25 978
Wijziging van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 1998 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)

nr. 4
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 3 juni 1998

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van het wetsvoorstel, brengt hierbij verslag uit door openbaarmaking van de door haar aan de regering gestelde feitelijke vragen en de daarop ontvangen antwoorden. De commissie acht de openbare beraadslaging hiermede voldoende voorbereid.

De fungerend voorzitter van de commissie,

Vliegenthart

De griffier van de commissie,

Van Dijk

1

Kan een nadere toelichting worden gegeven op de overheveling van f 1,9 miljoen vanuit het budget ter intensivering van fraudebestrijding in de ABW naar het onderdeel Toezicht op de naleving van wet- en regelgeving op het (totale) SZW-terrein? (blz. 2).

Genoemde overheveling betreft de personele consequenties voor SZW van de intensivering van de fraudebestrijding zoals SZW die in 1998 heeft ingezet (zie ook artikel U1401 Algemene Bijstandswet). Deze rijksbrede intensivering is toegelicht in de kabinetsnota van 9 april over de visie van het kabinet op de fraudebestrijding in de komende vier jaren (Kamerstukken II, 1997/98, 17 050, nr. 203). De personele consequenties voor 1998 komen voort uit twee projecten, namelijk de kwaliteitsslag in het ministerieel toezicht op gemeentelijke regelingen en signalering van illegale ondernemingen (een samenwerkingsproject van Arbeidsinspectie, Belastingdienst en Kamers van Koophandel).

2

Waarom wordt de intensivering van de fraudebestrijding bij de ABW met ruim een derde verminderd? Hoe verhoudt zich dit tot de intensiveringen op dit terrein die in de nota «Overzicht fraude en fraudebestrijding» zijn aangekondigd? (blz. 2).

De intensivering van de fraudebestrijding wordt niet met ruim een derde verminderd. De f 1,9 mln overboeking betreft de concrete instrumentering van de intensivering, zoals onder vraag 1 hiervoor is toegelicht. Dit maakt ook onderdeel uit van de intensiveringen in de nota's «Overzicht fraude en fraudebestrijding».

3

Ter financiering van de optredende automatiseringsproblematiek wordt f 10,3 miljoen aan artikel U1104 (automatisering) toegevoegd. Wordt dit bedrag tevens besteed aan het oplossen van het millenniumprobleem? Denkt het ministerie van SZW de millenniumproblematiek te kunnen oplossen met deze toevoeging? Zo neen, welk bedrag denkt het ministerie van SZW in totaal nodig te hebben voor de millenniumproblematiek? (blz. 2).

De toevoeging van f 10,3 mln is tevens bestemd voor het oplossen van het millenniumprobleem in 1998. SZW financiert met deze toevoeging een deel van de eigen additionele apparaatsuitgaven in 1998. Te zamen met herschikkingen binnen dit artikel U11.04 (Automatisering) denkt het ministerie voldoende middelen voor 1998 te hebben voor de departementale millenniumproblemen.

4

Is het realistisch te veronderstellen dat het wetsvoorstel Beperking export uitkeringen inderdaad per 1 juli 1998 ingevoerd zal worden, aangezien de Tweede Kamer de nota n.a.v. het verslag op dit moment nog niet heeft ontvangen? Heeft een latere invoering van de wet invloed op de raming van de verwachte besparing op de AKW en de verwachte besparing op andere uitkeringen? (blz. 5).

Zoals ook wordt aangegeven in de nota n.a.v. het verslag welke naar verwachting binnenkort aan de Kamer zal worden aangeboden, ligt voor het wetsvoorstel BEU invoering per 1 januari 1999 meer in de rede. Dit uitstel zal naar verwachting een besparingsverlies opleveren voor de verschillende socialeverzekeringswetten dat in dezelfde orde van grootte zal liggen als het besparingsverlies dat optrad bij het uitstel van 1 januari 1998 naar 1 juli 1998. Bij de nota naar aanleiding van het verslag zal een geactualiseerd beeld worden geleverd.

5

Voorgesteld wordt de raming voor de Toeslagenwet te verlagen met f 52,7 miljoen. Het volume aan toeslagen is ten opzichte van de ontwerp-begroting 1998 gedaald. Welke besparing wordt door volumedaling gerealiseerd en welke besparing treedt op als gevolg van het feit dat de gemiddelde uitkering iets lager wordt geraamd? (blz. 5).

De neerwaartse bijstelling op basis van de volumeraming ten tijde van het CEP '98 van 99 400 naar ca. 92 300 jaaruitkeringen komt, bij een gemiddelde uitkering van f 6730,– neer op ca. f 48,1 miljoen. De geraamde neerwaartse bijstelling in verband met een lagere gemiddelde uitkering (van f 6730 naar f 6715) bedraagt ca. f 1,5 miljoen. Verder is er in verband met de bovenstaande ontwikkelingen sprake van een geraamde daling van de uitvoeringskosten met ca. f 3,1 miljoen.

