25 890
Aanpak riooloverstorten

nr. 11
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ EN VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 14 juni 1999

Bij brief van 18 augustus 1998 zonden wij u het actieprogramma «waterkwaliteit en diergezondheid», als onderdeel van de regeringsreactie op de rapporten van de Commissie Ouwerkerk en de Werkgroep Meijer. De regeringsreactie kwam aan de orde tijdens het Algemeen Overleg op 12 november 1998 met de Vaste Kamercommissies voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en Verkeer en Waterstaat. In een voortgezet Algemeen Overleg op 17 november 1998 is door de Kamer een drietal moties betreffende het actieprogramma waterkwaliteit en diergezondheid ingediend en ondersteund.

Met dit schrijven willen wij u conform onze toezegging – mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport – informeren over de voortgang van het actieprogramma en inzake de aanbevelingen van de commissie Meijer (motie van het lid Van Middelkoop, 25 890, nr. 5, 17 november 1998).

Voorts willen wij u informeren over de stand van zaken met betrekking tot de motie ingediend door de leden Van Middelkoop en Ter Veer (25 890, nr. 6, 17 november 1998) inzake de ontvangstplicht voor bagger uit waterbodems nabij overstorten en de motie ingediend door het lid Atsma (25 890, nr. 7, 17 november 1998) inzake medefinanciering uit Europese structuurgelden.

Voortgang inzake het actieprogramma waterkwaliteit en diergezondheid (motie 25 890, nr. 5)

Het gezamenlijk actieprogramma dat wij u op 18 augustus 1998 deden toekomen bevat een negental actiepunten en is bedoeld als een uitwerking van een groot aantal aanbevelingen van de Commissie Ouwerkerk en de Werkgroep Meijer.

Doel van het actieprogramma is om een beter inzicht te verkrijgen in de eventuele risico's van het gebruik van oppervlaktewater voor veedrenking, het verminderen van die risico's en het bewust omgaan met risico's. Tevens beoogt het actieprogramma een bijdrage te leveren aan de verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit (uit het oogpunt van diergezondheid).

Een beschrijving van de voortgang per actiepunt treft u aan in de bijlage bij deze brief.1

Tevens is een meer gedetailleerde voortgangsrapportage over de voortgang van het opstellen van saneringsprogramma's voor risicovolle overstorten bijgevoegd. Deze rapportage is opgesteld door de Unie van Waterschappen. Met het oog op de aanbevelingen van de Werkgroep Meijer geven wij hier de hoofdpunten weer.

In de bijgevoegde rapportage van de Unie van Waterschappen wordt de stand van zaken in een tiental beheersgebieden geschetst. Op basis van het grondgebruik wordt verondersteld dat de problematiek van riooloverstorten zich het meest dringend zal voordoen in deze beheersgebieden.

Uit de rapportage blijkt dat de problematiek van risicovolle overstorten zich beperkt tot bepaalde locaties. De samenwerkende partijen zijn het er over eens dat voor risicovolle overstorten direct gerichte actie dient te worden ondernomen. Indien uit het oogpunt van doelmatigheid sanering van de overstorten op korte termijn niet mogelijk is, zullen waterkwaliteitsbeheerders, gemeenten en betrokken veehouders in overleg effectgerichte oplossingen voor de korte termijn treffen, waarna later alsnog sanering zal plaatsvinden.

Naar verwachting zal eind 1999 de inventarisatie door de waterkwaliteitsbeheerders zijn afgerond: op dat moment zal iedere waterbeheerder in staat zijn inzicht te geven in aantallen risicovolle overstorten, locaties en de prognose van de gemeenten voor sanering.

Wij zullen de Kamer op dat moment een totaal overzicht per beheersgebied doen toekomen.

Het initiatief tot inventarisatie ligt tot op heden geheel bij de waterbeheerders. Volgens de Unie van Waterschappen stellen veel gemeenten zich in de praktijk coöperatief op. Zij stelt voorts dat in het kader van de uitvoering van gemeentelijke rioleringsplannen gemeenten normaal gesproken in samenwerking met de waterbeheerder met prioriteit maatregelen treffen ter voorkoming van nadelige effecten door risicovolle overstorten.

Relatie met de motie Noorman-Den Uyl c.s.

Op 17 december 1998 heeft de TK een motie aangenomen van het lid Noorman-Den Uyl c.s. (26 213 nr. 8, inzake lokale lasten), waarin de regering verzocht is om na te gaan op welke wijze de financiering voor grootschalige investeringen voor onder meer riolering kan plaatsvinden. Hieronder dient tevens verstaan te worden «versobering en fasering». In dit licht moet ook gezien worden het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen aan de ministers van BZK en VROM, alsmede de staatssecretarissen van Financiën en V&W.

De Raad adviseert onder meer te bezien of alle gewenste investeringen wel opwegen tegen het te behalen milieurendement.

Momenteel wordt op initiatief van de staatssecretaris van Financiën onderzoek gedaan naar de aanbevelingen van de Raad voor de financiële verhoudingen. Over de uitkomsten van dit onderzoek zal de Kamer binnenkort worden geïnformeerd.

Wij hebben eerder aangegeven dat er in het actieprogramma «waterkwaliteit en diergezondheid» vanuit wordt gegaan dat de benodigde investeringen voor de aanpak van risicovolle overstorten in zijn algemeenheid niet boven de kostenramingen van de gemeentelijke rioleringsplannen (GRP's) uitkomen. De verwachting bestaat dat een versnelde aanpak van de risicovolle overstorten wel tot een aangepaste prioriteitsstelling binnen de GRP's kan leiden.

