerde landschap van nationale en internationale onderzoeksinstituten, en in de tweede plaats van de coördinatie-inspanningen bij het onderzoek en de wetenschapsontwikkeling. Op de onderzoeksinstituten NWO, KNAW en TNO wordt bij de kengetallen onder 3 nader ingegaan.

Afwijkingen en aanpassingen ten opzichte van de begroting

De meeruitgaven van f 38,9 miljoen zijn voor f 23 miljoen het gevolg van aanpassingen van de begroting voor loon- en prijsontwikkelingen en voor f 6,9 miljoen aan bijdragen door desalderingen van andere ministeries zoals WAGGS en prijsbijstellingen inzake TNO, Europees Instituut voor Bestuurskunde en het Fonds Economische Structuurversterking. Daarnaast nog f 1,8 miljoen aan bijdragen van ministeries voor het Sebrenicaonderzoek en het bodemonderzoekprogramma. De overige meeruitgaven van f 7,2 miljoen betreffen in hoofdzaak een kasschuif ten laste van 1996 voor de uitvoering van het Wetenschapsbudget en een bijdrage in het kader van het Sciamachy-project.

3. Financiële verschillen toegelicht met kengetallen

Aangezien de onderzoeksinstellingen op lumpsum-basis worden bekostigd – dus zonder directe relatie tussen bekostigingsniveau en te besteden input of te realiseren output – is een analyse tussen begrote en gerealiseerde bekostigingsvariabelen niet mogelijk. Ook zijn over 1997 nog geen kengetallen beschikbaar. Om toch inzicht te bieden in de ontwikkelingen bij de grote onderzoeksorganisaties NWO, KNAW en TNO, volgen hierna kengetallen over de periode 1992 tot en met 1996.

Tabel 2: Personeelsgegevens voor NWO (in fte)

owb19921993199419951996
Totaal personeel4 2514 3064 4104 3414 348
Totaal wetenschappelijk personeel2 9443 0163 2062 9763 152
als % van totaal personeel6970736972
% WP in tijdelijke dienst9090909090
      
Totaal niet-wetenschappelijk personeel1 3071 2911 2041 3651 196
als % van totaal personeel3130273128
% NWP in tijdelijke dienst3029382826

De personeelsomvang blijft stabiel tussen 1995 en 1996. Tegenover een stijging bij het wetenschappelijk personeel (WP) staat een daling bij het niet-wetenschappelijk personeel (NWP). De verhouding WP-NWP laat in de getoonde periode een lichte schommeling zien, maar is ongeveer 70–30.

Bij het NWP is er een lichte daling van het aandeel tijdelijk personeel.

Tabel 3: Personeelsgegevens voor NWO naar personeelscategorie en werkplek, in procenten

owb19921993199419951996
Wetenschappelijk personeel      
Universiteiten76,276,677,076,377,1
NWO-instituten18,518,817,818,617,1
Niet bij universiteiten of instituten5,34,65,15,15,8
Beheer (Bureau en stichtingen)
      
Niet-wetenschappelijk personeel      
Universiteiten23,521,115,825,719,0
NWO-instituten55,857,061,852,457,3
Niet bij universiteiten of instituten1,84,01,13,62,8
Beheer (Bureau en stichtingen)18,817,921,318,221,0

Bij de werkplek van het wetenschappelijk personeel verandert er weinig. Dit gebeurt wel bij het niet-wetenschappelijk personeel. De stijging van het universitaire NWP tussen 1994 en 1995 zet zich niet door, maar zet zich om in een daling.

Tabel 4: Personeelsgegevens voor KNAW (in fte)

owb19921993199419951996
Totaal personeel913884962971992
waarvan wetenschappelijk personeel (in %)4245444244
waarvan niet-wetenschappelijk pers. (in %)5855565856

Er is een kleine toename van het totale personeel dat in dienst is van de KNAW. Hiervan profiteert het WP, met name bij de instituten op het terrein van de levenswetenschappen.

Tabel 5: Personeelsgegevens voor TNO (in aantallen)

owb19921993199419951996
Totaal personeel4 8244 5984 3253 9973 997
waarvan (in %)      
– academici40,441,041,643,746,2
– HBO-personeel20,921,121,521,621,3
– overig38,737,936,934,732,5

De afname van de personeelsomvang bij TNO lijkt te stoppen in 1996. Er is wederom een stijging van het aantal academici, ten koste van het overige personeel.

Tabel 6: Verdeling NWO-budget naar gebied, in % van het totaal (exploitatie en investeringen)

owb19921993199419951996
Geesteswetenschappen6,87,57,16,97,2
Maatschappij- en gedragswetenschappen7,47,57,77,48,9
Exacte wetenschappen51,252,948,450,544,1
Biologische, oceanografische en aardwet.11,111,712,012,314,1
Medische wetenschappen7,17,67,79,09,1
Technische wetenschappen8,38,48,47,28,3
Overig8,14,38,76,68,3
Totaal budget (x f 1 miljoen)432438478533512

Een manier om naar de uitgaven van NWO te kijken is de verdeling over de verschillende wetenschapsgebieden. Van oudsher richt NWO zich op de exacte wetenschappen, maar in de periode 1992–1996 zijn er duidelijke verschuivingen te zien. De groei in het NWO-budget vertaalt zich in een groei in de budgetten van alle wetenschapsgebieden, met uitzondering van de exacte wetenschappen.

Kengetallen met betrekking tot de output

Tabel 7: Outputgegevens onderzoeksinstellingen (in aantallen)

owb19921993199419951996
NWO      
– dissertaties395419399378
– wetenschappelijke publicaties4 1974 3024 1053 986
      
KNAW      
– dissertaties2743353534
– wetenschappelijke publicaties*755736827831785

* Exclusief boeken (in tegenstelling tot voorgaande jaren)

Er is opnieuw sprake van een daling in het aantal wetenschappelijke publicaties bij NWO, dit keer bij de exacte wetenschappen (op het gebied van de wiskunde). Zie hiervoor ook tabel 8.

Ook bij de KNAW is er sprake van een daling van het aantal wetenschappelijke publicaties. Deze daling komt voor bij de meeste instituten op het gebied van de geestes- en maatschappijwetenschappen.

Tabel 8: Wetenschappelijke publicaties NWO naar wetenschapsgebied (in aantallen)

owb1992199319941995
Geesteswetenschappen159227197221
Maatsch. en gedragswetenschappen316243349354
Exacte wetenschappen2 3802 4922 4782 322
Biol., oceanogr. en aardwetenschappen422487206264
Medische wetenschappen846751785751
Technische wetenschappen
Wetenschappelijk Onderzoek voor de Tropen741029074
Totaal4 1974 3024 1053 986

Is er bij de exacte wetenschappen sprake van een daling, bij de geesteswetenschappen en de maatschappijwetenschappen stijgt het aantal publicaties, zij het dat de periode 1992–1995 schommelingen laat zien. De technische wetenschappen geven geen publicatiecijfers, omdat men vindt dat dit geen goede indicator is voor de output van technisch-wetenschappelijk onderzoek.

Tabel 9: Financieringsbronnen TNO en de Grote Technologische Instituten (in % van de totale omzet), 1996

owbTNOECNMARINGDWLNLR
basis/doelfinanciering404215101227
opdrachtonderzoek publiek1826164937
opdrachtonderzoek privaat4231694050
opdrachtonderzoek totaal72
overig11
Totale omzet (x f 1 miljoen)728133343564140

De wijze waarop TNO en de grote technologische instituten hun omzet verwerven, verandert weinig. TNO en het Energie Centrum Nederland (ECN) hebben een grote component basis- en doelfinanciering, het Maritiem Research Instituut Nederland (MARIN), het Grondmechanica Delft (GD) en het Waterloopkundig Laboratorium (WL) een kleine component, terwijl het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) ertussen zit. De overige omzet is afkomstig van contracten, zowel van publieke als private partijen. Bij de meeste instituten is het private aandeel groter dan het publieke.

BELEIDSTERREIN 24 HUISVESTING

1. Algemeen

In 1997 is de zorg voor de huisvesting van het primair en voortgezet onderwijs definitief overgedragen aan de gemeenten en die van het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie naar de instellingen zelf. In verband met deze overdracht omvat dit onderhavige beleidsterrein nog slechts de nazorg voor de afwikkeling van beroepen en het afrekenen van lopende huisvestingszaken van de genoemde onderwijssectoren.

Het totaal van de uitgaven hiervan bedraagt f 22,1 miljoen en het totaal van de ontvangsten is f 28,0 miljoen. Hiertoe behoren tevens de opbrengsten van de verkoop van onroerend goed door OCenW en de Dienst der Domeinen.

2. Verantwoording van uitgaven en ontvangsten

Op een klein aantal scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs na, is de afrekening van de materiële huisvestingsuitgaven 1995 voor het primair onderwijs conform de planning volledig afgerond. Voor de uitgaven inzake scholenhuisvesting voor asielzoekers en jongeren in gesloten justitiële inrichtingen is met het ministerie van Justitie f 8,0 miljoen verrekend. Voor het afrekenen 1995 en het bijstellen van de voorschotten 1996 in het basis- en (voortgezet) speciaal onderwijs is f 7,9 miljoen nabetaald. Voor betalingen van afrekenberoepen WBO 1994 en bezwaarschriften afrekening 1995 in het basisonderwijs is totaal f 5,0 miljoen uitgegeven. In de sector voor de huisvesting van het voortgezet onderwijs, het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie is voor nabetalingen en afrekeningen f 1,2 miljoen betaald. Er zijn in laatstgenoemde sectoren geen beroepen afgewikkeld die tot betalingen hebben geleid. Deze beroepenafwikkeling verschuift naar 1998 en eventueel later.

De ontvangsten van totaal f 28 miljoen betreffen voor f 5,5 miljoen afrekeningen oude jaren en f 22,5 miljoen opbrengsten verkoop onroerend goed. Van laatstgenoemde bedrag heeft f 3,8 miljoen betrekking op een voormalig HBO-pand, dat buiten OKF-HBO is gehouden.

Afwijkingen en aanpassingen ten opzichte van de begroting

Uitgaven

De technische mutaties van f 11,7 miljoen hebben in hoofdzaak betrekking op de specifieke compensatieregeling van gerealiseerde verkoop onroerend goed opbrengsten en de onderlinge compensatie tussen de artikelen binnen het beleidsterrein.

De autonome mutaties laten per saldo een lagere uitgavenrealisatie zien van het afrekenen en de afwikkeling van beroepen.

De beleidsmatige mutatie betreft een budgettaire kasschuif van 1997 naar 1998 om het afrekenen en de afwikkeling van beroepen van huisvesting in dat jaar voort te kunnen zetten.

Ontvangsten

De mutaties van de ontvangsten zijn in hoofdzaak het gevolg van de realisatie van verkoopopbrengsten onroerend goed van f 22,5 miljoen. In verband met de specifieke compensatie zijn deze middelen toegevoegd aan de uitgavenartikelen van het beleidsterrein.

De overige ontvangsten hebben betrekking op het afrekenen en corrigeren van verstrekte vergoedingen.

BELEIDSTERREIN 25 STUDIEFINANCIERING EN ONDERWIJSRETRIBUTIES

1. Algemeen

Het beleidsterrein studiefinanciering en onderwijsretributies (sfb) omvat de volgende wetten en regelingen:

– Wet op de studiefinanciering (wsf);

In de Wet op de studiefinanciering is bepaald welke studerenden recht hebben op studiefinanciering en hoe die rechten zijn opgebouwd.

– Wet tegemoetkoming studiekosten (wts);

De wts bevat bepalingen voor de tegemoetkoming in studiekosten voor de scholieren tot en met 17 jaar die voltijds voortgezet onderwijs of de voltijdse opleiding in de beroepsopleidende leerweg in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs volgen (hoofdstuk II), de voltijds-studerenden van 18 jaar en ouder in het voortgezet onderwijs (hoofdstuk III) en de studerenden van 18 jaar en ouder die deeltijd-onderwijs volgen (hoofdstuk IV).

– Les- en cursusgeldwet (lcw);

In de lcw is bepaald vanaf welke leeftijd vo- en mbo-scholieren lesgeldplichtig zijn. Daarnaast is in de lcw vastgelegd wanneer en op welke wijze de hoogte van het les- en cursusgeld wordt vastgesteld.

2. Verantwoording van de uitgaven en ontvangsten

Tabel 1: Financiële kerncijfers voor beleidsterrein 25 (x f 1 miljoen)

sfbBegrotingRealisatieVerschil
Uitgaven:    
WSF relevant1 725,22 146,7421,5
Reisvoorziening WSF844,2891,347,1
WTS419,7452,032,3
Overig SF22,58,8– 13,7
WSF-leningen1 307,5901,5– 406,0
Totale uitgaven, artikel 25.014 319,14 400,381,2
    
Garanties, artikel 25.020,10,10
    
Ontvangsten:   
WSF relevant444,8702,0257,2
WSF niet relevant129,0110,6– 18,4
Lesgeld725,6733,27,6
Totale ontvangsten1 299,41 545.8246,4

Totale uitgaven en ontvangsten

De totale uitgaven aan studiefinanciering bedroegen in 1997 zo'n f 4,4 miljard gulden. Het geld is uitbetaald in de vorm van basisbeurs, aanvullende beurs, rentedragende lening en OV-studentenkaart aan in totaal circa 495 000 studerenden. In totaal 267 600 studerenden ontvingen een tegemoetkoming.

De ontvangsten van ruim f 1,5 miljard gulden zijn afkomstig van studenten die hun leningen terugbetalen en leerlingen die lesgeld betalen.

Afwijkingen en aanpassingen ten opzichte van de begroting

Uitgaven

Zoals uit tabel 1 blijkt wijken de gerealiseerde uitgaven over 1997 ruim f 80 miljoen af van de oorspronkelijke raming. Dit verschil wordt veroorzaakt door een aantal posten waarvan de relevante uitgaven wsf (+ f 421,5 miljoen) en de niet-relevante uitgaven wsf (– f 406 miljoen) de belangrijkste twee zijn.

Hieronder wordt voor alle posten die in tabel 1 genoemd zijn kort ingegaan op de belangrijkste ontwikkelingen.

WSF relevant

De relevante uitgaven komen f 421,5 miljoen hoger uit dan geraamd in de ontwerpbegroting.

Dit verschil wordt veroorzaakt door:

a. hogere uitgaven basisbeurs (+ f 168,2 miljoen)

b. hogere uitgaven aanvullende beurs (+ f 112,2 miljoen)

c. schrappen van de taakstelling mbo/sf (+ f 12,0 miljoen)

d. hogere uitgaven bijstelling (+ f 129,1 miljoen)

ad a. Hogere basisbeurs uitgaven + f 168,2 miljoen

De hogere uitgaven basisbeurs zijn in de eerste plaats veroorzaakt door lagere normale betalingen basisbeurs (– f 53,4 miljoen). Dit komt onder andere door een lager aantal basisbeurs gerechtigden dan geraamd (circa 8000 minder).

Verder komen de omzettingen als gevolg van de studievoortgangscontrole f 30,3 miljoen lager uit dan geraamd. Dit leidt ertoe dat de verschuiving van relevante beurs naar niet-relevante lening dienovereenkomstig lager is, en de relevante uitgaven derhalve f 30,3 miljoen hoger uitkomen dan geraamd.

Op de derde plaats komen de uitgaven voor het achterstallig recht f 52,4 miljoen hoger uit dan geraamd. De belangrijkste oorzaak hiervoor is te vinden in het zogenaamde bruto-boeken. Dit houdt in dat vanaf 1 januari 1997 ontvangsten en verrekeningen als gevolg van ten onrechte ontvangen studiefinanciering niet meer worden gesaldeerd met de uitgaven, maar op het ontvangstenartikel worden verantwoord. Dit leidt ertoe dat zowel de uitgaven als de ontvangsten verhoogd worden. Daarnaast zijn de uitgaven achterstallig recht hoger dan geraamd vanwege de inkomenscontrole die de IB-Groep in 1997 heeft gehouden over 1995 en 1996. Tenslotte komen de uitgaven basisbeurs als gevolg van een fors lager aantal prestatiebeurs-studenten en meer tempo-beurs studenten f 138,9 miljoen hoger uit dan oorspronkelijk geraamd. Doordat het aantal prestatiebeurs-studenten circa 13 000 lager is dan verwacht (raming 110 000, gerealiseerd 97 000), verschuiven minder uitgaven van (relevante) beurzen naar (niet-relevante) leningen. Hierdoor worden de beursuitgaven bijna f 138,9 miljoen hoger.

Samengevat:

– Lagere normale betalingen– 53,4 miljoen
– Minder omzettingen Studievoortgangscontrole+ 30,3 miljoen
– Hoger achterstallig recht+ 52,4 miljoen
– Prestatiebeurs+ 138,9 miljoen
Totaal mutatie basisbeurs-uitgaven+ 168,2 miljoen

ad b. Hogere uitgaven aanvullende beurs + f 112,2 miljoen

De hogere uitgaven aanvullende beurs worden op de eerste plaats veroorzaakt door hogere normale betalingen + f 50,1 miljoen (het saldo-effect van enerzijds een hoger gemiddeld uitgekeerd bedrag aanvullende beurs (circa f 30 gulden per maand) en anderzijds lagere aantallen (circa – 6000)). Het hogere gemiddelde bedrag wordt veroorzaakt door de reparatie aanvullende beurs voor de tariefgroepen 4 en 5 en door de beëindiging van de ziekenfonds-meeverzekering voor studenten met hun ouders. Een hoger aantal studenten heeft hierdoor een particuliere ziektekostenverzekering, waarvoor zij gecompenseerd worden in de aanvullende beurs.

De omzettingen als gevolg van de studievoortgangscontrole komen nagenoeg overeen met de raming (raming f 18,9 miljoen, realisatie f 18,5 miljoen).

De uitgaven achterstallig recht zijn beduidend hoger (+ f 63,2 miljoen). Zoals ook bij de basisbeurs is aangegeven, is de belangrijkste oorzaak hiervoor het bruto-boeken. Ook speelt de inkomenscontrole door de IB-groep een rol in de hogere uitgaven voor achterstallig recht.

Tenslotte de uitgaven prestatiebeurs, deze zijn f 1,5 miljoen lager dan geraamd. Het verschil komt enerzijds door lagere aantallen prestatiebeurs studenten en anderzijds een hoger gemiddeld bedrag.

Samengevat:

– Hogere normale betalingen+ 50,1 miljoen
– Minder omzettingen Studievoortgangscontrole+ 0,4 miljoen
– Hoger achterstallig recht+ 63,2 miljoen
– Prestatiebeurs– 1,5 miljoen
Totaal mutatie aanvullende beursuitgaven+ 112,2 miljoen

ad c. Taakstelling mbo/sf + f 12 miljoen

De taakstelling op de studiefinanciering in het mbo, die bij eerste suppletoire wet 1997 is weggeboekt, leidt tot een besparingsverlies van f 12 miljoen.

ad d. Bijstelling + f 129,1 miljoen

De bijstelling is fors hoger dan oorspronkelijk geraamd (+ f 129 miljoen). Dit komt ten eerste doordat een hoger bedrag aan onterecht uitbetaalde rentedragende leningen is ontdekt. Dit leidt in eerste instantie tot f 29,8 miljoen meeruitgaven. Op termijn zal deze post tot hogere ontvangsten leiden.

Ten tweede bestaat het verschil uit meeruitgaven op de lesgeldvoorschotten, circa f 100 miljoen. Deze hogere uitgaven zijn het gevolg van bruto-boeken. Zie ook de toelichting bij basis- en aanvullende beurs.

Reisvoorziening wsf

De uitgaven voor de OV-studentenkaart zijn f 47,1 miljoen hoger dan geraamd. Hieraan liggen de volgende oorzaken ten grondslag. Op de eerste plaats zijn zowel de voorlopige vergoeding voor 1997 als de definitieve vergoeding over 1996 lager uitgekomen dan geraamd (– f 62,8 respectievelijk – f 13,8 miljoen). De belangrijkste oorzaak hiervan is het lagere aantal OV-kaart aanvragen (zie ook paragraaf 3 Volume-ontwikkelingen). Daarnaast is het geraamde bedrag aan kasschuiven onderschat.

In de begroting 1997 was uitgegaan van een kasschuif van – f 60 miljoen. Gerealiseerd is echter een kasschuif van + f 63,6 miljoen, een verschil van f 123,6 miljoen. De uitgaven OV-kaart ten behoeve van bijzondere doelgroepen studerenden (studerenden in het buitenland, op de wadden, gehandicapten etc.) komt nagenoeg uit op het geraamde bedrag.

Wet tegemoetkoming studiekosten

De uitgaven voor de tegemoetkoming in de studiekosten zijn f 32,3 miljoen hoger uitgekomen dan geraamd. De uitgaven zijn verdeeld in uitgaven per hoofdstuk. De uitgaven voor ts17- (hoofdstuk II) zijn f 51,6 miljoen hoger. Dit komt met name door een hoger aantal gerechtigden (+ 34 300). De uitgaven tsd komen f 8,5 miljoen lager uit, dit is het gevolg van een lager beroep op de regeling door 18 tot 21-jarigen dan verwacht. De uitgaven voor vo18+ tenslotte zijn f 10,8 miljoen lager dan begroot. Het aantal vo18+ gerechtigden is 6300 minder dan verwacht; dit leidt tot f 21,1 miljoen lagere uitgaven.

De gemiddelde toekenning aan vo18+gerechtigden is daarentegen, mede als gevolg van het overgangsrecht vo18+, f 227,– hoger uitgekomen dan geraamd. Dit leidt tot f 10,3 miljoen hogere uitgaven.

SF Overig

Op de post SF Overig is een meevaller van f 13,7 miljoen. Dit verschil wordt grotendeels verklaard door de geraamde uitgaven deurwaarderstraject van f 15 miljoen. In 1997 is besloten om deze uitgaven voortaan te boeken op de apparaatskosten en ze buiten de SF-begroting te houden. Daarnaast was er in de begroting een bedrag van f 7,5 miljoen geraamd voor collegegeldvergoedingen voor EG-studenten in Nederland. De realisatie voor deze vergoedingen bedraagt f 9,8 miljoen, een tegenvaller van f 2,3 miljoen.

Wsf-leningen

De uitgaven bestaan uit reguliere rentedragende leningen en uitgaven prestatiebeurs. De niet-relevante uitgaven wsf zijn f 406 miljoen minder dan verwacht.

De reguliere leningen (de RL64) zijn f 204,7 miljoen lager. De uitgaven RL64 bestaan uit normale betalingen, omzettingen van studievoortgangscontrole en achterstallig recht. Op de normale betalingen is een meevaller van f 130,2 miljoen. Dit verschil is het gevolg van het opnamegedrag van studenten, dat lager uitvalt dan in de begroting was voorzien. De omzettingen door de studievoortgangscontrole zijn f 30,6 miljoen minder dan verwacht. Tenslotte is het achterstallig recht f 43,8 miljoen lager. Dit bedrag is het gevolg van het bruto-boeken.

De prestatiebeurs uitgaven zijn f 201,3 miljoen lager dan geraamd. De oorzaak is een fors lager aantal prestatiebeurs studenten (– 13 000). Het gevolg hiervan is dat er op termijn minder zal worden omgezet aan relevante uitgaven (bij prestatie metingen), maar ook dat er op termijn minder niet-relevante ontvangsten zullen zijn omdat er minder niet-relevante prestatiebeurs uitgaven worden gedaan.

Garanties

Garanties zijn leningen die door private banken aan studenten zijn verstrekt onder rijksgarantie. Het zijn leningen van vóór de invoering van de wsf. Op het garantie-artikel is voor f 0,1 miljoen beroep gedaan.

Ontvangsten

De ontvangsten zijn f 221,5 miljoen hoger dan geraamd. Het verschil zit voornamelijk in een hoger gerealiseerd bedrag aan relevante ontvangsten (+ f 257,2 miljoen).

Relevante ontvangsten

De relevante meerontvangsten van f 257,2 miljoen bestaan uit de volgende posten:

a. renteloze voorschotten (f 0,7 miljoen)

b. kortlopende schulden (f 201,3 miljoen)

c. rentedragende leningen relevant (f 55,2 miljoen)

ad a. renteloze voorschotten

De gerealiseerde uitgaven komen nagenoeg overeen met de raming.

ad b. kortlopende schulden

De ontvangsten op de kortlopende schulden zijn geraamd op f 82,5 miljoen, de realisatie is f 283,8 miljoen. Dit grote verschil wordt vooral verklaard door het bruto-boeken, waardoor verrekende lesgeldvoorschotten en ontvangsten op achterstallig recht vanaf 1 januari op het ontvangstenartikel worden geboekt.

ad c. rentedragende leningen relevant

De ontvangsten op de rentedragende leningen van voor 1992 en de rente-ontvangsten op de leningen vanaf 1992 zijn f 55,2 miljoen hoger dan verwacht.

Niet-relevante ontvangsten

De niet-relevante ontvangsten zijn uitsluitend ontvangsten op de hoofdsom van de niet-relevante lening (RL64). Deze zijn f 18,3 miljoen minder dan geraamd. Dit bestaat ten eerste uit een meevaller van f 40,2 miljoen op de spontane ontvangsten en een tegenvaller van f 12 miljoen op de termijnontvangsten. Ten tweede is er in 1997 op de niet-relevante ontvangsten een correctie Stoeb geboekt van – f 46,5 miljoen.

Lesgeld

De gerealiseerde lesgeldontvangsten zijn f 7,6 miljoen hoger dan geraamd. Hier zijn verschillende oorzaken voor aan te wijzen. In de eerste plaats zijn de aanmaningen over het studiejaar 1996/1997 begin 1997 verzonden. Hierdoor zijn de lesgeldontvangsten f 30 miljoen hoger geweest dan geraamd. Daarnaast heeft een versnelde incasso-procedure geleid tot hogere lesgeldontvangsten. Daartegenover staat dat het lesgeld voor het schooljaar 1997/1998 f 20 lager is vastgesteld dan geraamd. Tenslotte is het aantal lesgeldplichtigen ruim 14 000 lager dan verwacht. Hierdoor komen de ontvangsten nog eens f 21 miljoen lager uit.

3. Financiële verschillen toegelicht met kengetallen

Volume-ontwikkelingen

Tabel 2: Aantallen gerechtigden (x 1000)

sfbBegrotingRealisatieVerschil
Basisbeurs uitwonend266,4245,1– 21,3
Basisbeurs thuiswonend237,1250,413,3
Aanvullende beurs191,9185,9– 6,0
Reisvoorziening WSF525,9510,3– 15,6
TS17-182,6216,834,2
VO18+51,545,2– 6,3
TSD18+14,45,6– 8,8
Lesgeldplichtigen483,5469,5– 14,0

Basisbeurs

Het aantal gerechtigden die een basisbeurs hebben aangevraagd, is 1,6% lager dan verwacht. Geraamd waren 503 500 aanvragen, en 495 500 zijn er gerealiseerd. Een verschil van circa 8 000 gerechtigden. De afname van het aantal gerechtigden heeft zich het sterkst voorgedaan in het mbo met 8 800; (– 4,7%). Ook de aantallen in het wo zijn afgenomen met circa 3 100 (– 2,8%). Daar staat tegenover dat het aantal gerechtigden in het hbo toegenomen is met circa 4 000 (+ 2%).

Behalve in schoolsoort is er ook onderscheid te maken naar tempobeurs-, prestatiebeurs- en mbo-studenten:

– tempobeurs studenten (+ 13 800)

– prestatiebeurs studenten (– 13 000)

– mbo studenten (– 8 800)

Dit is per saldo eveneens een afname van 8 000 studenten. De verschillen in studentenaantallen zijn bij 2e suppletoire wet reeds onderkend en gemuteerd.

De daling van het aantal basisbeurs gerechtigden is het meest zichtbaar in het aantal uitwonenden, dit is afgenomen met 8%. De raming van de aantallen uitwonenden was circa 266 000, de realisatie is circa 245 000. Uitwonenden worden uitgedrukt in het uitwonenden percentage (percentage ten opzichte van de totale beursgerechtigden). Dit was geraamd op 52,9%, de realisatie is 49,5%. Een afname met 3,4 procentpunt. De afname van het uitwonendenpercentage is in het hbo het grootst: 6,4 procentpunt. In het wo komt het uitwonendenpercentage 4,1 procentpunt lager uit. In het mbo is dit 0,7 procentpunt lager. Bij Najaarsnota heeft reeds een bijstelling van het uitwonendenpercentage plaatsgevonden.

Aanvullende beurs

Het aantal studenten met recht op een aanvullende beurs is geraamd in absolute aantallen en in een percentage gerechtigden ten opzichte van alle basisbeursgerechtigden. Het aantal aanvullende beursgerechtigden was geraamd op circa 192 000, de realisatie is circa 186 000. Het verschil (6 000) is een procentuele afname van 3,1%.

Gemeten in een percentage ten opzichte van de basisbeurs is er het volgende resultaat: verwacht 38,1% en gerealiseerd 37,5%. Een verschil van 0,6%.

Reisvoorziening

Het aantal studerenden dat recht heeft op een OV-studentenkaart is hoger dan het aantal basisbeursgerechtigden. Ook de studerenden zonder basisbeurs maar met recht op een rentedragende lening komen in aanmerking voor een OV-kaart. Het aantal OV-gerechtigden is afgenomen ten opzichte van de oorspronkelijke raming. Deze ontwikkeling volgt de trend die ook bij de aantallen basisbeurs zichtbaar is. Er zijn circa 526 000 OV-gerechtigden begroot. Het aantal gerealiseerde aanvragen was 510 300. Het verschil van 15 700 betekent een procentuele afname van bijna 3%.

Wet tegemoetkoming studiekosten

De ontwikkeling in de aantallen gerechtigden wts is gepresenteerd in onderstaande tabel.

De ontwikkeling in begrotingsjaar 1997 wordt bepaald door de ontwikkeling in aantallen toekenningen in twee cursusjaren, namelijk cursusjaar 1996/97 en 1997/98. De verschillen per toekenningssoort zijn als volgt:

Tabel 3: Geraamde en gerealiseerde WTS aantallen per toekenningssoort

sfbBegrotingRealisatieVerschil
cursusjaar 1996/9718 20017 800– 400
cursusjaar 1997/98164 300199 000+ 34 700
– totaal Hdst II (TS17-)182 500216 800+ 34 300
– Hdst III (VO18+)51 50045 200– 6 300
– Hdst. IV (TSD)14 4005 600– 8 800
totaal WTS248 400267 600+ 19 200

De aantallen ts17- komen fors hoger uit dan de oorspronkelijke raming. De stijging van de aantallen doet zich met name voor het cursusjaar 1997/1998. De aantallen gerechtigden over dit schooljaar ultimo 1997 bedragen 199 000. Dit aantal ligt hoger dan op grond van de raming voor het gehele schooljaar 1997/1998 (namelijk 182 500) werd verwacht. Oorzaak van deze stijging is enerzijds het hoger aantal aanvragen voor een tegemoetkoming studiekosten. Anderzijds zijn de aanvragen voor ts in 1997 sneller verwerkt dan in de raming was verondersteld.

De aantallen gerechtigden voor het schooljaar 1996/1997 waren geraamd op 182 200 en zijn uiteindelijk uitgekomen op 191 600. Van dit aantal hebben 17 800 gerechtigden alleen een toekenning in het jaar 1997 gekregen.

Voor hoofdstuk III wts (vo18+) is 1997 – het eerste realisatiejaar voor deze regeling – afgesloten met circa 6300 minder gerechtigden dan aanvankelijk geraamd. De daling ten opzichte van de oorspronkelijke raming is het sterkst bij de uitwonende studerenden (– 3 500). Ook het uitwonendenpercentage is lager dan geraamd: 11,4% respectievelijke 16.7%.

Verder komt het aantal vo18+-ers met een tegemoetkoming in het lesgeld circa 7400 lager uit (11 200 gerealiseerd, 18 600 geraamd). Het aantal studerenden dat in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in de directe studiekosten is 3800 lager dan geraamd (7800 gerealiseerd, 11 700 geraamd).

Het aantal rechthebbenden voor hoofdstuk IV wts (tsd) is 8 800 lager dan geraamd. De belangrijkste oorzaak voor deze daling is dat een beperkt aantal deeltijdstuderenden tussen 18 en 21 jaar een beroep op deze regeling doet. In de oorspronkelijke raming was uitgegaan van circa 12 000 gerechtigden. Naar nu blijkt zijn dit er slechts 1300. De raming voor 21+ studerenden bedroeg 2400, in 1997 waren dit er 4300.

Lesgeldplichtigen

De lesgeldplichtigen zijn oorspronkelijk geraamd op 484 000. Het gerealiseerde aantal is 470 000, een verschil van 14 000. In de aantallen lesgeldplichtigen is geen onderscheid te maken naar vo en mbo omdat de onderwijskaart geen informatie bevat over de schoolsoort van de lesgeldplichtige.