6

Wat is de verklaring voor de stijging van het volume van de uitkeringen, die worden verstrekt op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)?

In de ontwerpbegroting was de raming met f 34 miljoen neerwaarts bijgesteld, thans wordt f 74,4 miljoen toegevoegd (blz. 6).

De ramingsbijstelling van het volume Wajong-uitkeringen houdt verband met de LISV-inzichten zoals deze zijn gepresenteerd ten tijde van het CEP '98. Naast de volumestijging van ruim 3000 jaaruitkeringen naar 112 100 jaaruitkeringen is er tevens sprake van een geringe opwaartse bijstelling van de gemiddelde uitkering.

7

Heeft de hogere instroom van asielzoekers in en na 1998 een groeiend beroep op de Algemene bijstandswet tot gevolg doordat er meer vluchtelingenstatussen worden verleend?

Kan dat gekwantificeerd worden? (blz. 7).

Eind 1997 is er een hogere instroom van asielzoekers geweest. Het is nog niet bekend of die tendens zich ook in 1998 en daarna zal doorzetten.

Of en in hoeverre de hogere instroom van eind 1997 een groeiend beroep op de Abw tot gevolg heeft valt niet aan te geven. Dit hangt ervan af in welke mate deze groep asielzoekers uiteindelijk een verblijfsstatus zal krijgen die recht geeft op een Abw-uitkering. Het effect op de Abw-uitgaven, is gezien de onvoorspelbaarheid van het verloop van asielprocedures, niet te kwantificeren. Overigens zij opgemerkt dat, indien de verhoogde instroom van asielzoekers ook daadwerkelijk leidt tot meer verblijfsstatussen, de Abw-raming hiervoor impliciet wordt aangepast. Het CPB verdisconteert deze ontwikkelingen in haar macro-werkloosheids- ramingen, die mede als input dienen voor de ABW-ramingen.

8

Over hoeveel jaar wordt door intensivering van de fraudebestrijding een structurele besparing van f 30 miljoen bereikt?

Kan nader worden aangegeven wat en hoe groot de gemiddelde opbrengst van de fraudebestrijding voor de gemeenten is? (blz. 8).

De structurele besparing wordt naar verwachting in het jaar 2000 bereikt. In de ramingen is met een gemeentelijk aandeel van 10% gerekend.

9

Terwijl het aantal bijstandsgerechtigden licht is gedaald, is het aantal bijstandsgerechtigden met een toeslag fors gestegen. Kan hierop een nadere toelichting worden gegeven? (blz. 8).

De raming voor de uitgaven van het artikelonderdeel toeslagen is mede gebaseerd op de verhouding tussen het aantal verstrekte normuitkeringen en het aantal toeslagen. Op basis van de eind 1997 gerealiseerde verhouding moest de raming van het volume aan te verstrekken toeslagen voor 1998 en latere jaren opwaarts worden bijgesteld ook al is er sprake van een daling van het aantal normuitkeringen. Op dit moment kan nog geen nadere toelichting worden gegeven op de gesignaleerde ontwikkeling van het aantal bijstandsgerechtigden met een toeslag. Medio november van dit jaar zullen onderzoeksresultaten beschikbaar komen die meer inzicht geven in de handelwijze en motivatie van gemeenten bij het verstrekken van toeslagen.

10

Wordt de extra toegevoegde f 78 miljoen voor de zogenaamde tekortgemeenten, nu geheel gebruikt in 1998 of zal een deel daarvan overschieten? (blz. 9).

De maximaal extra f 78 miljoen zal in 1998 voor het volledige bedrag via een specifieke uitkering aan de tekort-gemeenten worden toegevoegd, waarbij het verschil tussen de uitkering volgens het oude en het nieuwe verdeelmodel bepalend is. Indien een gemeente in 1999 volgens de nieuwe verdeelsleutel meer krijgt dan volgens de oude wordt in 1998 een specifieke uitkering verstrekt.

11

Waarop is de veronderstelling gebaseerd dat de nieuwe verdeelsleutel zal kunnen leiden tot maximaal f 78 miljoen aan herverdeling tussen gemeenten?

Kan nader worden aangegeven hoe de nieuwe verdeelsleutel eruit gaat zien? (blz. 9).

De maximaal f 78 miljoen aan herverdeling tussen gemeenten was gebaseerd op voorstellen voor een nieuwe verdeelsleutel van de Wvg vanaf 1999, zoals die ten tijde van de kabinetsbesluitvorming voor de Voorjaarsnota 1998 (eind maart) bekend waren. Op dat moment was nog overleg gaande over de vormgeving van de nieuwe verdeelsleutel. Dit overleg heeft inmiddels tot resultaat geleid. Als gevolg hiervan is een nieuwe verdeelsleutel tot stand gekomen die structureel (dat wil zeggen vanaf 1999) leidt tot een herverdeling van f 75 miljoen. Naast de maatstaf inwoners worden met ingang van 1999 ook de volgende maatstaven gehanteerd; uitkeringsgerechtigden minus bijstandsgerechtigden, ouderen, lage inkomens en woonruimten.