Voortgang inzake de aanbevelingen van de Werkgroep Meijer (motie 25 890, nr. 5)

De regering is van mening dat de uitvoering van het actieprogramma tegemoet komt aan de bedoelingen van de aanbevelingen van de Werkgroep Meijer.

Wij willen nogmaals benadrukken dat er door de huidige maatschappelijke keuzen en financiële afwegingen, nog verschillende factoren blijven bestaan die de kwaliteit van het oppervlaktewater in meer of mindere mate negatief beïnvloeden. De sanering van (risicovolle) overstorten zal een bijdrage leveren aan de verbetering van de waterkwaliteit, ook in relatie tot diergezondheid.

Hoewel het actieprogramma «waterkwaliteit en diergezondheid» bedoeld is om de risico's, met name voor de diergezondheid, op termijn te verminderen, willen wij niet de indruk wekken dat deze risico's na afronding van het actieprogramma zijn uitgesloten.

Wij willen nogmaals wijzen op de eigen verantwoordelijkheid van de veehouder voor een verantwoorde drinkwatervoorziening voor het vee.

Voortgang inzake de aanwending van gelden uit Europese structuurfondsen (motie Atsma 25 890, nr. 7)

Een mogelijkheid om «Europese fondsen» te benutten in het kader van de investeringen gemoeid met waterkwaliteit en diergezondheid, vormt de EU-Kaderverordening Plattelandsontwikkeling. De gelden voor deze kaderverordening maken overigens geen onderdeel uit van de Europese structuurfondsen, tenzij er sprake is van een doelstelling 1-gebied hetzij een overgangsgebied doelstelling 1.

Deze verordening wordt uitgewerkt via rurale ontwikkelingsplannen (ROP's) waarin alle maatregelen gericht op de aanpak van de plattelandsproblematiek zijn opgenomen door de bevoegde autoriteiten. Te denken valt aan maatregelen in het kader van probleemgebieden met milieuspecifieke beperkingen, waterbeheer in de landbouw, ontwikkeling en verbetering van de infrastructuur gerelateerd aan de landbouw, en het treffen van passende preventieve voorzieningen ter voorkoming van beschadiging van productiepotentieel. De kaderverordening omvat in totaal maximaal 4.3 miljard ECU per jaar voor alle lidstaten voor een periode van 7 jaar, en een Brusselse medefinanciering van circa 25%. Om in aanmerking te komen dienen uiterlijk begin november 1999 de ROP's te zijn opgesteld en ingediend in Brussel. De provincies hebben hierbij het initiatief.

De departementen zullen in overleg met de provincies bezien hoe maatregelen in het kader van het actieprogramma binnen de ROP's een plaats kunnen krijgen.

Op nationaal niveau wordt door de departementen van LNV, VROM en V&W op dit moment gewerkt aan de Stimuleringsregeling gebiedsgericht beleid 2000 (SGB 2000).

In deze regeling zullen onder andere de gelden worden ondergebracht die op de begrotingen staan van respectievelijk LNV voor de uitvoering van de in voorbereiding zijnde reconstructiewet, VROM voor de bijdrageregeling gebiedsgericht milieubeleid (BGM) en V&W voor de gebiedsgerichte bestrijding verdroging (GeBeVe) regeling.

De regeling zal naar verwachting 1.4 miljard gulden voor een periode van 10 jaar gaan omvatten. Binnen de context van de regeling, een geïntegreerde gebiedsgerichte aanpak, zal worden bezien of de SGB 2000 eveneens benut kan worden voor de sanering van risicovolle overstorten, dan wel de versnelling van de aanpak daarvan.

Voortgang inzake bagger nabij riooloverstorten (motie 25 980, nr. 6)

Over de voortgang bent u per brief van 18 januari 1999 geïnformeerd (Kamerstukken 25 890 nr. 10). In de voortgangsrapportage1 treft u de stand van zaken met betrekking tot de implementatie van de afspraken tussen de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

Hoogproductief melkvee

Tot slot willen wij u informeren over de stand van zaken met betrekking tot hoogproductief melkvee in relatie tot de diergezondheid. Zoals reeds beschreven in onze brief van 18 augustus 1998, heeft de Commissie Ouwerkerk aangegeven dat de toenemende selectie van koeien op hoge melkproduktie een risico kan inhouden uit het oogpunt van diergezondheid. Naast reeds lopend onderzoek in het programma van het Instituut voor Dierhouderij en Diergezondheid (ID-DLO) is dit jaar bij het ID-DLO een nieuw vierjarig onderzoeksprogramma gestart. In dit programma staat het thema «evenwichtige fokkerij» centraal. Een van de doelen is om zicht te krijgen op de samenhang tussen selectie op hoge melkproductie en gezondheid en welzijn van dieren. Met de ontwikkelde kennis kan in het fokkerijbeleid meer rekening worden gehouden met effecten op gezondheid en welzijn en verschillen in houderij-omstandigheden en management op de melkveehouderijbedrijven.

Vervolg

De Tweede Kamer zal van het vervolg van de uitvoering van het actieprogramma op de hoogte worden gehouden.

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

G. H. Faber

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven