Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25931 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25931 nr. 5 |
Ontvangen 15 april 1998
Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de PvdA-, VVD-, en D66-fracties met betrekking tot het wetsvoorstel. In de onderhavige nota worden de gestelde vragen mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij beantwoord.
De leden van de PvdA-fractie vroegen of het verbranden van gespecificeerd hoog-risico-materiaal nu reeds volledig in de dagelijkse praktijk wordt toegepast en hoe hiermee in andere lidstaten wordt omgegaan. In Nederland wordt gespecificeerd hoog-risico-materiaal inderdaad sinds 25 augustus 1997 verbrand. Dit is thans geregeld op het niveau van ministeriële regelingen. Hoewel niet over alle lidstaten gegevens voorhanden zijn, staat wel vast dat ook buurland België inmiddels nationaal maatregelen heeft genomen om tot verbranding van specifiek risico-materiaal over te gaan. Van Duitsland is bekend dat het geen maatregelen heeft genomen. Engeland en Ierland daarentegen verbranden net als Nederland specifiek risico-materiaal. In Frankrijk wordt alle hoog- en gespecificeerd hoog-risico-materiaal verbrand.
Op de vraag van de leden van de PvdA-fractie of over onderhavig wetsvoorstel overleg is geweest met het bedrijfsleven luidt het antwoord dat het bedrijfsleven in een ad hoc destructieoverleg is gehoord. Inhoudelijke bezwaren tegen dit wetsvoorstel werden toen niet naar voren gebracht.
Tevens vragen de leden van de PvdA-fractie zich af of het wel gewenst is om de wet vast te stellen nu de inwerkingtreding van Beschikking nr. 97/534/EG, die met de wetswijziging wordt geïmplementeerd, is uitgesteld en wijzigingen in deze Beschikking niet ondenkbaar zijn. Het risico dat wijzigingen in de Beschikking zouden leiden tot nieuwe wetswijzigingen is echter ondervangen door in het wetsvoorstel een dynamische verwijzing naar de Beschikking op te nemen. Wijzigingen in de Beschikking zijn derhalve direct van kracht in de nationale wetgeving. Deze verwijzing naar de Beschikking is zodanig opgesteld dat zelfs wanneer Beschikking nr. 97/534/EG vervangen zou worden door een andere beschikking met een nieuw nummer, de verwijzing nog steeds geldig is. Zie hiervoor de definitiebepaling in artikel 1, onder l.
Tenslotte stellen de leden van de PvdA-fractie de vraag of het niet wenselijk is het onderhavige wijzigingsvoorstel gelijktijdig met het wetsvoorstel waarin de financiering geregeld wordt te behandelen. Dit zou echter een ernstige vertraging van onderhavig wetsvoorstel betekenen. Het wetsvoorstel dat de financiële gevolgen van de implementatie van Beschikking nr. 97/534/EG regelt, bevindt zich in de fase dat de interdepartementale voorbereiding is afgerond en het binnenkort in de Ministerraad kan worden behandeld. Vervolgens dient het nog te worden voorgelegd voor advies aan de Raad van State. Het lijkt niet opportuun het onderhavig wetsvoorstel hierop te laten wachten, zeker aangezien het al dan niet nu behandelen van onderhavig wetsvoorstel in de praktijk geen financiële consequenties met zich mee brengt. Het gespecificeerd hoog-risico-materiaal wordt namelijk nu reeds op kosten van de overheid verbrand, daar de huidige Destructiewet geen verhaalsmogelijkheid biedt voor de verbrandingskosten van dit materiaal. De overheid zal deze verbrandingskosten voor haar rekening moeten blijven nemen totdat het wetsvoorstel dat de financiële gevolgen regelt, is vastgesteld. Het is dus zeker niet zo dat met het uitstellen van de behandeling van dit wetsvoorstel financieel nadeel voor de overheid voorkomen wordt. Slechts uitstel van noodzakelijke implementatie wordt hiermee bereikt.
