25 940
Rapport Herijking landinrichting tweede fase

nr. 3
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 1 december 1998

De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1 heeft op 29 oktober 1998 overleg gevoerd met minister Apotheker van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij over:

– het rapport Herijking landinrichting tweede fase (25 940, nr. 1);

– de brief van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij met een reactie op de adviezen van de Raad voor het landelijk gebied (25 600-XIV, nr. 56);

– de brief van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij inzake de cijfers van het CPB, betreffende een tekort bij de aankoop van gronden ter realisering van het structuurschema groene ruimte (25 600-XIV, nr. 58).

Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Rietkerk (CDA) memoreerde dat de herijking van de landinrichting in 1995 in de nota Dynamiek en vernieuwing is aangekondigd. Om landinrichting eigentijdser te maken, goed te laten aansluiten bij maatschappelijke ontwikkelingen en te laten bijdragen aan plattelandsvernieuwing, is een goed instrumentarium noodzakelijk. Om de herijking te laten slagen, moet echter wel de verplichtingenstand van 1,4 mld. weggewerkt worden. Tijdens de vorige kabinetsperiode is in dit verband tevergeefs verzet aangetekend tegen de oplopende bezuinigingen op landinrichting. De bezuinigingen ingevolge het regeerakkoord van het tweede kabinet-Kok komen daar nu nog bovenop. In het licht van de bezuinigingen en de verplichtingenstand is het de vraag hoe de in het rapport Herijking landinrichting tweede fase geformuleerde ambities gerealiseerd kunnen worden. Door verbreding wordt landinrichting van belang voor infrastructuur en grootschalige woningbouw, maar ook voor landbouw en natuur. Via landinrichting wordt overigens zo'n 60% van de ecologische hoofdstructuur (EHS) gerealiseerd, ook al is er sprake van ruilverkavelingen met administratief karakter. Wat is de waarde van de landinrichting in de toekomst?

De heer Rietkerk memoreerde dat de reconstructie van de varkenshouderij gestart kan worden, zonder daarvoor de Reconstructiewet in te zetten. Hoe kan de 80 mln. voor reconstructie zo snel mogelijk ingezet worden middels landinrichting? Lopen deze gelden overigens via het groenfonds? Hoe verhoudt het versnellen zich tot het verbreden? Is er al overeenstemming bereikt met de departementen van Verkeer en Waterstaat en van VROM over de gedachte om ook infrastructurele en andere projecten via landinrichting te realiseren? In het kader van verbreding moet overigens voldoende ruimte behouden worden voor kavelruil.

De heer Rietkerk kon instemmen met de voorstellen op het punt van versnelling, flexibilisering en vereenvoudiging. De Landinrichtingswet dient hier echter wel toe gewijzigd te worden. Bijkomend voordeel is dat communicatie met de omgeving een groter accent zal krijgen voor de landinrichtingscommissies en voor de provincies. Grondverwerving is van belang voor structuurversterking van de landbouw en voor het realiseren van de EHS. Hoe zijn de actiepunten uit het rapport Mobiliteit van grond en functies uit 1997 zijn opgepakt? Waarom moet nog gewacht worden op een wetsvoorstel inzake financiering, programmering, inrichting, beheer en grondverwerving in het kader van landinrichting? Om de benodigde beleidsruimte voor gebiedsgericht maatwerk te realiseren, dienen de desbetreffende subsidieregelingen overigens gewijzigd te worden.

De verplichtingenstand vormt een belangrijk financieel probleem. Hoe kijkt de minister in dit verband aan tegen de extra middelen die de provincies claimen voor de benodigde sanering? De ingeboekte bezuinigingen voor 1999 en latere jaren staan haaks op de herijking. De overheid moet echter wel juridische overeenkomsten nakomen, tenzij betrokken partijen een overeenkomst uit eigen wil openbreken. In het kader van de door LNV geclaimde ICES-gelden moet extra geld beschikbaar komen voor herijking van de landinrichting en daarmee voor plattelandsvernieuwing.

De Raad voor het landelijk gebied (RLG) heeft geadviseerd om naar nieuwe economische dragers te zoeken, met name op regionaal niveau. Kan de sturing dan op hetzelfde niveau plaatsvinden? Wat betekent een compacte stad overigens voor het groen in een stad? In het verlengde hiervan is het de vraag of de stad-landprojecten «Binnentuin-buitenhof» en «Sallandschouw» niet uit de ICES-gelden voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer gefinancierd kunnen worden.

