nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Met genoegen heb ik geconstateerd dat de leden van de commissie met belangstelling
hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. De leden van de fractie
van de VVD hebben nog enkele vragen voorgelegd alvorens hun standpunt te bepalen.
Zij roepen in de herinnering dat zij zich destijds hebben verzet tegen de
bij amendement geïntroduceerde grootwagenparkregeling. De heer Van Rey
heeft toen namens de VVD-fractie gewezen op de te hoge grens van 100 auto's
die ertoe zou leiden dat met name het midden- en kleinbedrijf niet zou kunnen
profiteren van de overgangsmaatregel (handelingen II 1993/94, blz. 1714).
De vragen van de leden van de VVD-fractie hebben enerzijds betrekking
op het belang van de thans voorgestelde afschaffing van de regeling in relatie
met de huidige omvang van de gezamenlijke grote wagenparken en anderzijds
op de samenhang met de procedures van de Stichting belangen grijskentekeneigenaren
en MKB Nederland.
De overgangsregeling voor houders van een groot wagenpark had als oogmerk
dat vanaf 1995 het lagere tarief voor de motorrijtuigenbelasting bleef gelden
voor bestelauto's die als gevolg van de aanscherpingswet van 16 december 1993
(Stb. 673) niet langer aan de eisen voor het zijn van een bestelauto voldeden.
De overgangsregeling zou zonder expliciete beëindiging ervan per auto
blijven bestaan tot deze zou zijn verkocht of gesloopt.
Naar is gebleken uit een steekproef bij het Centraal bureau motorrijtuigenbelasting
is op dit moment gemiddeld nog zo'n 40 percent van deze auto's in gebruik
door de houder van het grote wagenpark. Zonder nadere maatregelen zullen naar
verwachting, gelet op het tempo waarin de onder de regeling vallende auto's
uit de grote wagenparken worden vervangen, tot in het jaar 2000 nog auto's
van de regeling profiteren.
Gevraagd wordt welke de «omstandigheden op dit moment» zijn
waarop in de toelichting wordt gedoeld. De «omstandigheden op dit moment»
verwijzen, zoals ook uit de memorie van toelichting blijkt, naar de thans
bij de Hoge Raad aanhangige procedures over de grootwagenparkregeling. Ik
sluit niet uit dat het wetsvoorstel ook van belang zou kunnen zijn voor deze
procedures. Dat zou evenwel pas aan de orde kunnen komen indien de Hoge Raad
ten principale mocht besluiten dat sprake is van strijd met het
gelijkheidsbeginsel. In zoverre is de veronderstelde samenhang aanwezig.
Overigens heb ik reeds op 18 maart 1997 in de beide zaken beroep in cassatie
ingesteld bij de Hoge Raad. Ik moge u eraan herinneren dat ik het voornemen
om beroep in cassatie in te stellen heb meegedeeld tijdens het vragenuur op
25 februari 1997, naar aanleiding van mondelinge vragen van het lid Kamp.
De Hoge Raad heeft nog geen arrest gewezen. Wel zijn reeds de pleidooien gehouden.
Ik wil thans niet speculeren over de uitkomst van de beide procedures en de
eventuele gevolgen daarvan. Zoals ik ook heb meegedeeld in het hiervoor genoemde
vragenuur, lijkt het mij de juiste weg eerst het oordeel van de Hoge Raad
af te wachten.
De Staatssecretaris van Financiën,
W. A. F. G. Vermeend