BELEIDSTERREIN 26 OVERIGE PROGRAMMA-UITGAVEN

1. Algemeen

Het beleidsterrein overige programma-uitgaven omvat uitgaven artikelen, zoals bemiddeling wachtgelders en internationale betrekkingen die niet aan een specifieke onderwijs-, cultuur of onderzoekssector zijn toe te rekenen. De uitgaven op deze artikelen bedroegen in totaal f 184,3 miljoen en de ontvangsten f 4,3 miljoen. De overige artikelen zoals loonbijstelling en centraal beheerde middelen fungeren als tijdelijk intermedium, totdat een exacte verdeling over de betrokken beleidsterreinen gemaakt is. Daarna vindt overboeking plaats naar de beleidsterreinen.

2. Verantwoording van de uitgaven en ontvangsten

Tabel 1: Financiële kerncijfers voor beleidsterrein 26 (x f 1 miljoen)

Overige programma uitgavenBegrotingRealisatieVerschil
26.01 Bemiddeling wachtgelders27,121,0– 6,1
26.02 Overige rechtspositionele uitkeringen42,91,2– 41,7
26.03 CASO, vakbondsfaciliteiten en voorzieningen 77,8151,874,0
26.05 Internationale betrekkingen17,510,3– 7,2
26.06 Loonbijstelling184,90– 184,9
26.07 Prijsbijstelling000
26.08 Centraal beheerde middelen54,80– 54,8
26.09 Emancipatie-activiteiten5,50– 5,5
Totale uitgaven410,5184,3– 226,2
Totale ontvangsten0,24,34,1

Artikel 26.01 Bemiddeling wachtgelders

Op artikel 26.01 Bemiddeling wachtgelders worden de uitgaven voor het terugdringen van het aantal wachtgelders verantwoord. De maatregelen voor bemiddeling en scholing wachtgelders worden ontworpen en uitgevoerd door subsectorale organisaties als het Participatiefonds, de HBO-Raad en de VSNU, onder coördinatie van het Sectorbestuur voor de onderwijsarbeidsmarkt.

Op grond van de bijgestelde begroting van de subsectoren en vanwege verrekening van teveel betaalde subsidies in 1996, is het begrote bedrag van f 27,1 miljoen met f 6,1 miljoen verlaagd.

Artikel 26.02 Overige rechtspositionele uitkeringen

Voor een zeer beperkt bedrag (f 1,2 miljoen) zijn op dit artikel nog uitgaven geboekt die samenhangen met de definitieve afrekening met USZO. Het betreft nabetalingen op wachtgelden uit voorgaande jaren.

Verder is het bedrag dat bij de begroting op dit artikel was gereserveerd (f 42,9 miljoen) eerst verhoogd met f 49,0 miljoen als reservering voor verwachte tegenvallers op de wachtgelduitgaven. In de loop van 1997 is het totaal gereserveerde bedrag uitgedeeld naar de sectoren po, vo en bve ter dekking van de daadwerkelijk opgetreden tegenvallers op de wachtgelduitgaven.

Artikel 26.03 CASO, vakbondsfaciliteiten en voorzieningen

Op artikel 26.03 vinden de uitgaven plaats van het CASO-systeem, vakbondsfaciliteiten en voorzieningen (USZO).

Tabel 2: verdeling over de artikelonderdelen van artikel 26.03 (x f 1 000)

ArtikelonderdeelBegrotingRealisatieVerschil
CASO17 88318 569+ 686
ICT9 040+ 9 040
Vakbondsfaciliteiten30 58229 621– 961
USZO29 35694 549+ 65 193
Totaal77 821151 779+ 73 958

Toelichting

CASO (Commissie Automatisering Salarisadministratie Onderwijs)

De organisatie die het beheer en de exploitatie van het salarisbetalingssysteem voor het onderwijsveld verzorgt, is in 1995 verzelfstandigd. De financiële bijdrage aan die organisatie wordt in vijf jaar afgebouwd en bedroeg in 1997 f 17,9 miljoen. Daarvan was f 5 miljoen bestemd voor de modernisering van het systeem, f 2 miljoen voor de productie van beleidsinformatie, f 4,5 miljoen voor onderhoud als gevolg van nieuwe regelgeving. De overige f 6,4 miljoen is een bijdrage in de exploitatie en het beheer van het systeem. De omvang en de complexiteit van nieuwe regelgeving veroorzaakte in 1997 een overschrijding van f 0,6 miljoen.

ICT (Informatie- en communicatietechnologie)

Op het nieuwe artikelonderdeel ICT zijn de uitgaven voor het ICT-project verantwoord die niet aan de onderwijssectoren zijn toe te rekenen. Deze uitgaven hebben betrekking op de aanloop en opstartkosten van ICT. Er is een bedrag van f 6,6 miljoen uitgegeven voor de subsidie aan de Stichting Computerbemiddeling Onderwijs. Deze Stichting verwerft tweede hands- computers uit het bedrijfsleven en overheid en maakt deze geschikt voor gebruik in het onderwijs. Van de f 6,6 miljoen is f 6,0 uitgegeven aan 15 000 pc's die aan de scholen worden geleverd en f 0,6 miljoen is bestemd voor salaris en bureaukosten. Verder is er f 2,8 miljoen aan uitgaven gedaan voor het procesmanagement ICT (personeel, huisvesting, externe advisering, voorlichting e.d.).

Vakbondsfaciliteiten

Op dit artikel zijn uitgaven gedaan voor de facilitering van organisaties van onderwijspersoneel voor werkzaamheden voor het georganiseerd overleg en vakbondswerkzaamheden voor een bedrag van circa f 20 miljoen.

Overige maatregelen die uit dit deelbudget zijn bekostigd zijn met name de kosten van cursussen in verband met de Wet Medezeggenschap Onderwijs, de kosten van de IPTO-telling (Integrale Personeelstelling Onderwijspersoneel), de na- en omscholing van leraren in het primair en het voortgezet onderwijs ten behoeve van evaluatie en kwaliteitszorg van de nieuwe nascholingssystematiek en de ontwikkeling van een functiewaarderingssystematiek (totaal f 6 miljoen). De kosten Vitaal leraarschap en het Jeugdwerkgarantieplan (tezamen f 4 miljoen) zijn dit jaar voor de laatste maal in dit artikel opgenomen.

Voorzieningen USZO

De USZO (Stichting Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en Onderwijs) voert de werkloosheidsregelingen uit voor onderwijs- en onderzoekspersoneel, rijkspersoneel en personeel van academische ziekenhuizen. Op dit artikel worden de apparaatskosten, voor zover toe te rekenen aan OCenW, verantwoord.

In de begroting zijn de bedragen opgenomen die door het ministerie van Binnenlandse Zaken en de IB-Groep zijn overgeboekt in verband met de overdracht van werkzaamheden per 1 januari 1996. Tot die datum voerden DUO-Zoetermeer voor de sector Rijk en UO-Groningen voor de sector onderwijs de wachtgeldregelingen uit voor OCenW. In de loop van het jaar zijn de bijdragen van de beleidsterreinen wetenschappelijk onderwijs en onderzoek en wetenschapsbeleid, f 4,4 miljoen, hieraan toegevoegd.

Extra middelen van in totaal f 40,7 miljoen waren benodigd voor de invoering en uitvoering van het Besluit Werkloosheid Onderzoek- en Onderwijspersoneel, de uitvoering van de suppletieregeling, een kwalitatief onderzoek en het aandeel van OCenW in de invoeringskosten USZO.

Het resterende verschil van f 20,1 tussen begroting en realisatie wordt veroorzaakt door de doorwerking van de contractprijs 1996 met loon en prijsbijstellingen, de doorberekening van overheadkosten van het hoofdkantoor van USZO in Heerlen en de verplaatsing van een deel van de activiteiten van USZO Zoetermeer naar USZO Groningen.

Artikel 26.05 Internationale betrekkingen

Op artikel 26.05 Internationale betrekkingen zijn uitgaven opgenomen voor internationale onderwijssamenwerking: zowel voor de bilaterale als de multilaterale samenwerking.

De uitgaven zijn op dit artikel lager uitgevallen onder andere doordat geldstromen naar het NUFFIC gecoördineerd plaatsvinden. Hiertoe is f 6,7 miljoen overgeboekt naar het beleidsterrein wetenschappelijk onderwijs. Deze middelen hebben betrekking op de bijdrage aan het secretariaat van de Nationale Unesco Commissie en het aandeel in het CENESA (Cooperation in education between the Netherlands and South Africa)-programma. Een bedrag van f 0,4 miljoen is overgeboekt naar beleidsterrein onderzoek en wetenschapsbeleid, bestemd voor de extra uitgaven op het gebied van onderzoek die zijn voorzien in het kader van het EU-voorzitterschap.

Artikel 26.06 Loonbijstelling

Artikel 26.06 vervult dezelfde functie als overeenkomstige zogenaamde aanvullende posten in de miljoenennota. De bijstelling van de begroting voor nominale loonontwikkeling wordt in eerste instantie geraamd op de aanvullende post in de miljoenennota voor de OCenW-begroting. Na vaststelling van de feitelijke loonontwikkeling per begrotingshoofdstuk worden de bedragen overgeheveld naar het artikel Loonbijstelling.

Van het begrote bedrag van f 184,9 miljoen is f 75,0 miljoen teruggeboekt naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken als gevolg van de vertraagde decentralisatie van de budgettaire verantwoordelijkheid voor de regeling ziektekosten voor het overheidspersoneel. De f 74,9 miljoen die het kabinet voor het seniorenbeleid en kwaliteitsverbetering beschikbaar heeft gesteld, is in het kader van de CAO 1996–1998 naar de beleidsterreinen uitgedeeld. Het resterende bedrag van ongeveer f 35 miljoen is benut voor de verrekening van wijzigingen bij de overhevelingstoeslag, interim en pseudo-premies.

In de loop van het jaar is een bedrag van f 293 miljoen en f 178,4 miljoen, voor respectievelijk de loonbijstelling 1997 en de koopkrachtreparatie in de sector OenW, uit de aanvullende post van de Miljoenennota ontvangen. Deze bedragen zijn benut voor de arbeidsvoorwaarden in de G&G-sectoren en de CAO 1996–1998 en een bedrag van f 192,9 miljoen is via de eindejaarsmarge doorschoven naar 1998 om de structurele kosten van de koopkrachtreparatie te kunnen dekken.

Artikel 26.07 Prijsbijstelling

Artikel 26.07 Prijsbijstelling heeft dezelfde functie als het artikel Loonbijstelling, maar dan voor de uitdeling van de prijscompensatie.

In de eerste suppletoire begroting is voor de prijsbijstelling 1997 een bedrag ontvangen van f 150,7 miljoen. De verdeling over de beleidsterreinen is in de tweede suppletoire begroting verwerkt.

Artikel 26.08 Centraal beheerde middelen

Van het oorspronkelijke vastgestelde bedrag van f 54,7 miljoen is f 44,3 miljoen ingezet voor de compensatie van een kasschuif bij de OV-kaart. Aan de f 10 miljoen in te zetten voor Informatie- en communicatietech- nologie is bij de Voorjaarsnota f 78 miljoen toegevoegd. Hierna is van de f 88 miljoen overgeboekt een bedrag van:

– f 16 miljoen naar het beleidsterrein beroepsonderwijs en volwasseneneducatie;

– f 26 miljoen overgeboekt naar het beleidsterrein hoger beroepsonderwijs voor de lerarenopleidingen;

– f 16,0 naar artikelonderdeel ICT van 26.03 voor diverse projectkosten.

De resterende f 30 miljoen is via de eindejaarsmarge toegevoegd aan begroting 1998.

Artikel 26.09 Emancipatie-activiteiten

Het bedrag van f 5,5 miljoen is toegevoegd aan de artikelen van de onderwijssectoren.

Artikel 26.01 Ontvangsten overige programma-uitgaven

Dit betreffen ontvangsten die niet aan één beleidsterrein kunnen worden toegekend.

Hier is een extra meevaller van f 3,0 miljoen ontstaan aan niet geraamde ontvangsten afkomstig van het A&O-fonds in liquidatie. Verder was er een meevaller f 1,1 miljoen op de ontvangsten van USZO.

BELEIDSTERREIN 27 CULTUUR

1. Algemeen

Het beleidsterrein Cultuur omvat het beleid van de rijksoverheid voor:

– musea, monumenten, archieven en archeologie;

– podiumkunsten, beeldende kunst, bouwkunst en vormgeving, film, amateurkunst en kunsteducatie;

– omroep, pers, nieuwe media, letteren en bibliotheken;

– internationaal cultuurbeleid.

De uitgaven voor cultuur bedroegen over 1997 f 2 506,3 miljoen, de ontvangsten waren f 1 504,4 miljoen.

1997 was het eerste uitvoeringsjaar van de Cultuurnota «Pantser of ruggengraat», die een periode van vier jaar bestrijkt. Het belangrijkste thema van de Cultuurnota is stimulering van de deelname aan cultuur en de invloed daarvan op de sociale cohesie van onze samenleving. Daarnaast streeft men naar een mogelijke combinatie van kwaliteit en diversiteit in het door het rijk bekostigde cultuuraanbod,

2. Verantwoording van de uitgaven en ontvangsten

Tabel 1: Financiële kerncijfers voor beleidsterrein 27 (x f 1 miljoen)

CultuurBegrotingRealisatieVerschil
Kunsten495,8529,133,3
Bibliotheken, Letteren en Nederlandse Taalunie84,485,81,4
Cultureel Erfgoed360,6393,733,1
Media1 518,31 486,1– 32,2
Overige uitgaven22,311,6– 10,7
Totale uitgaven2 481,42 506,324,9
Totale ontvangsten1 684,61 504,4– 180,2

Totale uitgaven en ontvangsten

Gebouwde monumentenzorg

Het afgelopen jaar heeft vooral in het teken gestaan van het opstellen van het Besluit Rijkssubsidiëring Restauratie Monumenten (BRRM 1997). De regeling is door de Tweede Kamer aanvaard, waardoor verdeling van de extra gelden met ingang van 1998 kan plaatsvinden. In 1997 is vooruitlopend op deze regeling f 50,0 miljoen van de extra dotatie ad f 275,0 miljoen verdeeld.

Academische collecties

In 1996 is een onderzoek uitgevoerd naar de beheersituatie van de universitaire collecties met cultuurhistorische en/of wetenschappelijke waarde. Uit het onderzoek bleek dat de conserveringstoestand van deze collecties over het geheel genomen achterbleef bij die van de meeste Nederlandse musea. In 1997 is een stimuleringsregeling ingesteld waarmee projecten ondersteund kunnen worden om het fysiek behoud van de academische collecties te waarborgen. De regeling (f 12,0 miljoen over vier jaar) is bij de Mondriaanstichting ondergebracht.

Huisvesting Cultuurinstellingen

In specifieke investeringsprogramma's werd door de Rijksgebouwendienst en OCenW gezamenlijk f 26,5 miljoen besteed, waarvan circa f 0,6 miljoen voor het Energie Efficiëncyprogramma Rijkshuisvesting, f 23,8 miljoen aan het Deltaplan Cultuurbehoud (passieve conservering huisvesting) en f 2,1 miljoen aan het Programma Luchtzuivering Rijksarchieven zowel ten behoeve van de investeringen als de kosten van exploitatie.

OCenW stelde in 1997 ongeveer f 7,5 miljoen beschikbaar voor investeringen door instellingen ten behoeve van de kosten van eerste inrichtingen.

Internationaal cultuurbeleid

Voor de herijking van het buitenlands beleid van de Nederlandse overheid zijn met ingang van 1997 extra middelen ter beschikking gesteld voor de intensivering van het buitenlands cultuurbeleid. Dit voor een periode van drie jaar. Het gaat om een bedrag van jaarlijks f 16,0 miljoen. De ministeries van Buitenlandse Zaken en Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zijn gezamenlijk belast met het inhoud geven aan dit nieuwe beleid. De betreffende gelden zijn geparkeerd op de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken.

In 1997 zijn ongeveer 150 projectvoorstellen binnengekomen bij de twee departementen. Een deel van deze voorstellen had betrekking op uitgaven die in 1997 hebben plaatsgevonden. In 1997 zijn in totaal 39 projecten gehonoreerd.