12

Kan nader worden ingegaan op de toevoeging van f 12 miljoen aan artikel 14.10 ter dekking van de invoeringskosten van de WIK? Worden deze kosten veroorzaakt door het uitstellen van de wet, of is bij de oorspronkelijke raming geen rekening gehouden met de invoeringskosten van de centrumgemeenten? (blz. 9).

Voor de invoeringskosten van de Wik is een bedrag geraamd, op basis van inschattingen van een aantal gemeenten, van f 12 mln. Deze kosten bestaan grotendeels uit automatiseringskosten. Ze zijn dus niet veroorzaakt door het uitstellen van de wet. In de oorspronkelijke raming van de Wik (kamerstukken II 1997/98, 25 053, nrs. 1–2) was extra ruimte ingebouwd. Met de aanvaarding van de door de Tweede Kamer ingediende amendementen is deze ruimte dusdanig beperkt dat deze uitgaven (invoeringskosten) niet meer uit het budget kon worden bekostigd.

13

Betekent de keuze voor specifieke uitkeringen Wvg ten behoeve van woningaanpassing en ten behoeve van bovenregionaal vervoer, dat geleidelijk het principe van decentralisatie naar gemeenten van WVG-middelen wordt losgelaten? (blz. 9).

Neen. Kortheidshalve moge ik verwijzen naar mijn toelichting tijdens het Algemeen Overleg op 18 maart jl.

Het ligt in de bedoeling om via een landelijk contract van het rijk met een ketenmanager te voorzien in de organisatie van bovenregionale vervoerketens en de daarbij benodigde assistentieverlening. Omdat onbekend is welk beroep op de voorzieningen zal worden gedaan en hoe het aanbod van diensten zich zal ontwikkelen, is gekozen voor deze vormgeving. Op grond van praktijkervaringen zal de definitieve vorm van de regeling worden bepaald.

De uitgaven voor woningaanpassingen (boven f 45 000,–) blijken per gemeente sterk uiteen te lopen, waarbij het vooralsnog niet mogelijk is objectieve factoren te bepalen die deze verschillen kunnen verklaren. Om het financiële risico voor gemeenten – als gevolg van een, althans in dit opzicht, imperfecte verdeelsleutel – te beperken is besloten slechts een deel van de woningaanpassingen te financieren via het gemeentefonds. Via monitoring zullen de uitgaven voor de woningaanpassing worden gevolgd.

14

In de eerste suppletore begroting wordt het budget voor SWI verhoogd met f 20,4 miljoen (in verband met een gewijzigd tijdpad in de uitvoering van de CVCS-pilots). In de Voorjaarsnota daarentegen worden deze uitgaven voor 1999 en 2000 voorzien.

Hoe is dit verschil te verklaren? (blz. 12).

De in de Voorjaarsnota voor 1999 en 2000 voorziene uitgaven van f 15 resp. f 5 mln hebben betrekking op de stimuleringsregeling SWI, op basis waarvan SWI-centra bij SZW een tegemoetkoming in hun voorbereidingskosten kunnen aanvragen; hiervoor is in totaal f 70 mln beschikbaar, waarvan f 50 mln in 1998.

De via de eindejaarsmarge uit 1997 overgehevelde f 20.4 mln betreft de subsidie aan de Stichting CVCS voor de uitvoering van pilots ter ontwikkeling van een cliënt-volg-communicatie-systeem. Dit systeem ondersteunt het SWI-proces en staat los van de hierboven genoemde stimuleringsregeling.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Biesheuvel (CDA), Vliegenthart (PvdA), fungerend voorzitter, Schimmel (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Rosenmöller (GL), Van Zijl (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Van Hoof (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Essers (VVD), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), B. M. de Vries (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Visser-van Doorn (CDA), De Wit (SP), Harrewijn (GL), Balkenende (CDA), Smits (PvdA), Verburg (CDA), Bussemaker (PvdA), Spoelman (PvdA), Orgü (VVD) en Van der Staaij (SGP).

Plv. leden: Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Oudkerk (PvdA), Giskes (D66), Duijkers (PvdA), Van Gent (GL), Van der Ploeg (PvdA), Dankers (CDA), Hoogervorst (VVD), Kortram (PvdA), Hofstra (VVD), Van Middelkoop (GPV), Ybema (D66), J. M. de Vries (VVD), Klein Molekamp (VVD), Stroeken (CDA), Marijnissen (SP), Vendrik (GL), Van den Akker (CDA), Melkert (PvdA), Eisses-Timmerman (CDA), Adelmund (PvdA), Middel (PvdA), Weekers (VVD) en Van Boxtel (D66).

Naar boven