De leden van de VVD-fractie vragen zich af, gezien de recente ontwikkelingen in Brussel, of het nu reeds implementeren van de SRM-Beschikking wel gewenst is. Ook vragen zij zich af in hoeverre Nederland met deze regelgeving voor de muziek uit loopt. Hierop luidt mijn antwoord als volgt. Reeds op 11 juni 1997, nog voor de SRM-Beschikking door de Commissie werd vastgesteld, is de Tweede Kamer in een brief van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij medegedeeld dat de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voornemens waren om over te gaan tot het verbranden van specifiek risico-materiaal, in het wetsvoorstel gespecificeerd hoog-risico-materiaal genoemd. Van de zijde van de Kamer zijn toen geen bezwaren tegen dit voornemen naar voren gebracht.
Zoals ik reeds heb opgemerkt wordt in Nederland sinds 25 augustus 1997 gespecificeerd hoog-risico-materiaal verbrand. In die zin vormt dit wijzigingsvoorstel slechts een bestendiging van het bestaande beleid. Zo deze bestendiging van het in de praktijk reeds bestaande beleid niet Europees ware ingegeven, dan was zij toch zeker te zijner tijd vanuit nationale motieven ter bescherming van de volksgezondheid op wetsniveau geregeld. De gedachte dat Europese maatregelen met betrekking tot de verbranding van gespecificeerd hoog-risico-materiaal helemaal van de baan zouden zijn gezien de opstelling van de Europese Commissie en de Landbouwraad berust overigens op een misverstand. Het voorstel van de Commissie om de bestaande beschikking te vervangen door een beschikking waarin sprake zou zijn van een uitbreiding van de lijst specifieke risico-materialen en een regionalisatie, stuitte op ernstige bezwaren van de lidstaten omdat de criteria voor regionalisatie nog niet zijn ontwikkeld. Het feit dat dit voorstel verworpen is en dat de inwerkingtreding van de huidige SRM-Beschikking is uitgesteld betekent geenszins dat men in Brussel dan maar zou afzien van maatregelen om over te gaan tot verbranding van gespecificeerd hoog-risico-materiaal. Op 31 maart heeft de Raad aan de Commissie gevraagd om met nieuwe voorstellen terzake te komen. Zoals reeds opgemerkt is eventuele vervanging van de onderhavige SRM-Beschikking door een andere beschikking opgevangen door de dynamische verwijzing die is opgenomen in het wetsvoorstel, zodat in een dergelijke situatie geen sprake zal hoeven te zijn van nieuwe wetswijzigingen.
Voor het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie of wijzigingen in de Beschikking niet tot nieuwe wetswijzigingen zullen leiden, verwijs ik naar het het antwoord dat ik de leden van de PvdA-fractie op deze vraag heb gegeven.
De leden van de VVD-fractie vragen aan te geven wat de gevolgen van de implementatie van de Beschikking zullen zijn voor de Nederlandse concurrentiepositie. Daar het hier om Europese regelgeving gaat, en er dus sprake is van regelgeving die betrekking heeft op heel het Europees bedrijfsleven, kan niet van een nadelige concurrentiepositie binnen Europa worden gesproken. Concurrentieverschillen met derde landen zullen zich welicht voor kunnen doen. Dit is echter een probleem dat het Europese bedrijfsleven als geheel treft. Ik zou in dit verband overigens willen opmerken dat de bescherming van de volksgezondheid die met deze maatregelen wordt beoogd voor mij zwaarder weegt dan het al dan niet in het geding zijn van de concurrentiepositie van het bedrijfsleven.
De leden van de VVD-fractie vroegen wat de relatie is tussen dit wetsvoorstel en het Europese verbod op het gebruik van gespecificeerd-hoog-risico-materiaal door de farmaceutische industrie. In dit verband vroegen zij ook aan te geven wat de stand van zaken is met betrekking tot een overgangsregeling. Een verbod op het gebruik van gespecificeerd hoog-risico-materiaal is in Nederland nu reeds feitelijk van kracht door de maatregelen die genomen zijn op ministerieel niveau. Dit levert voorzover bekend geen problemen op. De desbetreffende regelingen hebben alleen betrekking op specifieke risico-materialen als zodanig, en niet op specifiek risico-materiaal-bevattende tussen- of eindprodukten van de farmaceutische industrie. De problemen zijn daarin gelegen dat een product als bijvoorbeeld gelatine, dat nu reeds op de markt is en waarvan niet kan worden aangetoond dat er geen specifiek risico-materiaal in is verwerkt, na de inwerkingtreding van de Beschikking niet meer mag worden gebruikt door de farmaceutische industrie. Dit is echter een Europees en geen nationaal probleem waarvoor in Europees verband een oplossing wordt gezocht. Verwacht wordt dat nog voordat de Beschikking op 1 januari 1999 inwerking treedt, een oplossing voor dit probleem zal zijn gevonden. Zolang de Beschikking nog niet inwerking is getreden bestaat dit probleem feitelijk nog niet.
