25 890
Aanpak riooloverstorten

nr. 153
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 25 februari 2000

De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1 en de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat2 hebben op 10 februari 2000 overleg gevoerd met staatssecretaris Faber van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en staatssecretaris J.M. de Vries van Verkeer en Waterstaat over de voortgangsrapportage waterkwaliteit en diergezondheid, water- en graskwalliteit en zwavelverbindingen (25 890, nr. 11).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De voorzitter merkte op dat de heer Van Middelkoop verhinderd is in eerste termijn het woord te voeren.

De heer Ter Veer (D66) vond het vreemd dat niet als doelstelling is gekozen dat de koe uit de sloot moet kunnen drinken. Eveneens vreemd vond hij het dat de VNG uitspreekt dat het met de waterkwaliteit prima gaat en dat de Unie van waterschappen (UvW) stelt dat de kwestie van de riolen geregeld is. Waarom moet keer op keer worden gezegd dat het uitbannen van riooloverstorten een taak is van de gemeenten, dus van de VNG en dat het controleren van de waterkwaliteit en het afgeven van vergunningen in dat kader een taak is van de waterschappen, dus van de Unie van waterschappen?

In de brief van beide staatssecretarissen van 28 januari jl. is gesteld dat aanwending van Europese structuurgelden niet of nauwelijks mogelijk is. De heer Ter Veer was van mening dat creatief te werk moet worden gegaan. Misschien is het mogelijk te komen tot een uitruil met gelden die nu nog bestemd zijn voor ruilverkavelingen.

Verder staat in deze brief dat de kosten voor bemonstering, analyse en afvoer van bagger gezamenlijk zullen worden gedragen door gemeenten en waterschappen. De heer Ter Veer meende dat een gemeente door het waterschap moet worden aangesproken als een riooloverstort in werking is getreden en dat de kosten op de gemeente moeten worden verhaald. Dit zal ertoe bijdragen dat gemeenten geïnspireerder werken aan het uitbannen van riooloverstorten. Hij pleitte ervoor in het kader van de Voorjaarsnota een bedrag van 50 mln. beschikbaar te stellen van de gemeenten als cofinanciering bij het opruimen van de gevaarlijkste riooloverstorten.

Blijkens de brief van de Unie van waterschappen van begin februari jl. is er sprake van 13 000 riooloverstorten, waarvan 4% risicovol is in de sfeer van de diergezondheid en waarvan 2% risicovol is in de sfeer van de volksgezondheid. Er is derhalve sprake van een geweldig groot milieuprobleem. Wat moet worden verstaan onder risicovol? Zolang er een vergunning is, mag er overgestort en geloosd worden. Hij had van een zegsman van een der betrokken organisaties vernomen dat na een dag of twee het overgestorte water daar niet meer terug is te vinden. Dit tekent de slordige manier van omgaan met die grote probleem.

De heer Meijer (CDA) releveerde dat altijd het uitgangspunt is geweest dat het oppervlaktewater geschikt dient te zijn voor veedrenking. De boer is verantwoordelijk voor het verstrekken van goed drinkwater aan zijn dieren. Als het oppervlaktewater niet de kwalificatie «goed drinkwater» kan krijgen, dient de boer op een andere manier te voorzien in dergelijk drinkwater, ook als daarvoor extra kosten gemaakt moeten worden.

Onder de riooloverstorten in Nederland – dat zijn er 13 000 tot 15 000 – bevinden er zich honderden die niet op de juiste manier werken. Vele zijn permanent in gebruik en daar wordt niets aan gedaan. Van de burger wordt verwacht dat hij zich maximaal inzet bij het uitvoeren van milieumaatregelen. Daarbij mag de overheid niet achterblijven. Hij verwachtte dat op korte termijn maatregelen worden genomen.

De heer Meijer vernam graag welke voorwaarden zo belemmerend zijn dat Nederland niet in aanmerking komt voor Europese structuurgelden.

Vermeld is dat de principeafspraak is gemaakt tussen de UvW en de VNG dat bagger met een veterinair risico niet op land waarop beweiding plaatsvindt wordt afgezet, maar dat door het ontbreken van een toetsingskader daaraan nog geen invulling kan worden gegeven. Ook vermeld is dat er na een jaar geëvalueerd zal worden. Hoe kan dit als nog geen invulling is gegeven aan dat toetsingskader?

Bij de aanpak van riooloverstorten vormt de uitvoering van het riolerings- en waterkwaliteitsbeleid een substantieel financieel onderdeel. De heer Meijer meende dat die aanpak niet onder dat totale beleid valt, maar dat met het oog op snel handelen aparte middelen hiervoor worden aangewend.

Meegedeeld is dat hoogproductief melkvee eerder dan ander vee ontvankelijk is voor gezondheidsproblemen. Niet is vermeld dat het drenken van dat soort vee in oppervlaktewater dat daarvoor kwalitatief niet geschikt is een extra probleem kan opleveren. Waarom wordt die link niet gelegd?

