25 909
Verdrag tot oprichting van het Internationaal Vaccinatie-instituut; New York, 28 oktober 1996

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 2 maart 1998

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 4 maart 1998. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 3 april 1998.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 28 oktober 1996 tot stand gekomen Verdrag tot oprichting van het Internationaal Vaccinatie-instituut (Trb. 1997, 35).1

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

TOELICHTENDE NOTA

Inleiding

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State)Op 28 oktober 1996 kwam te New York het Verdrag tot oprichting van het Internationaal Vaccinatie-instituut tot stand. Aan de oprichtingsconferentie werd naast de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) deelgenomen door Bangladesh, Bhutan, Indonesië, Kazakstan, Mongolië, Nederland, Oezbekistan, Panama, de Republiek Korea, Roemenië, Thailand en Vietnam. Het Verdrag is op 29 mei 1997 in werking getreden.

Het Internationaal Vaccinatie-instituut is opgezet als een internationale onderzoeks- en ontwikkelingsorganisatie, die tot doel heeft de capaciteit van ontwikkelingslanden te versterken bij de ontwikkeling, productie, introductie en het gebruik van vaccins. Het initiatief tot de oprichting van het Internationaal Vaccinatie-instituut werd genomen door het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) in het kader van het Initiatief tot vaccinatie van kinderen (hierna te noemen CVI), een mondiale coalitie van internationale organisaties, overheden, onderzoeksinstituten, industrie en individuele wetenschappers die samenwerken in de ontwikkeling en het gebruik van vaccins, met name ten behoeve van ontwikkelingslanden.

De effectiviteit van vaccins in de bestrijding van infectieziekten wordt algemeen onderkend. Goedkope vaccins hebben een belangrijke rol gespeeld in het verlagen van mortaliteits- en morbiditeitscijfers, zoals veroorzaakt door kinkhoest, difterie, tetanus, tuberculose en de mazelen. Pokken zijn met behulp van vaccins reeds twintig jaar geleden uitgeroeid, en polio wordt steeds zeldzamer, waarbij gestreefd wordt naar uitroeiing in het jaar 2000.

Voor een groot aantal belangrijke infectieziekten zoals malaria, bilharzia, een aantal luchtweginfecties en diarreeziekten is echter nog steeds geen effectief en goedkoop vaccin voorhanden. Bovendien hebben nieuwe ziekten zoals aids en knokkelkoorts onevenredig negatieve consequenties voor ontwikkelingslanden, hetgeen een snelle ontwikkeling van vaccins noodzakelijk maakt. Volgens een rapport van de WHO sterven jaarlijks negen miljoen kinderen onder de 14 jaar aan infectieziekten. Een derde hiervan zou reeds nu gered kunnen worden door middel van een breder gebruik van bestaande vaccins, terwijl voor de rest nieuwe vaccins ontwikkeld dienen te worden.

Belangrijk hierbij is dat er een goede samenwerking tot stand komt tussen de publieke en de private sector, om te zorgen dat nieuwe vaccins die met name van belang zijn voor de armsten van de wereld, ontwikkeld worden en aan hen beschikbaar worden gesteld. Hiernaast is het belangrijk dat binnen ontwikkelingslanden goede controlemechanismen worden opgezet die in staat zijn alle aspecten van vaccinatie (beschikbaarheid, kwaliteit) te overzien en te controleren. Voorts dienen landen te worden ondersteund in hun pogingen eigen vaccins te ontwikkelen, te produceren en te testen.

Teneinde de mogelijkheden te onderzoeken voor een internationaal vaccinatie-instituut dat zich zou moeten gaan bezig houden met capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden op het gebied van vaccin-ontwikkeling, -productie en -gebruik, heeft het UNDP in 1992/1993 een haalbaarheidsstudie laten uitvoeren. Deze studie richtte zich met name op Azië en het gebied van de Stille Oceaan vanwege de sterk groeiende economie waardoor nieuwe middelen beschikbaar zouden komen en vanwege de snelle technologische en industriële ontwikkeling, met name op het gebied van de vaccinatie-wetenschap. Op basis van dit onderzoek heeft het UNDP in juni 1994 aanbevolen om een internationaal vaccinatie-instituut op te richten in de Republiek Korea. Dit instituut zou onafhankelijk en niet op het maken van winst gericht dienen te zijn en zou een internationale status dienen te krijgen. De keuze voor Korea werd mede ingegeven door de wens om het land te stimuleren tot het leveren van bijdragen aan de internationale ontwikkelingsinspanning.

