25 948 (R 1616)
Regels inzake de administratieve bijstand tussen de landen van het Koninkrijk op het gebied van de douane en inzake de heffing en de invordering van omzetbelasting, accijnzen, algemene bestedingsbelasting en belasting op bedrijfsomzetten (Rijkswet administratieve bijstand douane)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 11 juni 1998

De vaste commissie voor Financiën1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de PvdA-fractie achten de totstandkoming van dit wetsvoorstel bijzonder zinvol. Zij zijn verheugd over het feit dat op dit gebied meer samenwerking tussen de landen van het Koninkrijk tot stand komt. Toch hebben zij ook enkele vragen.

In het algemeen vragen zij zich af hoe de uitvoering van deze Rijkswet zich in de praktijk zal verhouden tot gemaakte afspraken met de Schengenpartners en de uitvoering van andere verdragen binnen de EU.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel waarmee wordt beoogd de administratieve bijstand inzake douanezaken in het gehele Koninkrijk te regelen. Naar aanleiding van dit voorstel van Rijkswet en de memorie van toelichting stellen de leden van de VVD-fractie de onderstaande vragen.

De leden van de CDA-fractie onderschrijven de noodzaak van de voorgenomen maatregelen om de onderlinge bijstand op douanegebied te regelen. Het onderhavige voorstel bevat echter nog een aantal onduidelijkheden.

De leden van de fractie van D66 hebben eveneens met belangstelling kennisgenomen van de nadere regeling inzake wederzijdse administratieve bijstand douane. Deze leden begrijpen dat met het onderhavige voorstel leemten met betrekking tot een adequate regeling van de douanesamenwerking binnen het Koninkrijk worden opgevuld. Bij het wetsvoorstel hebben deze leden een aantal vragen.

1.1. Wenselijkheid van een Rijkswet

In de memorie van toelichting staat dat reeds in januari 1995 besloten is een voorstel van Rijkswet inzake administratieve bijstand douanezaken uit te werken. Waarom, zo willen de leden van de VVD-fractie weten, heeft dit zo lang geduurd.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de geldigheid van de internationale verdragen die door het Koninkrijk gesloten zijn inzake de bestrijding van grensoverschrijdende fraude en andere vormen van internationale criminaliteit, slechts beperkt is tot Nederland. Hoe wordt de samenwerking tussen de Nederlandse Antillen en Aruba met derde landen nu geregeld?

De leden van de CDA-fractie zijn met de regering van mening dat er rechtsculturele verschillen en overeenkomsten bestaan tussen de landen van het Koninkrijk. Zij menen echter dat deze overeenkomsten en verschillen ook bestaan met derde landen. Deze leden zien daarom niet in waarom in de onderlinge verhouding tussen de delen van het Koninkrijk meer souplesse betoond kan worden en de regelgeving minder gedetailleerd hoeft te zijn dan in de verdragen met derde landen. Op welke terreinen is dan meer souplesse betracht?

De leden van de VVD-fractie vragen de regering wat zij bedoelt met «rechtsculturele verschillen».

1.2. Uitgangspunten

De leden van de fractie van D66 hechten eraan op te merken dat bij de voorwaarde dat slechts bij voldoende middelen bijstand door de douaneverlenende administratie wordt verleend, er ruimte ontstaat om verzoeken tot bijstand in de (nabije) toekomst niet direct uit te (kunnen) voeren. De leden van de fractie van D66 vragen de regering in dit verband in hoeverre zij de huidige inzet van financiële en personele middelen voldoende acht om een afgestemd en gedifferentieerd instrumentarium voor samenwerking en fraudebestrijding te implementeren en te optimaliseren.

1.3. Budgettaire en personele aspecten

In de memorie van toelichting staat dat de invoering van deze Rijkswet positieve baten tot gevolg zal hebben, zo constateren de leden van de VVD-fractie. Hoe hoog deze zullen zijn valt nog niet aan te geven. Kan de regering meedelen op welke termijn zij verwacht de hoogte van deze baten te kunnen aangeven? Kan binnen die termijn ook duidelijkheid worden verschaft over de personele gevolgen, dat wil zeggen welke gevolgen de invoering van de Rijkswet heeft gehad op de inzet van het personeel op Aruba en de Nederlandse Antillen?

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

De leden van de fractie van D66 merken op dat de bijstand verlenende douaneadministratie handelt binnen haar eigen bevoegdheden en voorzover er voldoende personele en financiële middelen ter beschikking staan. Deze leden willen graag van de regering weten in hoeverre het mogelijk is financiële en eventuele daarmee samenhangende personele bijstand te verlenen, indien blijkt dat een verzoek niet uitgevoerd kan worden omdat er terzake onvoldoende middelen ter beschikking staan. Indien mogelijk, zou dit dan kunnen betekenen dat het ter beschikking stellen van middelen in het kader van deze Rijkswet (specifieke) bijstand zou kunnen «afdwingen»? In dit verband willen deze leden voorts weten of het mogelijk is dat op voorhand financiële middelen ter beschikking worden gesteld om eventuele leemtes in de te verlenen bijstand tussen de douaneadministraties bij voorbaat weg te nemen.