Bij de opstelling van de actiepunten is gebruik gemaakt van de eerste ervaringen die zijn opgedaan in praktijkprojecten. Wat hielden die projecten precies in?

Vermeld is dat de implementatie van de leidraad en het protocol de bewijslast zal moeten zijn voor het totaal. Wie verzorgt die implementatie en waar begint deze?

Onder actiepunt 3 wordt gerept over de parameters die uit veterinair oogpunt van belang zijn en over de oorzaken die van uiteenlopende aard zijn. Wat wordt daar precies mee bedoeld?

Gesteld wordt onder actiepunt 4 dat, als onderzoek moet worden gedaan, de verantwoordelijkheid ligt bij de veehouder. Waarom is de verantwoordelijkheid niet gelegd bij de verschillende betrokkenen?

Een paar jaar geleden was nog veel onbekend over de plaats van riooloverstorten. Zijn die plaatsen inmiddels bekend? Hoeveel risicovolle riooloverstorten bevinden zijn er in totaal?

Onder actiepunt 8 is sprake van een basisinspanning. Wat moet hieronder worden verstaan?

Voorts wordt gesproken over een rapportage met betrekking tot de sanering. Wanneer krijgt de Kamer deze. Welk juridisch instrumentarium staat ter beschikking?

In de rapporten van de commissie-Ouwerkerk en de werkgroep-Meijer is aangegeven dat via technische voorzieningen op korte termijn adequate oplossingen kunnen worden geboden. In de voorgelegde stukken staat daarover niets. Kan informatie worden gegeven over alternatieven aan de hand waarvan snel een eind kan worden gemaakt aan risicovolle overstorten alsmede over de daaraan verbonden kosten en de partijen die daarvoor opdraaien? Klopt het dat er ongeveer 600 risicovolle riooloverstorten zijn?

De totale sanering moet in 2002 zijn afgerond. Zijn alle betrokken partijen, en dan speciaal de VNG, nog steeds bereid daaraan mee te werken? Staan de neuzen nog steeds dezelfde kant op?

De heer Meijer had de indruk dat wat de schadevergoeding betreft nog steeds om de hete brij heengedraaid wordt en vroeg om een duidelijke uitspraak.

Hij vroeg of de regering kennis had genomen van hetgeen op 9 februari op de televisie over dit onderwerp is gesignaleerd. Wat wordt daaraan gedaan?

De heer Klein Molekamp (VVD) constateerde dat het heel lang geduurd heeft, voordat de gemeenten deze problematiek serieus hebben genomen. Zij moeten snel maatregelen nemen, hetgeen impliceert dat de lokalelastendruk op dit terrein zal stijgen. Van het regelen op nationaal niveau kon naar zijn mening geen sprake zijn, omdat anders regio's die het goed doen benadeeld worden door regio's die het niet goed doen.

Wat de omvang betreft, is afgesproken dat eind 1999 een totaaloverzicht per beheersgebied zou worden verstrekt. Hoe zit het daarmee? Is er sprake van laksheid van de gemeenten of van de waterschappen?

In de sfeer van het afzetten van bagger met een veterinair risico ontbreekt een toetsingskader. Wie is verantwoordelijk voor dat toetsingskader en voor de veterinaire parameters? Wie vult de kennisleemten terzake op, op welk tijdstip gebeurt dat en wie is daarvoor verantwoordelijk?

Hij wilde enige suggesties doen om de lokale lasten te drukken. Het rioleren van het buitengebied is misschien wat te voortvarend ter hand genomen. In een kamerbreed gesteunde motie is gepleit meer te gaan in de richting van individuele voorzieningen voor de behandeling van afvalwater (IBA's). Via een wijziging van de motie heeft de Kamer duidelijk aangegeven dat de gemeentelijke zorgplicht gehandhaafd moet worden.

Een andere suggestie betreft de algemene maatregel van bestuur inzake het huishoudelijk afvalwater. Ooit is gezegd: voor huishoudens die aangewezen zijn op een septic tank moet die tank niet 3 m3, maar minimaal 6 m3 bedragen. Inmiddels blijkt de milieuwinst daarvan vrijwel nihil te zijn, terwijl de investering hoog is. Als teruggegaan wordt naar 3 m3 kan die investering achterwege blijven. Hij verzocht de regering deze zaak in het aanstaande overleg tussen DGM, UvW, IPO en VNG, het zogenaamde DUIV-overleg, aan de orde te stellen.

De heer Klein Molekamp steunde het voorstel om te komen tot een jaarlijkse rapportage. Hoe denkt de regering hierover?

Hij herinnerde aan het verzoek van de stichting Natuur en milieu om bestuurlijke convenanten op te stellen en meer uit te gaan van gemeentelijke waterplannen dan van gemeentelijke rioleringsplannen. Heeft dit een follow-up gekregen?

De heer Waalkens (PvdA) herinnerde eraan dat de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de vergunningverlening en dat het kwaliteitsbeheer van het water tot de taak behoort van de waterschappen.

In de brief van de UvW wordt gesteld dat alle overstorten in 2005 met een geactualiseerde vergunning kunnen functioneren. Het feit dat 2% risicovol is voor de volksgezondheid en 4% risicovol is voor de diergezondheid dreigt wat onder te sneeuwen in het totaal van de cijfers. Hij achtte het onbestaanbaar dat de daarmee corresponderende overstorten worden meegenomen in de route tot 2005. Waarom is er geen sprake van een prioriteitenstelling en wordt niet direct begonnen met het saneren van de 2% die risicovol zijn voor de volksgezondheid? Dit moet toch de hoogste prioriteit hebben? Zou het niet juist zijn om boeren te verbieden hun vee te laten drinken van oppervlaktewater in gebieden waar dat risicovol is voor de diergezondheid? Zij worden dan verplicht, een alternatief drinkwatersysteem te bieden. Kan de regering aangeven wie de kosten daarvan moet dragen?

De heer Waalkens vroeg naar de stand van zaken met de baggerproblematiek.

Hij vernam graag in hoeverre het handhavingsaspect een rol speelt bij de controlerende functie van de provincie en welke maatregelen worden genomen als onvolkomenheden worden geconstateerd.

Hoe verhoudt de kaderrichtlijn water zich tot de inspanningsverplichtingen van de overheden en de waterschappen?

Onder actiepunt 4 is ten aanzien van de diergezondheid aangegeven dat onderzoeksprotocollen worden opgesteld. Hij achtte het juist hoge prioriteit toe te kennen aan het vastleggen van toetsingscriteria in die protocollen.

Vermeld is dat de gemeentelijke rioleringsplannen mogelijk aangepast worden. Welke richtlijnen gelden daarbij? In hoeverre is de positie van het buitengebied bij die aanpassingen betrokken?

De heer Van der Vlies (SGP) zou graag zien dat snel tot een daadwerkelijke aanpak kan worden gekomen.

Hij had begrepen dat de regering heel wat verwacht van de via de rurale ontwikkelingsplannen (ROP's) beschikbaar komende Europese gelden voor plattelandsontwikkeling die per deelthema kunnen worden aangewend. Als dergelijke gelden echter niet worden geoormerkt, moet afgewacht worden of daaraan op lokaal niveau dezelfde prioriteit wordt toegekend als hier gebeurt. Kan de regering hierover wat meer zeggen?

Van de overstort is 4% risicovol in de sfeer van de diergezondheid. Bij de ontvangstplicht voor baggerspecie gaat het ook om 4%. Gaat het daarbij om dezelfde 4%?

De heer Poppe (SP) constateerde dat er na twee jaar nog steeds geen sprake is van een effectieve aanpak van het probleem van riooloverstorten. Uit cijfers blijkt dat driekwart van de waterbeheerders heeft aangegeven dat in dit jaar voor 38% en in 2005 voor 98% maatregelen aan het rioolstelsel genomen zullen zijn. Waar blijft de overblijvende 25%, hoeveel risicovolle overstorten zijn daarmee weggenomen en wat is ermee gebeurd? Wat wordt bedoeld met het nemen van maatregelen aan het rioolstelsel? Gaat het om afsluiten van de overstorten of om het minder frequent overstorten per jaar? Hij verzocht de regering de Kamer inzicht te geven in de plaats van deze overstorten, in de maatregelen die per overstort worden genomen en in de termijn waarop dit gebeurt.

Aangegeven is dat in 2005 99% van de overstorten een geactualiseerde vergunning zal hebben. Wat wordt hiermee bedoeld? Wat gebeurt er als een overstort niet in overeenstemming met het gemeentelijke rioleringsplan is? Kan worden meegedeeld hoe vaak er sprake is van overstorten? Welke concrete maatregelen zijn er genomen en worden er nog genomen en op welke termijn?

De Kamer heeft een aantal aanbevelingen gedaan. De eerste is dat voor het bereiken van een minimumkwaliteitsniveau van het oppervlaktewater een maximale inzet van alle overheden nodig is. Na twee jaar blijkt daarvan nog niets. Hij had de indruk dat de rijksoverheid de verantwoordelijkheid afschuift naar de lagere overheden en de waterbeheerders.

Veel boeren hebben te maken met zieke dieren en dat kan niet langer getolereerd worden. De berichten zijn alarmerend genoeg om adequaat op te treden. De heer Poppe verzocht de bewindslieden bladzijde 27 van het rapport van de werkgroep-Meijer nog eens goed na te lezen en daaruit conclusies te trekken.