Het UNDP heeft een interim-Raad van Toezicht benoemd, bestaande uit eminente leiders uit de vaccinwereld, de internationale ontwikkelingswereld en institutioneel management. Deze raad had tot taak het UNDP te ondersteunen in de eerste planningsfasen van het Instituut. Voorts is er een (niet in het Verdrag genoemde) Institute Support Council opgericht, waarin landen en internationale organisaties die het Verdrag getekend hebben de gelegenheid geboden wordt aanbevelingen te doen aan de Raad van Toezicht over het te volgen beleid. Deze Raad kan tevens het Instituut ondersteunen in het mobiliseren van middelen.

Het Verdrag

Het Statuut van het Instituut maakt een integraal onderdeel uit van het Verdrag (artikel I van het Verdrag). Het Instituut heeft een internationale status, met alle bijbehorende rechten, privileges en immuniteiten (artikel II van het Verdrag). Voorts wordt bepaald dat het Instituut gevestigd zal worden in Seoul, Republiek Korea (artikel I van het Statuut).

De doelstelling van het Instituut wordt genoemd in artikel IV van het Statuut en betreft het ondersteunen van capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden op het gebied van de ontwikkeling, productie, introductie en het gebruik van vaccins, waartoe het Instituut belangrijke wetenschappelijke taken binnen de algemene doelstellingen en het kader van het CVI zijn toebedeeld. Het Instituut zal op de volgende vier werkterreinen programma's ontwikkelen en activiteiten ontplooien: onderzoek en ontwikkeling, onderwijs en institutionele capaciteitsopbouw, technische diensten en technische samenwerking, en informatieverspreiding (artikel VI van het Statuut).

De organen van het Instituut bestaan uit een Raad van Toezicht en een Directeur met personeel (artikel VIII van het Statuut). Artikel IX van het Statuut geeft de samenstelling van de Raad van Toezicht. Deze zal bestaan uit dertien tot zeventien leden (artikel IX van het Statuut). Maximaal tien leden zullen worden gekozen door de Raad, twee door het gastland, twee door de WHO, en één op aanbeveling van het UNDP. Voorts zijn de Uitvoerend Secretaris van het CVI en de Directeur van het Instituut ambtshalve lid.

De leiding over het Instituut berust bij de Raad van Toezicht (artikel X van het Statuut). De Raad is verantwoordelijk voor alle aangelegenheden van het Instituut. Daarbij is het de rol van de Raad, te controleren dat de doelstellingen, programma's en plannen van het Instituut in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het CVI, en dat het Instituut doeltreffend door de Directeur wordt bestuurd. De Raad kan uit zijn midden een Uitvoerend Comité instellen dat door de Raad gedelegeerde bevoegdheden kan uitoefenen (artikel X, derde lid, van het Statuut). Dit Comité zal bestaan uit vijf leden van de Raad. De Directeur en tenminste één ambtshalve lid van het gastland zijn automatisch lid van het Comité. Tevens kan de Raad subcomité's instellen wanneer hij dat noodzakelijk acht voor de uitvoering van zijn functies.

Het dagelijks bestuur is in handen van de Directeur. Artikel XIV van het Statuut omschrijft de taken en bevoegdheden van de Directeur.

Het Instituut zal worden gefinancierd uit vrijwillige bijdragen van lidstaten, internationale organisaties en andere publieke of private organisaties (artikel XVI van het Statuut). Voorts kunnen middelen worden aangeboord uit andere bronnen, zoals de opbrengsten van trainingen en onderzoekscontracten. Dertig procent van de middelen zal worden opgebracht door de Koreaanse overheid.

Het Statuut kan worden gewijzigd door middel van een besluit van de Raad, genomen met een tweederde meerderheid (artikel XX van het Statuut). Een dergelijk besluit, dat direct van kracht wordt, is een besluit in de zin van artikel 92 van de Grondwet. Het Instituut kan worden opgeheven wanneer driekwart van de leden van de Raad hiermee instemt.

Koninkrijkspositie

Het Verdrag zal alleen voor Nederland gelden.

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

J. Pronk

De Minister van Buitenlandse Zaken a.i.,

W. Kok


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven