26 019
Voorstel van wet van het lid Van Ardenne-van der Hoeven tot wijziging van de bepalingen betreffende pensioen in de Uitkeringswet tegemoetkoming twee tot vijfjarige diensttijd veteranen

nr. 5
MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS GEWIJZIGD NAAR AANLEIDING VAN HET ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE

Inleiding

Met dit wetsvoorstel wil de CDA-fractie recht doen aan een laatste groep veteranen die langer dan twee maar korter dan vijf jaar gediend hebben. In de recentelijk aangenomen Uitkeringswet tegemoetkoming twee tot vijfjarige diensttijd veteranen heeft de regering een groep uitgezonderd, namelijk degenen die een overheidspensioen ontvangen. De redenering was dat zij geen recht op het bedrag van f 1000 gulden hebben omdat de eenmalige uitkering een pensioenvervangend element heeft.

De CDA-fractie is van mening dat juist het erkenningskarakter van de f 1000-regeling voorop staat. Erkenning laat het niet toe dat er onderscheid tussen groepen wordt gemaakt. Uit reacties van veteranenzijde is gebleken dat ook de betrokken groepering de redenering van de regering niet kan volgen. Velen dachten alsnog een lang verwachte blijk van erkenning te ontvangen maar werden teleurgesteld. Met de indiening van dit initiatiefwetsvoorstel wil het CDA ook pensioengerechtigde voormalig militairen, die langer dan twee maar korter vijf jaar hebben gediend, recht geven op deze erkenningsuitkering.

Voorgeschiedenis

Enige jaren geleden werd het wetsvoorstel Uitkeringswet financiële compensatie langdurige militaire dienst (kamerstukken II 1991/92, 22 493) door de Staten-Generaal aangenomen. Hierdoor kregen veteranen die langer dan 5 jaar hadden gediend recht op een pensioenvervangende uitkering. De achtergrond van deze regeling was dat voormalige dienstplichtigen tijdens de Tweede Wereldoorlog, dan wel in voormalig Nederlands Indië, in Korea of in het voormalig Nederlands Nieuw Guinea langer dan vijf jaar in werkelijke dienst waren geweest, een aanzienlijk gat in de pensioenopbouw ondervonden. De grens voor deze f 7500-regeling werd gezet op vijf jaar omdat deze grens ook gehanteerd werd bij beroepsmilitairen.

Toen deze regeling ten uitvoer werd gebracht bleek de grens van vijf jaar in veel gevallen schrijnend uit te vallen. Mensen die vier en een half jaar hadden gediend, vielen volledig buiten deze regeling. Meer dan ooit bleek een brede behoefte te bestaan aan een blijk van (late) waardering en erkenning.

Dit leidde ertoe dat de Tweede Kamer in 1995 een motie (kamerstukken II 1994/95, 21 490, nr. 18) aannam waarin gevraagd werd om een uitkering voor veteranen die langer dan twee maar korter dan vijf jaar hadden gediend. De grens van twee jaar sloot min of meer aan bij de gemiddelde «normale» diensttijd die toen gold.

Helaas deed de regering er twee jaar over om deze motie uit te voeren, waardoor veel kostbare tijd verloren ging. Pas in oktober 1997 kon het debat worden afgerond in de Tweede Kamer.

Het CDA heeft in de debatten over het wetsvoorstel in oktober en november 1997 gepleit om de uitkering ook van toepassing te verklaren op de groep veteranen met een overheidspensioen. De regering was tegen, voornamelijk uit financiële overwegingen. Er bleek geen Kamermeerderheid voor het amendement R.A. Meyer/Van Ardenne-van der Hoeven (kamerstukken II 1997/98, 25 447, nr. 15).

Dit ondanks het feit dat de PvdA eerder een amendement met dezelfde strekking had ingediend. Er was dus aanvankelijk wel een Kamermeerderheid voor het geven van deze uitkering aan pensioengerechtigden.

Nadat in het debat bleek dat de regering ernstige bezwaren van financiële aard had, heeft de PvdA echter haar amendement ingetrokken. Er lag namelijk een aantal amendementen voor, waaronder één die beoogde de f 1000,- uitkering ook aan weduwen van veteranen te doen toekennen. De PvdA gaf prioriteit aan dit amendement. De PvdA was gedwongen tot deze prioriteitstelling omdat de regering dreigde alle amendementen onaanvaardbaar te verklaren. In het onderhandelingsproces met de regering werd het «weduwen»-amendement prioriteit gegeven.

Niet geheel onbegrijpelijk, want Kamerbreed werd onderkend dat het onuitlegbaar was als weduwen deze uitkering zou zijn onthouden. Deze afwegingen waren voor een ieder die het debat heeft gevolgd duidelijk waarneembaar en werden ook niet ontkend door de coalitiepartijen. Ook het CDA heeft het «weduwen»-amendement gesteund maar tevens een amendement ten behoeve van de pensioengerechtigden ingediend.

Na de totstandkoming van de wet werd de mogelijkheid gegeven om een aanvraag in te dienen. Aanvankelijk was bij de doelgroep nauwelijks bekend dat de uitkering alleen bedoeld was voor veteranen die geen overheidspensioen genoten. In de publieke berichtgeving rond het debat was immers vooral het erkenningskarakter van de uitkering benadrukt. Dit leidde ertoe dat ook vele veteranen die een overheidspensioen genoten, wel een aanvraag indienden. En dat velen vervolgens teleurgesteld werden. Zij hadden verwacht na jaren in aanmerking te komen voor een erkenningsuitkering en het werd als een slag in het gezicht ervaren dat dit wederom niet het geval was.