Hij had destijds gevraagd om veldonderzoek in te stellen naar de kwaliteit van het oppervlaktewater en het gras in verband met het voorkomen van molybdeen en zwavelverbindingen, risicostoffen voor rundvee. Uit eerder onderzoeken is gebleken dat zwavelverbindingen en molybdeen in vooral veenweidegebieden in Noord-Holland verhoogd voorkomen. Dit kan leiden tot de slijterproblematiek, inhoudende dat het afweersysteem van rundvee zwakker wordt, niet door gebrek aan koper, maar door onderbenutting via blokkering. De regering heeft toegezegd dit in het geplande onderzoek te betrekken. In de brief van 28 januari jl. staat: «Het onderzoek naar de risico's van zwavelverbindingen en molybdeen in 1999 is afgerond met de conclusie dat de huidige norm voor sulfaat en molybdeen in oppervlaktewater voldoende kan worden onderbouwd». Daar is echter niet naar gevraagd. Er is trouwens weinig waargemaakt van wat is toegezegd. Er is nog geen enkele risicovolle riooloverstort effectief opgeruimd en het toegezegde onderzoek is niet ingesteld. De heer Poppe verzocht de regering de Kamer binnen vijf weken een concreet beeld te geven van het aantal riooloverstorten, welke wanneer gesloten worden en een onderzoek te starten naar het voorkomen van zwavelverbindingen en molybdeen in gras en oppervlaktewateren.

Het antwoord van de regering

De staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij merkte op dat na het verschijnen van de rapporten van de commissie-Ouwerkerk en de werkgroep-Meijer overleg is gevoerd met de betrokken departementen, het IPO, de VNG, de UvW, de LTO, het Productschap voor vee en vlees, de Nederlandse zuivelorganisatie, de Gezondheidsdienst voor dieren en de stichting Natuur en milieu. Dat overleg resulteerde in een actieprogramma van negen punten, gericht op het in beeld brengen van de risico's, op het beheersen ervan en op het zo mogelijk wegnemen ervan. Bij de behandeling van dat actieprogramma in november 1998 is gevraagd om een jaarlijkse rapportage. De eerste is verschenen in juni 1999. Weliswaar wordt nu gesproken over de voortgang van het actieprogramma, maar dat had ook kunnen gebeuren in november of december 1999, want het stond toen al op de rol.

Zij stelde dat er vooruitgang is geboekt en dat de uitvoering van de actiepunten voortvarend ter hand is genomen. Het protocol over de beoordeling van het oppervlaktewater voor veedrenking is klaar. Uitgangspunt is dat de boer verantwoordelijk is. Het protocol betreft de situatie waarin de boer merkt dat er problemen met zijn vee zijn en de gedachte opkomt dat er een oorzakelijk verband is tussen die problemen en de kwaliteit van het water dat het vee te drinken krijgt. Het protocol betreft twee stappen. De eerste is een doe-het-zelftest voor veehouders. De tweede is een laboratoriumonderzoek naar belangrijke risicofactoren en -stoffen.

Ook klaar is de leidraad voor de waterhuishoudkundige maatregelen. Daarin staan suggesties voor maatregelen die veehouders, maar ook gemeenten, waterschappen en de Dienst landinrichting kunnen nemen om risico's te beheersen of weg te nemen.

Verder is de instelling klaar van de regionale meldpunten voor veehouders. De voorlichting door de LTO heeft daarin een plek gekregen.

Voorts is het draaiboek over de aanpak van de resterende diergezondheidsproblemen grotendeels klaar. Het doel daarvan is het vinden van de oorzaken van diergezondheidsproblemen op een bedrijf, indien geen relatie met het drinkwater voor het vee is te vinden. De staatssecretaris zegde toe te zorgen voor een jaarlijks voortgangsrapportage, te verschijnen in mei/juni. Zij ging ervan uit dat in de aanstaande voortgangsrapportage zal worden vermeld dat dit draaiboek geheel klaar is.

In 1999 is door ID-Lelystad een deskstudie ondernomen naar het voorkomen van zwavelverbindingen en molybdeen. Uit de uitkomsten van die studie moet worden geconcludeerd dat de huidige norm een adequate is. Er is dan ook geen reden om die norm te wijzigen. Als deze norm niet wordt overschreden, leidt dit kennelijk niet tot diergezondheidsproblemen.

Destijds had zij toegezegd dat een onderzoek zou plaatsvinden. Uit de deskstudie blijkt dat een veldonderzoek niet nodig is, omdat er voldoende bekend is op het terrein van zwavelhoudende stoffen en molybdeen. Uiteraard wordt hierover het een en ander vermeld in de leidraad en het draaiboek. Daaraan wordt in concrete situaties aandacht besteed.

Het slijtersonderzoek is zo breed opgezet dat ID-Lelystad nu nog geen tussenrapportage kan geven. De staatssecretaris zegde toe na te gaan of de problematiek van het verzwakte afweersysteem van rundvee bij dit onderzoek wordt betrokken en of, indien dit niet het geval is, het alsnog kan gebeuren.