De heer Geluk (VVD) stelde dat vernieuwing van het landinrichtingsinstrumentarium inderdaad noodzakelijk is, maar dat de financiën daarbij een probleem vormen. De verplichtingenstand bedraagt 1,4 mld. en er is voor 1,7 mld. aan projecten voorzien, terwijl er per jaar nog slechts 110 mln. beschikbaar is voor landinrichting. Met de provincies zijn afspraken gemaakt hoe deze «financiële molensteen» gedragen moet worden. Het is een nobel streven om de verplichtingenstand omlaag te brengen, maar de overheid moet wel betrouwbaar blijven overkomen en haar afspraken nakomen. Ook al zijn de omstandigheden en inzichten gewijzigd gedurende de lange voorbereidingstijd, het gaat te ver om de planvorming voor projecten in de verplichtingenstand plotsklaps te herzien. Met behoud van draagvlak kan hiervoor alleen een oplossing gevonden worden door iets anders aan te bieden of projecten af te kopen. Een verkorting van de procedures zonder een goede financiële onderbouwing van de verplichtingen biedt geen perspectief. Het ontbreken van een financiële paragraaf wekt dan ook verbazing. Wie gaat bepalen welke oude verplichtingen wel en welke niet uitgevoerd zullen worden? Uit wat voor kosten bestaat de verplichtingenstand? De heer Geluk ging ervan uit dat de 1 mld. extra tot 2010 voor grondverwerving ook bestemd kan worden voor landinrichtingsprojecten.

Landinrichtingsinstrumenten moeten gebruikt kunnen worden voor realisering van de EHS en voor reconstructie. Het is evenwel de vraag of realisering van de EHS afhankelijk is van de landinrichting. Gelden die oorspronkelijk voor de Reconstructiewet gereserveerd waren, mogen nu breder ingezet worden voor het nitraatbeleid en de EHS. Analoog daaraan zouden gelden bestemd voor de EHS en natuur, ook breder ingezet moeten worden voor bijvoorbeeld plattelandsontwikkeling, het tegengaan van verdroging en recreatie. De heer Geluk sprak in dit verband de hoop uit dat de minister echt werk maakt van het stapelen of ontschotten van instrumenten. Landinrichting houdt nadrukkelijk verband met vitaal platteland en een gebiedsgerichte aanpak. Landbouw beslaat 2,3 miljoen hectare grond, terwijl bos en natuurlijk terrein samen slechts 0,5 miljoen hectare innemen. Daarom is draagvlak bij de agrarische sector ook onmisbaar voor een goede uitvoering van de landinrichting. Vanwege de te verwachten veranderingen is grootschaligheid onvermijdelijk, waarbij ruilverkaveling een onmisbaar instrument is.

Modulaire opbouw en de daarmee gepaard gaande besluitvorming dragen het risico in zich dat de planvorming niet meer integraal overzien kan worden. Wie vervult hierbij een leidende rol? Hoe kan de bevolking haar inbreng op dit punt leveren? Ingevolge het decentralisatieakkoord krijgen de provincies meer bevoegdheden. De heer Geluk vroeg om een nadere toelichting op de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de provincies, de Dienst landelijk gebied (DLG) en het ministerie. Als de plannen voor gebiedscontracten en gebiedsgericht beleid doorgaan, wordt de DLG dan niet slechts uitvoerder van de klassieke landinrichting, maar ook coördinator of procesmanager van de uitwerking daarvan? Worden er niet weer schotten gecreëerd door te spreken van een regiovisie, een gebiedsvisie, een raamplan, een projectnota en een landinrichtingsplan?

De heer Geluk was van mening dat bij de wijziging van de Landinrichtingswet expliciet moet worden vastgelegd dat er in lijn met de Wet openbaarheid van bestuur sprake is van openbaarheid van bestuur. Ook moet bepaald worden dat een landinrichtingscommissie een overheidsorgaan is in de zin van de wet. Voorts moeten andere representatieve organisaties op dit vlak genoemd worden als organisaties waarmee overleg wordt gepleegd. Om het draagvlak te vergroten, zouden die organisaties deel moeten kunnen uitmaken van een landinrichtingscommissie. Belangenverstrengeling moet hierbij uitgesloten worden.

