25 890
Aanpak riooloverstorten

nr. 30
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 10 november 2004

De vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat1, de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit2 en de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer3 hebben op 9 september 2004 overleg gevoerd met staatssecretaris Schultz van Haegen-Maas Geesteranus van Verkeer en Waterstaat en staatssecretaris Van Geel van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over:

– de brief van de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, mede namens de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, houdende antwoorden op vragen inzake stand van zaken risicovolle riooloverstorten (25 890, nr. 27).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Boelhouwer (PvdA) constateert dat er weliswaar vorderingen worden gemaakt in de saneringsoperatie rond de risicovolle riooloverstorten, maar dat er in dezen nog niet echt gesproken kan worden van een zodanig ritmische aanpak dat er sprake is van enige vanzelfsprekendheid in de aanpak. Dit klemt te meer omdat bij deze overstorten zowel de gezondheid van mens en dier als ook de voedselveiligheid in het geding zijn. Recent onderzoek van ANWB en TNO toont aan dat na fikse regenbuien de wettelijke kwaliteitsnormen flink worden overschreden, mede als gevolg van hier en daar een riooloverstort in de zee.

De Unie van Waterschappen en de VNG constateren dat de saneringsoperatie in een afrondende fase verkeert. Kan de staatssecretaris aangeven wat dit betekent? In hoeverre wordt met die constatering een probleem gemaskeerd door het verlenen van vergunningen? Hoe verloopt de handhaving? Worden normen overschreden en wordt er gedoogd? Kan er daadwerkelijk van worden uitgegaan dat in 2005 de geplande sanering van risicovolle overstorten een feit zal zijn? Wordt er nog steeds uitgegaan van een realisatie van 96%? Waarom komt het kabinet overigens pas in 2005 met het wetsvoorstel handhavingsstructuur, dat beoogt het Rijk de bevoegdheid te geven om de gemeenten en de waterschappen te dwingen op te treden als een riooloverstort niet wordt aangepast?

Er is een groot aantal organisaties, verspreid over verschillende overheidslagen, dat zich bezighoudt met de riooloverstort, hetgeen naar de mening van de heer Boelhouwer niet leidt tot een beeld van eenduidigheid en voortvarendheid. Zo zijn er op rijksniveau twee inspecties die de voortgang van de sanering van de risicovolle riooloverstorten inspecteren, te weten de VROM-inspectie en de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW). Dit roept de vraag op wie precies wat doet in dezen en wie waarover wat heeft te zeggen. De schriftelijke beantwoording van de staatssecretaris van VenW op vraag 9 geeft hieromtrent vooralsnog onvoldoende duidelijkheid. Daarnaast is er een overlap tussen de regionale directies van Rijkswaterstaat en de waterschappen. In hoeverre is het mogelijk de kennis van de verschillende instanties bij elkaar te brengen en zodoende de efficiency en eenduidigheid van optreden te doen toenemen?

Met betrekking tot sanering en vergunningverlening is het de bedoeling dat waterschappen meer samen gaan werken met gemeenten. In het schriftelijk antwoord op vraag 11 staat evenwel dat de waterbeheerders tot nu toe een te vriendelijke aanpak richting gemeenten hanteren. Moet hieruit geconcludeerd worden dat de waterschappen hun werk dus niet goed doen?

In het schriftelijk antwoord op vraag 7 staat dat de provincies geen sancties kunnen opleggen wanneer afspraken over een gemeentelijk rioleringsplan niet worden nageleefd, dit terwijl eerdergenoemd wetsvoorstel over de handhavingsstructuur pas in 2005 gereedkomt. In feite kan er in de tussenliggende periode door de lagere overheden op het punt van sanctionering derhalve niets of onvoldoende worden gedaan. Wat is de visie van het kabinet hierop?

De Commissie Diergezondheid en Riooloverstorten lijkt uitkomst te bieden om conflicten op te lossen, maar het zou veeleer de voorkeur verdienen dat de waterschappen en de gemeenten zelf hun taken op dit gebied goed uitvoeren. Daarnaast mag ervan worden uitgegaan dat wanneer de sanctiemogelijkheid van het Rijk er eenmaal is, deze commissie in feite overbodig zal zijn.