Er is inmiddels een stroom van brieven en telefoontjes naar Tweede Kamer op gang gekomen. Het blijkt volstrekt niet aan veteranen uit te leggen waarom zij, die toch meer dan twee jaar gediend hebben, niet in aanmerking komen voor deze uitkering, terwijl leeftijdgenoten die in dezelfde omstandigheden hebben gediend, en waarvan er vele een particulier pensioen genieten, wel recht hebben op deze uitkering. Ook de veteranenorganisaties hebben hun onvrede over deze regeling inmiddels geuit.

Het CDA dient dit initiatiefwetsvoorstel in omdat:

– zij van mening is dat indertijd onderschat is welke impact het niet toekennen van de uitkering aan pensieongerechtigden zou hebben,

– zij hoopt dat de toenmalige regeringspartijen inmiddels onder invloed van de brievenstroom ook onder de indruk zijn geraakt van de onrechtvaardige uitwerking van dit wetsvoorstel,

– de partijen die indertijd tegen gestemd hebben nu wellicht tot een andere afweging komen omdat zij niet gedwongen worden tot prioriteitstelling (die vooral ingegeven was door financiële motieven). Het wetsvoorstel kan op zijn eigen merites worden beoordeeld, nu alleen dit voorstel voorligt,

– de wijziging van de samenstelling van de Tweede Kamer kan leiden tot een andere beoordeling, en

– de Tweede Kamer altijd de plicht heeft om een heroverweging te laten plaatsvinden als blijkt dat een wetsvoorstel bij nader inzien onrechtvaardig blijkt uit te vallen.

De regeling ontmoet veel onbegrip bij degenen die buitengesloten worden. De kwestie van de erkenningsuitkering moet voor eens en altijd naar behoren geregeld worden. Zeker waar het, qua leeftijd, een kwetsbare groep betreft die zich onder moeilijke omstandigheden loyaal heeft ingezet voor het Koninkrijk.

Erkenningskarakter

De regering heeft in het debat het pleidooi voor een uitkering voor alle pensioengerechtigden afgewezen omdat de bewuste groep een pensioen van overheidswege geniet. De CDA-fractie wijst de regering op het feit dat de uitkering bovenal een erkenningskarakter heeft. Ook de regering heeft het erkenningelement aangehaald in de memorie van toelichting bij de Uitkeringswet tegemoetkoming twee tot vijfjarige diensttijd veteranen (kamerstukken II 1996/97, 25 447, nr. 3). Letterlijk stelt de regering daar op blz. 2: «Daarbij zij benadrukt dat het onderhavige wetsvoorstel in tegenstelling tot de ingevolge de Uitkeringswet financiële compensatie voor langdurige militaire dienst en de Uitkeringswet KNIL-dienstplichttijd verstrekte uitkeringen niet de financiële compensatie van het pensioennadeel voorop staat, maar de erkenning wegens extra langdurige dienst onder bijzondere omstandigheden». Ook staat op dezelfde blz. expliciet vermeld: «De tegemoetkoming is een blijk van erkenning en respect voor hetgeen de militairen destijds loyaal hebben gedaan ten behoeve van het koninkrijk».

Het loslaten van de vijfjarengrens bevestigt in de visie van de CDA-fractie bovendien het feit dat deze regeling los staat van pensioencompensatie.

Het CDA wil met dit initiatiefwetsvoorstel voorkomen dat de groep met overheidspensioen uitgezonderd blijft van de erkenningsuitkering.

Financiële paragraaf

In de brief van 17 oktober 1997 (kamerstukken II 1997/98, 25 477, nr. 14) is becijferd dat de kosten van het brengen van overheidspensioengerechtigden onder de Uitkeringswet tegemoetkoming twee tot vijfjarige diensttijd veteranen rond de 29 miljoen bedragen. De kosten voor de weduwen van deze groep, die uiteraard recht hebben op f 1000, bedragen nog eens 7 miljoen. De CDA-fractie heeft in het debat al aangegeven dat zij het veel te dure en omvangrijke ATGW-project als financieringsbron wil aanmerken. Het CDA heeft de behoefte aan antitankwapens onderschreven maar vindt dat er goedkopere alternatieven voorhanden zijn voor het dure samenwerkingsproject. Ook de staatssecretaris heeft in het algemeen overleg van 24 september 1997 (zie voor het verslag hiervan kamerstukken II 1997/98, 23 181 nr. 5) twijfels over de toekomst van het samenwerkingsproject. In de brief van 2 mei 1997 zijn goede, financieel aantrekkelijke alternatieven genoemd. In de begroting 1998 zijn bedragen voor dit project opgenomen onder artikel 04.22. Ten behoeve van het eenmalig vrijmaken van geld voor dit initiatiefwetsvoorstel kan eventueel geschoven worden, in afwachting van de definitieve beslissing over de aanschaf van een Anti Tankwapen in de goedkopere variant.

Van Ardenne-van der Hoeven

Naar boven