Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 26002 nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 26002 nr. 4 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 juni 2000
Hierbij brengen wij U op de hoogte van de stand van zaken met betrekking tot het voorstel van wet tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende ambtsmisdrijven in het Wetboek van Strafrecht, alsmede in verband daarmee wijziging van het Wetboek van strafvordering (26 002), dat door ons op 16 april 1998 werd ingediend.
Na de indiening van ons initiatiefvoorstel heeft de Raad van State daarover in juli 1998 advies uitgebracht. Nadien is op 10 april 1999 wetsontwerp inzake herziening corruptiewetgeving (26 469) ingediend, waarin min of meer hetzelfde onderwerp behandeld wordt. Het laatste voorstel is inmiddels aangemeld voor plenaire behandeling. Voor ons reden om een tussenbalans op te maken.
Wij hebben ons afgevraagd of naast het regeringsontwerp een afzonderlijke behandeling van het door ons ingediende voorstel nog gerechtvaardigd is. Denkbaar is immers ook amendering van het voorstel van de regering teneinde dat voorstel van wet in overeenstemming te brengen met de inhoudelijke strekking van het door ons ingediende wetsontwerp. Teneinde die mogelijkheid te bezien hebben wij de beide wetsontwerpen vergeleken.
Die vergelijking levert het volgende op. In bepaalde opzichten komen de in het initiatiefwetsvoorstel opgenomen elementen overeen met de voorstellen in het regeringsvoorstel.
Zo kennen beide voorstellen een actieve pendant van artikel 362 van het wetboek van strafrecht. Dezelfde verhoging van de maximumstraffen voor de artikelen 177 en 362 wordt voorgesteld. De uitbreiding van het voordeelsbegrip met de term «dienst»zit in beide voorstellen en bevatten beiden wijzigingen die strekken tot het strafbaar stellen van passieve corruptie waarbij voormalige ambtenaren betrokken zijn.
Een verschil tussen beide wetsvoorstellen betrof de strafbaarstelling van personen die nog geen ambtenaar zijnde gunsten hebben aangenomen met het oog op in de toekomst te verrichten ambtshandelingen. In het door ons ingediende wetsvoorstel was die strafbaarstelling opgenomen terwijl dat in het regeringsontwerp aanvankelijk niet het geval was. Bij Nota van Wijziging is het bereik van de door de regering voorgestelde bepalingen echter in dezelfde zin verruimd. Hier is thans dus niet meer van een verschil sprake.
Voorts was in het door ons ingediende voorstel geen rekening gehouden met de internationale verdragen op het gebied van de corruptiebestrijding. Deze doorwerking is in het regeringsontwerp wel geregeld. Tegen die regeling bestaat onzerzijds uiteraard geen bezwaar.
De belangrijkste overblijvende verschillen tussen beide wetsontwerpen zijn dan nog als volgt:
In de eerste plaats is in het initiatiefvoorstel gekozen voor het opnemen van de mogelijkheid om politieke ambtsdragers zwaarder (langer) te bestraffen terzake van passieve corruptie. In het regeringsontwerp is voorzien in de mogelijkheid tot het opleggen van de bijkomende straf «ontzetting van het kiesrecht»wanneer sprake is van een veroordeling van een politieke ambtsdrager.
Voorshands blijven wij de voorkeur geven aan de in het initiatiefwetsontwerp voorgestelde strafverzwaring boven de in het regeringsontwerp voorgestelde uitbreiding van het strafarsenaal met als bijkomende straf «ontzetting van het kiesrecht». De door ons voorgestelde verzwaring van het strafmaximum geeft beter aan dat politieke ambtsdragers in deze een zwaardere verantwoordelijkheid ( voorbeeldfunctie) toekomt en bovendien mag in de Nederlandse verhoudingen gevoeglijk worden aangenomen dat een eenmaal door de strafrechter in verband met omkoping veroordeelde politieke ambtsdrager niet opnieuw tot het dragen van een politiek ambt geroepen zal worden. De in het regeringsontwerp genoemde bijkomende straf zal dus in de praktijk weinig betekenis hebben.
Overigens zou de strafverzwaring die wij beogen ook gecombineerd kunnen worden met de door de regering voorgestelde bijkomende straf.
Een tweede verschil is dat het in het regeringsvoorstel de strafbaarheid expliciet is geregeld van de ambtenaar indien deze giften, diensten of beloften aanneemt,terwijl hij redelijkerwijs heeft moeten vermoeden dat deze hem gedaan of verleend worden in verband met het verrichten van bepaalde ambtshandelingen. Daarin wordt voorzien door de invoeging van de zinsnede «redelijkerwijs vermoedende» in de artikelen 362 en 363.
In de artikelen 362 en 363 van het initiatiefvoorstel ontbreken deze formuleringen weliswaar, maar in een nieuw artikel 361a wordt in dat voorstel de ambtenaar wel reeds strafrechtelijk aansprakelijk gehouden voor het aannemen van giften, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze giften hem in zijn hoedanigheid van ambtenaar werden gedaan.
Terwijl derhalve in het initiatiefvoorstel (artikel 361 a) ieder causaal verband tussen de verleende gunst en een prestatie van de ambtenaar is losgelaten, is een dergelijk verband in het regeringsontwerp wel gehandhaafd, zij het in een veel zwakkere vorm dan in de geldende wetgeving is voorzien.
Wij blijven de voorkeur houden voor de door ons voorgestelde variant. Ze geeft zuiverder en duidelijker aan dat iedere gunstaanvaarding van enige betekenis wordt uitgesloten. Het in het regeringsontwerp voorgestelde «redelijk vermoeden» zal op aanzienlijke bewijsproblemen kunnen stuiten. Deze objectivering zou feitelijk geheel door de rechter moeten worden ingevuld.
Alles overziende zien wij mogelijkheden om de essentie van het initiatiefvoorstel zonder complicaties in het regeringsvoorstel op te nemen. Daarbij zouden dan met name op de twee hierboven laatstelijk genoemde punten amendementen moeten worden ingediend en daarnaast enkele meer technische aanpassingen. De handhaving van artikel 361, zoals wij beogen, heeft tot gevolg dat ook artikel 364 (het aannemen van een gift c.a. door een rechter) moet worden gewijzigd. In totaal gaat het om vier amendementen.
Wij geven de Kamer in overweging hiertoe bij de plenaire behandeling initiatieven te nemen. Op de afdeling Parlementaire Documentatie hebben wij concepten van mogelijke amendementen ter inzage gelegd.
Indien amendering in de door ons gewenste zin zou volgen ligt intrekking van het initiatiefwetsontwerp in de rede. Wij zullen U daarover te gelegener tijd berichten.
Van Oven
Van Heemst
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26002-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.