25 972
Wijziging van de Wet milieubeheer, de Wet rampen en zware ongevallen en de Arbeidsomstandighedenwet ter uitvoering van de EG-richtlijn betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (Seveso-II)

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 7 december 1998

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel II wordt in artikel 2c, eerste lid, «voorbereiding op de rampenbestrijding» vervangen door: voorbereiding van de bestrijding van rampen en zware ongevallen.

B

Aan artikel V wordt, onder vervanging van de punt door een komma, toegevoegd: met dien verstande dat deze termijn ten aanzien van een rampbestrijdingsplan als bedoeld in artikel 7, derde lid, van die wet eindigt, zodra de krachtens dat artikellid vastgestelde regels worden toegepast. Deze termijn eindigt eveneens zodra de burgemeester zulks ten aanzien van een rampbestrijdingsplan bepaalt.

C

Na artikel V wordt een artikel Va ingevoegd dat luidt als volgt:

ARTIKEL VA

Indien het bij koninklijke boodschap van 7 februari 1998 ingediende voorstel van wet Arbeidsomstandighedenwet 1998 (25 879) tot wet wordt verheven en in werking treedt voordat deze wet in werking treedt, vervallen artikel III en artikel IV, onderdeel A, van deze wet en wordt artikel 6 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 vervangen door:

Artikel 6

1. De werkgever neemt bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid de maatregelen die nodig zijn ter voorkoming en beperking van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken en de gevolgen daarvan voor de veiligheid en de gezondheid van de in het bedrijf, inrichting of deel daarvan werkzame werknemers. Bij of krachtens algemene maatregelen van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:

a. de categorieën van bedrijven of inrichtingen ten aanzien waarvan de werkgever die maatregelen neemt;

b. de gegevens die de werkgever met betrekking tot de bedrijven of inrichtingen, bedoeld onder a, op schrift stelt of verstrekt aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 of aan werknemers, andere personen en diensten als bedoeld in artikel 14;

c. de maatregelen die de werkgever neemt ten aanzien van de bedrijven of inrichtingen, bedoeld onder a;

d. het tijdstip waarop en de frequentie waarmee wordt voldaan aan de verplichtingen bedoeld onder b en c;

e. een verbod op de exploitatie van het bedrijf, de inrichting of een gedeelte ervan, indien niet of niet voldoende is voldaan aan een of meer verplichtingen krachtens dit artikel;

f. het toezicht op de naleving van het bij of krachtens dit artikel bepaalde.

2. Onze Minister kan een bedrijf of een inrichting of een deel daarvan afzonderlijk aanwijzen ten aanzien waarvan op de werkgever een of meer van de verplichtingen bedoeld in of krachtens het eerste lid rusten indien zich in verband met de aanwezigheid van de gevaarlijke stoffen bijzondere gevaren kunnen voordoen voor de veiligheid en de gezondheid van de daarin werkzame werknemers. Bij de aanwijzing wordt bepaald op welk tijdstip aan de betreffende verplichtingen moet zijn voldaan. De werking van de aanwijzing wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

3. Het niet naleven van het bij of krachtens dit artikel bepaalde is een overtreding.

Informatie aan het publiek

Artikel 7

1. De daartoe aangewezen ambtenaar bedoeld in artikel 24 stelt krachtens artikel 6, eerste lid, onder b, verschafte en bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gegevens uit eigen beweging ter beschikking van het publiek. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen terzake regels worden gesteld.

2. Onverminderd artikel 10, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur en in afwijking van artikel 10, tweede lid, van die wet blijft het verstrekken van gegevens als bedoeld in het eerste lid achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

a. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;

b. het voorkomen van sabotage.

3. Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wet openbaarheid van bestuur is niet van toepassing op het op verzoek verstrekken van gegevens die door de daartoe aangewezen ambtenaar bedoeld in artikel 24 zijn verkregen in verband met de toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 6 ter uitvoering van richtlijn nr. 96/82/EG van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (PbEG L 10).

4. Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet openbaarheid van bestuur is op het op verzoek verstrekken van informatie over gegevens als bedoeld in het derde lid uitsluitend van toepassing, voorzover die gegevens een vertrouwelijk karakter hebben.

5. Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet openbaarheid van bestuur is op het op verzoek verstrekken van gegevens als bedoeld in het derde lid uitsluitend van toepassing voor zover het gegevens betreft die afbreuk kunnen doen aan de mogelijkheid van het voorkomen van sabotage.

Toelichting

A

Met de onder A voorgestelde vervanging in artikel 2c, eerste lid, van de woorden «voorbereiding op de rampenbestrijding» door voorbereiding van de bestrijding van rampen en zware ongevallen wordt aangesloten bij de overigens in de Wet rampen en zware ongevallen gebezigde terminologie.

B

De strekking van de in artikel V van het oorspronkelijke wetsvoorstel opgenomen overgangsregeling was dat het niet-openbare karakter van op de datum van inwerkingtreding van deze wet bestaande rampbestrijdingsplannen gedurende twee jaar zonder meer werd geëerbiedigd. De achtergrond hiervan was dat de burgemeester op deze wijze voldoende tijd wordt gegeven om met andere betrokkenen het plan zodanig aan te passen dat het openbaar kan worden gemaakt. Bezien moet immers worden of het plan gegevens bevat die ingevolge artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur van openbaarheid zijn uitgezonderd. Is dat het geval, dan is de vraag aan de orde of het simpelweg elimineren van die niet-openbare gegevens uit het rampbestrijdingsplan tot een zinvolle openbaarmaking leidt. Het is namelijk niet denkbeeldig dat die eliminatie een onsamenhangend plan te zien geeft.