Voorts vragen de leden van VVD-fractie zich af wanneer zij het wetsvoorstel dat de financiële consequenties van de implementatie van de SRM-Beschikking regelt kunnen verwachten. Parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel zal naar verwachting medio 1998 plaatsvinden. Zolang dit wetsvoorstel nog niet tot wet is verheven komen de kosten, verbonden aan het onschadelijk maken van gespecificeerd hoog-risico-materiaal, ten laste van het rijk. De leden van de VVD-fractie vroegen welk bedrag hiermee is gemoeid. Ik kan hierop antwoorden dat het gaat om een bedrag van circa 24 miljoen gulden op jaarbasis.
De leden van de VVD-fractie vragen zich ook af of is gekeken naar alternatieve systemen voor de doorrekening van de kosten van de onschadelijkmaking van gespecificeerd hoog-risico-materiaal. Uiteraard zijn alternatieve methoden in de overwegingen meegenomen. Zo kwam de optie van het opcenten van de keuringstarieven naar voren. Eén van de bezwaren (maar zeker niet de enige) tegen deze optie is hierin gelegen dat deze geen mogelijkheid biedt de kosten van het ophalen, voorbewerken en verbranden van kadavers door te berekenen. Overigens was het bedrijfsleven fel tegen deze optie gekant. Een andere optie zou een heffing op de vleesprijs kunnen zijn. Deze optie brengt echter het ernstige bezwaar met zich mee dat hiervoor geen kant en klare doorrekenmethode beschikbaar is en het ontwikkelen van een dergelijk methode veel tijd in beslag zal nemen (al snel enkele jaren). Dit uitstel van de invoering van een effectief systeem voor toerekening van de kosten is uiterst ongewenst, daar het Rijk al die tijd voor de kosten van onschadelijkmaking opdraait. De methode van artikel 21 van de Destructiewet voor toerekening van de kosten is een beproefd systeem en het lijkt het enige systeem te zijn dat direct toepasbaar is.
Tevens vragen de leden van de VVD-fractie of er duidelijkheid bestaat over het doorrekenen van de kosten die de verwerkers moeten maken voor het realiseren van twee afzonderlijke lijnen van verwerkingsprocessen en wat voor effect dit kan hebben op het aanbieden van kadavers. Het antwoord op deze vraag luidt dat investeringskosten die hiervoor moeten worden gemaakt niet worden doorberekend in de toekomstige tarieven voor de onschadelijkmaking van gespecificeerd hoog-risico-materiaal. Het rekenmodel van artikel 21 gaat immers uit van berekening van de werkelijke kosten voor het ophalen, vervoeren, voorbewerken en verbranden van het gespecificeerd hoog-risico-materiaal. De kosten gemoeid met het ophalen van kadavers in de huidige situatie worden jaarlijks gecontroleerd door de accountantsdienst van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de tarieven dienen te worden goedgekeurd door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Eenzelfde regime zal gaan gelden voor de toerekenig van de kosten van onschadelijkmaking van gespecificeerd hoog-risico-materiaal. Het aanbieden van kadavers wordt dan ook niet nadelig beïnvloed door het realiseren van een apart verwerkingstraject voor het gespecificeerd hoog-risico-materiaal.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister duidelijkheid te verschaffen over de wijze van financiering van de uitvoering van de SRM-Beschiking in andere lidstaten. Ook vragen zij wat de gevolgen zijn voor de concurrentieverhoudingen binnen en buiten Europa.
Alhoewel hiervan nog geen volledig beeld bestaat (informatie hieromtrent is opgevraagd bij de diverse landbouwattachés, maar op dit moment nog niet beschikbaar), kan al wel het volgende worden opgemerkt. In België wordt een deel van de kosten van onschadelijkmaking gedragen door de overheid, de resterende kosten worden door de aanbieders betaald. In Frankrijk is men overgegaan tot een heffing op de vleesprijs en betaalt de consument dus indirect de kosten van onschadelijkmaking van hoog- en gespecificeerd hoog-risico-materiaal. In Engeland en Ierland worden de kosten vooralsnog door de overheid gedragen, alhoewel ook daar geluiden te horen zijn geweest om de kosten bij de aanbieders van het gespecificeerd hoog-risico-materiaal neer te leggen. Dit is echter nog geen praktijk. In dit kader wil ik opmerken dat de Commissie de regeling van de financiële gevolgen van een bepaalde Europese maatregel in het algemeen aan de lidstaten zelf overlaat. Regeling van de financiële gevolgen van de SRM-Beschikking op Europees niveau hoeft men dan ook niet te verwachten. Iedere lidstaat vult dit naar eigen visie in. De Nederlandse overheid rekent het in het algemeen niet tot haar kerntaken om de onschadelijkmaking van bepaalde dierlijke afvallen te financieren.
Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of er in de toekomst aan verwerkingsbedrijven voor gespecificeerd hoog-risico-materiaal een gebied zal worden toegewezen net zoals dat nu gebeurt bij verwerkingsbedrijven voor hoog-risico-materiaal en of dan slechts één vergunning per gebied zal worden verleend. In de systematiek die mij voor ogen staat, waarbij vooralsnog wordt uitgegaan van de situatie dat sprake is van een verwerkingsbedrijf voor gespecificeerd hoog-risico-materiaal dat voorbewerkt, en van een verwerkingsbedrijf voor gespecificeerd hoog-risico-materiaal dat het voorbewerkte materiaal verbrandt, zullen deze beide bedrijven als werkgebied heel Nederland toegewezen krijgen, met dien verstande dat het ene bedrijf specifiek verantwoordelijk is voor de voorbewerking en het andere bedrijf voor de verbranding.
De bedrijven voeren elk een verschillende stap uit in het totale traject van onschadelijkmaking van het gespecificeerd hoog-risico-materiaal.
De leden van de VVD-fractie vragen aan te geven in hoeverre de SRM-beschikking inmiddels in overige wetgeving is geïmplementeerd. Het verbod op het gebruik van wervelkolommen van runderen, schapen en geiten, ouder dan één jaar voor de bereiding van separatorvlees (art. 3, Beschikking nr 97/534/EG), is inmiddels geïmplementeerd in de Warenwetregeling Bereiding separatorvlees. De implementatie van artikel 6, tweede en derde lid, van de Beschikking, in de Warenwet, de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren, en de Wet geneesmiddelenvoorziening, is in voorbereiding.
De leden van de VVD-fractie vroegen voorts waarom een verwerkingsbedrijf voor gespecificeerd hoog-risico-materiaal slechts «geschikt hoeft te zijn voor de verwerking van» terwijl bij een verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal gesproken wordt over «uitsluitend of in hoofdzaak geschikt voor verwerking van». Bij de redactie van artikel 1 is rekening gehouden met het feit dat de hoofdactiviteit van verwerkingsbedrijven voor gespecificeerd hoog-risico-materiaal die al dan niet voorbewerkt materiaal verbranden, veelal niet de verwerking van dierlijke afvallen betreft maar bijvoorbeeld de verbranding van huisvuil. Het gaat hierbij om afvalverbrandingsinstallaties zoals bijvoorbeeld de N.V. Afvalverwerking Rijnmond (AVR), het bedrijf dat zich nu feitelijk bezighoudt met de verbranding van gespecificeerd hoog-risico-materiaal. Van dit type bedrijven kan niet worden verwacht dat zij zich uitsluitend, dan wel in hoofdzaak, met de verwerking van gespecificeerd hoog-risico-materiaal bezighouden, zoals ook is aangegeven in de toelichting bij het wetsvoorstel.
De leden van de VVD-fractie vragen aan te geven om welke bijzondere omstandigheden het gaat bij de mogelijkheid tot het verlenen van een ontheffing op basis van artikel 13, eerste lid, van de in artikel 12 bedoelde verplichting tot onschadelijkmaking van hoog- of gespecificeerd hoog-risico-materiaal. Een bijzondere omstandigheid waar in dit artikel op gedoeld wordt is bijvoorbeeld een watersnoodramp waardoor het niet langer mogelijk is het hoog- of gespecificeerd hoog-risico-materiaal op te halen. Ook andere situaties die leiden tot de fysieke onmogelijkheid om het hoogof gespecificeerd hoog-risico-materiaal op de normale manier onschadelijk te kunnen maken, zouden aanleiding kunnen zijn tot het verlenen van een ontheffing op basis van artikel 13, eerste lid.