Aan de thematische prioriteiten «Nederland Vrijhaven» en «Cultureel Erfgoed» is circa f 3,0 miljoen besteed. Ongeveer f 4,0 miljoen is ingezet voor regionale prioriteiten. Voor grootschalige manifestaties werd circa f 8,0 miljoen uitgetrokken.

Aan de versterking van de culturele infrastructuur werd rond f 0,6 miljoen besteed.

In de eerste helft van 1997 bekleedde Nederland het voorzitterschap van de Europese Unie. Vanuit het budget 1996 was hiervoor een bedrag van f 0,4 miljoen gereserveerd. Tevens werd f 0,7 miljoen toegevoegd ten laste van het budget Internationale betrekkingen (artikel 26.05).

Afwijkingen en aanpassingen ten opzichte van de begroting

De belangrijkste uitgavenmutaties hebben betrekking op een overheveling van 1996 naar 1997 in het kader van de 1%-regeling (f 1,15 miljoen), de nulindexering 1997/1998 bij de Media (– f 18,2 miljoen) en een verhoging van f 40,0 miljoen in verband met uitgaven voor de regionale publieke televisie. Verder zijn er extra uitgaven geweest van f 6,0 miljoen in verband met de uitvoering van de nota Cultuur en School en f 3,1 miljoen in verband met de afwikkelingskosten van instellingen van wie de subsidie in de Cultuurnota 1997–2000 is komen te vervallen. De overige verschillen zijn veroorzaakt door toevoeging van de loon- en prijsbijstelling, interdepartementale en departementale af- en bijboekingen.

De belangrijkste ontvangstenmutaties vinden plaats op het terrein van de Media. Het ontvangstenartikel is onder andere door lagere STER-opbrengsten van f 60,0 miljoen en hogere afdrachten door de Dienst Omroep Bijdragen van f 29,0 miljoen in 1997 per saldo verminderd met een bedrag van f 31,0 miljoen. Verder heeft een verlaging plaatsgevonden van f 155,0 miljoen als gevolg van het uitstel van de verkoop van het NOB.

Vervolgens is het ontvangstenartikel verhoogd door een onttrekking aan de Algemene Omroepreserve van f 50 miljoen.

BIJLAGE 1

SALDIBALANS PER 31 DECEMBER 1997 (x f 1000)

DEBET31-12-199731-12-1996 CREDIT31-12-199731-12-1996
Uitgaven 199538 322 976 Ontvangsten 19953 321 685
Uitgaven 199638 620 89938 620 899 Ontvangsten 19963 356 8093 356 809
Uitgaven 199737 672 159 Ontvangsten 19973 429 812
Kasbeheerders5 8225 394 Crediteuren14 17313 820
Debiteuren3 0123 958 Rekening-courant69 501 09870 260 913
Subtotaal (A)76 301 89276 953 227 Subtotaal (A)76 301 89276 953 227
Voorschotten22 764 16830 969 557 Garanties1 627 1011 669 970
Studieleningen5 135 9594 453 325 Verplichtingen20 388 42219  615 326
Debiteuren460 151507 330 Sluitrekeningen6 344 75514 651 333
Deelnemingen en leningen6 417    
Subtotaal (B)28 360 27835 936 629 Subtotaal (B)28 360 27835 936 629
Totaal-generaal104 662 170112 889 856  104 662 170112 889 856

De subtotalen in de balans hebben tot doel het onderscheid aan te geven tussen het intra-comptabele gedeelte (A) en het extra-comptabele gedeelte (B).

Het intra-comptabele gedeelte bevat de administratie van de financiële gegevens van transacties die in directe relatie staan met de kasstromen die via de rekening-courant met het ministerie van Financiën worden bijgehouden.

Het extra-comptabele gedeelte bevat de administratie van de overige rekeningen die met de sluitrekeningen in evenwichtsverband worden gehouden.

TOELICHTING BIJ DE SALDIBALANS

Uitgaven/ontvangsten 1995

De departementale rekening van uitgaven en ontvangsten over het jaar 1995 is bij wet van 23 januari 1997 vastgesteld (Staatsblad 56) en is in 1997 in de rekening-courant met het Ministerie van Financiën afgewikkeld. In verband hiermee zijn deze uitgaven en ontvangsten ultimo 1997 niet meer in de departementale boekhouding verantwoord.

Uitgaven/ontvangsten 1996

De departementale rekening van uitgaven en ontvangsten over het jaar 1996 is bij wet van 19 november 1997 vastgesteld (Staatsblad 654). Ultimo 1997 worden deze uitgaven en ontvangsten in de departementale boekhouding nog verantwoord in afwachting van de afwikkeling in de rekening-courant met het Ministerie van Financiën.

Uitgaven/ontvangsten 1997

De uitgaven over 1997 zijn uitgekomen op f 37 672 159 000 en de ontvangsten over 1997 op f 3 429 812 000. In de departementale rekening komen de uitgaven uit op f 37 672 222 000. Het verschil tussen de werkelijke uitgaven 1997 en de realisatie volgens de departementale rekening 1997, wordt veroorzaakt door de in deze rekening gehanteerde afrondingsregel. In de begrotingsstaten 1997 is de specificatie naar artikel opgenomen.

(bedragen x f 1000)

 UitgavenOntvangsten
Wet van 17 april 1997, Stb. 207   
(vastgestelde begroting)37 272 0613 315 860
Wet van 11 september 1997, Stb. 472  
(1e suppletoire wet)661 48141 155
Wet van 29 januari 1998, Stb. 77   
(2e suppletoire wet)– 257 367108 313
Totaal toegestaan bij wet37 676 1753 465 328
3e wijzigingsvoorstel, slotwet– 3 953– 35 516
Realisatie volgens departementale rekening37 672 2223 429 812
Realisatie 199737 672 1593 429 812

Kasbeheerders (f 5 822 000)

Deze balansrekening geeft de rekening courantverhouding weer met de kasbeheerders van OCenW.

Volgens de gebruikelijke procedure worden de saldi van bank-en girotegoeden bij de externe- en interne kasbeheerders van OCenW verrekend met de Nederlandsche Bank. Als gevolg van deze zogenaamde saldoregulatie zijn de saldi van liquide middelen op de betreffende rekeningen in principe nihil. In 1997 kon de saldoregularisatie vóór 1 januari 1998 in een enkel geval niet plaatsvinden, zodat nog saldi van liquide middelen per 31 december 1997 voorkomen. Begin 1998 heeft saldoregulatie alsnog plaats gevonden.

(bedragen x f 1000)

 Openstaand 31-12-1997Openstaand 31-12-1996
Informatiebeheergroep4 1355 523
Centrale financiën instellingen– 168– 1 480
Cultuurinstellingen1 8801 324
Overige instellingen– 2527
Totaal5 8225 394

Debiteuren (f 3 012 000)

Deze post betreft het saldo inzake de te verrekenen bedragen met betrekking tot personeel en voormalig personeel en een vordering op USZO.

(bedragen x f 1000)

 Openstaand 31-12-1997Openstaand 31-12-1996
Vorderingen294312
Schulden– 209– 287
Diversen339
USZO2 9243 894
Saldo3 0123 958

In verband met de inwerkingtreding van het participatiefonds (PF) per 1 januari 1996 wordt USZO voor de individuele wachtgelduitkeringen gefinancierd door het PF via premieheffing bij scholen. Om praktische redenen heeft het geldverkeer in 1996 nog via OCenW plaatsgevonden.

Van het bedrag van f 3,9 miljoen ultimo 1996 is nog een bedrag van per saldo f 1 miljoen alsnog in de begroting voor 1997 verwerkt. Het betreft ondermeer uitgaven en ontvangsten met betrekking tot HBO en DOP, die bij de jaarafsluiting over 1996 niet meer konden worden verwerkt. Het restant van f 2,9 miljoen ultimo 1997 heeft betrekking op uitgaven die door USZO in 1996 ten laste van de rekening van OCenW zijn gedaan met betrekking tot de PF-sectoren en die in 1996 niet zijn gecompenseerd door ontvangsten ten gunste van de rekening van OCenW. Voor deze post is inmiddels een vordering ingesteld op USZO in het kader van de definitieve afrekening met USZO over 1996.

Crediteuren (f 14 173 000)

De specificatie is als volgt:

(bedragen x f 1000)

 Openstaand 31-12-1997Openstaand 31-12-1996
Loonheffing11 44611 471
Inhoudingen ten behoeve van ABP2 3492 568
Diversen378– 219
Totaal14 17313 820

De af te dragen loonheffing en de inhoudingen ten behoeve van het ABP (departementaal personeel) hebben betrekking op de maand december 1997. In januari 1998 zijn deze verschuldigde bedragen betaald.

Rekening courant Ministerie van Financiën (f 69 501 098 000)

Op de rekening-courant wordt de financiële verhouding met het Ministerie van Financiën geadministreerd.

Tevens worden door middel van deze administratie de begrotingsuitgaven en ontvangsten met het Ministerie van Financiën afgewikkeld.

Voorschotten (f 22 764 168 000)

Het verstrekken van voorschotten heeft betrekking op de declaratiebekostiging. Aan gesubsidieerde instellingen worden de betalingen als voorschot verstrekt, indien aan het begin van de bekostigingsperiode (school- of kalenderjaar bij reguliere bekostiging) niet alle bekostigingsvariabelen definitief vaststaan. Na afloop van de bekostigingsperiode of het project worden op basis van de bekostigingsvoorschriften de definitieve bedragen bij het departement in rekening gebracht door middel van de rekening en verantwoording. De rekening en de verantwoording van de instelling gaat vergezeld van een verklaring van een door de instelling benoemde accountant. Op basis hiervan wordt de vergoeding definitief vastgesteld en vindt verrekening met het voorschot plaats vindt.

Het overgrote deel van de voorschotten van OCenW heeft betrekking op de personele uitgaven van scholen in het primair onderwijs. In verband met de overgang naar de lumpsum-bekostiging worden in het voortgezet onderwijs per 1 augustus 1996 geen voorschotten meer verstrekt.

Tussen het uitbetalen van het voorschot en het vaststellen van de definitieve vergoeding bestaat een tijdsverloop. Dit tijdsverloop is afhankelijk van de wettelijk vastgestelde data van indiening van de declaraties. Voor het primair en voortgezet onderwijs geldt dan een aanvaardbaar tijdsverloop van 2 jaar respectievelijk 1,5 jaar.

In totaal gaat het saldo van de nabetalingen en terugontvangsten niet uit boven de 1% van de verstrekte voorschotten.

De stand van de voorschotten per 31-12-1997 wordt als volgt gespecificeerd naar beleidsterrein:

(bedragen x f 1000)

 Openstaand 31-12-1997Openstaand 31-12-1996
17Ministerie algemeen28 34027 866
18Primair onderwijs18 440 52820 211 372
19Voortgezet onderwijs2 597 9537 306 355
20Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie433 842252 359
21Hoger beroepsonderwijs2 8001 500
22Wetenschappelijk onderwijs14 16044 362
23Onderzoek en wetenschapsbeleid47 35068 116
26Overige programmakosten:  
 Apparaatskosten USZO14 48114 481
 Wachtgeld en DOP/VUT1 000
 Arbeidsvoorwaarden1 260
 Internationale betrekkingen20 40526 684
27Cultuur834 2002 694 983
 Onverdeeld (Onderwijsverzorging)328 774317 884
 Subtotaal scholen en instellingen22 762 83330 968 222
 Permanente voorschotten1 3351 335
 Totaal-Generaal22 764 16830 969 557

In het totaalbedrag is een bedrag van f 31,7 miljoen als voorschot verantwoord voor de wachtgeldregeling van OCenW, die door USZO-Zoetermeer wordt uitgevoerd, waarvan de declaraties met accountantsverklaringen 1997 niet tijdig konden worden afgerond.

Hiervan heeft een bedrag van f 23,1 miljoen betrekking op personeel ministerie dat als voorschot is verantwoord onder beleidsterrein 17 en f 7,8 miljoen onder beleidsterrein 22.

De afname van de stand van de openstaande voorschotten voor het primair onderwijs (beleidsterrein 18) wordt verklaard door de overgang naar lumpsum-bekostiging voor de materiële uitgaven per 1 januari 1997.

De afname van de stand van de openstaande voorschotten in het voortgezet onderwijs (beleidsterrein 19) is het gevolg van de overgang naar de lumpsum-bekostiging per 1 augustus 1996. Het bedrag aan openstaande voorschotten heeft betrekking op het eerste halfjaar van 1996. Deze voorschotten zullen in 1998 worden afgerekend.

De toename van de stand van de openstaande voorschotten beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (beleidsterrein 20) wordt verklaard doordat de in 1996 en 1997 verstrekte voorschotten bij het uitvoeren van twee subsidieregelingen alsnog als voorschot zijn vastgelegd.

Het totaal van de openstaande voorschotten cultuur (beleidsterrein 27) is afgenomen met f 1,9 miljard. Dit wordt onder andere veroorzaakt doordat met ingang van 1997 de cultuurdirecties het OCenW voorschottenbegrip hanteren. De betalingen aan cultuurinstellingen worden hierdoor niet meer als voorschot verantwoord.

De stand van de voorschotten per 31-12-1997 wordt als volgt gespecificeerd naar vergoedingsjaar:

(bedragen x f 1000)

 Openstaand 31-12-1997Openstaand 31-12-1996
19905517
19912353 206
19924 72310 441
199327 80656 917
1994316 9601 308 768
1995624 54113 154 276
199613 272 40716 434 097
Subtotaal scholen en instellingen14 246 67730 968 222
19978 516 156
Totaal scholen en instellingen22 762 83330 968 222
Permanente voorschotten1 3351 335
Totaal-Generaal22 764 16830 969 557

De omvang van de oude openstaande voorschotten is relatief beperkt. Ten opzichte van 1996 zijn een groot aantal oude openstaande voorschotten afgewikkeld. Van een onaanvaardbare achterstand in de afrekening van oude jaargangen voorschotten is geen sprake, omdat deze vooral betrekking hebben op langlopende projecten op de verschillende beleidsterreinen.

De komende jaren zal het niveau van de «normale werkvoorraad» afnemen naar een bedrag van circa f 18 miljard, waarvan f 17 miljard voor de personele uitgaven in het primair onderwijs.

Studieleningen (f 5 135 959.000)

Dit betreft de door de productgroep Studiefinanciering van de Informatie Beheer Groep te Groningen verstrekte leningen en voorschotten aan studenten ingevolge de oude regeling studiefinanciering en de nieuwe Wet Studiefinanciering.

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd:

(bedragen x f 1000)

 Openstaand 31-12-1997Openstaand 31-12-1996
Rentedragende leningen4 367 4273 571 590
Renteloze voorschotten664 469769 670
Overige vorderingen104 063112 065
Totaal5 135 9594 453 325

De specificatie van het verloop van de posten rentedragende leningen en renteloze voorschotten is als volgt:

(bedragen x f 1000)

 Rentedragende leningenOpenstaande voorschotten
Openstaande bedragen per 01-01-19973 571 590769 670
Nieuw verstrekt1 225 4949 467
Afgelost– 422 610– 111 174
Correcties en omzettingen– 2 049751
Overige mutaties, buiten invordering en kwijtschelding– 4 998– 4 245
Totaal4 367 427664 469

Voor de bedragen voor rentedragende leningen en renteloze voorschotten geldt de nominale waarde. De werkelijke waarde (uiteindelijk inbaar) hiervan wordt grotendeels beïnvloed door:

– de mate waarin de achterstallige vorderingen studiefinanciering (achterstallig lager recht en aflosbaar gestelde leningen en voorschotten) uit het deurwaarderstraject geïnd kunnen worden;

– het sociaal risico bij de (aflosbaar gestelde) langlopende leningen en renteloze voorschotten in verband met de wettelijk beperkte aflossingstermijnen.

Het bedrag aan achterstallige vorderingen studiefinanciering in het deurwaarderstraject ultimo 1997 bedraagt f 125 miljoen. Daarvan moet een bedrag van f 30 miljoen als mogelijk oninbaar worden beschouwd.

Het bedrag aan aflosbaar gestelde leningen en voorschotten (exclusief deurwaarderstraject) ultimo 1997 bedraagt f 2,4 miljard. Daarvan moet een bedrag van f 204 miljoen als mogelijk oninbaar worden beschouwd.