Verder stelt het kabinet in de onderliggende stukken dat fusies tussen waterschappen zorgen voor de nodige problemen met betrekking tot sanering van risicovolle riooloverstorten. Is dit een soort eufemisme om duidelijk te maken dat de saneringsoperatie niet volgens de planning verloopt? Het bestuurlijk samenvoegen van waterschappen mag toch geen reden zijn voor het niet goed doen verlopen van die sanering?

Met betrekking tot de definiëring van de classificaties is de heer Boelhouwer benieuwd te vernemen wanneer een overstort precies als gesaneerd kan worden beschouwd. Is dat vanaf het moment van de vergunningverlening, vanaf het moment dat de overstort materieel gezien niet meer plaatsvindt of vanaf het moment dat het niveau van de schadelijke uitstoot is verminderd tot een acceptabel niveau? Een rapport van de VROM-inspectie uit 2004 meldt dat de minimale afstand van 1500 meter tussen een lozingspunt en zwemwater, bepalend is geweest bij het definiëren of iets als risicovol wordt gezien. Klopt dat? Wat kan in dezen verwacht worden van de komst van de zwemwaterrichtlijn, die bepaalt dat iedere week een actueel waterkwaliteitsbericht moet worden afgegeven? Worden de eerste stappen hiertoe nu al gezet? Op dit moment meet Rijkswaterstaat iedere 14 dagen de kwaliteit, maar die frequentie zal naar het oordeel van heer Boelhouwer te zijner tijd toch verhoogd moeten worden om het waarschuwingssysteem in overeenstemming te brengen met de zwemwaterrichtlijn. Is hierbij tevens een relatie te leggen met de herijking van het regenwaterbeleid?

De stichting Duurzaam bouwmateriaal heeft recentelijk bij brief gereageerd op het beleidsvoornemen inzake regenwater. Uit die brief komt naar voren dat de hoeveelheid vervuiling die via bouwstoffen in het milieu terechtkomt, aanmerkelijk lager is dan het percentage waarvan oorspronkelijk door de overheid is uitgegaan, te weten 2% in plaats van de veronderstelde 34%. Dit roept de vraag op of in dezen niet grote hoeveelheden rijksmiddelen worden gestopt in de oplossing van een probleem dat eigenlijk geen probleem blijkt te zijn.

De heer Van Lith (CDA) spreekt de hoop uit dat, waar het onderwerp risicovolle riooloverstorten de Tweede Kamer al langere tijd bezighoudt, vandaag de afronding van deze discussie kan plaatsvinden, in de zin dat in dit algemeen overleg afspraken gemaakt kunnen worden over de wijze waarop de risicovolle riooloverstorten definitief gesaneerd kunnen worden, teneinde een goede kwaliteit van zwemwater en drinkwater voor vee te garanderen.

De heer Van Lith kan niet om de constatering heen dat in algemene zin de huidige staat van de rioleringsstructuur in Nederland zorgen baart. Dit betreft niet alleen de sanering van risicovolle riooloverstorten, maar ook de vergroting van de capaciteit van het rioolstelsel zodat het rioolwater, inclusief het regenwater, adequater kan worden opgevangen, en de sanering van ongerioleerde lozingen. Hiervoor dient een oplossing gevonden te worden, bij voorkeur op een kosteneffectieve manier, waarbij ernaar gestreefd moet worden de lokale lasten, dus de maatschappelijke kosten, zo veel mogelijk binnen de perken te houden.

Ten aanzien van lozingen in het buitengebied is reeds in 2002 tussen Kamer en kabinet afgesproken dat een sceptictank met een inhoud van minder dan 6 kuub acceptabel zou kunnen zijn als er gebiedsgerichte afspraken zouden kunnen worden gemaakt tussen burgers, waterschappen en gemeenten. Met name de laatste maanden is de heer Van Lith er veelvuldig mee geconfronteerd dat betrokkenen, zoals gemeenten, hierover helemaal niet geïnformeerd zijn door het ministerie van VROM. Hoe wil het kabinet deze informatieachterstand, die overigens veel breder is, wegnemen en wanneer zullen de resultaten hiervan zichtbaar worden?