Er is geen directe relatie gelegd tussen hoogproductief vee en de bevattelijkheid voor dierziekten en ook niet met de kwaliteit van het drinkwater voor dieren. Uit onderzoek blijkt dat er een geringe relatie zou kunnen zijn, maar die is dan van dien aard dat er door goed management geen problemen voor het hoogproductieve vee behoeven te zijn. Dat is de essentie voor de passage daarover in de brief.

Inmiddels zijn in Brussel plattelandsontwikkelingsplannen (POP's) ingediend. Aangetoond moet worden dat er een heel directe relatie is met het waterbeheer in de landbouw. Bovendien wordt ervan uitgegaan dat het gaat om regulier beleid, voor de uitvoering waarvan geen Europese structuurgelden beschikbaar zijn. Een aantal provincies heeft deze problematiek in hun POP meegenomen. Van Nederlandse zijde wordt getracht duidelijk te maken dat er sprake is van een bijzondere dimensie die zich leent voor aanvullende Europese gelden, maar vooralsnog ziet het resultaat er niet gunstig uit.

Zij deelde mee dat door de WLTO en het hoogheemraadschap van uitwaterende sluizen in Hollands Noorderkwartier bepaalde situaties vanuit de praktijk zijn vertaald in de leidraad.

In het document inzake referentiewaarden waterkwaliteit en diergezondheid van november 1999 is een overzicht gegeven van alle parameters die in het kader van waterkwaliteit en diergezondheid van belang blijken te zijn.

De verantwoordelijkheid voor het opstellen van het toetsingskader ter bepaling van veterinaire risico's ligt bij het ministerie van LNV. Kennisleemten zitten in het totaal van het toetsingskader en de toepassing. Aan het opvullen daarvan wordt gewerkt. Over een maand vindt bestuurlijk overleg plaats, waarin dit element aan de orde komt. De staatssecretaris meende dat de formulering van de risico's en de parameters door de UvW niet helemaal juist is.

De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat merkte op dat uiterlijk in 2005 door de meeste gemeenten structurele maatregelen moeten zijn genomen in het kader van de gemeentelijke rioleringsplannen. Daarbij moet een realistische planning worden aangehouden. In gevallen waarin sprake is van echte knelpunten moeten die plannen wellicht aangepast worden om eerder tot een bevredigende oplossing te kunnen komen. Uit de tot nu toe bekende rapportages blijkt dat het beoogde in 2005 gehaald wordt. In gevallen waarin bedoelde maatregelen volstrekt ondoelmatig blijken te zijn, moeten tijdelijke of alternatieve structurele maatregelen worden genomen.

In de gemeente Leek zijn concrete klachten geuit met betrekking tot twee overstorten. De sanering van de ene overstort is over twee maanden gereed. Daarbij gaat het om het creëren van berging en het verplaatsen naar een grotere watergang. De andere overstort blijft bestaan, maar de frequentie van het gebruik wordt de komende twee tot drie jaar teruggebracht. Inmiddels zijn in de omgeving maatregelen genomen. De gemeente heeft drie waterputten geslagen en twee pompinstallaties geschonken. Er was al prikkeldraad aangebracht. De bagger uit het doodlopende slootje, klasse 2, is op kosten van de gemeente afgevoerd. Uit dit voorbeeld, dat is aan te vullen met een hele lijst, blijkt dat de suggestie niet juist is dat er na twee jaar nog steeds geen riooloverstorten effectief zijn aangepakt.

Het is niet reëel te verwachten dat er in Den Haag zicht is op 15 000 riooloverstorten. De 25 beheerders van de waterkwaliteitsgebieden hebben dat wel. Eind februari a.s. krijgt de Kamer een overzicht van de UvW per waterkwaliteitsbeheerder waarin op de details wordt ingegaan. De staatssecretaris wist niet of in dit overzicht alle ruim 500 risicovolle overstorten vergezeld van kaartmateriaal en dergelijke zijn opgenomen. Deze overstorten zijn wel in de waterkwaliteitsgebieden bekend, zodat betrokkenen daar informatie kunnen krijgen. Het leek haar niet wenselijk, dergelijke informatie tot in details aan de Kamer te zenden. Zij verzocht de Kamer de informatie van de UvW af te wachten en te bezien of aanvullende informatie nodig is.

Bij het oplossen van problemen wordt de prioriteit bepaald door de beheerder van het desbetreffende waterkwaliteitsgebied tezamen met de betrokken gemeente. Daarbij spelen de aard van het risico van de overstort en de aard van de werkzaamheden een rol. Het is een illusie te denken dat er na de sanering nooit meer overgestort zal worden. Er moet voor worden gezorgd dat de overstorten op een juiste wijze worden gebruikt en geen risico's veroorzaken.