Debiteuren (f 460 151 000)

De stand van de debiteuren per 31-12-1997 wordt als volgt gespecificeerd naar beleidsterrein en overige onderdelen:

(bedragen x f 1000)

 Openstaand 31-12-1997Openstaand 31-12-1996
17Ministerie algemeen1 684672
18Primair onderwijs6 7416 548
19Voortgezet onderwijs5 3093 227
20Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie6 1414 497
21Hoger beroepsonderwijs5 6175 778
22Wetenschappelijk onderwijs714797
23Onderzoek en wetenschapsbeleid7884 326
24Huisvesting2 8986 430
25Studiefinancieringsbeleid134 418147 460
27Cultuur213 045242 925
    
 Onverdeeld:  
 Internationale betrekkingen604
 Arbeidsvoorwaarden84
 Onderwijsverzorging526485
 Wachtgelden onderwijspersoneel48 59450 481
 Solvabiliteitsbuffer Participatiefonds33 61633 616
 Totaal460 151507 330

De openstaande vorderingen op de onderwijsbeleidsterreinen hebben onder meer betrekking op de afrekeningen van voorschotten.

Het bedrag aan openstaande vorderingen in het hoger beroepsonderwijs (beleidsterrein 21) betreft voor circa f 4 miljoen vorderingen in verband met de wachtgelders, waarvoor de uitvoering is belegd bij USZO.

De openstaande vorderingen studiefinancieringsbeleid (beleidsterrein 25) betreffen voor het overgrote deel nog te ontvangen lesgelden voor een bedrag van f 120 miljoen. Van dit bedrag heeft f 60 miljoen betrekking op het schooljaar 1997/1998.

Het bedrag aan vorderingen in het deurwaarderstraject ultimo 1997 (merendeel is lesgelden) bedraagt circa f 60 miljoen. Daarvan moet een bedrag van f 15 miljoen als mogelijk oninbaar worden beschouwd.

De openstaande vorderingen van Cultuur (beleidsterrein 27) hebben onder meer betrekking op nog te ontvangen omroepbijdragen en STER-gelden van respectievelijk f 57,8 miljoen en f 52,2 miljoen over 1997 en tevens nog te ontvangen middelen in verband met de onttrekking uit de omroepreserve inzake de sportrechten (f 101 miljoen was in 1996 f 143 miljoen).

Het bedrag van f 48,6 miljoen aan openstaande vorderingen wachtgelden onderwijspersoneel betreft ondermeer een bedrag van f 35,8 miljoen aan vorderingen op het participatiefonds (PF) als gevolg van door OCenW teveel betaalde wachtgelduitkeringen in het verleden vóór invoering van het participatiefonds. Een bedrag van f 11,6 miljoen heeft betrekking op in 1995 teveel betaalde FAOP-premies. Voor dit bedrag is een vordering ingesteld op USZO die naar verwachting in 1998 zal worden ontvangen.

De langlopende vordering in verband met de solvabiliteitsbuffer participatiefonds (PF) heeft betrekking op een betaling aan het PF in 1996 ter optimalisering van de liquiditeitspositie van het PF. Bij beeïndiging van het participatiefonds wordt deze vordering direct opeisbaar.

Deelnemingen en leningen (f 0)

In 1997 is het restant van f 6,4 miljoen verrekend van de achtergestelde renteloze lening die in 1992 aan het vervangingsfonds is verstrekt (oorspronkelijk f 55 miljoen). Deze lening is in 5 jaar verrekend met de opslag van 2% op de jaarlijkse voeding van het fonds.

(bedragen x f 1000)

 31-12-199731-12-1996
Deelnemingen06 417
 06 417

Garantieverplichtingen (f 1 627 101 000)

In het verleden zijn instellingen zelfstandig op de kapitaalmarkt leningen aangegaan ter financiering van bouwinvesteringen, onder garantiestelling van het ministerie jegens de geldverschaffers voor de rente en aflossingsverplichtingen. De destijds vigerende garantieregelingen zijn inmiddels niet meer van kracht. Het bedrag van de garantieverplichtingen (nog openstaande rente en aflossingsverplichtingen op lopende leningen) is het maximale risico dat het ministerie ultimo 1997 nog loopt in verband met garantiestellingen op bouwleningen en overige garantieleningen is onderstaand overzicht gespecificeerd opgenomen in vergelijking met ultimo 1996:

(bedragen x f 1000)

 Openstaand 31-12-1997Openstaand 31-12-1996
– Bouwleningen aan academische ziekenhuizen (a.22.05)1 205 2321 243 211
– Bouwleningen aan scholen en instellingen VO (a.24.02)227 819263 698
– Bouwleningen aan scholen en instellingen BVE (a.24.02)83 23496 343
– Bouwleningen aan scholen en instellingen HBO (a.21.05)35 54342 423
– Leningen studiefinanciering (artikel 25.02)2 6253 128
– Garanties Cultuur (artikel 27.05)72 64821 167
Totaal1 627 1011 669 970

Voor de academische ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.

In het hoger beroepsonderwijs (HBO) zijn sinds 1985 geen garanties op bouwleningen meer verstrekt.

In het voortgezet onderwijs (VO) en beroepsonderwijs en volwasseneneductie (BVE) worden eveneens geen garanties op bouwleningen meer verstrekt. Dit in verband met de decentralisatie van de huisvesting VO en de OKF-operatie BVE.

De meeste van deze leningen hebben een looptijd van gemiddeld 25 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2013 volledig hebben plaatsgevonden.

De post leningen studiefinanciering is gebaseerd op de waardering van de uitstaande schuld inclusief de rente volgens de opgave van de desbetreffende bankinstellingen.

De uitstaande garanties bij Cultuur zijn verantwoord voor ruim f 72 miljoen. Hiervan betreft f 28,5 miljoen garanties onder de indemniteitsregeling (kosten van de verzekering van tentoonstelling) en f 33,6 miljoen door het Nationaal Restauratiefonds.

Verplichtingen (f 20 388 422 000)

In de artikelsgewijze toelichting van dit jaarverslag is op artikelniveau een specificatie van de aangegane verplichtingen 1997 opgenomen.

De opbouw van de stand van de aangegane verplichtingen kan als volgt worden weergegeven:

(bedragen x f 1000)

Stand 1 januari 199719 615 326
Correcties op de beginstand5 561
 19 620 887
Aangegaan in 199738 439 757
Tot betaling gekomen in 199737 672 222
Stand 31 december 199720 388 422

De specificatie van de stand van de aangegane verplichtingen per artikel is hieronder opgenomen.

ArtikelOmschrijvingBedragen x f 1000
17Ministerie algemeen 
17.06Personeel en materieel ministerie23 567
17.07Personeel en materieel IB-Groep0
17.08Personeel en materieel inspectie van het onderwijs434
17.09Personeel en materieel adviesraden– 40
   
18Primair onderwijs 
18.01Personele uitgaven0
18.02Materiële uitgaven2 493
18.03Onderwijsverzorging101 111
18.05Overige uitgaven34 210
   
19Voortgezet onderwijs 
19.01Personele uitgaven4 070 531
19.02Materiële uitgaven488 525
19.03Onderwijsverzorging104 198
19.05Overige uitgaven12 422
   
20Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 
20.01Personele en materiële uitgaven3 319 181
20.03Overige uitgaven16 561
20.04Huisvesting368 854
   
21Hoger beroepsonderwijs 
21.01Personele en materiële uitgaven1 896 808
21.03Rechtspositionele uitkeringen0
21.04Overige uitgaven235 154
21.05Huisvesting366 163
   
22Wetenschappelijk onderwijs 
22.01Universiteiten4 997 824
22.02Instituten internationaal onderwijs en onderzoek97 186
22.03Overige instituten hoger onderwijs122 799
22.04Rechtspositionele uitkeringen0
22.05Garanties voor rente en aflossing investeringen academische ziekenhuizen0
22.06Overige uitgaven134 688
   
23Onderzoek en wetenschapsbeleid 
23.01Instellingen voor onderzoek en wetenschapsbeoefening1 087 173
23.04Coördinatie wetenschapsbeleid50 813
   
24Huisvesting 
24.01Huisvesting primair onderwijs0
24.02Huisvesting voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs en volwasseneneducatie0
   
25Studiefinancieringsbeleid 
25.01Studiefinanciering0
25.02Garanties rentedragen leningen0
   
26Overige programma-uitgaven 
26.01Bemiddeling wachtgelders83
26.02Overige rechtspositionele uitkeringen0
26.03CASO, vakbondsfaciliteiten en voorzieningen13 899
26.05Internationale betrekkingen2 499
26.06Loonbijstelling0
26.07Prijsbijstelling0
26.08Centraal beheerde middelen0
26.09Emancipatie-activiteiten0
   
27Cultuur 
27.01Kunsten1 371 995
27.02Bibliotheken, letteren en Nederlandse Taalunie195 889
27.03Cultuurbeheer1 042 414
27.04Media215 394
27.05Garanties van rente en aflossing van leningen0
27.07Overige uitgaven15 594
 Totaal20 388 422

Saldo sluitrekeningen (f 6 344 755 000)

Het saldo sluitrekeningen is als volgt opgebouwd:

(bedragen x f 1000)

 Bedrag 31-12-1997Bedrag 31-12-1996
Sluitrekeningen inzake:   
Voorschotten22 764 16830 969 557
Verplichtingen– 20 388 422– 19 615 326
Studieleningen5 135 9594 453 325
Garantieverplichtingen– 1 627 101– 1 669 970
Debiteuren460 151507 330
Deelnemingen en leningen6 417
Totaal6 344 75514 651 333

BIJLAGE 2

MISBRUIK EN ONEIGENLIJK GEBRUIK VAN REGELINGEN

1. Inleiding

De wet- en regelgeving voor een belangrijk gedeelte van de uitgaven en ontvangsten is gevoelig voor misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O) door derden. Dit is onvermijdelijk omdat het ministerie gegevens van die derden (belanghebbenden) moet gebruiken voor het bekostigen van instellingen en het verstrekken van beursen e.d. Een goed voorlichtings-, controle-, en sanctiebeleid neemt echter het grootste deel weg van de risico's als gevolg van de M&O-gevoeligheid van de wet- en regelgeving.

Hieronder zijn de belangrijkste situaties aangegeven waarbij de M&O-gevoeligheid van wet- en regelgeving niet of niet geheel kan worden weggenomen door een goed voorlichtings-, controle-, en sanctiebeleid.

2. Basisonderwijs

Het grootste deel van de uitgaven is M&O-gevoelig. Het belangrijkste, niet afgedekte, risico betreft het toekennen van formatie aan basisscholen op grond van leerlinggewichten. Het financiële effect hiervan is ongeveer f 400 miljoen per jaar. Het leerlinggewicht is afhankelijk van de opleiding van de ouders, hun beroep en het land van herkomst. De directeur van de basisschool kent de gewichten toe, op basis van de gegevens die de ouders verstrekken. Deze gegevens worden tot nu toe bij de ouders niet geverifieerd. Redenen daarvoor zijn gelegen in privacy- en doelmatigheidsaspecten. Het niet-hebben van een opleiding is bovendien niet controleerbaar.

De medio 1997 afgeronde inventarisatie van M&O-risico's heeft tot een aantal voorstellen geleid om regelgeving en controlebeleid aan te passen. Een deel daarvan is in uitvoering genomen. Het ministerie stelt het aanpassen van de gewichtenregeling afhankelijk van de uitkomsten van een onderzoek naar deze regeling. Eventuele aanpassing van de gewichtenregeling kan ook andere M&O-risico's beperken.

3. Speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs

Het toekennen van formatie aan scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs is voor een deel gebaseerd op het aantal leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond. Het financiële effect hiervan is ongeveer f 40 miljoen per jaar. De juistheid van de toekenning kan niet objectief aan de hand van bewijsstukken worden vastgesteld. Het ministerie overweegt voor te schrijven dat de leerlingenadministratie een document moet bevatten waarmee de juistheid van gegevens van leerlingen en hun ouders kan worden aangetoond.

4. Voortgezet onderwijs

Een school voor voortgezet onderwijs heeft aanspraak op extra formatie om onderwijsachterstanden te bestrijden van leerlingen uit culturele minderheidsgroepen. In 1997 is hiervoor ongeveer f 88 miljoen uitgegeven. Het ministerie heeft, om mogelijk misbruik en oneigenlijk gebruik te beperken, de regelgeving in 1996 en 1997 aangescherpt door voor te schrijven dat de leerlingenadministratie een document moet bevatten waarmee de juistheid van gegevens van de leerlingen en hun ouders kan worden aangetoond. Daarmee is het M&O-risico aanzienlijk beperkt.

5. Tegemoetkoming ziektekosten

In diverse begrotingsartikelen is in totaal circa f 350 miljoen voor de tegemoetkoming van ziektekosten opgenomen. Dit bedrag betreft het departementale personeel en het personeel in het primair onderwijs. De tegemoetkoming is van diverse factoren afhankelijk, onder meer de aanspraken op gelijksoortige regelingen, de aard van de verzekering, de ontvangen uitkering van de partner en de gezinssamenstelling. De aanvrager van de tegemoetkoming verstrekt deze gegevens. Sinds enige jaren wordt een intensief controle- en sanctiebeleid gevoerd. Daarmee is het risico van het betalen van te hoge tegemoetkomingen aanzienlijk beperkt.

6. Studiefinanciering

Uitwonende studenten

In 1997 is ongeveer f 900 miljoen aan toelagen voor uitwonende studenten uitgegeven. De mogelijkheden om de woonomstandigheden van studenten te controleren zijn beperkt. Het percentage misbruik en oneigenlijk gebruik is op basis van de onderzoeksuitkomsten niet precies te berekenen. De minimale omvang over 1996 is vastgesteld op ongeveer 0,6 procent (f 5 miljoen); daarnaast is voor ongeveer 2,9 procent (f 26 miljoen) geen volledige zekerheid verkregen dat betrokkenen inderdaad uitwonend zijn geweest. De onderzoeksuitkomsten over 1997 komen medio 1998 beschikbaar.

Kinderen vallend onder de wet tegemoetkoming studiekosten

Het recht op aanvullende beurs van studenten is gebaseerd op de hoogte van de ouderlijke bijdrage. De ouderlijke bijdrage is mede afhankelijk van het aantal kinderen, dat valt onder de wet tegemoetkoming studiekosten. Een sluitende controle-systematiek is hiervoor niet te ontwikkelen, omdat het registreren van de school niet in alle gevallen noodzakelijk is en controle op individuele basis economisch niet haalbaar is.

De omvang van de uitbetaalde toelagen is niet goed te bepalen, aangezien deze door meerdere factoren wordt beïnvloed. De minimale omvang van het percentage misbruik en oneigenlijk gebruik over 1996 is vastgesteld op ongeveer 0,6 procent van het aantal kinderen waarvan de ouders opgeven dat zij als vallen onder de wet tegemoetkoming studiekosten; daarnaast is voor ongeveer 1,2 procent geen volledige zekerheid verkregen dat deze kinderen daadwerkelijk onder de wet tegemoetkoming studiekosten vallen. De onderzoeksuitkomsten over 1997 komen medio 1998 beschikbaar.

Partner met inkomen

Het inkomen van de partner is mede bepalend bij het terugbetalen van de studietoelage. Het is maatschappelijk niet aanvaardbaar en economisch niet haalbaar om vast te stellen of de (ex-)studerende een partner heeft of niet.

7. Tegemoetkoming studiekosten

Partner met inkomen

In 1997 is f 287 miljoen uitgegeven aan tegemoetkoming studiekosten voor minderjarigen. De hoogte van de tegemoetkoming is onder andere afhankelijk van de inkomens van de verzorgende ouder/wettelijke vertegenwoordiger en diens eventuele partner in een peiljaar. De aanvrager moet een eventuele partner vermelden op het aanvraagformulier. Het is maatschappelijk niet aanvaardbaar en economisch niet haalbaar om vast te stellen of de aanvrager een partner heeft of niet.

Inkomen van aanvrager

In 1997 is f 4 miljoen uitgegeven aan de tegemoetkoming van studiekosten voor deeltijdstudenten. De hoogte van de tegemoetkoming is onder andere afhankelijk van het inkomen van de aanvrager in de drie maanden voorafgaande aan de studie. Door het criterium van drie maanden is een gegevensuitwisseling met de belastingdienst geen effectief controlemiddel. Wel moet de aanvrager bij het opgegeven inkomen een verklaring van de werkgever overleggen.

Overige M&O-risico's

In 1997 is de M&O-inventarisatie afgerond. In deze inventarisatie is een beperkt aantal aanvullende aspecten onderkend met een M&O-risico. Het betreft de Nederlandse nationaliteit van de aanvrager, het wettelijk vertegenwoordiger zijn van de aanvrager en de uitwonende situatie van de student.

Voor de kwantificering van deze risico's heeft de IB-Groep controle-acties gestart, die in de eerste helft van 1998 worden afgerond.

8. Cultuur

In 1997 heeft de rijksdienst voor de monumentenzorg f 79 miljoen aan subsidies verstrekt in het kader van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten. Ondernemers die BTW in vooraftrek brengen, ontvangen geen subsidie voor dat deel van de restauratiekosten. Daarbij is er een beperkt risico van misbruik en oneigenlijk gebruik van de regeling. De rijksdienst voor de monumentenzorg beoordeelt dit aspect op basis van de eigen verklaring van de eigenaar-ondernemer. In 1997 heeft de rijksdienst voor de monumentenzorg in samenwerking met de belastingdienst een controle op deze opgaven uitgevoerd. In 1998 komen de resultaten van deze actie beschikbaar.

9. Inkomenscontroles

De hoogte van diverse uitkeringen en toekenningen – zoals studiefinanciering en tegemoetkoming studiekosten – kan afhankelijk zijn van opgaven over inkomens. In principe worden deze opgaven in een later stadium bij de belastingdienst geverifieerd en is de onzekerheid slechts van tijdelijke aard. Omdat in toenemende mate reeds voorafgaande aan de toekenning inkomensgegevens via de belastingdienst worden verkregen neemt de omvang van de tijdelijke onzekerheid af.

BIJLAGE 3A

FINANCIËLE VERANTWOORDING CENTRALE FINANCIËN INSTELLINGEN

1. Algemeen

Opgedragen werkzaamheden

Sinds 1 januari 1996 is Cfi het agentschap van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Cfi voert de volgende taken uit:

• Cfi zorgt voor de rechtmatige en doelmatige distributie van financiële middelen aan instellingen voor onderwijs, onderzoek en verzorging die door de minister van OCenW worden bekostigd. Cfi doet dit op basis van wet- en regelgeving.

• Cfi verzamelt instellingsgerelateerde gegevens, beheert deze gegevens en stelt ze beschikbaar voor de ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van beleid.

• Cfi voert overige opgedragen taken uit, zoals de comptabele functie voor de apparaatsuitgaven van het Bestuursdepartement.

Als missie geldt:

Cfi wil een efficiënte organisatie zijn, die op kwalitatief verantwoorde wijze standaardoverheidsregelingen uitvoert en informatie verzorgt voor beleid en bekostiging. Daarnaast voert Cfi discretionair maatwerk uit, waarbij evenwel zoveel mogelijk standaarden en normen worden gezocht.

Beoogde doelmatigheidsverbeteringen en prikkels

Met betrekking tot de nagestreefde doelmatigheidsverbeteringen kan het volgende worden opgemerkt:

De geplande downsizing van de grote systemen overlapt in doorlooptijd gedeeltelijk de noodzakelijke activiteiten in het kader van het millenniumvraagstuk en de implementatie van de euro. Om onnodige inspanningen en kosten te voorkomen, is in het najaar van 1997 besloten de drie afzonderlijk geplande trajecten in samenhang te organiseren. Daardoor zal de geplande vervanging van systemen nu op een later moment plaatsvinden.

De in 1997 nagestreefde efficiencyverbetering van de infrastructuur van de werkprocessen is vooral gerealiseerd door de implementatie van de vereenvoudigde Londo-bekostiging.

Grondslagen bij de verantwoording

De waarderingsgrondslagen zijn ten opzichte van de openingsbalans ongewijzigd gebleven en luiden:

• De baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop zij betrekking hebben.

• Voor zover niet anders vermeld worden de activa en passiva verantwoord tegen nominale waarde (inclusief BTW).

• Materiële vaste activa worden gewaardeerd tegen aanschaffingsprijs onder aftrek van afschrijvingen.

• Op materiële activa wordt afgeschreven op basis van de aanschaffingsprijs. Afschrijvingen vinden plaats op basis van de geschatte gebruiksduur. Daarbij wordt rekening gehouden met een eventuele restwaarde. De afschrijvingstermijn voor meubilair bedraagt 10 jaar, voor bedrijfsprocesondersteunende systemen 5 jaar, voor hardware, kantoorautomatisering en bedrijfssoftware 3 jaar.

• De debiteuren en crediteuren worden tegen nominale waarde opgenomen. Indien noodzakelijk wordt de nominale waarde van de debiteuren verminderd.

2. Balans per 31 december 1997 (voor verwerking resultaat)

(bedragen x f 1000)

 31-12-9731-12-96
Activa:   
Installaties en inventaris8 29311 918
Debiteuren6 58610 531
Nog te ontvangen 146
Vooruitbetaalde kosten112  
Liquide middelen25 44717 608
Totaal activa40 43840 203
Passiva:   
Agentschapsvermogen   
– algemene reserves14 35415 628
– bestemmingsreserves6 054  
– saldo exploitatie boekjaar4 1834 739
Voorzieningen6 72511 694
Crediteuren4 1383 353
Nog te betalen4 9844 789
Totaal passiva40 43840 203

2.1 Toelichting op de individuele balansposten

Activa

Installaties en inventaris f 8,3 mln.

Het verloop van de actief post installaties en inventaris is:

(bedragen x f 1 miljoen)

 Bedrijfsproces ondersteunende systemenHardwareMeubilairKA en bedrijfssoftwareTotaal
Historische aanschafprijs15,43,43,14,326,2
Cumulatieve afschrijvingen9,01,90,23,214,3
Boekwaarde 1/1/976,41,52,91,111,9
Mutaties boekjaar 1997:     
Investeringen0,90,70,30,12,0
Afschrijvingen3,60,90,6*0,55,7
Totaal mutaties– 2,7– 0,2– 0,3– 0,4– 3,6
Aanschafprijs16,34,13,44,428,2
Cumulatieve afschrijvingen12,62,80,83,719,9
Boekwaarde 31/12/973,71,32,60.78,3

* In overleg met het Bestuursdepartement heeft een inhaalafschrijving van f 0,3 miljoen plaatsgevonden.

Debiteuren f 6,6 mln.

De post debiteuren is samengesteld uit: flankerend beleid Decentralisatie Huisvesting (f 3,4 miljoen), vakantietoeslag (juni t/m dec 1997) (f 2,1 miljoen), tegemoetkoming ziektekosten (f 0,4 miljoen), Participatiefonds (f 0,6 miljoen) en Overige vorderingen (f 0,1 miljoen).

Vooruitbetaalde kosten f 0,1 mln.

De post vooruitbetaalde kosten is samengesteld uit: bijdrage schooldomein (f 61 900,–), leasecontract (f 30 600,–) en cursusgelden (f 19 500,–).

Liquide middelen f 25,4 mln.

Het betreft hier het saldo van de rekening courant bij de Rijks Hoofdboekhouding (f 25,4 miljoen) en het saldo van de kas (inclusief waardebonnen) per 31 december 1997.

Passiva

Algemene reserve f 14,3 mln.

Het verloop kan als volgt worden weergegeven:

(bedragen x f 1 miljoen)

Stand 1/1/9715,6
Bij: investeringsbijdrage Brin Broi0,7
Overboeking naar bestemmingsreserve Gefis– 2,0
Stand 31/12/97 voor winstbestemming14,3

Bestemmingsreserve f 6,1 mln.

De post bestemmingsreserve is als volgt opgebouwd:

(bedragen x f 1 miljoen)

Stand 1/1/97:    
Bestemmingsreserve Opleidingen1,2   
Bestemmingsreserve projecten. 19960,9   
Bestemmingsreserve GEFIS2,0  
Stand 1/1/97 na winstbestemming 4,1  
Toevoeging algemene reserve GEFIS 2,0 
Stand 31/12/97 voor winstbestemming  6,1

Voorzieningen f 6,7 mln.

Het verloop van de balanspost voorzieningen kan als volgt worden verklaard:

(bedragen x f 1 miljoen)

VoorzieningenBeginstand 1–1-97OnttrekkingenDotatiesEindstand 31-12-97
Flankerend beleid8,74,404,3
Wachtgelden0,80,70,80,9
Nazorg Infra2,21,90,71
Loonkostensubsidies  0,50,5
Totaal11,77,02,06,7

De dotaties worden in de toelichting op de rekening van baten en lasten verklaard.

Crediteuren f 4,1 mln.

Het betreft hier de nog te betalen facturen voor diensten die verleend zijn in 1997. Deze post is als volgt opgebouwd: uitzendkrachten (f 0,4 miljoen), RCC (f 0,6 miljoen), automatisering (f 2,5 miljoen) en diversen (f 0,6 miljoen).

Nog te betalen f 5,0 mln.

Dit betreft: vakantiegeld (f 2,1 miljoen), IZK (f 0,4 miljoen), wachtgeld USZO (f 0,2 miljoen), nog niet ontvangen facturen (f 1,7 miljoen) en diversen (f 0,6 miljoen).

3. Rekening van baten en lasten 1997

(bedragen x f 1000)

 Oorspronkelijk vastgestelde begrotingRealisatie 1997Slotwetmutaties
Baten   
Opbrengst bestuursdepartement82 80089 1006 300
Opbrengst werken voor derden2002 6212 421
Bijzondere baten0563563
Rentebaten100594494
Totaal baten83 10092 8789 778
    
Lasten    
Personele lasten41 60047 6536 053
Materiële lasten35 20033 334– 1 866
Afschrijvingen5 5005 665165
Dotaties voorzieningen8002 0431 243
Totale lasten83 10088 6955 595
Verschil tussen baten en lasten04 1834 183
Bestemmingsreserve Gefis  – 1 000
    
Saldo  3 183
    
Verdeling cf. organisatieregeling Cfi    
• 25% bestuursdepartement  1 183
• 75% Cfi (met een max van 2000)  2 000
    
Bestemming aandeel Cfi:    
• Naar algemene reserve  2 000

3.1 Toelichting op de individuele posten uit de rekening van baten en lasten

Baten

Opbrengst bestuursdepartement f 89,1 mln.

Het verschil in opbrengst tussen de stand ontwerp rijksbegroting en de realisatie ultimo 1997 is als volgt:

(bedragen x f 1000)

Omschrijving1997
Oorspronkelijke begroting 199782 800
  
Technische mutaties2 354
Uitkristallisering scheiding Cfi en OCenW200
Mutaties in de orderportefeuille3 746
Realisatie 199789 100

De technische mutaties bestaan onder andere uit algemene salarismaatregelen, prijscompensatie en een correctie op het onderzoeksbudget uit de rijksbegroting 1996.

Op de initiële scheiding tussen het agentschap Cfi en het ministerie van OCenW van 1 januari 1996 heeft in de loop van 1997 nog een mutatie plaatsgevonden. Zo is in 1997 het budget voor kantoorartikelen structureel aan het budget van Cfi toegevoegd.

In 1997 hebben ook mutaties in de orderportefeuille van Cfi plaatsgevonden ten opzichte van de rijksbegroting 1997. Voorbeelden hiervan zijn het leveren van de juridische ondersteuning voor de OCenW-bezwaarschriftencommissie, het project verbetering leerlingwezen en de financiering van de projectwerkzaamheden van het onderwijsnummer.

Het agentschap Cfi voert een financiële administratie op basis van het baten en lastenstelsel, het moederdepartement voert een financiële administratie op basis van het kasstelsel. Door deze andere uitgangspositie verschilt het totaal van de baten van Cfi in 1997 met het totaal van de uitgaven aan Cfi in de apparaatskostenbegroting van het ministerie van OCenW.

Het verschil tussen de baten voor Cfi en de uitgaven van het bestuursdepartement in 1997 is als volgt te herleiden:

(bedragen x f 1000)

Omschrijving1997
Baten bestuursdepartement89 100
  
Aflossing vordering Flankerend Beleid DI-impuls2 000
Investeringsbijdrage Brin-Broi724
Vooruitontvangen in 1996– 250
Afrondingsverschil2
Kasstroom OCenW91 576

Flankerend Beleid DI-impuls: de vordering betreft de voorziening die in 1994 is getroffen voor de verwachte uitgaven aan de decentralisatie van de huisvestingstaken.

De investeringsbijdrage Brin-Broi betreft de ontwikkelingsbijdrage van het moederdepartement aan de tweede release van het systeem Brin-Broi (Basis registratie instellingen en Basis Registratie onderwijs inhoud) dat door Cfi van de IB-Groep is overgenomen.

De vooruitontvangst betreft de eind 1996 ontvangen vergoeding voor het project verbetering leerlingwezen.

Opbrengst derden f 2,6 mln.

De opbrengst van derden is als volgt opgebouwd:

(bedragen x f 1000)

AfnemerscategorieOorspronkelijke ramingRealisatie 1997Slotwet
Participatiefonds02 4002 400
Informatievoorziening20022121
Totaal2002 6212 421

Bijzondere baten f 0,6 mln.

De bijzondere baten zijn ontstaan door de vrijval van de te hoog ingeschatte balanspost «nog te betalen» in 1996.

Rente baten f 0,6 mln.

Doordat het saldo van de rekening courant bij de Rijkshoofdboekhouding in 1997 gemiddeld hoger lag dan voorzien in de Rijksbegroting, ontving Cfi over 1997 f 0,5 miljoen meer rentebaten.

Lasten

Personele lasten f 47,7 mln.

De stijging van de personele lasten in 1997 ten opzichte van de rijksbegroting 1997 wordt voornamelijk veroorzaakt door een vergrote inzet van tijdelijk personeel. Deze inzet bleek noodzakelijk, doordat Cfi in 1997 meer werk heeft uitgevoerd dan in de rijksbegroting geraamd was. De personele lasten kunnen als volgt gespecificeerd worden:

(bedragen x f 1 miljoen)

 1997
Vast personeel35,558
Tijdelijk personeel2,540
Uitzendkrachten6,486
Overige personele lasten3,069
Totaal personele lasten47,653

Materiële lasten f 33,3 mln.

In 1997 is voor het opstarten en uitvoeren van grote veranderingsprojecten een hoger beroep gedaan op externe ondersteuning dan geraamd was in de rijksbegroting 1997. Uiteindelijk is er in 1997 toch een beperkte onderschrijding, doordat de kosten van het beheer en het onderhoud van de automatisering, met name de overige materiële lasten, lager uitvielen dan was voorzien.

(bedragen x f 1 miljoen)

 1997
Externen7,678
Exploitatie automatisering12,945
Ontwikkeling automatisering9,445
Organisatiekosten3,266
Totaal materiële lasten33,334

Afschrijvingen f 5,7 mln.

De afschrijvingskosten zijn toegelicht bij de balanspost Installaties en inventaris.

Dotaties voorzieningen f 2,0 mln.

In 1997 is een voorziening getroffen ter grootte van de verwachte financiële consequenties van na 1 januari 1998 te verrichten betalingen aan het in 1997 ontslagen personeel. Daarnaast bleek het noodzakelijk een aanvullende dotatie te verzorgen op de in 1996 gevormde voorziening nazorg Infra. Conform het advies van de Departementale Accountantsdienst heeft Cfi ter dekking van de in 1998 en volgende jaren te betalen loonkostensubsidies in 1997 een voorziening gevormd.

In 1997 zijn aldus de volgende dotaties aan voorzieningen gepleegd:

(bedragen x f 1000)

 1997
Wachtgelden800
Nazorg Infra747
Loonkostensubsidies496
Dotaties voorzieningen in 19972 043

4. Rekening van kapitaal uitgaven en -ontvangsten 1997

(bedragen x f 1000)

 Oorspronkelijk vastgestelde begrotingRealisatie 1997Slotwetmutatie
Totale kapitaaluitgaven5 8002 038– 3 762
uitgave overige kapitaalgoederen5 8002 038– 3 762
    
Totale kapitaalontvangsten6 5006 389– 111
investeringsbijdrage moederdepartement70072424
afschrijvingen5 8005 665– 135

4.1 Toelichting op de rekening van kapitaaluitgaven en -ontvangsten

De kapitaalontvangsten laten in 1997 het volgende beeld zien:

(bedragen x f 1 miljoen)

1997realisatie
Afschrijvingen5,665
Investeringsbijdrage Brin-Broi724
Totale kapitaalontvangsten6,389

De onderuitputting op de kapitaaluitgaven wordt veroorzaakt door:

• Het conform het advies van de Departementale Accountantsdienst toerekenen van de uitgaven van de projecten WRFO en VELO aan de exploitatie . Deze uitgaven waren in de rijksbegroting 1997 als investering gekenmerkt.

• Het later opstarten van diverse investeringen in afwachting van het eind 1997 gereedgekomen meerjarig investeringsplan Cfi.

• Het koppelen van diverse investeringen in verband met euro, millennium, waardoor een vertraging is opgelopen.

De realisatie van het investeringsplan 1997 laat het volgende beeld zien:

(bedragen x f 1 miljoen)

1997realisatie
Bedrijfsproces ondersteunende systemen0,898
Hardware0,707
Meubilair0,289
Kantoorautomatisering en bedrijfssoftware0,144
Totaal2,038

5. Kasstroomoverzicht

Het saldo op de rekening courant van de rijkshoofdboekhouding van het ministerie van Financiën bedroeg op 1 januari 1998 f 17,6 miljoen. Dit saldo bedraagt per 31 december f 25,4 miljoen.

Het kasstroomoverzicht over 1997 is als volgt:

(bedragen x f 1000)

Liquide middelen 1 januari 17 608
saldo baten en lasten4 183  
gecorrigeerd voor afschrijvingen5 665 
gecorrigeerd voor mutaties voorzieningen– 4 969 
gecorrigeerd voor mutaties in werkkapitaal*4 274  
Kasstroom uit operationele activiteiten 9 153
   
investeringen: uitgaven overige kapitaalgoederen– 2 038  
Kasstroom uit investeringsactiviteiten – 2 038
   
investeringsbijdrage departement724  
Netto kasstroom uit financieringsactiviteiten 724
Liquide middelen 31 december 25 447

* Conform de organisatieregeling Cfi is 25% van het exploitatiesaldo 1996 teruggevloeid naar het Bestuursdepartement

6. Kwaliteit van de productcategorieën

De door Cfi geleverde kwalitatieve prestaties in 1997 zijn de volgende:

Producten met bijbehorende prestatie-indicatorenRealisatieDoel 1997
Uitvoering van regelingen  
– % beroepen, waarvoor wordt geschikt of dat wordt verloren0,61 %0,35 %*
– positief oordeel AD bij controle van de Cfi jaarrekeningPMja
– % tijdig genomen beslissingen ten opzichte van het totaal aantal genomen beslissingen70 %90 %
– oordeel bestuursdepartement over het Cfi jaarverslag 1996goedgoed
   
Informatievoorziening aan het veld  
– % schriftelijke klachten ten opzichte van het totaal aantal beslissingen0,1 %0,1 %
– % ingestelde beroepen tegen genomen beslissingen1,48 %1,75 %**
– kwalitatief oordeel metrix, scholenpanels en interviewsgoed7
   
Informatievoorziening aan het ministerie  
– positief oordeel velddirecties bij evaluatie protocoljaja
– levering informatie conform overeengekomen tijdpadenjaja
   
Comptabele functie voor apparaatsuitgaven ministerie  
– Positieve managementletter over functioneren comptabele afdeling CfiPMja

* De norm werd in het eerste kwartaal 1997, in overleg met het bestuursdepartement bijgesteld naar 0,35 % ( in de rijksbegroting stond nog 0,2%).

** De in de rijksbegroting opgenomen norm (0,9%) was niet gecorrigeerd voor de aantallen van de bezwaarschriften commissie OCenW. Derhalve is in 1997 de norm, in overleg met het bestuursdepartement bijgesteld tot 1,75%.

Toelichting

% beroepen, waarvoor wordt geschikt of die worden verloren

Met deze indicator wordt beoogd duidelijk te maken wat de kwaliteit is van de beschikkingen die Cfi uitstuurt. Naarmate er meer «geschikt» wordt of beroepen worden verloren, kan de gemiddelde kwaliteit van de beschikkingen (en de eventuele regelgeving daaronder) als lager worden beschouwd.

Hoewel onder meer een opschoningsactie bij de beroepen en de bezwaarschriften in de loop van 1997 heeft geleid tot een steeds beter resultaat, is deze indicator niet gehaald.

% tijdig genomen beslissingen ten opzichte van het totaal aantal genomen beslissingen

De norm op deze prestatie indicator lijkt niet gehaald. Uit een in het derde kwartaal uitgevoerde analyse bleek dat er enkele onvolkomenheden zitten in de wijze waarop het postregistratiesysteem wordt bevraagd. Met name bij de bulkprocessen blijkt het aantal afgehandelde aanvragen niet juist te worden meegenomen. Bovendien blijkt de wijze waarop verlengingsberichten worden verwerkt voor verbetering vatbaar. Het is niet mogelijk gebleken om de wijze van gegevensverzamelen voor dit vierde kwartaal aan te passen. Naar verwachting zullen de geconstateerde onvolkomenheden in het eerste kwartaal 1998 worden opgelost.

% ingestelde beroepen/ bezwaren ten opzichte van het totaal aantal genomen beslissingen

Deze indicator zegt iets over de helderheid van getroffen beschikkingen. Naarmate meer beroepen of bezwaarschriften worden ontvangen, wordt de motivering en/of de «aanvaardbaarheid» van de beschikking als kwalitatief minder beschouwd.

Kosten en volume van de productcategorieën

Hieronder wordt ingegaan op de kengetallen over volumes en kosten van de agentschapsproducten.

Agentschapsproducten (kosten in f 1 miljoen)Realisatie 1997Oorspronkelijke begroting 1997Realisatie 1996Volume kengetallen
Reguliere bekostiging43,341,047,7  
 74 10787 00082 674aangegane verplichtingen
 8 6787 5006 993correspondentie
     
Niet-reguliere bekostiging16,215,516,7  
 56 12044 00041 156aangegane verplichtingen
 2 4631 8001 745correspondentie
     
Niet-bekostigingsbeslissingen12,410,511,7  
 4933501 629beroepen
 1 4321 650360bezwaarschriften
 5867001 418correspondentie
     
Info-voorziening bestuursdep6,54,85,8  
 101010afnemende diensten
     
Informatievoorziening veld8,57,97,9 
 86 26272 00090 934telefoongesprekken
 3945gele katernen
     
Info/gegevenslevering derden2,82,62,8  
 842600737leveringen
     
Uitvoering regeling derden2,42,2  
 4 2175 545instroomtoetsen
 168150bezwaarschriften
     
Comptabele functie APK0,80,9  
 43 96625 00041 442betalingen

Toelichting

Aangegane verplichtingen

Een verdere daling ten opzichte van 1996 in het aantal aangegane verplichtingen bij de reguliere bekostiging treedt onder meer op door het beëindigen van de huisvestingstaak bij Cfi.

Het aantal aangegane verplichtingen bij de niet-reguliere bekostiging daarentegen stijgt uit boven de norm. Met name bij het Voortgezet Onderwijs zijn in het 4e kwartaal 1997 veel aanvullende regelingen uitgegaan die hebben geleid tot evenredig veel administratieve verplichtingen.

Correspondentie

De toename van de correspondentie heeft vooral een boekhoudkundige oorzaak. Door het verbeteren van de postregistratie en de daaraan gekoppelde meetmethode, is gebleken dat de oude inventaris onbetrouwbaar was.

Beroepen/bezwaren

In de oorspronkelijke begroting 1997 zijn de aantallen achter beroepen en bezwaren verwisseld.

Ondanks het feit, dat het met ingang van 1 januari 1997 verplicht is voorafgaand aan een beroep een bezwaarschrift in te dienen, is het aantal bezwaarschriften onder de verwachting gebleven.

Dit wordt onder meer veroorzaakt doordat een in het 1e kwartaal voorziene hausse van (vereenvoudiging londo-) bezwaarschriften tegen de eerste beschikkingen (vervaardigd volgens de vereenvoudigde londo- bekostigingssystematiek) uitbleef.

Het aantal bezwaarschriften met betrekking tot de uitvoering regeling derden (in het managementcontract tussen Cfi en de Bestuursraad geprognosticeerd op 150) is afzonderlijk zichtbaar gemaakt onder het gelijkluidende agentschapsproduct.

Het aantal beroepen overstijgt echter de norm. De overschrijding treedt op als gevolg van beroepen na bezwaar met betrekking tot oude beroepen (die zijn veelal voor 1997 ingesteld, maar hebben OCenW pas in 1997 bereikt).

Telefoongesprekken

Het aantal telefoontjes is in 1997 gedaald ten opzichte van 1996, maar komt nog steeds uit boven de verwachting (veel telefoontjes in het kader van vereenvoudiging londo). Van de vragen die niet tijdens de telefoongesprekken konden worden beantwoord, werd 97% binnen 24 uur afgehandeld.

BIJLAGE 3B

FINANCIËLE VERANTWOORDING RIJKSARCHIEFDIENST

1. Algemeen

Publieksfunctie

Ook in zijn tweede jaar als zelfstandig agentschap constateert de Rijksarchiefdienst een toenemende belangstelling voor zijn dienstverlening. Het aantal bezoekers van de twaalf rijksarchieven steeg in 1997 met 3% naar 139 500. Het fundament om in de toekomst grootschalig digitaal met archieven te gaan werken is verstevigd. Zo werken nu nagenoeg alle rijksarchieven met hulp van vrijwilligers naarstig aan de vervaardiging van een index op alle huwelijken over de periode 1811–1932. Begin 1998 zijn de eerste resultaten, huwelijken uit de provincies Noord-Brabant, Drenthe, Flevoland en Friesland, via het «Net» digitaal beschikbaar gekomen. Deze investering in de nabije toekomst had wel als consequentie dat de ontwikkeling van het digitaal gebruik van informatie in 1997 zelf iets minder snel verliep. Zo liep de ontwikkeling van de eigen website lichte vertraging op.

Collectievorming

Twee speerpunten beheersten in 1997 de collectievorming. Allereerst het stroomlijnen van de verwerving op basis van het besluit om de centrale aansturing vanuit het Algemeen Rijksarchief te organiseren. Daarnaast begon een onderzoek naar de opzet en organisatie van het project Digitale Duurzaamheid, dat begin 1996 gestart werd samen met het ministerie van Binnenlandse Zaken. Aan het eind van het jaar kreeg de Rijksarchiefdienst, samen met de Koninklijke Bibliotheek en een aantal grote gemeente-archieven, uitzicht op een Europese subsidie voor de bouw van een prototype van een digitaal depot voor elektronische publikaties en archieven.

Bestuurlijke vernieuwing

Het zoeken naar samenwerkingsvormen kreeg in 1997 de volle aandacht. De bestuurlijke en organisatorische integratie van gemeente- en rijksarchief Utrecht heeft in het verslagjaar nagenoeg haar beslag gekregen. Ook tekende staatssecretaris Nuis een intentieverklaring voor samenwerking tussen het rijksarchief en de gemeenten Middelburg en Veere in Zeeland. Daarnaast begonnen de onderhandelingen met de gemeente Zwolle en vonden vergelijkbare verkennende gesprekken plaats in diverse andere provincies.

Doelmatigheid

In 1997 is de inspectietaak organisatorisch bij één afdeling gelegd. Deze clustering is om meer dan een reden doelmatiger. Zo is de uitvoering van de taak beter gewaarborgd dan voorheen, toen zij werd gecombineerd met de vorming van de collectie. Daarnaast wordt het mogelijk om de kosten van deze beide processen beter in kaart te brengen.

Bij het behoud van archieven is de verpakkings- en substitutie-operatie van archieven in het licht van het Deltaplan voor het Cultuurbehoud in 1997 voortgezet. De in 1991 voor 2000 geformuleerde doelstellingen lijken gehaald te worden. Daarnaast besloot de dienstleiding met het oog op de toekomst de behoudsactiviteiten op één plek te concentreren. Dat gebeurt tot op heden nog verspreid over het land. Het is de bedoeling dat dit de komende jaren gaat veranderen. Hiermee speelt de Rijksarchiefdienst in op de steeds toenemende mechanisering van het restauratieproces. Het ligt voor de hand dat de aanwezige en mondiaal erkende kennis zo verder kan worden uitgebaat. Clustering van het restauratiewerk draagt er toe bij dat de kosten beter kunnen worden beheerd. Voorts ging de Rijksarchiefdienst van start met het ontwikkelen van een geautomatiseerd model, dat de fysieke staat van de over de verschillende rijksarchieven verdeelde collectie uniform in beeld kan brengen. Al in de eerste helft van 1998 komt dat uniforme beeld van het fysieke welbevinden van de archieven in de depots van de Rijksarchiefdienst beschikbaar.

Bij het financieel beheer deden de in voorgaande jaren ontwikkelde instrumenten voor de interne planning & controlfunctie verdere stappen voorwaarts. De opzet van de administratieve organisatie werd opnieuw beschreven. Ook kwam een systeem voor de personele informatievoorziening beschikbaar.

Resultaat

Het agentschap Rijksarchiefdienst functioneert zoals gezegd nu twee jaar als agentschap. Ook het tweede jaar is afgesloten met een negatief exploitatieresultaat. In 1996 werd ter compensatie van het verlies een investeringsbijdrage ontvangen, waardoor een investeringsreserve kon worden gevormd.

De opbrengsten verkregen van derden stegen naar bijna f 4 miljoen. Dat is bijna 10% van de omzet. Ter vergelijking: in 1995 was dat maar ongeveer 3%.

De stijging van de kosten van salarissen en sociale lasten bleef beperkt. Oorzaak van de stijging was de nieuwe CAO. Hiertegenover staat echter dat de Rijksarchiefdienst in toenemende mate een beroep doet op extra niet-formatieve medewerkers om de gevolgen van de 36-urige werkweek op te vangen en diensten aan derden te kunnen blijven verlenen. Op een formeel bestand van 360 arbeidsplaatsen kampt de Rijksarchiefdienst inmiddels met 40 vacatures.

In het resultaat zijn een aantal incidentele kostenstijgingen opgenomen. Het betreft hier de desinvestering van oude bedrijfsinventaris die nauwelijks nog waarde had (f 900 000,–) en de bijdrage aan de bestuurlijke integratie in Utrecht (f 370 000,–).

2. Algemene grondslagen voor het opstellen van de verantwoording

De algemene grondslagen zijn ten opzichte van het voorgaand boekjaar niet veranderd. Baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop zij betrekking hebben. Voorzover niet anders vermeld worden activa en passiva gewaardeerd tegen nominale waarde, inclusief BTW. De kosten van research & development, waaronder de ontwikkeling van informatiesystemen, worden direct ten laste van het resultaat geboekt.

De exploitatierekening is primair ingericht naar kostencategorieën. In de toelichting is een specificatie van de kosten naar de functies van de Rijksarchiefdienst opgenomen.

3. Grondslagen voor de waardering van activa en passiva en bepaling van het resultaat

Materiële vaste activa

De gebouwen zijn eigendom van de Staat en derhalve niet geactiveerd. Wel geactiveerd wordt de bedrijfsinventaris. De waarde is gebaseerd op een in 1995 door een beëdigd taxateur uitgevoerde waardering op basis van nieuwwaarde, onder aftrek van de reeds afgeschreven bedragen. Deze waardering wordt geïnterpreteerd als de historische uitgaafprijs onder aftrek van de reeds afgeschreven bedragen. Deze activa worden lineair afgeschreven op basis van een geschatte levensduur. Deze waardering geldt ook voor de na deze taxatie aangeschafte inventaris.

Vorderingen

Vorderingen worden gewaardeerd onder aftrek van eventueel noodzakelijke voorzieningen wegens oninbaarheid.

Voorraden

De voorraden zijn tegen kostprijs of lagere opbrengstwaarde gewaardeerd.

Onderhanden werk

Onderhanden projecten die tegen betaling worden uitgevoerd, worden gewaardeerd tegen de directe kosten en, waar mogelijk, tegen de op basis van een urenadministratie toe te rekenen salariskosten. De in rekening gebrachte termijnen zijn hierop in mindering gebracht. Ingeval van te verwachten verlies wordt een voorziening gevormd, die direct op de waardering in mindering wordt gebracht.

Voorzieningen

Voorzieningen worden opgenomen als er in het boekjaar voorzienbare en calculeerbare risico's voor de toekomst ontstaan. Een voorziening onderhoud is vooralsnog niet opgenomen, ervan uitgaande dat elders in de rijksbegroting voldoende middelen zijn opgenomen voor het meerjarenprogramma planmatig onderhoud.

Resultaat

Het resultaat wordt bepaald als het verschil tussen opbrengsten en kosten, toe te rekenen aan het jaar waarop zij betrekking hebben. Het resultaat is bepaald vóór resultaatbestemming. De vergelijkende cijfers over voorgaand boekjaar zijn aan deze verantwoordingswijze aangepast. De kosten van vakantiegeld en wachtgelden worden verantwoord in het jaar dat zij betaald worden. Ultimo boekjaar wordt de verplichting aan het personeel inzake vakantiegeld niet gepassiveerd.