Refererend aan de afspraak tussen kabinet en Kamer dat risicovolle riooloverstorten op 1 januari 2005 gesaneerd moeten zijn, wijst de heer Van Lith op een recente brief van de Unie van Watershappen waarin er melding van wordt gemaakt dat momenteel nog sprake is van 100 risicovolle overstorten. Waar de kans heel klein lijkt dat de genoemde doelstelling per 1 januari 2005 gehaald zal worden, zal in ieder geval wel een begin moeten zijn gemaakt met de definitieve sanering. De politiek mag en kan niet weglopen voor de problemen die riooloverstorten met zich brengen. Derhalve roept de heer Van Lith het kabinet op om samen met gemeenten en waterschappen een saneringsprogramma voor 2005 op te stellen. Daarbij dienen tevens duidelijke afspraken te worden gemaakt over de handhaving en zullen de mogelijkheden bekeken moeten worden van boetes en bestuursdwang. Mag er overigens van worden uitgegaan dat het aantal risicovolle riooloverstorten dat tot nu toe in de stukken van het kabinet is vermeld ook het huidige daadwerkelijke aantal is of zijn er inmiddels een aantal bijgekomen?

Hoewel de heer Van Lith het uitgangspunt van het kabinet bij de herziening van de Europese zwemwaterrichtlijn onderschrijft dat er sprake moet zijn van haalbare regelgeving met een onderscheid naar verontreiniging, meent hij dat in plaats van de mate van verontreiniging veeleer het risico voor de gezondheid van mens en dier voorop zou moeten staan. Er is in dezen een parallel te trekken met de regelgeving voor legionella, waarin de daadwerkelijke risico's zijn omschreven. Is het kabinet bereid om bij de tweede lezing van genoemde richtlijn die aan het eind van dit jaar aan de orde zal zijn, op deze manier in te zetten op een sterkere afname van risico's voor de gezondheid van mens en dier? Bijzondere aandacht vraagt de heer Van Lith in dit verband voor de actuele probleemgebieden, waaronder de kustwateren voor Katwijk en Scheveningen.

Wat betreft de voorlichting in het geval van een overstort is de huidige procedure dat Rijkswaterstaat en de waterschappen de waterkwaliteit om de zoveel weken meten, waarna het meestal een week duurt voordat de resultaten van die meting bekend zijn. Naar het oordeel van de heer Van Lith zouden de betrokkenen die direct belang hebben bij de informatie over de kwaliteit van het water, middels nieuwe methoden sneller en beter geïnformeerd moeten worden zodat mogelijke gezondheidsrisico's voor mens en dier sneller kunnen worden beperkt of voorkomen. In bijvoorbeeld Denemarken wordt de kwaliteit van het water permanent gecontroleerd en zijn de resultaten van die metingen elke dag op internet in te zien.

De heer Geluk (VVD) is benieuwd van de bewindslieden te vernemen wat de huidige stand van zaken is rond de uitvoering van de motie-Van der Staaij/Geluk omtrent de brede rioolheffing. Dit klemt te meer daar deze heffing wat betreft de financiële opbrengsten ervan een duidelijke relatie kan hebben met de oplossing van de problematiek van de riooloverstorten.

Daarnaast komt uit diverse onderliggende stukken duidelijk naar voren dat er wat betreft de sanering van risicovolle riooloverstorten nog steeds sprake is van een zekere bestuurlijke laksigheid, die het dan ook nodig maakt om politiek de druk op de ketel in dezen te houden. De doelstelling om per 1 januari 2005 de sanering te voltooien, zal blijkens de stukken niet gehaald worden. In een recente brief deelt de Unie van Waterschappen mee dat er aan het eind van dit jaar nog 100 risicovolle overstorten in Nederland zullen zijn. Ook hierbij geldt dat de laatste de moeilijkste zullen zijn. Hoe denkt het kabinet deze rode lantaarndragers zo snel mogelijk de eindstreep over te trekken? Worden de betrokken gemeenten en waterschappen hierop aangesproken? Zullen de waterschappen verzocht worden om waar mogelijk het middel van sancties c.q. bestuurlijke dwang toe te passen? Is het kabinet bereid om de Kamer over een half jaar, dus rond 1 juni 2005 te informeren over de eindsituatie?

