25 931
Wijziging van de Destructiewet

B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 17 december 1997 en het nader rapport d.d. 10 maart 1998, aangeboden aan de Koningin door de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 12 november 1997, no. 97.005441, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Destructiewet.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 12 november 1997, no. 97.005441, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 17 december 1997, no. W13.97.0733, bied ik U hierbij aan.

De Raad van State heeft een aantal opmerkingen gemaakt, waarop hieronder puntsgewijs zal worden ingegaan.

1. In de inleidende paragraaf van het algemeen deel van de memorie van toelichting wordt medegedeeld dat het wetsvoorstel strekt tot implementatie van de Beschikking nr.97/534/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 30 juli 1997, houdende verbod, in verband met overdraagbaar spongiforme encefalopathieën, op het gebruik van risicomateriaal (PbEG L 216), (hierna: de Beschikking). Daarnaast wordt in die paragraaf erop gewezen dat separaat van dit wetsvoorstel ook een voorstel tot wijziging van de Destructiewet zal worden ingediend dat vooral betrekking heeft op de financiële gevolgen van de uitvoering van de Beschikking.

Nu is gekozen voor een gefaseerde behandeling van beide wetsvoorstellen, zal er rekening mee moeten worden gehouden dat de regeling van de financiële gevolgen later in werking zal treden dan het wetsvoorstel tot implementatie van de Beschikking. Gelet op de samenhang tussen het onderhavige en het toekomstige wetsvoorstel zal naar de mening van de Raad van State hierover duidelijkheid moeten worden verschaft in de memorie van toelichting. Voor het geval een latere inwerkingtreding van de regeling van de financiële gevolgen wordt voorzien, adviseert het college in de toelichting tevens aan te geven hoe in de tussenperiode zal worden voorzien in de vergoeding van de aan het onschadelijk maken van gespecificeerd hoog-risico-materiaal verbonden kosten.

1. Het toekomstige wetsvoorstel tot regeling van de financiële gevolgen van de uitvoering van de Beschikking waar in de inleidende paragraaf van het algemeen deel van de memorie van toelichting kort aan wordt gerefereerd, wordt, indachtig het advies van de Raad, uitgebreider toegelicht in de derde paragraaf van het algemeen deel van de memorie van toelichting. In dit wetsvoorstel met betrekking tot de financiering van de onschadelijkmaking van het gespecificeerd hoog-risico-materiaal wordt, voor wat betreft de methode van financiering en het in rekening brengen van de kosten, zoveel mogelijk aangesloten bij het reeds bestaande systeem op grond van artikel 21 van de Destructiewet voor het in rekening brengen van de kosten voor het ophalen van gestorven landbouwhuisdieren. Zolang het wetsvoorstel met betrekking tot de financiering nog niet tot wet is verheven komen de kosten verbonden aan de onschadelijkmaking van het gespecificeerd hoog-risico-materiaal ten laste van het rijk.

2. Ingevolge het in artikel 3 in te voegen nieuwe derde lid (artikel I, onderdeel D) zal gespecificeerd hoog-risico-materiaal moeten worden verwerkt en onschadelijk gemaakt op de wijze als aangegeven in de Beschikking. Aldus behelst dit nieuwe artikellid in samenhang met de in artikel 1, aanhef en onder l, op te nemen definitie van de Beschikking (artikel I, onderdeel A) en de in het aan artikel 2 toe te voegen zevende lid gegeven omschrijving van «gespecificeerd hoog-risico-materiaal» (artikel I, onderdeel C) een globale dynamische verwijzing naar de Beschikking. In de toelichting op artikel I, onderdeel C, wordt opgemerkt dat voor een algemene formulering van het nieuwe derde lid van artikel 3 is gekozen, omdat er rekening mee moet worden gehouden dat in de toekomst ook andere methoden van onschadelijk maken zullen worden toegestaan.

Teneinde een verwijzing naar concrete bepalingen van de Beschikking in de toekomst mogelijk te maken, adviseert het college dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk te laten volgen door een wetsvoorstel waarbij een vangnetbepaling in de Destructiewet wordt opgenomen op grond waarvan voor gevallen als hier bedoeld kan worden voorzien in een regeling bij algemene maatregel van bestuur. In toekomstige gevallen zou dan misschien zelfs kunnen worden gekozen voor een concrete statische verwijzing.

2. De invoeging van een vangnetbepaling als waar de Raad op doelt was voorzien voor het wetsvoorstel tot regeling van de financiële gevolgen van de uitvoering van de Beschikking. Echter mede gelet op de door de Raad bepleite spoed ten aanzien van de totstandbrenging van een dergelijke vangnetbepaling in de Destructiewet ben ik na nadere overweging tot het oordeel gekomen dat niets wezenlijks zich verzet tegen opneming daarvan in het onderhavige voorstel. Het voorstel voorziet derhalve thans in een nieuw op te nemen artikel 23 van de Destructiewet. De opgenomen bepaling is qua redactie in hoge mate identiek aan vergelijkbare bepalingen in verwante wetten als de Vleeskeuringswet (artikel 30a) en de Warenwet (artikel 15).

3. Ingevolge het overgangsartikel II, onderdeel 3, kunnen voorschriften aan een tijdelijke vergunning worden verbonden. Wanneer deze niet worden nageleefd, kan de vergunning ingevolge onderdeel 5 worden ingetrokken.

Gelet op het tijdelijke karakter van de vergunning adviseert het college daarnaast overeenkomstig aanwijzing 128 Ar te voorzien in een strafbaarstelling.

3. Aan het advies van de Raad om te voorzien in de strafbaarstelling van overtreding van de (tijdelijke) vergunningsvoorschriften wordt geen gevolg gegeven. Het normale vergunningssysteem van de Destructiewet voorziet slechts in de strafbaarstelling van beperkt aantal misdragingen: onttrekking aan destructie en destrueren zonder vergunning (artikelen 4 en 5 jo. artikel 1a van de Wet op de economische delicten). Overtreding van vergunnings-voorschriften kan slechts bestuurlijk worden gesanctioneerd door intrekking van de vergunning (artikel 5a). Ik zie geen redenen om van dit voor de Destructiewet normale stelsel af te wijken en het tijdelijk overgangsregiem als vervat in artikel II aan te scherpen met een strafbaarstelling.

4. Voor een redactionele kanttekening verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

4. De redactionele kanttekening is verwerkt.

Los van het advies van de Raad is nog een tweetal kleine wijzigingen aangebracht:

– er is sprake van dat Beschikking 97/534/EG in zijn geheel wordt vervangen door een geheel nieuwe beschikking, onder een nieuw nummer. Om te voorkomen dat in dat geval het hele wetsvoorstel moet worden omgevormd en als het ware moet worden «vernummerd» tot die nieuwe beschikking is in de definitiebepaling van EG-beschikking 97/534 een zodanige voorziening opgenomen dat alsdan de voorschriften gesteld bij of krachtens die vervangingsbeschikking gelden als te zijn uitgevaardigd bij of krachtens EG-beschikking 97/534.

– de datum van inwerkingtreding als geregeld in het eerste lid van artikel III is gewijzigd van 1 januari 1998 in 1 april 1998. Bij beschikking van de Europese Commissie van 16 december 1997 tot wijziging van Beschikking 97/534/EG (PbEG L351/69) is namelijk de oorspronkelijke implementatiedatum eveneens aldus gewijzigd. De bepaling is hieraan aangepast.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. G. Terpstra

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 17 december 1997, no. W13.97.0733, met een redactionele kanttekening die de Raad in overweging geeft.

– In de bij de memorie van toelichting behorende transponeringstabel de tekst achter «art.4, tweede lid (uitzondering)» vervangen door: 13, eerste lid, van de Destructiewet en de op grond van dat artikellid te stellen voorschriften.

Naar boven