De basisinspanning is een zodanige verbetering van het rioleringsstelsel dat de vuiluitstort in volume zo'n 50% lager is dan via het huidige stelsel. Daarnaast moeten verbeteringen worden aangebracht aan de risicovolle overstorten.

Zij had de bewuste tv-uitzending niet gezien en zou zich erover laten informeren.

Bij technische maatregelen kan worden gedacht aan afhekken, desnoods tijdelijk, om te voorkomen dat vee met vervuiling in aanraking komt. Verder kan worden gedacht aan doorspoelmaatregelen, aan verplaatsing en het tegengaan van kopsloten. Een probleem is dat er een groot aantal riooloverstorten waren, voordat de WVO in werking trad. Die hadden als het ware een historische vergunning. Het kost tijd om de situatie te bereiken waarin alle overstorten voorzien zijn van een adequate vergunning. Op juridische gronden zou een overstort zonder vergunning gesloten kunnen worden, maar niet vergeten moet worden dat een overstort een functie heeft. Bij sluiting moet een alternatief worden geboden. Getracht wordt zo snel mogelijk in kaart te brengen welke overstorten het meest risicovol zijn en wat daaraan gedaan kan worden.

De heer Klein Molekamp (VVD) wees op het algemene probleem dat, als een boer benadeeld wordt doordat een particulier bedrijf in overtreding is, maatregelen worden genomen en dat, als een boer benadeeld wordt doordat een publiekrechtelijk orgaan in overtreding is, vaak een argument wordt gevonden om van het nemen van maatregelen af te zien. Hij benadrukte dat publiekrechtelijke organen op dezelfde wijze behandeld moeten worden als bedrijven. Anders zal er sprake zijn van het verlies van draagvlak onder de bevolking.

De staatssecretaris was het daarmee eens. Overigens wordt getracht maatwerk te leveren in die zin dat bedrijven die kunnen aantonen te werken aan het op termijn voldoen aan de gestelde eisen niet worden gedwongen kosten te maken om daaraan direct te voldoen.

Indien de kosten die verbonden zijn aan de bagger niet bij de waterschappen en de gemeenten gezamenlijk worden gelegd, maar alleen bij de gemeenten en als de procedure daardoor langer duurt, zal direct gezegd worden: los dit snel op want degenen die er last van hebben, zitten niet te wachten op een competentiestrijd maar willen van die bagger af. Bovendien moeten de waterschappen in de watergangen toch baggeren, waarmee kosten zijn gemoeid. Daarom is gekozen voor het gezamenlijk dragen van de kosten door de waterschappen en de gemeenten.

Nog niet precies is bekend hoe de kaderrichtlijn water eruit komt te zien. Deze richtlijn geeft de kaders binnen stroomgebieden aan. De normeringen daarbinnen moeten nog worden uitgewerkt. Hetgeen hierbij aan de orde is, is niet in strijd met deze richtlijn. Er zal terdege op worden gelet dat het werk niet behoeft te worden overgedaan.

De provincies is gevraagd bij de uitvoering van het actieprogramma waar nodig te regisseren. Dit gebeurt, ook al omdat de provincie de taak heeft toezicht te houden op gemeenten en waterschappen. De provincies hebben echter geen handhavingsbevoegdheid.

Investeringen voor het aanleggen van riolering in het buitengebied en voor het saneren van overstorten zijn beide nodig. Op dit moment wordt tussen Rijk, UvW, VNG en IPO overleg gevoerd over een eenduidige benadering van het buitengebied ten aanzien van de aanleg van riolering en alternatieve mogelijkheden. De staatssecretaris zou de opmerkingen over de septic tanks daarin aan de orde stellen.

Geen antwoord kon zij geven op de vraag naar convenanten inzake gemeentelijke waterplannen versus gemeentelijke rioleringsplannen.

Nadere gedachtewisseling

De heer Van Middelkoop (GPV) vroeg in de voortgangsrapportages de ontwikkeling van de vergunningverlening te betrekken.

Hij ging ervan uit dat, als tot afhekken moet worden overgegaan, dit betaald wordt door de gemeente en/of het waterschap in kwestie.

Hij vond het vreemd boeren die schade hebben geleden te vragen te bewijzen waardoor schade is geleden. Destijds is tegen de industrieën langs de Rijn gezegd dat, als zij konden bewijzen dat zij die rivier niet hadden vervuild, zij erop mochten lozen. Zij zijn niet gaan lozen en daarom is de Rijn zo schoon geworden. Eenzelfde situatie zou hij met betrekking tot de boeren willen zien. Er loopt een civiele procedure en hij zou het op prijs stellen als de regering de uitspraak in de gaten hield, van commentaar voorzag en vergezeld deed gaan van een beleidsreactie.

De heer Van Middelkoop verzocht de regering het ID-DLO-rapport met een aantal aanbevelingen over verder wetenschappelijk onderzoek van commentaar te voorzien.