Vervolgens vraagt de heer Geluk of een eenmaal gesaneerde risicovolle overstort op langere termijn weer risicovol kan worden vanwege klimaatverandering en de daarmee gepaard gaande toenemende regenval. Zo ja, wat is het kabinet voornemens daaraan te doen om dit te voorkomen?

Hoewel de beleidsdoelstellingen inzake het regenwater op zichzelf geen bezwaren oproepen, moet tegelijkertijd geconcludeerd worden dat ze nogal vaag zijn. Waar doelen worden gesteld, is het vervolgens merkwaardig nu al in de stukken te lezen dat de doelen in 2006 niet zullen worden gehaald als gevolg van de afkoppeling. Tevens wordt in dezen te gemakkelijk voorbijgegaan aan de aanlegkosten van gescheiden systemen. Kan meer inzicht worden gegeven in de hoogte van die kosten en zullen die worden afgewenteld op de burgers? Daarnaast ontbreekt in veel gevallen een adequate planning. Naar het oordeel van de heer Geluk dient er bij de aanpak in dezen meer aandacht te zijn voor innovatie. Wellicht zijn er in dit verband betere systemen toepasbaar waarmee schadelijke stoffen uit de riolen verwijderd kunnen worden.

Ten aanzien van de introductie van regelgeving voor bouwgrondstoffen rijst de vraag of hierbij niet sprake is van symboolwetgeving. Mede onder verwijzing naar het recente schrijven van de stichting Duurzaam bouwmateriaal, merkt de heer Geluk op dat de industrie reeds afspraken heeft gemaakt met het Rijk en zelf ook oplossingen heeft bedacht op dit punt. De vraag is nu dan ook of deze succesvolle en vruchtbare innovatie niet onnodig onder druk wordt gezet door introductie van regelgeving, juist ook gelet op het algemene streven van de overheid om het aantal regels in dit land met 25% te verminderen.

Antwoord van de bewindslieden

De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat hecht eraan te herinneren aan de doelstelling zoals die in haar brief van 17 december 2003 aan de Kamer is omschreven, luidende dat de risicovolle riooloverstorten per 1 januari 2005 definitief dienen te zijn gesaneerd en dat de niet definitief gesaneerde risicovolle riooloverstorten uiterlijk per 1 januari zijn voorzien van een adequate vergunning en zijn voorzien van tijdelijke maatregelen gericht op het wegnemen van risico's voor de volks- en diergezondheid. In de tussenliggende periode tot nu toe heeft Verkeer en Waterstaat alle waterschappen en heeft VROM alle gemeenten zeer indringend aangeschreven. De Inspectie Verkeer en Waterstaat en de VROM-inspectie hebben de opdracht gekregen om na te gaan of er al vergunningen verleend zijn voor de trajecten. De resultaten daarvan zullen in september/oktober aan de Kamer gerapporteerd worden, waarbij tevens aangegeven zal worden welke overstorten inmiddels gesaneerd zijn, welke overstorten vergund zijn en welke overstorten nog steeds een probleem vormen, inclusief vermelding van te verwachten einddata. De sanering van een aantal overstorten zal vermoedelijk wat later plaatsvinden op grond van vooral kosteneffectieve overwegingen, zoals het geval zal zijn bij de Harnaschpolder. Dit alles laat onverlet dat het Rijk de verantwoordelijkheid heeft om alles te doen wat binnen zijn mogelijkheden ligt om de saneringsoperatie van risicovolle riooloverstorten intensief te begeleiden. Totdat de laatste overstort gesloten is, is alertheid dan ook noodzakelijk.

Per 1 januari 2004 zijn er acht gevallen waarin de voortgang van de sanering als problematisch kan worden gekenmerkt. Dit betreft vooral gemeenten die hardnekkig ontkennen dat er sprake is van een risicovolle overstort en derhalve niet van plan zijn er iets aan te doen. De betrokken gemeenten zullen nogmaals worden aangeschreven en vervolgens zal indien nodig een beroep worden gedaan op de voorhanden zijnde handhavingssystematiek. De belangrijkste onwillige is Terneuzen.