Bij nader inzien moet de aanvankelijk voorgestelde overgangsbepaling als te star worden aangemerkt. Dat geldt in de eerste plaats rampbestrijdingsplannen die betrekking hebben op inrichtingen die onder de richtlijn vallen, dat wil zeggen rampbestrijdingsplannen als bedoeld in het voorgestelde artikel 7, derde lid, van de Wet rampen en zware ongevallen. Krachtens de richtlijn dienen zulke rampbestrijdingsplannen en wijzigingen daarvan met behulp van een openbare procedure tot stand te worden gebracht. Het Besluit rampbestrijdingsplannen inrichtingen dat tegelijk met de onderhavige wetgeving in werking zal treden, zal daartoe voorschriften geven ter implementatie van de richtlijn. Zodra deze voorschriften ten aanzien van zo'n rampbestrijdingsplan moeten worden toegepast is de openbaarheid van het plan het logische gevolg. In de onder B voorgestelde wijziging is dat tot uitdrukking gebracht, waarmee wordt voorkomen dat de eerbiedigende werking van de overgangsbepaling de toepassing van deze nieuwe uit de richtlijn voortvloeiende voorschriften verhindert.

In de tweede plaats is het zeer wel mogelijk dat in voorkomende gevallen een termijn van twee jaar niet nodig is om tot openbaarheid van het rampbestrijdingsplan over te gaan. Met het oog daarop wordt met de voorgestelde wijziging de mogelijkheid geboden dat de burgemeester eerder tot opheffing van de niet-openbaarheid besluit.

C

Met de wijziging onder C is rekening gehouden met het voorstel van wet Arbeidsomstandighedenwet 1998, dat thans eveneens in behandeling is bij de Staten-Generaal.

Artikel III van het wetsvoorstel ter implementatie van de Seveso II-richt- lijn voorziet in wijziging van de huidige Arbeidsomstandighedenwet. Indien er, zoals tot nu toe, van wordt uitgegaan dat dit wetsvoorstel eerder tot wet wordt verheven en in werking treedt als de Arbeidsomstandighedenwet 1998, volgen de wetswijzigingen elkaar in een logische volgorde op. De voorgestelde nieuwe artikelen 6 en 7 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 zijn immers ontleend aan de voorgestelde wetgeving ter implementatie van de Seveso II-richtlijn (artikel 5 en 6 van de Arbeidsomstandighedenwet, zoals neergelegd in artikel III, onderdeel A, van dit wetsvoorstel).

Inmiddels moet echter rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat dit wetsvoorstel wordt ingehaald door het wetsvoorstel Arbeidsomstandighedenwet 1998. Voor het geval deze situatie zich daadwerkelijk voordoet zijn twee maatregelen nodig.

Ten eerste wordt in verband daarmee in het wetsvoorstel Arbeidsomstandighedenwet 1998 een voorziening opgenomen die ertoe strekt dat in dat geval een regeling in de Arbeidsomstandighedenwet 1998 komt die analoog is aan artikel 5 (van de huidige Arbeidsomstandighedenwet). Vermeldenswaard is dat de expliciete en specifieke verplichting tot overleg met de ondernemingsraad over het arbeidsveiligheidsrapport en de wijziging daarvan zoals thans opgenomen in artikel 5, zesde lid van de Arbeidsomstandighedenwet, in de Arbeidsomstandighedenwet 1998 niet terugkomt. De reden daarvan is dat in de Arbeidsomstandighedenwet 1998 met betrekking tot de medezeggenschap over arbeidsomstandigheden wordt aangesloten bij de regeling in de Wet op de ondernemingsraden (WOR). Dit betekent niet dat dit overleg niet meer verplicht zou zijn, maar dat dit is begrepen onder het regime van de WOR. Overigens zij verwezen naar de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Arbeidsomstandighedenwet 1998.

Ten tweede wordt in het voorgestelde artikel Va bepaald dat, indien de Arbeidsomstandighedenwet 1998 eerder wet wordt en in werking treedt dan het onderhavige wetsvoorstel ter implementatie van de Seveso II-richtlijn, de Arbeidsomstandighedenwet 1998 wordt gewijzigd bij gelegenheid van de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel.

Deze wijziging is vrijwel geheel gelijk aan de regeling die nu in artikel III, onder A, van dit wetsvoorstel is opgenomen. Met uitzondering echter van artikel 5, eerste lid, onderdeel e, waarin een grondslag was opgenomen voor regels betreffende overleg met de ondernemingsraad. Dit onderdeel keert niet terug vanwege de keuzes die in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 worden gemaakt ten aanzien van de structuur van de regelgeving inzake medezeggenschap. Dit betekent dat bij algemene maatregel van bestuur minder regels over overleg met de ondernemingsraad zullen worden vastgesteld, dan in de toelichting op artikel 5, eerste lid, onderdeel e, nog was voorzien. Wat betreft de specifieke verplichting in artikel 11, derde lid, van de richtlijn om interne noodplannen vast te stellen met raadpleging van het personeel, kan artikel 15, achtste lid, als grondslag dienen.

Indien het wetsvoorstel ter implementatie van de Seveso II-richtlijn eerder wet wordt dan de Arbeidsomstandighedenwet 1998, zullen bij algemene maatregel van bestuur wel regels worden gesteld ten aanzien van de medezeggenschap (die geheel of grotendeels zullen vervallen bij de inwerkingtreding van de Arbeidsomstandighedenwet 1998).

Deze ingewikkelde opzet vloeit voort uit de noodzaak strikte implementatie (waarvan bij de implementatie van de richtlijn sprake is), en nieuw nationaal beleid (dat in de Arbeidsomstandighedenwet 1998 aan de orde is), uit elkaar te houden.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. M. de Vries

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst

Naar boven