Tenslotte vragen de leden van de VVD-fractie waarom de Minister niet wil afwijken van het normale stelsel van sanctioneren en het tijdelijk overgangsregiem, zoals vervat in Artikel II, niet wenst aan te scherpen met een strafbaarstelling. Hierop luidt het antwoord dat het normale vergunningssysteem van de Destructiewet slechts voorziet in de strafbaarstelling van een beperkt aantal misdragingen: onttrekking aan destructie en destrueren zonder vergunning (artikelen 4 en 5 jo. artikel 1a van de Wet op de economische delicten). Overtreding van vergunningsvoorschriften kan slechts bestuurlijk worden gesanctioneerd door intrekking van de vergunning (artikel 5a). In aansluiting op het normale stelsel van de Destructiewet is niet voorzien in een aanscherping van het tijdelijk overgangsregiem als vervat in artikel II met een strafbaarstelling.
Eén en ander wordt ook toegelicht in het nader rapport behorend bij dit voorstel van wet tot wijziging van de Destructiewet.
De leden van de D66-fractie geven aan dat zij het belangijk vinden dat in Nederland de onschadelijkmaking van gespecificeerd hoog-risico-materiaal door direct verbranden dan wel verbranden na een voorbewerkingsstap, zo snel mogelijk gemeengoed dient te worden. Wel vragen zij zich af of wijzigingen in de Beschikking niet tot nieuwe wijzigingen in de Destructiewet zullen leiden zodat het wellicht verstandig zou zijn deze wijzigingen in de Beschikking af te wachten. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de uitleg hieromtrent die ik reeds gegeven heb bij de desbetreffende vraag van de PvdA-fractie.
De leden van de D66-fractie vragen zich voorts af of de monopoliepositie van de destructiebedrijven door de verrekening van de kosten over te laten aan de sector niet verder wordt versterkt. Hiervan zal naar mijn idee echter geen sprake zijn. Op de verwerking van gespecificeerd hoog-risico-materiaal kan geen winst worden gemaakt: het is immers materiaal waarvan geen nuttige en economisch interessante eindproducten kan worden gemaakt. Bij de toerekening van de kosten van de onschadelijkmaking van het gespecificeerd hoog-risico-materiaal aan de aanbieders van dat materiaal wordt uitgegaan van de werkelijke kosten. Nadrukkelijk wil ik hierbij opmerken dat het in rekening brengen van deze kosten onder hetzelfde regiem zal vallen als thans geldt voor het in rekening brengen van ophaalkosten voor kadavers. Dit betekent dat de tarieven jaarlijks dienen te worden goedgekeurd door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, en dat goedkeuring pas kan plaatsvinden na controle van de door de verwerkingsbedrijven ingediende kostenclaim door de accountantsdienst van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Tenslotte vragen de leden van de D66-fractie hoe de controle op de voorschriften waarvan in dit wetsvoorstel sprake is plaats gaat vinden en of dit niet veel extra inzet van de AID zal vergen. Controle zal vooral uitgevoerd worden door de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees, hierin bijgestaan door de Veterinaire Inspectie van de Volksgezondheid en de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Beide laatstgenoemden hebben ook opsporingsbevoegdheden. Allen zijn als toezichthoudende ambtenaren voor de Destructiewet aangewezen. Bij de controle op de wettelijke voorschriften zal gebruik kunnen worden gemaakt van het zogenaamde Identificatie en Registratie systeem voor vee. Met name de controle op een juiste aanbieding van runderkadavers kan hiermee worden gecontroleerd. Kadavers van runderen ouder dan één jaar zijn immers gespecificeerd hoog-risico-materiaal, kadavers van runderen jonger dan één jaar zijn hoog-risico-materiaal. Controle op een juiste aanbieding van gespecificeerd hoog-risico-materiaal op de slachterijen kan worden uitgevoerd door de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees, die op die bedrijven reeds met keurings- en toezichtstaken is belast.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25931-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.