Daarnaast zijn recentelijk nog nieuwe risicovolle riooloverstorten gemeld. Gelet op het reeds ingezette saneringstraject en de daarbij in kaart gebrachte risicovolle overstorten, kan dan ook niet anders dan vastgesteld worden dat die nieuwe gevallen niet risicovol mogen zijn en per direct opgeheven moeten worden. Naar verwachting kunnen deze nog voor 1 januari 2005 aangepakt worden.

Het wetsvoorstel handhavingsstructuur dat vanaf 2005 in werking treedt, is in feite nodig om een gat in de handhavingswetgeving terzake te repareren. VROM past de Wet Milieubeheer aan om de handhaving mogelijk te maken, waardoor de inspectie in staat is om degenen die zich niet aan de regels houden, daadwerkelijk aan te pakken.

Van voltooiing van de sanering is pas daadwerkelijk sprake wanneer het risico voor de gezondheid van mens en dier is weggenomen door maatregelen aan het stelsel of aan het oppervlaktewater. Sanering behoeft niet per definitie altijd sluiting van de overstort in te houden. Het kan ook gaan om reductie van de vuiluitworp, dan wel om wijziging van de functie van het oppervlaktewater of verplaatsing naar een locatie waar de overstort meer uitwaaiert. Het afstandscriterium dat wordt gehanteerd is een voortvloeisel van de aanbevelingen van de Commissie Integraal Waterbeheer terzake.

De sanctie op het niet hebben van een vergunning is erin gelegen dat het bevoegd gezag handhavend kan optreden. In casu kan door Rijkswaterstaat handhavend worden opgetreden, doch de inspecties zelf beschikken nog niet over deze bevoegdheid. Handhaving kan bestuursrechtelijk door middel van dwangsom of bestuursdwang plaatsvinden. Uit de jurisprudentie blijkt overigens dat een aanvraag niet kan worden afgedwongen middels een dwangsom. Het is de bedoeling dat per 1 januari volgend jaar als eerdergenoemde wettelijke aanpassing in werking is getreden, deze bevoegdheid wel mogelijk wordt.

De Inspectie Verkeer en Waterstaat heeft een kaderstellende taak op het gebied van vergunningverlening en handhaving wat betreft de uitvoering met betrekking tot wateren die onder het beheer van Rijkswaterstaat vallen. De VROM-inspectie ziet toe op de gemeenten. Waar beide inspecties wel dezelfde methodieken hanteren, is er sprake van onderlinge afstemming en nauwe samenwerking. Tegelijkertijd geldt wel dat de IVW de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren heeft te handhaven en de VROM-inspectie de zogenaamde VROM-wetten. De staatssecretaris is graag bereid de Kamer nader inzicht te verschaffen in de wijze waarop die samenwerking vorm heeft gekregen.

De Commissie Diergezondheid en Riooloverstorten is in het leven geroepen om een aantal slepende conflicten tussen veehouders, gemeenten en waterschappen rond risicovolle overstorten vlot te trekken. Van deze taak heeft deze commissie zich tot nu toe uitstekend gekweten, daar zij er alreeds in geslaagd is de moeilijkste gevallen tot een oplossing te brengen. Haar functioneren mag overigens niet gezien worden als een vervanger voor het algemeen belang dat de waterschappen en de gemeenten zelf aan de slag moeten op het punt van risicovolle riooloverstorten.

Fusies tussen waterschappen leveren niet zozeer problemen op in de zin van vertraging als wel problemen in de zin van een eenduidige definiëring, aangezien de verschillende waterschappen veelal eigen definities hanteren van wat onder risicovolle riooloverstort moet worden verstaan.

