25 971
Wijziging van de Wet conflictenrecht namen in verband met de totstandkoming van de wet van 10 april 1997 tot wijziging van de artikelen 5 en 9 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en in verband daarmede van enige andere artikelen van dit Wetboek (Stb. 161)

B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 2 maart 1998 en het nader rapport d.d. 31 maart 1998, aangeboden aan de Koningin door de minister van Justitie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 14 november 1997, no.97.005490, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Wet conflictenrecht namen in verband met de totstandkoming van de wet van 10 april 1997, houdende wijziging van de artikelen 5 en 9 van het Burgerlijk Wetboek en in verband daarmede van enige andere artikelen van dit Wetboek (Stb.161).

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 14 november 1997, kenmerk 97.005490, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 2 maart 1998, bied ik U hierbij aan.

1. In de considerans wordt melding gemaakt van het horen van de Raad van State van het Koninkrijk. Ingevolge artikel II, tweede lid, van het wetsvoorstel wordt weliswaar een aanpassing aangebracht in verband met een mogelijk eerdere inwerkingtreding van het voorstel van Rijkswet tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap (kamerstukken II 1995/96, 24 812 (R1578)), maar deze aanpassing betreft niet het verlenen van het Nederlanderschap als zodanig, maar alleen de mogelijkheid tot het recht van naamskeuze aan degene die op de wijze bedoeld in het nieuwe onderdeel b (artikel II, tweede lid) het Nederlanderschap heeft verkregen dan wel aan zijn ouders.

De Raad van State adviseert de considerans aan te passen, aangezien het hier niet gaat om een wijziging van een rijkswet.

1. Conform het advies van de Raad van State is de considerans aangepast, aangezien het hier niet gaat om een wijziging van een rijkswet.

2. Ingevolge artikel I, onderdeel A, wordt de terminologie «een kantmelding plaatsen» overeenkomstig de thans in Titel 4 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gebezigde terminologie gewijzigd in: een latere vermelding toevoegen.

De Raad adviseert eenzelfde wijziging aan te brengen in artikel 6, derde lid, van de Wet conflictenrecht namen.

2. Eveneens in overeenstemming met het advies van de Raad van State is in artikel I, onderdeel D, een voorstel tot wijziging van artikel 6, derde lid, van de Wet conflictenrecht namen opgenomen. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in het tweede lid van dat artikel een spelfout te verbeteren.

3. Blijkens de tekst en de toelichting heeft het ingevolge artikel I, onderdeel C, nieuw ingevoegde artikel 5c het karakter van een regel van overgangsrecht.

In elk lid wordt echter melding gemaakt van «de inwerkingtreding van deze wet» waarmee uitsluitend bedoeld is het tijdstip van inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel. Door toevoeging aan de bestaande tekst van de Wet conflictenrecht namen komt dit tijdstip van inwerkingtreding van deze wijzigingswet niet meer tot uitdrukking en lijkt het te gaan om de inwerkingtreding van de reeds lang bestaande wet als zodanig.

De Raad beveelt aan artikel 5c op te nemen als een afzonderlijk artikel II, behorende bij deze wijzigingswet, onder vernummering van het voorgestelde artikel II. Deze opzet heeft vanzelfsprekend ook gevolgen voor artikel 5d.

3. Zoals de Raad van State heeft aanbevolen, is het in artikel I, onderdeel C, voorgestelde artikel 5c als een afzonderlijk artikel II, behorende bij de wijzigingswet, opgenomen. De oorspronkelijk voorgestelde artikelen II en 5d zijn vernummerd.

4. In het ingevolge artikel I, onderdeel C, ingevoegde artikel 5d wordt onder meer verwezen naar artikel 5c, tweede lid. Het is niet duidelijk om welke reden naar dit artikelonderdeel wordt verwezen.

De Raad adviseert artikel 5d nader toe te lichten.

4. In het ingevolge artikel I, onderdeel C, ingevoegde artikel 5d is ten onrechte verwezen naar artikel 5c, tweede lid. Die verwijzing is dan ook geschrapt en artikel 5d is nader toegelicht.

5. Ingevolge artikel II, tweede lid, wordt in artikel 5b een nieuw onderdeel b ingevoegd. Niet is aangegeven ten overstaan van wie de verklaring van de ouders dan wel van het kind moet worden afgelegd. Artikel 5, derde lid, van de Wet van 10 april 1997 tot wijziging van de artikelen 5 en 9 van Boek I BW en in verband daarmede van enige andere artikelen van het BW (Stb.161) is niet van toepassing, omdat de rechterlijke uitspraak in het buitenland heeft plaatsgevonden. De Raad adviseert het desbetreffende artikel aan te vullen alsmede artikel 5d aan te passen.

