25 990
Wijziging van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst in verband met de Kaderwet dienstplicht

B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 29 augustus 1997 en het nader rapport d.d. 23 maart 1998, aangeboden aan de Koningin door de staatssecretaris van Defensie, mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 16 juni 1997, no. 97.002798, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Defensie, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting, houdende wijziging van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst in verband met de Kaderwet dienstplicht.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 16 juni 1997, no. 97.002798, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies rechtstreeks aan mij, en in afschrift aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 29 augustus 1997, no. W07.97.0353, moge ik U hierbij, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, aanbieden.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal nadat aan zijn opmerkingen aandacht zal zijn geschonken.

In artikel I, onderdeel C, van het voorstel van wet wordt, anders dan in de geldende regeling, gesproken over «uitstel van werkelijke dienst» dat kan worden verleend aan degeen die een aanvraag heeft gedaan als bedoeld in artikel 3, eerste lid. Die aanvrager kan echter blijkens de tekst van dat artikel een militair in werkelijke dienst zijn. Er zijn dan ook gevallen denkbaar waarin niet meer van «uitstel» kan worden gesproken. De Raad van State adviseert om die reden de wijziging van de tekst van artikel 4, eerste lid, te beperken tot de vervanging van het woord «verzoek» door: aanvraag.

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State wordt opgemerkt dat het juist is dat, naast de dienstplichtige, ook de militair een beroep op de wet kan doen. Tevens is het de bedoeling in de mogelijkheid te voorzien dat hij geheel of gedeeltelijk van dienstverrichtingen kan worden vrijgesteld. Het aangepaste voorstel, waarbij de aanvankelijk voorgestelde term «uitstel» vervangen is door de huidige in de wet gehanteerde formulering, voorziet hierin.

Verder is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in de memorie van toelichting de positie ten opzichte van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst van degenen die op basis van de Kaderwet dienstplicht als ingeschrevenen worden aangemerkt, te verduidelijken.

In verband met de achtereenvolgende wijzigingen welke inmiddels tot omvangrijke aanpassingen in de Wet gewetensbezwaren militiare dienst hebben geleid, is het bij nadere overweging gewenst gebleken om tot integrale tekstpublikatie over te gaan. Het voorstel is met een daartoe strekkende bepaling aangevuld.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge u, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Defensie,

J. C. Gmelich Meijling

Naar boven