Met betrekking tot de riooloverstort in relatie tot de kwaliteit van het zwemwater van met name de kustwateren merkt de staatssecretaris op dat ongeveer 10% van de vervuiling van de kustwateren afkomstig is van de riooloverstorten, zowel risicovol als niet risicovol. De aanpak van die riooloverstort zit in de planning maar zal niet voor 1 januari 2005 zijn afgerond. Het dagelijks door Rijkswaterstaat meten van de kwaliteit van het zwemwater heeft niet de voorkeur, omdat tussen de meting als zodanig en de uitslag van die meting een aantal dagen zit, waarbij het dus kan zijn dat in de tussenliggende periode de kwaliteit door welke oorzaak dan ook drastisch is veranderd. Rijkswaterstaat en ANWB zijn bezig met het ontwerpen van een meer theoretisch model aan de hand waarvan in het geval van een overstort als gevolg van grote regenval, berekend kan worden binnen welke termijn dit effect zal hebben voor de kwaliteit van het zwemwater, zodat voortijdig gewaarschuwd kan worden. Wat betreft de kwaliteit van het drinkwater voor vee is er sprake van een intensieve samenwerking tussen LNV en de waterschappen om te komen tot een systeem waarbij vroegtijdig gewaarschuwd wordt voor effecten op de kwaliteit van het water in het geval van hevige regenval en overstort als gevolg daarvan. Waar het uiteindelijk de bedoeling is dat alle risicovolle overstorten verplicht gesaneerd worden, zou er overigens van uitgegaan mogen worden dat dit probleem zich uiteindelijk zelf oplost.

De normen in het kader van de Europese zwemwaterrichtlijn zijn gebaseerd op de WHO-criteria, waarbij de gezondheid van de mens centraal staat. In de Europese Milieuraad is door de Nederlandse regering wel aangegeven dat zij op een aantal punten zelf de ruimte wil hebben om een water al dan niet tot zwemwater te verklaren. Voor bepaalde locaties zou de aanwijzing tot zwemwater namelijk zodanige investeringen met zich brengen dat de kosten niet in verhouding staan tot de recreatieve functie van het zwemmen. Die ruimte is verkregen en dient ook in tweede lezing behouden te worden. Het is vooral van belang dat er wordt ingezet op en geïnvesteerd in de voor Nederland essentiële zwemwateren, waarbij de staatssecretaris de oproep van de heer Van Lith ten aanzien van onder andere de kustwateren bij Katwijk en Scheveningen zeker ter harte neemt.

Refererend aan de motie-Van der Staaij/Geluk over de brede rioolheffing deelt de staatssecretaris mede dat Binnenlandse Zaken, Verkeer en Waterstaat en VROM wat betreft de eerste fase tot onderlinge overeenstemming zijn gekomen en dat zij namens het kabinet voor 1 oktober een voorstel terzake naar de Kamer zal sturen. Het zal overigens gaan om een bestemmingsheffing. Duidelijk moet namelijk zijn waaraan de middelen worden besteed zodat er geen verschuiving van lasten ontstaat.

Met betrekking tot de communicatie om de achterstand ten aanzien van individuele rioleringen in het buitengebied in te lopen, is er nog deze week een circulaire aan de gemeenten, provincies en waterschappen uitgegaan, waarin het beleid op dit punt nog eens wordt uiteengezet. Net als bij de risicovolle overstorten zijn de gemeenten ervan overtuigd, dat er per 1 januari 2005 duidelijkheid zal zijn gegeven aan alle individuele inwoners of deze al dan niet in aanmerking komen voor een gemeentelijke individuele behandelingsinstallatie voor afvalwater (IBA). Desgevraagd door de heer Van Lith of de in 2002 aan de Kamer gedane toezegging om een sceptictank kleiner dan 6 kuub mogelijk te maken op het moment dat er gebiedsgerichte afspraken zijn gemaakt, overeind blijft en derhalve ook onderdeel dient uit te maken van zo-even genoemde circulaire, antwoordt de staatssecretaris bevestigend.

Ten slotte zegt de staatssecretaris toe om de Kamer een overzicht te verstrekken ten aanzien van de stand van zaken per 1 januari 2005 inzake de risicovolle riooloverstorten.

De staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer merkt met betrekking tot de Europese zwemwaterrichtlijn nog op, dat in het kader van de tweede lezing die aan het eind van het jaar is voorzien, de leden van de Milieuraad alleen nog in kunnen gaan op eventueel door het Europees Parlement in te dienen amendementen.