Als gevolg van de verbreding van het landinrichtingsbeleid naar infrastructuur, milieu, water en stad en land worden ook de ministeries van Verkeer en Waterstaat en van VROM hierbij betrokken. Dragen zij ook bij aan de financiële verplichtingen? Om het landinrichtingsbeleid te versnellen, zou wellicht ook geld verkregen kunnen worden uit andere fondsen, zoals dat voor natuurontwikkeling. Desgevraagd verklaarde de heer Geluk dat hij niet gelukkig was met de in het regeerakkoord overeengekomen bezuinigingen op landinrichting. Hoe ziet de minister in de relatie stad-land overigens de invulling van publiek-private samenwerking? Hoe denkt hij over afschaffing of flexibilisering van het landinrichtingsrentesysteem? Door een afkoopsysteem toe te passen kan op de korte termijn meer geld vrijgemaakt worden voor landinrichting.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA) benadrukte de doelstellingen van landinrichting. Middels landinrichtingsprojecten moet bijvoorbeeld 60% van de EHS gerealiseerd worden. De herijkingsoperatie moet leiden tot verbreding van de inzet van landinrichting en vereenvoudiging, versnelling en flexibilisering van het instrumentarium. Voor welke modules daarbij gekozen zal worden, hangt af van de analyse van de problematiek in het gebied en van de gewenste oplossing. Daarmee kan worden ingestemd, mits de doelstelling maar duidelijk is. Zowel particulieren als overheden kunnen het initiatief tot projecten nemen. Door van onderaf te werken kan het draagvlak voor deelprojecten vergroot worden, maar bij uitvoering zonder projectnota is het wel voorwaarde dat alle betrokkenen hier vrijwillig aan meewerken. Om dit mogelijke knelpunt te omzeilen, kan de provincie een projectnota of raamplan vaststellen. Het moet overigens mogelijk blijven om een ontwerplandinrichtingsplan op te stellen voor omvangrijker projecten. Door gefaseerde besluitvorming kan versnelling van de uitvoering van een ingewikkeld landinrichtingsplan bereikt worden. Mevrouw Swildens pleitte er wel voor om de eerste schatting niet zonder meer af te schaffen. Als in kleine gebieden de grond op basis van de bodemgeschiktheidskaart ongeveer evenveel waard blijkt, kan die schatting natuurlijk achterwege blijven. Gedeputeerde Staten geven in een projectnota aan of een schatting plaatsvindt.

Mevrouw Swildens stemde in met de voorgestelde wijzigingen in de beroep- en bezwaarprocedure, omdat die leiden tot versnelling van landinrichtingsprojecten en daarmee ook tot een groter draagvlak daarvoor. Zij ging ook akkoord met de voorgestelde procesmatige aanpak. Deze mag echter niet tot gevolg hebben dat bij eerdere uitvoering alleen gemakkelijk uitvoerbare onderdelen van een landinrichtingsproject worden uitgevoerd. Dat kan alleen als álle belangen instemmen en integratie niet in gevaar wordt gebracht. De provincies dienen daarbij uiteraard de planologische duidelijkheid te bewaken, omdat er in dat stadium nog geen sprake is van een concreet, voor de rijksoverheid richtinggevend landinrichtingsplan. Kan met een projectnota overigens ook dezelfde procedure gevolgd worden? In ieder geval moet duidelijk zijn op welk moment de Landinrichtingswet precies ingezet wordt. In dit licht vroeg mevrouw Swildens om de evaluatie van experimenten met landinrichtingsprocessen op basis van vrijwilligheid. De MER-plicht moet in het kader van landinrichting trouwens niet alleen aan functiewijziging gekoppeld worden, maar ook aan bijvoorbeeld verbetering van een functie.

De budgettaire consequenties van versnelling, vereenvoudiging en verbreding moeten in samenhang met het budget voor landinrichting en het oplossen van de verplichtingenstand van 1,4 mld. voor bestaande projecten bekeken worden. Mevrouw Swildens wees erop dat de 2,5 mld. aan ICES-gelden voor inpassing niet rechtstreeks aan infrastructuur besteed mogen worden. Zij was dan ook van mening dat de Kamer voor 1 januari 1999 duidelijkheid moet krijgen over de financiële paragraaf van de herijking van de landinrichting. Provincies en Rijk moeten gezamenlijk een financieel plan voor de komende tien jaar opstellen. Dit mag de betrouwbaarheid van de overheid niet aantasten; het draagvlak is immers voorwaarde voor onder meer plattelandsvernieuwing en realisering van de EHS. In dit licht zou het imago van landinrichting in eerste instantie best wat opgepoetst mogen worden. In de houtskoolschets moet overigens ook veel aandacht besteed worden aan het platteland.

De heer Van der Vlies (SGP) memoreerde dat de herijking van de landinrichting in de nota Dynamiek en vernieuwing is aangekondigd. Het gaat om verbreding, vereenvoudiging, slagkracht, versnelling, kracht en kwaliteit. Met verbreding wordt vooral gedoeld op versterking van de economische structuur onder gelijktijdige versterking van de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid van de omgeving. Vereenvoudiging wordt gezocht in het vervangen van de bestaande vier vormen van landinrichting door een modulaire opbouw van de wet en de instrumenten. In het rapport Herijking landinrichting tweede fase wordt de problematiek helder uiteengezet en worden de keuzemomenten aangegeven. Daarin ontbreekt echter een heldere planning van het op de herijking volgende implementatietraject. Om bestaande ontwikkelingen en verplichtingen niet te frustreren, moet een en ander duidelijk beschreven worden met taakstellende termijnen en een navenante inspanningsverplichting. Bij versnelling past geen onduidelijkheid over de financiële taakstelling die daaraan verbonden is. De minister moet dan ook zo snel mogelijk met een helder financieel flankerend beleid komen. Bij de waardebepaling van gronden kunnen bodemgeschiktheidskaarten duidelijkheid verschaffen, maar vooral in gebieden met heterogene gronden zal toch een eerste schatting nodig zijn als uitgangspunt voor grondruil. Bij vereenvoudiging mag de zorgvuldigheid niet in het geding raken. Het gaat hierbij immers ook om rechtsbescherming van degenen die betrokken zijn bij herverkaveling, vernieuwing en dergelijke. De verbrede inzet van het landinrichtingsinstrumentarium moet op voorhand positief bejegend worden. Afstemming van verantwoordelijkheden en taken en de snelheid van handelen van de diverse daarbij in het geding zijnde autoriteiten zijn in dit verband belangrijke elementen.

Uit de rapportages van de Raad voor het landelijk gebied maakte de heer Van der Vlies op dat de agrarische ondernemer op bedrijfsniveau een zekere vrijheid heeft om een eigen mix van bedrijfsactiviteiten te kiezen, en dat het dus de vraag is in hoeverre de overheid een en ander kan sturen. De keuze van de agrarische ondernemer wordt echter ook sterk bepaald door voornemens die voor zijn gebied bij de overheid leven, en door planontwikkeling. In bijvoorbeeld de houtskoolschets en de Reconstructiewet zou dan ook een omslag bewerkstelligd moeten worden, in die zin dat de agrarische bedrijvigheid, als die eenmaal helder is, als randvoorwaarde gaat gelden voor andere activiteiten. In dit verband memoreerde de heer Van der Vlies dat er naar zijn mening naast de EHS wellicht ook een «agrarische hoofdstructuur» moet komen.

In reactie op de suggesties van het CPB om in het kader van de aankoop van gronden ter realisering van het structuurschema groene ruimte de grondprijsstijging zoveel mogelijk te beperken, noemt de regering als mogelijke alternatieven voor aankopen voor natuur onder meer particulier natuurbeheer en publiek-private samenwerking. Particulier natuurbeheer is een goed instrument, maar dat moet wel voorzien worden van een financiële taakstelling.