Hij had er niet zoveel behoefte aan precies te weten waar de risicovolle riooloverstorten zich bevinden, maar vond het wel nodig, die overstorten nadrukkelijk te markeren. Hij verzocht de regering te vragen aan de waterschappen en de gemeenten om deze overstorten met voorrang te saneren.

Het leek hem wenselijk om, gezien de kosten, in het bijzonder de kleine gemeenten te monitoren.

Hij bepleitte voor de lange termijn een rioleringsstelsel waarin het regenwater niet terechtkomt. Dan is er geen sprake meer van overstort en krijgt het stelsel de functie waarvoor het ooit is aangelegd, namelijk het afvoeren van vuiligheid. Het regenwater moet dan worden opgevangen in regentonnen naast het huis of in een systeem in de bodem. Voordat het zover kan zijn, moet de hele bureaucratie worden doorgeploegd. In dit kader zag hij een regierol voor de betrokken staatssecretaris weggelegd.

De heer Ter Veer (D66) herhaalde zijn pleidooi voor het vrijmaken van geoormerkte gelden en stipuleerde dat gemeenten en waterschappen blijkbaar nog steeds niet weten wie welke taken en verantwoordelijkheden hebben.

De heer Meijer (CDA) vroeg wie opdraait voor de vergoeding van schade, rechtstreeks geleden door veehouders vanwege onvoldoende kwaliteit van het oppervlaktewater, en schade geleden door veehouders doordat van een alternatieve watervoorziening gebruik moest worden gemaakt.

Verder wilde hij weten hoeveel illegale overstorten zich in Nederland bevinden.

Wordt er de hand aan gehouden dat in het jaar 2002 de risicovolle overstorten daadwerkelijk gesaneerd zijn? Is de LTO betrokken geweest bij de inventarisatie van het aantal overstorten?

Wat zijn precies de praktijkprojecten geweest?

De heer Klein Molekamp (VVD) vroeg om bij het aangeven van de plaatsen waar zich risicovolle riooloverstorten bevinden duidelijk te maken wat het tijdpad is van sanering en handhaving.

Naar zijn mening was het niet uit te leggen dat in het buitengebied strenge eisen worden gesteld aan boeren en bedrijven om te zorgen voor een goede gezondheid voor mens en dier en dat gemeenten daar dingen doen die de gezondheid van mens en dier in de waagschaal stellen. Begonnen moet worden met de grote boosdoeners. Als dit betekent dat de lokale lasten daardoor omhoog gaan, moet bespaard worden op de kleine boosdoeners.

Ten slotte verzocht hij de regering nog eens overleg te voeren met de VNG en de UvW over de veterinaire parameters.

De heer Poppe (SP) had de indruk dat dit ernstige en vrij grootschalige probleem niet hard genoeg wordt aangepakt. Er is geen sprake van een structureel saneringsplan en dat zou hij wel graag willen hebben, liefst nog aan het eind van deze maand. Hij wilde weten waar zich de 2% riooloverstorten bevinden die risicovol zijn voor de volksgezondheid en de 4% die risicovol zijn voor de diergezondheid, hoe deze worden aangepakt en wanneer dit gebeurt.

Hij meende dat het probleem inzake molybdeen en zwavelverbindingen wat in het verborgene gehouden wordt. Eerder had hij zijn motie terzake ingetrokken gezien de reactie van de regering. Indien nu niet de harde toezegging wordt gedaan dat het onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in gras en water in relatie tot de normstelling ter hand wordt genomen, zou hij vragen om een VAO teneinde die ingetrokken motie weer op te voeren.

De staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij stelde dat sommige bedrijven problemen hadden met diergezondheid en dat niet duidelijk was waardoor dat kwam. Deze bedrijven hebben de casus gevormd voor protocol en leidraad, waarna getoetst is of dergelijke stukken in de praktijk nuttig zijn.

Wat de bagger betreft zijn nog niet alle referentiewaarden gereed. Het ministerie van VW is daar druk mee bezig. In de brief van de UvW staat overigens welke veilige toetsingswaarden ingebracht kunnen worden voor de beoordeling van de veterinaire risico's. In de volgende voortgangsrapportage volgen daarover nadere mededelingen.

Zij benadrukte dat zij de toezegging op grond waarvan de heer Poppe diens motie destijds heeft ingetrokken, is nagekomen. Er heeft een uitgebreid deskonderzoek plaatsgevonden door ID-Lelystad naar molybdeen en zwavelverbindingen en zij heeft uit de uitkomsten daarvan geconcludeerd dat er geen aanleiding is verder diepgaand onderzoek te verrichten.

