25 892
Regels inzake de bescherming van persoonsgegevens (Wet bescherming persoonsgegevens)

nr. 16
AMENDEMENT VAN DE LEDEN WAGENAAR EN SCHELTEMA-DE NIE

Ontvangen 15 november 1999

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

Na artikel 65 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 2. Bestuurlijke boeten

Artikel 66

1. Indien de verantwoordelijke handelt in strijd met hetgeen bij of krachtens artikel 27 of 28 is bepaald, kan het College hem een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste tienduizend gulden.

2. Het College legt geen boete op indien de verantwoordelijke aannemelijk maakt dat hem van de overtreding geen verwijt kan worden gemaakt.

3. Bij de vaststelling van de hoogte van de boete houdt het College in ieder geval rekening met de ernst en de duur van de overtreding.

4. De werkzaamheden in verband met de uitvoering van artikel 69 en 70 worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij de opstelling van het in artikel 67, eerste lid, bedoelde rapport en het daaraan voorafgaande onderzoek.

5. De bevoegdheid tot het opleggen van een boete vervalt indien ter zake van de overtreding op grond waarvan de boete kan worden opgelegd, tegen de overtreder een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 67

1. Indien het College vaststelt dat een overtreding als bedoeld in artikel 66, eerste lid, is begaan en dat daarvoor een boete dient te worden opgelegd, maakt het daarvan een rapport op.

2. In het rapport worden in ieder geval vermeld:

a. de overtreding, onder verwijzing naar het desbetreffende wettelijke voorschrift;

b. een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is begaan;

c. de feiten en omstandigheden op grond waarvan is vastgesteld dat een overtreding is begaan.

3. Een afschrift van het rapport wordt toegezonden aan de in artikel 66, eerste lid, bedoelde verantwoordelijke.

4. Op verzoek van de verantwoordelijke die het rapport wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt draagt het College er zoveel mogelijk zorg voor dat de inhoud van het rapport aan de betrokkene wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

Artikel 68

De verantwoordelijke jegens wie een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat hem wegens een overtreding een boete zal worden opgelegd, is niet verplicht ter zake daarvan enige verklaring af te leggen. De verantwoordelijke wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

Artikel 69

1. In afwijking van Afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt het College de verantwoordelijke als bedoeld in artikel 66, eerste lid, in de gelegenheid om binnen een redelijke termijn naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen.

2. Indien de verantwoordelijke als bedoeld in artikel 66, eerste lid, zijn zienswijze mondeling naar voren brengt en de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt het College op verzoek van de verantwoordelijke zorg voor benoeming van een tolk die de verantwoordelijke kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

Artikel 70

1. Een boete wordt opgelegd bij beschikking van het College.

2. In de beschikking worden in ieder geval vermeld:

a. de te betalen geldsom;

b. de overtreding ter zake waarvan zij is gegeven, onder verwijzing naar het desbetreffende wettelijke voorschrift;

c. de in artikel 67, tweede lid, onder b en c, bedoelde gegevens.

3. Op verzoek van de verantwoordelijke die de beschikking wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt draagt het College er zoveel mogelijk zorg voor dat de inhoud van de beschikking aan de verantwoordelijke wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

Artikel 71

De werking van een beschikking als bedoeld in artikel 70 wordt opgeschort totdat de bezwaartermijn is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt, op het bezwaar is beslist.

Artikel 72

De bevoegdheid tot het opleggen van een boete vervalt vijf jaren nadat de overtreding is begaan.

Artikel 73

1. Een boete wordt betaald binnen zes weken nadat de beschikking waarbij de boete is opgelegd, in werking is getreden.

2. Indien niet is betaald binnen de in het eerste lid genoemde termijn, wordt degene die de boete is verschuldigd schriftelijk bevolen binnen twee weken alsnog het bedrag van de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning te betalen.

3. Bij gebreke van betaling binnen de in het tweede lid genoemde termijn, kan het College de verschuldigde boete, verhoogd met de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, invorderen bij dwangbevel.

4. Het dwangbevel wordt op kosten van degene die de boete is verschuldigd bij deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

5. Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de staat.

6. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de staat kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

Toelichting

Voor de bescherming van persoonsgegevens is het van belang dat vooraf wordt gemeld dat persoonsgegevens geheel of gedeeltelijk geautomatiseerd zullen worden verwerkt en de wijze waarop dat gebeurt. Dat wordt in de wet ook vastgelegd. Een dergelijk regel heeft alleen zin als deze ook daadwerkelijk wordt gehandhaafd. Er is in de wet wel een strafrechterlijke weg opgenomen maar die biedt lang niet altijd soelaas, mede vanwege de prioriteitstelling van het openbaar ministerie en misschien is die weg soms wellicht ook wat te zwaar.

Om die reden is het gewenst dat het College bescherming persoonsgegevens de bevoegdheid krijgt tot het opleggen van een bestuurlijke boete in geval van melding als voorzien in artikel 27 en 28 achterwege blijft.

Dit amendement strekt in grote lijnen tot (her)introductie van de bevoegdheid, zoals die was opgenomen in het oorspronkelijke wetsvoorstel en de daarbij behorende toelichting (25 892 nrs. 1–3).

Bij de vaststelling van de hoogte van de boete zal ingevolge artikel 66, derde lid, rekening moeten worden gehouden met de ernst en de duur van de overtreding. Waar het soms forse verwerkingen en belangen betreffen is het realistisch om de maximale hoogte van de boete te leggen bij 10 000 gulden in plaats van de in het oorspronkelijke wetsvoorstel opgenomen 5000. De vraag of de hoogte van de boete in overeenstemming is met de ernst en de duur van de overtreding zal door de rechter kunnen worden getoetst. Het zal tot grote onduidelijkheid leiden als de minister de bevoegdheid zou krijgen beleidsregels vast te stellen. Daarom is het eerder voorziene artikel 74 niet opgenomen.

Wagenaar

Scheltema-de Nie

Naar boven