De heer Stellingwerf (RPF) constateerde dat de basisprincipes van het rapport Herijking landinrichting tweede fase breed worden gedragen. De redenen voor wijziging waren dan ook duidelijk. Verder lijkt er consensus te bestaan over de basis voor landinrichting, namelijk ruimte en vorm geven aan landbouw, natuur, recreatie en landschap. Bovendien wegen functies als milieu, agrarisch natuurbeheer en landschap zwaarder dan vroeger. De vraag is nu hoe aan dit alles vormgegeven kan worden, terwijl het budget al te krap is voor de huidige uitvoerings- en voorbereidingsprojecten. Als dit financiële probleem kan worden opgelost, kan dan werkelijk worden voorkomen dat van nieuwe vormen van bureaucratisering sprake zal zijn? Verbetering van het imago van landinrichting is hard nodig, maar voorkomen moet worden dat men in oude fouten vervalt. Er is al veel gedaan, maar de duur van landinrichtingsprojecten moet nog verder bekort worden. Er is echter een chronisch geldgebrek. Bovendien moet de overheid zorgvuldig blijven werken. In het rapport wordt dan ook terecht gepleit voor bestuurlijke duidelijkheid en voldoende middelen. De heer Stellingwerf plaatste wel vraagtekens bij de door het IPO aangedragen ideeën om in het kader van de financiën voorbereidingstrajecten te screenen en projecten die uitvoeringsgereed zijn, te heroverwegen. Er is uiteraard niets op tegen, wanneer bepaalde zaken op vrijwillige basis afgehandeld worden.

Met de verbrede inzet van landinrichting voor bijvoorbeeld grootschalige infrastructuur kan veel voordeel behaald worden. Bij grondruil zou een kostendoorrekening kunnen plaatsvinden aan degenen die voordeel hebben van de inrichting. In dit verband vroeg de heer Stellingwerf aandacht voor het rapport «Geld uit grond» van prof. Bomhoff. De overheid moet vaak schadevergoeding betalen aan grondeigenaren die geschaad worden door bestemmingsplanwijzigingen, maar zij ziet nooit iets terug, als er voordeel wordt genoten door bestemmingsplanwijzigingen. Prof. Bomhoff suggereert vormen van afroming waarmee financiering gevonden kan worden voor infrastructuur. De heer Stellingwerf dacht hierbij ook aan financiering van herstructurering of herinrichtingsbeleid. De Federatie particulier grondbezit heeft in dit verband gesteld dat nieuwe landgoederen een bijdrage zouden kunnen leveren aan leniging van de financiële nood en dat dit tevens privatisering van beleid met zich zou brengen.

De heer Stellingwerf sprak de vrees uit dat het werken met modules ertoe kan leiden dat de gemakkelijke onderdelen snel worden uitgevoerd, terwijl de moeilijke zaken blijven liggen. Tot slot wees hij op de mogelijke spanning tussen een procesmatige benadering en gewenste doelen.

De heer Ter Veer (D66) sprak zijn verbazing erover uit dat het project «Hollands bloementuin» in Anna Paulowna en het project «De blauwe stad» bij Winschoten niet als vanzelfsprekend onderdeel zijn geworden van het instrument landinrichting.

Het is niet eenvoudig om de verplichtingenstand terug te brengen. Daarbij is er ook nog sprake van een zeer ambitieus voorbereidingsschema ten opzichte van de beschikbare middelen. In dit verband heeft de D66-fractie reeds bij de begrotingsbehandeling bepleit om radicaal te stoppen met ruilverkaveling. De minister heeft toen gezegd dat hij dit idee voortvarend met het IPO zou onderzoeken. Kan er op 1 januari 1999 echt al een concrete rapportage liggen? Wie zal de onafhankelijk voorzitter worden van de terzake in te stellen commissie? Desgevraagd gaf de heer Ter Veer te kennen dat een instrument als ruilverkaveling nooit alleen maar positief kan zijn en dat op zijn minst de vraag beantwoord moet worden of de maatschappelijke kosten zich ook vertalen in maatschappelijk nut. De politieke keuzes die indertijd gemaakt zijn, komen inderdaad in het geding, omdat eenieder vindt dat de verplichtingenstand teruggebracht moet worden. In dit verband sloot de heer Ter Veer zich wel aan bij de vragen van de heer Geluk over rechtszekerheid en geloofwaardigheid van bestuur. Ruilverkaveling en ruilverkaveling met administratief karakter voldoen per definitie echter zeer slecht aan de criteria die de Kamer voor landinrichting heeft omarmd. Ter illustratie verwees de heer Ter Veer naar de manier waarop deze instrumenten in de Beemster zijn gehanteerd. De overige landinrichtingsinstrumenten hadden zijn instemming, al moet ervoor gewaakt worden dat zij goed gebruikt worden.

Momenteel is 70% van het platteland nog een witte vlek, waar het gaat om planologie, aanpak en processen van landinrichting. De EHS moet natuurlijk onverkort worden uitgevoerd. Er kan nu gewerkt worden met modules. Voornemens op het punt van de EHS en plattelandsontwikkeling kunnen gerealiseerd worden met de faciliteiten van de DLG. Zal de DLG overigens uiteindelijk niet veel geld kwijt zijn door de verruiming van taken en zal hierdoor geen strijdigheid ontstaan met het landschapsbeheer? In het kader van ICES is er extra geld beschikbaar voor uitvoering van de Reconstructiewet. In dit licht is het evenwel de vraag wat er overeind blijft van het axioma dat er geen nieuw geld voor oud beleid ingezet mag worden. Hoe denkt de minister van Financiën hierover? Tot slot stelde de heer Ter Veer dat de decentralisatie-impuls niet goed uit de verf komt bij de herijking van de landinrichting. Hij pleitte voor een grotere politieke bemoeienis van de minister op dit punt met elk van de twaalf provincies, buiten het IPO om.

Het antwoord van de regering

De minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij stelde dat de keuze van een vorm van landinrichting minder belangrijk is, wanneer bij het ministerie van LNV als hoofdlijn en bij verwante departementen als zijlijn gekozen wordt voor een brede kwaliteitsimpuls voor het landelijk gebied en voor het inzetten van alle middelen in de diverse categorieën. Daarbij moet ook vertrouwen gegeven worden aan de provincies. Vervolgens is het de vraag welk instrument aan de provincies gegeven moet worden om tot goede planvorming en -uitvoering te komen. De dienst landelijk gebied houdt daarbij met instemming van Rijk en provincies de vinger aan de pols bij de besteding van de financiën. Departementen als Verkeer en Waterstaat en VROM kunnen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid besluiten om bij te dragen aan bepaalde onderdelen van een gebiedsgerichte aanpak. De provincies vervullen op dat punt een centrale rol. De minister verwees in dit verband naar de gelden die het ministerie van VROM in het kader van de Reconstructiewet wil inzetten voor het aanvullende beleid inzake de nitraatrichtlijn. Het ministerie van LNV zal de koppeling van gelden van LNV en andere departementen blijven stimuleren.

Sanering van de financiën is een moeilijke zaak. De in het regeerakkoord opgenomen ombuigingen op het terrein van de landinrichting zijn evenwel door de Kamer vastgesteld in de begroting van LNV. Met de provincies zal nu geprobeerd worden om de opschoning van bestaande verplichtingen te koppelen aan het mogelijk insluizen van beleidsintensiveringsgelden. Half december zal met de provincies bekeken worden hoe de komende jaren vormgegeven kan worden aan bijvoorbeeld versobering, opschoning, herijking en vervroeging van de terugbetaling van landinrichtingsgelden. Zonder deze inzet zal het waarschijnlijk heel lang duren, voordat er ruimte ontstaat voor nieuwe projecten. Juridische verplichtingen van de overheid moeten natuurlijk worden nagekomen. Door gedurende vier jaar gelden voor reconstructie en gelden voor natte natuur en de EHS te koppelen, kunnen er gelden beschikbaar komen voor gebiedsgerichte contracten. Het traditionele kasgeldritme voor landinrichting zal alleen nog gebruikt worden voor modules binnen een projectplan of een generaal plan voor eenvoudige landbouwstructuurverbeteringen. Bij de uitvoering van plannen blijkt echter bijna altijd een samenhang te bestaan tussen de verschillende elementen van landinrichting. Daarom had de minister er vertrouwen in dat de koppeling van de inzet van verschillende soorten gelden in een gebied een voordeel oplevert, niet alleen financieel, maar ook qua uitvoering. Desgevraagd zei hij dat er enthousiasme voor nodig is om ook het probleem van de bij de verwerving van gronden opgelopen achterstand op te lossen, ondanks het feit dat de daarvoor gelabelde ICES-gelden te krap zijn. Bij de begrotingsbehandeling is in het kader van betrouwbaarheid en zorgvuldigheid van de overheid over de grondprijsontwikkeling gesproken. Afgesproken is om hier later aan de hand van rapporten terzake op terug te komen.

De provincies hebben in de Reconstructiewet een belangrijke regisserende rol toebedeeld gekregen en moeten dan ook bereid zijn om mee te doen aan de uitgezette ideeën. Gemeenten zouden hetzelfde moeten doen met bijvoorbeeld gedecentraliseerde stads- en dorpsvernieuwingsgelden. Voorts moeten de waterschappen door de provincies aangespoord worden om uit zichzelf mee te doen aan projecten op het gebied van waterbeheersing. Bij landinrichtingsprojecten wordt dus het een en ander van de betrokken gebieden verwacht, maar zij moeten daar dan wel een kans toe krijgen.