5. In overeenstemming met het advies van de Raad van State is aan het in artikel II, tweede lid (vernummerd tot artikel III, tweede lid) voorgestelde nieuwe onderdeel b van artikel 5b toegevoegd dat de daar bedoelde verklaring houdende naamskeuze wordt afgelegd ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand. In verband daarmee is in Artikel III een tweede lid opgenomen, bepalende dat artikel 5d (vernummerd tot 5c) in dier voege wordt aangepast dat hierin ook wordt verwezen naar het nieuwe onderdeel b van artikel 5b.

6. In de toelichting op artikel 5a wordt onder de letters d en e een tweetal gevallen geschetst waarin het niet juist wordt geoordeeld het recht op naamskeuze te ontzeggen. Onder de letter e wordt melding gemaakt van een Nederlands kind dat in het buitenland door een vreemdeling is erkend of door wettiging het kind van een vreemdeling is geworden en daarbij het Nederlanderschap heeft verkregen of behouden.

Bij vergelijking van deze passage met het gestelde in de toelichting onder artikel 5b, onder de letter a, «Erkenning en wettiging» lijkt het gestelde onder e niet volledig.

Ook het kind van vreemde nationaliteit dat gedurende zijn minderjarigheid wordt erkend of zonder erkenning door wettiging het kind wordt van een Nederlander wordt daardoor Nederlander en komt in aanmerking voor het recht op naamskeuze indien de erkenning of wettiging in het buitenland heeft plaatsgevonden. Dit heeft zijn uitwerking gevonden in artikel 5b, onder a, «Indien een kind buiten Nederland ...».

Het college beveelt aan beide passages nauwkeurig op elkaar te doen aansluiten. Daarbij dient ook de onjuistheid dat een Nederlands kind bij erkenning door een vreemdeling zijn Nederlanderschap verkrijgt (de toelichting op artikel 5a, letter e) gecorrigeerd te worden. Er is immers alleen sprake van het behoud van het Nederlanderschap.

6. Terecht heeft de Raad van State opgemerkt dat de toelichting op artikel 5a onder de letters d en e niet volledig is. Toegevoegd is een letter f waaronder wordt genoemd het kind van vreemde nationaliteit dat gedurende zijn minderjarigheid wordt erkend of zonder erkenning door wettiging het kind wordt van een Nederlander. Voorts is de door de Raad gesignaleerde onjuistheid in de toelichting op artikel 5a, letter e, gecorrigeerd.

7. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

7. De redactionele kanttekeningen zijn in acht genomen.

Ten slotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in het in artikel I, onderdeel C, voorgestelde artikel 5b, onder a, de laatste zin aldus te wijzigen dat zij luidt: Heeft het kind op het tijdstip van de erkenning of de wettiging de leeftijd van zestien jaren bereikt, dan kan het, tot twee jaar na de erkenning of de wettiging, zelf alsnog verklaren of het de geslachtsnaam van de vader of de moeder zal hebben.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal toe te zenden.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 2 maart 1998, no. W03.97.0722, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

Wetsvoorstel

– In de considerans en in artikel 5c bij de aanhaling van de daargenoemde wet aanwijzing 87 van de Aanwijzingen voor de regelgeving in acht nemen.

– In artikel 5c, tweede lid, «de wet houdende wijziging» wijzigen in: de wet tot wijziging; voorts «enige andere bepalingen van dit wetboek» wijzigen in: enige andere artikelen van dit wetboek. Tenslotte na «ouders» invoegen: gezamenlijk.

– In artikel 5d het cijfer 1 achterwege laten.

Memorie van toelichting

– In de voorlaatste alinea van de toelichting op artikel 5a (bladzijde 3) de verwijzing naar de op 5 september 1980 te München tot stand gekomen Overeenkomst inzake het recht dat van toepassing is op geslachtsnamen en voornamen aanvullen met: (Trb.1981, 72) en in de laatste alinea (bladzijde 4, midden) de verwijzing naar de rechtspraak aanvullen met: HR 31 januari 1992, RvdW nr. 39.

– In de eerste alinea van de toelichting op artikel 5c de afkorting i.p.r. voluit schrijven, daar deze ook elders voluit geschreven is en voorts de verwijzing naar artikel VI wijzigen in: artikel IV. Tenslotte de vindplaats vermelden van de parlementaire behandeling van het daar bedoelde wetsvoorstel.

– In de eerste volzin van de toelichting op artikel II na «inzake» invoegen: de bescherming van kinderen en.

Naar boven