Artikel 3

Ten aanzien van artikel 3 lid 2 zouden de leden van de PvdA-fractie graag een nadere uitleg krijgen van het begrip «bijzondere gevallen». Gaat het daarbij bijvoorbeeld om grensoverschrijdende criminaliteit binnen het Koninkrijk ? Zoja, aan welke vormen (en zwaarte) van criminaliteit moet daarbij gedacht worden?

Artikel 5 en artikel 6

Vervolgens vragen de leden van de PvdA-fractie of deze artikelen niet beter in overeenstemming kunnen worden gebracht met de binnenkort in te voeren Wet Bescherming Persoonsgegevens en de Richtlijn waarop deze is gebaseerd.

Artikel 7

De leden van de VVD-fractie vragen de regering wat zij bedoeld met «In beginsel ..... administratie» bij de artikelsgewijze toelichting op artikel 7 in het licht van de tekst van artikel 7 lid 3 van het voorstel van Rijkswet.

Artikel 8

De leden van de fractie van D66 verzoeken de regering toe te lichten waarom in de Rijkswet is vastgelegd welke gegevens in het kader van de gegevensuitwisseling van belang kunnen zijn. Waarom is er niet voor gekozen dit bij ministeriële regeling vast te leggen?

Artikel 11

De leden van de fractie van D66 verzoeken de regering toe te lichten of kantoren van «andere douane-autoriteiten» vallen onder wat wordt begrepen als douanekantoren van de aangezochte douane-administratie zoals genoemd in art. 11, lid 1, onderdeel a. In dit verband vernemen deze leden voorts graag of toegang tot gegevens van kantoren van «andere douaneautoriteiten» slechts dan geldt als deze zijn opgenomen in de nadere regels, die conform artikel 17, bij ministeriële regeling zullen worden gesteld.

Artikel 11 en artikel 12

Ten aanzien van de artikelen 11 en 12 vragen de leden van de PvdA-fractie of er in de praktijk een gelijkwaardige hoeveelheid activiteiten van ambtenaren op elkaars grondgebied valt te verwachten. Zou het zinvol zijn om ten aanzien van het karakter van deze activiteiten bovengrenzen te stellen?

Artikel 14

De leden van de fractie van D66 verzoeken de regering toe te lichten wanneer er sprake is van bijzonder hoge kosten indien aan een verzoek wordt voldaan. Waarom zijn over de verdeling van de (bijzonder hoge) kosten niet bij voorbaat concrete afspraken gemaakt? Acht de regering in dit verband veelvuldig overleg en daarmee samenhangende vertragingen in de te verlenen bijstand, bij voorbaat uitgesloten?

Artikel 15

Bij artikel 15 lid 2 zouden de leden van de PvdA-fractie graag een specificering van het begrip «onverwijld» zien.

Artikel 16

In artikel 16 van het voorstel van Rijkswet worden de limitatieve gronden opgesomd op grond waarvan een douane-autoriteit een verzoek kan weigeren, zo vervolgen de leden van de VVD-fractie. In de memorie van toelichting staat dat er ook bijzondere gevallen zijn op basis waarvan geweigerd kan worden. Wat wordt bedoeld met «bijzondere gevallen»?

De fungerend voorzitter van de commissie,

Ybema

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Reitsma (CDA), Vliegenthart (PvdA), Vermeend (PvdA), Ybema (D66), fungerend voorzitter, Rosenmöller (GroenLinks), Melkert (PvdA), Hillen (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Adelmund (PvdA), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Van Dijke (RPF), Hoogervorst (VVD), Van der Ploeg (PvdA), B. M. de Vries (VVD), De Haan (CDA), Van Beek (VVD), Balkenende (CDA), Vendrik (GroenLinks), Bos (PvdA), Remak (VVD), Weekers (VVD) en Wijn (CDA).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Verburg (CDA), Van Zijl (PvdA), Smits (PvdA), Bakker (D66), Harrewijn (GroenLinks), Van Gijzel (PvdA), Van der Knaap (CDA), Van Oven (PvdA), Crone (PvdA), Schimmel (D66), De Wit (SP), Van Boxtel (D66), Van Hoof (VVD), Pronk (PvdA), Remkes (VVD), Dankers (CDA), Voûte-Droste (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Rabbae (GroenLinks), Van Dok-Van Weele (PvdA), Kamp (VVD), Hessing (VVD) en Van den Akker (CDA).

Naar boven