In de verplichtingenstand zijn drie categorieën te onderscheiden. Aan de lopende verplichtingen zal waarschijnlijk weinig te doen zijn. In dit verband kan alleen gedacht worden aan vervroeging van de terugbetaling van landinrichtingsgelden, opdat dit geld versneld weer ingezet kan worden. Dan zijn er de plannen die reeds in uitvoering zijn genomen, maar die bij nader inzien best vereenvoudigd kunnen worden. Dat behoeft niet te betekenen dat er individuele privaatrechtelijke belangen worden geschaad. Tot slot zijn er de nieuwe projecten. Deze moeten leiden tot een moderne gebiedsverbetering. Traditionele gelden zijn daarbij ondergeschikt aan nieuwe intensiveringsgelden die overigens niet alleen van het ministerie van LNV afkomstig behoeven te zijn. De eerste geluiden wijzen erop dat in december met de provincies tot een gezamenlijke aanpak van een en ander gekomen kan worden. Dit moet in 1999 leiden tot het instellen van een compacte regisserende commissie van het ministerie van LNV en de provincies. Het is de bedoeling dat die commissie onder leiding van een onafhankelijk voorzitter vorm geeft aan dat traject en een taakstellend financieel kader schetst voor oplossing van de verplichtingenstand. Het zou hierbij moeten gaan om de periode tot 2010. Door in december een stevige bestuurlijke afspraak te maken, zal er al enig licht kunnen schijnen op de nieuwe financiële situatie. Bovendien zijn de beleidsintensiveringen tot 2010 reeds duidelijk. Wellicht is dan ook zichtbaar hoeveel geld van andere departementen te verwachten is voor landinrichting. Door deze financiële aspecten te stapelen, kan een macrodoorkijk geboden worden tot 2010. De provincies bekijken een en ander niet alleen als mede-eigenaar, maar ook vanuit eigenbelang. Zij zullen dus streven naar verdelende rechtvaardigheid en beleidsmatige afspraken om trajecten tot uitvoering te kunnen brengen.

Voor een goede wettelijke uitwerking van de herijking van de landinrichting moet eerst de Reconstructiewet vastgesteld zijn. Anders kan niet bepaald worden wat de herijking in juridische zin precies betekent. Het departement van LNV probeert de kans die er thans is om zaken te koppelen, te benutten, opdat nog voor de zomer duidelijkheid geboden kan worden. Er bestaat ook overeenstemming met andere departementen over de herijking. Desgevraagd gaf de minister aan dat er voorstellen bij de EU zijn ingediend voor de besteding in 1999 van de eerste tranche van 80 mln. voor reconstructie. Als het voorstel terzake is goedgekeurd, kunnen bijvoorbeeld varkenshouderijen snel verplaatst worden zonder wettelijke regeling. De provincies zullen in dit verband binnenkort melden in welke gebieden in 1999 sprake zal zijn van reconstructie. Uit de eerste pilotprojecten moet blijken in hoeverre er geschoven kan worden met middelen tussen landinrichting en reconstructie. Op dit punt is sprake van een decentralisatie-impuls, waarbij het ministerie van LNV positief zal meedenken met het IPO.

Kavelruil moet een onderdeel van de landinrichting blijven. Dit kan op vrijwillige basis gebeuren, en kan ook een van de modules zijn. De minister verwachtte niet dat door het werken met modules de krenten uit de pap gehaald worden. Modules kunnen namelijk alleen maar vastgesteld worden met de nodige kennis van het geheel. Het werken met modules dient juist de versnelling. Mogelijk kan dit weer leiden tot efficiency op het financiële vlak. De actoren in een gebied weten heel goed wat de financiële consequenties zijn van het naar voren halen van bepaalde projecten. Desgevraagd sprak de minister zijn vertrouwen uit in het handelen van moderne landinrichters bij ruilverkaveling.