Het uitgangspunt bij het rioolbeleid is dat, via welke methode dan ook, het water voldoende schoon moet zijn om het terug te geven aan de wateren, dan wel de bodem. In het kader van de beleidsbrief Regenwater zijn openingen en randvoorwaarden geformuleerd om ook situationeel rekening te houden met omstandigheden. Genoemde brief geeft meer ruimte voor gebiedsgerichte en specifieke afwegingen in dat verband. De volgende stap in de redenering is dan dat wanneer het niet anders kan, opname in het riool plaatsvindt. Het gescheiden transporteren van water is daarbij een buitengewoon effectieve methode maar het is niet bij uitsluiting het enige instrument. Met de kennisinstituten is de overheid volop in de slag om tal van innovatieve oplossingen op dit gebied te onderzoeken. Ook het aspect van de kosteneffectiviteit is een belangrijk aandachtspunt.

Ten slotte zegt de staatssecretaris toe het antwoord op de brief met vragen van de Stichting duurzaam bouwmateriaal schriftelijk aan de Kamer te doen toekomen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat,

Atsma

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Schreijer-Pierik

De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Buijs

De griffier van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat,

Roovers


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Duivesteijn (PvdA), Dijksma (PvdA), Hofstra (VVD), ondervoorzitter, Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Oplaat (VVD), Geluk (VVD), Atsma (CDA), voorzitter, Dijsselbloem (PvdA), Depla (PvdA), Van As (LPF), Van Gent (GroenLinks), Duyvendak (GroenLinks), Bruls (CDA), Gerkens (SP), Van Lith (CDA), Van Hijum (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Mastwijk (CDA), Boelhouwer (PvdA), Dubbelboer (PvdA), De Krom (VVD), Hermans (LPF), Dezentjé Hamming (VVD) en Haverkamp (CDA).

Plv. leden: Heemskerk (PvdA), Samsom (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Smeets (PvdA), De Ruiter (SP), Slob (ChristenUnie), Aptroot (VVD), Szabó (VVD), Hessels (CDA), Van Dijken (PvdA), Waalkens (PvdA), Herben (LPF), Vos (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Vergeer (SP), Van Haersma Buma (CDA), Buijs (CDA), Jager (CDA), Bakker (D66), Van Winsen (CDA), Van Dam (PvdA), Verdaas (PvdA), Van Beek (VVD), Van den Brink (LPF), Luchtenveld (VVD) en De Pater-van der Meer (CDA).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Cornielje (VVD), Buijs (CDA), Van Beek (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), voorzitter, Atsma (CDA), Oplaat (VVD), Geluk (VVD), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Verbeet (PvdA), Van den Brink (LPF), Vergeer (SP), Vos (GroenLinks), Herben (LPF), Tichelaar (PvdA), Ormel (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Koomen (CDA), Boelhouwer (PvdA), Douma (PvdA), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA) en Mosterd (CDA).

Plv. leden: Slob (ChristenUnie), Örgü (VVD), Spies (CDA), Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Hofstra (VVD), Veenendaal (VVD), Samsom (PvdA), De Krom (VVD), Duivesteijn (PvdA), Eerdmans (LPF), Gerkens (SP), Vendrik (GroenLinks), Van As (LPF) Van Heteren (PvdA), Van Lith (CDA), Van Gent (GroenLinks), Van Bochove (CDA), Van der Laan (D66), Gerkens (SP), Jager (CDA), Timmer (PvdA), Depla (PvdA), Fierens (PvdA) en Dubbelboer (PvdA).

XNoot
3

Samenstelling:

Leden: Duivesteijn (PvdA), Hofstra (VVD), Buijs (CDA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GroenLinks), Geluk (VVD), Veenendaal (VVD), Dijsselbloem (PvdA), ondervoorzitter, Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van As (LPF), Van den Brink (LPF), Van Bochove (CDA), De Ruiter (SP), Duyvendak (GroenLinks), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Koopmans (CDA), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Timmer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA) en Samsom (PvdA).

Plv. leden: Crone (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ormel (CDA), Halsema (GroenLinks), Luchtenveld (VVD), Oplaat (VVD), Boelhouwer (PvdA), Örgü (VVD), Dubbelboer (PvdA), Hessels (CDA), Kraneveldt (LPF), Varela (LPF), Ten Hoopen (CDA), Vergeer (SP), Vos (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), Haverkamp (CDA), Koser-Kaya (D66), Gerkens (SP), Verbeet (PvdA), Balemans (VVD), Waalkens (PvdA), Van Heteren (PvdA) en Wolfsen (PvdA).

Naar boven