Op dit moment is er geen sprake van het uitkeren van schadevergoeding door de overheid, omdat het oorzakelijk verband niet is aangetoond tussen het ziek worden van vee en de kwaliteit van het oppervlaktewater. De al aan de gang zijnde procedures worden nauwlettend gevolgd en als de uitkomst daarvan tot een ander inzicht leidt, zal een herbezinning plaatsvinden. Er is ook geen sprake van vergoeding door de overheid als boeren kosten maken voor het uitvoeren van alternatieve maatregelen omdat er met de oppervlaktewaterkwaliteit iets aan de hand is. Deze boeren moeten zich daarvoor wenden tot het waterschap waaronder dat water ressorteert, desnoods via de juridische weg.

De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat merkte op dat eind februari a.s. de definitieve rapportage van de UvW komt waarin een goed inzicht wordt gegeven in de plaats van de risicovolle overstorten. In de medio 2000 verschijnende voortgangsrapportage zal informatie worden opgenomen over de vergunningen, alsmede over het tijdpad van de sanering en over de convenanten. Gedetailleerde kaarten zijn eind februari nog niet te leveren. Van belang is dat betrokkenen in de kwaliteitsgebieden op de hoogte worden gesteld van een en ander. Indien de Kamer na het verschijnen van de rapportage van de UvW meer wil weten, kan nagegaan worden wanneer die informatie aan de Kamer kan worden toegestuurd. Dat leek haar zinniger dan toe te zeggen dat de Kamer sowieso al het beschikbare materiaal toegestuurd krijgt. In de komende voortgangsrapportage zal worden vermeld per waterkwaliteitsgebied hoe de stand van zaken is. In de voortgangsrapportages zal vermeld worden hoe het zit met de aanpak van de 4% overstorten die risicovol zijn voor de diergezondheid en de 2% die risicovol zijn voor de volksgezondheid.

Er worden allerlei plannen ontwikkeld om minder regenwater rechtstreeks naar het riool te leiden en meer in de bodem te laten dringen. Daaronder valt het opvangen van regenwater in tonnen. Bezien wordt of die plannen daadwerkelijk waarde hebben en niet alleen tot een papierwinkel leiden.

In 2002 moet er iets zijn gebeurd ten aanzien van risicovolle overstorten. Indien een structurele aanpak om welke redenen dan ook nog niet mogelijk is, moet er incidenteel iets zijn gedaan om de risico's tot het minimum te beperken. Voor een werkelijk structurele aanpak moet eerder gedacht worden aan 2005.

De staatssecretaris zegde toe in het DUIV-overleg van 17 februari a.s. de kwestie van de riolering van het buitengebied aan de orde te stellen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Ter Veer

De voorzitter van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat,

Blaauw

De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Van Overbeeke


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP),ondervoorzitter, Swildens-Rozendaal (PvdA), Ter Veer (D66), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), M.B. Vos (GroenLinks), Stellingwerf (RPF), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Th.A.M. Meijer (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Oplaat (VVD), Hermann (GroenLinks), Geluk (VVD), Waalkens (PvdA), Udo (VVD), Schoenmakers (PvdA), Herrebrugh (PvdA), Atsma (CDA) en Snijder-Hazelhoff (VVD).

Plv. leden: Van Vliet (D66), Van Zuijlen (PvdA), Ravestein (D66), Zijlstra (PvdA), Albayrak (PvdA), Van der Steenhoven (GroenLinks), Van Middelkoop (GPV), Kant (SP), Bos (PvdA), Mosterd (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Verbugt (VVD), Cornielje (VVD), Buijs (CDA), Rietkerk (CDA), Reitsma (CDA), Patijn (VVD), Karimi (GroenLinks), Kamp (VVD), Belinfante (PvdA), O.P.G. Vos (VVD), Dijksma (PvdA), De Boer (PvdA), Van Wijmen (CDA) en Te Veldhuis (VVD).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), voorzitter, Van den Berg (SGP), Reitsma (CDA), Biesheuvel (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), Valk (PvdA), Van Gijzel (PvdA), Leers (CDA), ondervoorzitter, Feenstra (PvdA), Van Heemst (PvdA), Verbugt (VVD), Van Zuijlen (PvdA), Stellingwerf (RPF), Giskes (D66), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), Van der Steenhoven (GroenLinks), Ravestein (D66), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Van der Knaap (CDA), Eurlings (CDA), Van Bommel (SP), Herrebrugh (PvdA) en Hindriks (PvdA).

Plv. leden: Te Veldhuis (VVD), Bakker (D66), Th.A.M. Meijer (CDA), Stroeken (CDA), Van Gent (GroenLinks), Waalkens (PvdA), Crone (PvdA), Atsma (CDA), Duivesteijn (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Voûte-Droste (VVD), Spoelman (PvdA), Schutte (GPV), Augusteijn (D66), Geluk (VVD), Luchtenveld (VVD), Vendrik (GroenLinks), Van Walsem (D66), Weekers (VVD), Balemans (VVD), Buijs (CDA), Dankers (CDA), Poppe (SP), Dijksma (PvdA) en Bos (PvdA).

XNoot
3

I.v.m. verbetering op blz. 6.

Naar boven