Een projectnota kan dienen als juridische basis voor het uitvoeren van modules, mits alle betrokkenen het over het raamwerk eens zijn. In het kader van de Landinrichtingswet moet bij vergunningverlening echter eerst sprake zijn van een vastgesteld landinrichtingsplan. Overigens wordt gepoogd om de provincies met de Reconstructiewet meer mogelijkheden te geven voor geïntegreerde vergunningverlening. Bij de wijziging van de Landinrichtingswet zullen er op dit punt keuzes gemaakt moeten worden, ook met betrekking tot de rechtszekerheid. De pro's en contra's van afschaffing van de eerste schatting zullen ook nader bekeken worden bij de wijziging van de Landinrichtingswet. Hetzelfde geldt voor de belangen van grondeigenaren en gebruikers. De rechtsbescherming zal bij de wetswijziging een prominente plaats krijgen.

De dienst landelijk gebied is van groot belang voor het slagen van het instrument van de moderne landinrichting. Immers, zowel het Rijk als de provincies zijn bezig met een kwaliteitsimpuls voor het landelijke gebied. De huidige Landinrichtingswet verzet zich overigens niet tegen openbaarheid van bestuur en de nieuwe wet zal dat zeker niet doen. Wellicht is het verstandig om de openbaarheid van bestuur inhoudelijk in de wet te regelen. Wanneer een burgemeester voorzitter is van een landinrichtingscommissie, behoeft er trouwens absoluut geen belangenverstrengeling op te treden. Ook hieraan zal expliciet aandacht worden besteed bij de wijziging van de Landinrichtingswet. De minister zegde toe schriftelijk in te gaan op de actiepunten die in het kader van de grondmobiliteit zijn opgepakt, en met name aandacht te besteden aan de fiscale maatregelen.

De Raad voor het landelijk gebied zal in november adviseren over de ontwerpbeleidsagenda voor het landelijk gebied in de komende jaren. In de beleidsagenda moet precies omschreven worden wat plattelandsvernieuwing is. Op basis van geïntegreerd kabinetsbeleid zal bepaald worden hoe de witte vlek op de kaart van de open ruimte ingevuld moet worden met het oog op een vitaal platteland. Het ministerie van LNV speelt hierbij een belangrijke rol met de voorbereiding van de houtskoolschets. Een compacte stad moet een complete stad worden, dus een stedelijk gebied met een groenstructuur. Daarnaast moet duidelijk gemaakt worden dat Nederland ook een groene en een blauwe functie heeft. Wat die functies betreft, moet er sprake zijn van robuuste gebieden, zowel landbouwproductietechnisch als natuurtechnisch. Als een en ander gerealiseerd kan worden, komt dat ten goede aan de dynamiek van gebieden en kan er gewerkt worden aan de kritische massa die nodig is voor natuur- en plattelandsontwikkeling. Het is semantisch dat men denkt dat de ruimtelijke ordening in Nederland alleen te maken heeft met stadsvernieuwing, stadsontwikkeling en dergelijke. Nederland bestaat voor 70% uit landbouwareaal in producerende zin. Daarnaast is er sprake van natuur en infrastructuur en vervolgens van steden. De Raad voor het landelijk gebied heeft dan ook gesteld dat het noodzakelijk is om duidelijke uitspraken te doen over de ruimtelijke ordening. Overigens kan de Kamer binnenkort nieuwe adviezen van de RLG tegemoetzien.

De voorzitter van de commissie,

Ter Veer

De griffier van de commissie,

Van Overbeeke


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Swildens-Rozendaal (PvdA), Ter Veer (D66), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), Poppe (SP), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Duivesteijn (PvdA), Stellingwerf (RPF), M. B. Vos (GroenLinks), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Hermann (GroenLinks), Geluk (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), Oplaat (VVD), Schoenmakers (PvdA), Waalkens (PvdA), Udo (VVD) en Herrebrugh (PvdA).

Plv. leden: Van Vliet (D66), Van Zuijlen (PvdA), Ravestein (D66), Zijlstra (PvdA), Albayrak (PvdA), Kant (SP), Mosterd (CDA), Bos (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Van der Steenhoven (GroenLinks), Scheltema-de Nie (D66), Verbugt (VVD), Te Veldhuis (VVD), Cornielje (VVD), Buijs (CDA), Rietkerk (CDA), Karimi (GroenLinks), Kamp (VVD), Reitsma (CDA), Van Wijmen (CDA), Patijn (VVD), Dijksma (PvdA), Belinfante (PvdA), Voorhoeve (VVD) en De Boer (PvdA).

Naar boven