Over niet bestede delen van in de bijdrage geoormerkte bedragen wordt in overleg met het departement, ingevolge de verantwoording van managementcontract, besloten deze als bestemmingsreserve onder het agentschapsvermogen op te nemen. Investeringsbijdragen worden afzonderlijk in de staat van kapitaaluitgaven en -ontvangsten verantwoord en tevens als onderdeel van het saldo lopend boekjaar in de mutatie van het agentschapsvermogen opgenomen.

4. Balans per 31 december 1997

(bedragen x f 1 000)

 31-12-199731-12-1996
Activa:   
Materiële vaste activa19 02620 202
   
Vlottende activa   
Voorraden:   
– Onderhanden werk– 566– 778
– Voorraden materialen15698
Vorderingen:   
– Debiteuren1 082671
– Vordering ministerie0142
– Overige vorderingen en overlopende activa1 3011 005
Liquide middelen:   
– Rekening-courant RHB1 1811 124
– Overige liquide middelen4013
Totaal activa22 21922 477
Passiva   
Agentschapsvermogen:  
– Algemene reserve19 07818 627
– Bestemmingsreserve7680
– Saldo lopend boekjaar– 1 4311 509
   
Voorzieningen00
   
Schulden op korte termijn:  
– Crediteuren en diskettebetalingen2 4091 270
– Schuld ministerie1710
– Overige schulden en overlopende passiva1 2241 071
Totale passiva22 21922 477

Toelichting op de balans

Materiële vaste activa

De post materiële vaste activa muteert als gevolg van investeringen, desinvesteringen en afschrijvingen. Een specificatie hiervan is opgenomen in de staat van materiële vaste activa.

(Bedragen x f 1 000)

 AANSCHAFWAARDEAFSCHRIJVINGENBOEKWAARDE
 balans 1 janinvest. 1997Desinvest. 1997balans 31 decafschr %t/m 19961997Desinvest. 1997t/m 1997balans 31 dec
Kantoormeubilair51552401 0391034950129910
Kantoormachines11050115591302292
Automatiseringsapp.1 43079662 220329262129121 308
Software2061020308346790125183
Depotinventaris1 53248402 015722580791 936
Verfilming/foto-app. 154151515551028038117 
Conserv./rest.-app23224024710214016231
Readers en printers202207040951646062346
Kantine-inrichting101802810130424
Studiezaalinventaris85944001,299101710701231 175
Taxatie openingsbl. 47 0292303 56343 696031 4172 2312 65530 99312 703
Totaal materiële en vaste activa52 0683 0453 58451 530 31 8663 2952 65732 50419 025

Agentschapsvermogen

Het agentschapsvermogen bestaat uit de algemene reserve, de bestemmingsreserve en het saldo lopend boekjaar. Het saldo lopend boekjaar wordt in het volgende boekjaar toegevoegd aan de reserves. Van het saldo lopend boekjaar over 1996 ad f 1 509 329,– werd f 784 969, afgeboekt van de algemene reserve en f 2 294 298,– gedoteerd aan de bestemmingsreserve. Het saldo lopend boekjaar over 1997 bedroeg f 1 431 766,– negatief.

Het verloop van het algemene reserve was in 1997 als volgt:

Stand 1 januari 1997 : f 18 627 334,–
Af: Resultaat na winstbestemming 1996– f   784 969,– 
Bij: Correcties als gevolg van investeringen f 1 236 100,– 
Mutatie algemene reserve vóór resultaat 1997 f   451 131,–
Stand 31 december 1997 f 19 078 465,–

Van de bij de resultaatbestemming over 1996 gevormde bestemmingsreserve werd in 1997 f 1 236 100,– aangewend voor investeringen en derhalve via de activa aan de algemene reserve toegevoegd.

Bestemmingsreserves

Bestemmingsreserves worden gevormd om niet bestede middelen voor de in het managementcontract opgenomen afspraken te reserveren voor de volgende jaren. Het verloop van de bestemmingsreserve was als volgt:

Stand 1 januari 1997: f    0,–
Bij: Dotatie uit resultaat 1996  f 2 294 298,– 
Af: Onttrekking investeringsreserve– f 1 236 100,– 
Af: Onttrekking reserve Deltaplan– f   289 570,– 
Stand 31 december vóór resultaat 1997 f 768 628,–

Niet uit de balans blijkende verplichtingen

Voor de aanschaf van verrijdbare stellingen in het depot van het Algemeen Rijksarchief is in 1994 een financieel lease-overeenkomst afgesloten voor een bedrag van f 2 472 000,–. De jaarlijkse verplichting tot het jaar 2001 bedraagt f 353 268,–. Tot op heden zijn vier van de zeven termijnen voldaan.

5. Rekening van baten en lasten 1997

(Bedragen x f 1 000)

 Oorspronkelijk vastgestelde begrotingMutaties ogrond van de 1e suppletore begrotingMutaties op grond van de 2e suppletore begrotingTotaal beschikbaarRealisatieSlotwet mutaties
Baten       
Opbrengsten departement36 4400036 44039 8763 436
Opbrengsten derden1 770001 7703 9212 151
Rente00002424
Totaal baten38 2100038 21043 8215 611
       
Lasten       
Apparaatkosten:       
* personeel24 5250024 52529 3514 826
* materieel11 5850011 58512 466881
Rente000000
Afschrijvingen:      
* materieel2 100002 1003 2941 194
* immaterieel000000
Dotaties aan voorzieningen000000
Buitengewone lasten0000141141
Totaal lasten38 2100038 21045 2527 042
Saldo van baten en lasten0000– 1 431– 1 431

Toelichting op de rekening van baten en lasten 1997

Opbrengsten van het departement

De bijdrage van het departement is vastgelegd in het managementcontract 1997–2000. Bijstellingen van de bijdragen worden in de loop van het jaar in overleg vastgesteld.

Onder deze post zijn ook bijdragen verantwoord van departementen voor de overheveling van fte's die in 1997 rechtstreeks aan het agentschap werden overgemaakt en vanaf 1998 via de begroting van OcenW aan de bijdrage aan het agentschap zullen worden toegevoegd.

Rente

Over het saldo op de Rekening courant bij de Rijkshoofdboekhouding werd in 1997: 2% rente vergoed, dan wel 4% rente berekend.

Buitengewone baten en lasten

De buitengewone baten en lasten bedroegen in 1997 f 141 000,– negatief. Inbegrepen zijn negatieve boekresultaten op desinvesteringen van f 530 000,– en de van enkele gemeenten ontvangen van in totaal f 250 000,– bijdrage voor de gezamenlijke ontwikkeling van een nieuw geautomatiseerd archiefbeheersysteem.

Personele uitgaven

De personele uitgaven voor formatieve medewerkers en wachtgelden bedroegen in 1997 f 25,8 miljoen. De bezetting bedroeg 319 fte, wat neerkomt op de gemiddelde kosten per fte van f 80 800,–.

De Rijksarchiefdienst doet een steeds groter beroep op niet formatieve medewerkers, die steeds voor korte tijd op projectbasis, op basis van sociale regelingen, of via uitzendorganisaties in dienst zijn. De kosten bedroegen f 2 617 367,–, op jaarbasis.

Exploitatierekening naar functie

De personeelslasten en directe materiële lasten van de Rijksarchiefdienst worden toegerekend aan de functies van de Rijksarchiefdienst. De indirecte lasten van huisvesting, faciliteiten, organisatie en afschrijvingen werden niet toegerekend. De wijze van toerekening van deze lasten op basis van verdeelsleutels wordt in de verdere ontwikkeling van de kengetallen betrokken. Hierbij heeft de toerekening van de bijdrage van het departement aan de produkten en diensten bijzondere aandacht. Daarnaast wordt hierbij aandacht besteed aan de eind 1997 ontwikkelde administratieve systemen voor de toerekening van exploitatielasten aan zakelijke dienstverlening. In de tarieven voor diensten aan derden worden de indirecte lasten in een opslagpercentage op de uurtarieven doorberekend. Hierdoor ontstaan kostendekkende tarieven.

(Bedragen x f 1 000)

 Personele kostenMateriële kostenOpbrengstenResultaat
Directe materiële kosten    
Collectievorming1 451290– 1 480
Materieel beheer4 2951 6620– 5 957
Toegankelijk maken4 09720091– 4 206
Dienstverlening4 956457574– 4 840
Educatie775128104– 798
Zakelijke dienstverlening463242 5682 081
Bedrijfsvoering12 33000– 12 330
Totaal28 3682 5003 337– 27 530
Indirecte materiële kosten     
Overige personeelskosten98400– 984
Huisvestingskosten04 051378– 3 672
Organisatiekosten05 5900– 5 590
Afschrijvingskosten03 2950– 3 295
Kosten faciliteiten0325206– 120
Totaal98413 260584– 13 660
Bedrijfsresultaat29 35215 7603 921– 41 191
     
Buitengewone baten, lasten en rente   – 116
Bijdrage departement   39 376
Exploitatieresultaat   – 1 431

6. Kengetallen producten en diensten

 1996199719981999200020012002
Collectievorming        
netto instroom archiefbescheiden in m'4 8003 5007 2007 2009 00012 00012 000
        
Materieel beheer        
depotruimte in km'254254276276287287287
verpakken in m'12 60014 28215 00015 00015 0002 0002 000
verfilmen in m'8274251 0001 0001 1001 1001 100
conserveren in stuks7 8007 1009 0009 0009 0009 0009 000
        
Toegankelijkheid        
toegankelijk maken in m'7 4606 9007 8007 5007 5007 5007 500
        
Dienstverlening        
aantal bezoekers x 1 00034333636363636
aantal bezoeken x 1 000136140142144144144144
internetbezoeken x 1 0005355060607070
aantal uren openstelling1 8841 9872 0002 0002 0002 0002 000

Toelichting op de kengetallen

Over het algemeen zijn de prognoses uit de begroting 1997 redelijk uitgekomen. Opnieuw is het aantal bezoekers toegenomen, dit jaar met 3%.

Opvallende achterblijver lijkt de verfilming te zijn. Oorzaak hiervan ligt in de aard van de verfilmde archieven. Naast ruim 400 meter archief zijn bijna 15 000 stuks verfilmd. Onder stuks worden niet in strekkende meters uit te drukken eenheden bedoeld, zoals kaarten en dergelijke.

Lager dan gepland is ook de instroom van archieven. De instroom is door de Rijksarchiefdienst moeilijk te beïnvloeden, aangezien zij afhankelijk is van de verschillende zorgdragers die hun archieven op grond van de archiefwet 1995 dienen over te dragen. De netto-instroom werd voorts gedrukt door de op gang komende vervreemding van archieven op grond van dezelfde wet.

7. Kasstroomoverzicht

(Bedragen x f 1 000)

Exploitatieresultaat– 1 431 
   
Aanpassingen voor:   
– afschrijvingen op materiële vaste activa (incl. boekresultaat)3 295  
– mutaties voorzieningen0  
– correcties agentschapsvermogen– 291 
– veranderingen in werkkapitaal:   
• mutatie vorderingen– 563 
• mutatie voorraden– 249  
• mutatie rekening-courant Rijksarchiefdienst0  
• mutatie kortlopende schulden1 441  
   
Kasstroom uit operationele activiteiten 2 202
   
Investeringen in materiële vaste activa3 045  
Desinvesteringen materiële vaste activa (boekwaarde)927  
   
Kasstroom uit investeringsactiviteiten 2 118
Mutatie liquide middelen 84

8. Rekening van kapitaaluitgaven en -ontvangsten

(Bedragen x f 1 000)

 Oorspronkelijk vastgestelde begrotingMutaties op grond van de 1e suppletore begrotingMutaties op grond van de 2e suppletore begrotingTotaal beschyikbaarRealisatieSlotwetmutaties
Totaal kapitaaluitgaven3 100003 1002 118– 982
Onroerende goederen3 100003 1002 118– 982
Overige kap.goeder0000 0
Aflossingen0000 0
       
Totaal kapitaalontvangsten3 100003 1003 294194
Investeringsbijdragen dep.1 000001 0000– 1 000
Leningen departement000000
Toevoegingen liquide middelen2 100002 1003 2941 194

Toelichting op de rekening van kapitaaluitgaven en -ontvangsten

Kapitaaluitgaven

De kapitaaluitgaven bestaan voor het geheel uit investeringen in de inrichting van de diverse gebouwen. In de staat van materiële vaste activa is een specificatie van deze investeringen opgenomen. In 1997 werd voor in totaal f 3 044 985,– geïnvesteerd. Hierin begrepen zijn de investeringen voor het nieuwe gebouw in Groningen voor in totaal f 1 889 468,–. Daartegenover staat dat met name door het betrekken van het nieuwe gebouw in Groningen belangrijke desinvesteringen werden gedaan voor in totaal f 3 563 960,–. Hierop was reeds f 2 656 890,– afgeschreven. Per saldo werd derhalve f 907 070,– afgeboekt van de boekwaarde. De netto investeringen komen hiermee op f 2 118 185,–.

Kapitaalontvangsten

Er werd in 1997 geen investeringsbijdrage ontvangen. De investeringen werden gefinancierd uit de liquide middelen. Als kapitaalontvangst is verantwoord het bedrag van de afschrijvingslasten. De netto kasstroom inclusief de kapitaaluitgaven was f 84 000,–. In een normale situatie bestaat de kasstroom, uitgaande van een kostendekkende exploitatie, uit de benodigde middelen voor afschrijvingen. Deze kasstroom komt ten goede aan het werkkapitaal. Gelet op de benodigde middelen, het exploitatietekort, was er bij de Rijksarchiefdienst in 1997 geen sprake van een versterking van het werkkapitaal.

9. Vooruitzichten 1998 en verder

Een aantal factoren beïnvloedt de financiële positie van de Rijksarchiefdienst. Een paar van de belangrijkste verdienen bijzondere aandacht.

De exploitatielasten zullen de komende jaren verder stijgen. Dit wordt veroorzaakt door het betrekken van nieuwe, duurdere gebouwen en door integratiekosten als gevolg van bestuurlijke vernieuwing en automatisering.

Via onder meer onderzoek naar kostenstructuur, clustering van activiteiten en openhouden van vacatures zal de dienstleiding zich inspannen om de structurele lasten zo goed mogelijk in de greep te houden.

De snelle ontwikkelingen op het terrein van de informatietechnologie die al eerder in deze financiële verantwoording ter sprake kwamen, maken de beoogde digitalisering van bestanden tot een centraal onderdeel van het beleidsplan Rijksarchiefdienst voor de jaren 1997–2000. De hiermee gemoeide investeringen gedogen geen langer uitstel. De ruimte in het krediet dat het ministerie van OC en W ter beschikking stelt, zal slechts mondjesmaat voorzien in de ambities die de dienst koestert inzake de digitalisering. De gelden zullen voor een groot deel van elders moeten komen. In dit kader zijn in voorgaande jaren gevormde samenwerkingsverbanden binnen het totale archiefwezen van steeds crucialer belang.

De Rijksarchiefdienst heeft diensten op het terrein van archiefbeheer ontwikkeld die kostendekkend en marktconform worden aangeboden. De toekomstige inkomstenstroom uit deze vorm van dienstverlening is echter onzeker. De uitvoering van deze diensten draagt bij aan een goede taakuitoefening als ook in toenemende mate aan de financiering van de missie van de Rijksarchiefdienst.

Belangrijke invulling van die missie is dat de Rijksarchiefdienst zichzelf tot taak stelt zich sterk te blijven profileren als zorgvuldig beheerder van het historische en culturele erfgoed van Nederland.

10. Status financiële verantwoording

De financiële verantwoording van de Rijksarchiefdienst, zoals opgenomen in deze jaarrekening, maakt onderdeel uit van de financiële verantwoording 1997 van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. De algemene rekenkamer, die deze verantwoording jaarlijks onderzoekt, zal uiterlijk 1 september 1998 haar oordeel hierover in een rapport aan de Staten Generaal aanbieden. In dit rapport kunnen opmerkingen worden gemaakt over het financiële beheer en de financiële verantwoording van de Rijksarchiefdienst. De accountantsdienst van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen heeft bij de financiële verantwoording van de Rijksarchiefdienst de volgende verklaring verstrekt.


XNoot
1

Het rapport van de Algemene Rekenkamer betreffende de financiële verantwoording is ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

XNoot
1

Slechts een deel van de vo-leerlingen ontvangt studiefinanciering of een tegemoetkoming in de studiekosten en slechts een deel betaalt lesgelden. Bij de genoemde prijzen is gedeeld door alle vo-leerlingen.

Naar boven