Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 25883 nr. 417 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 25883 nr. 417 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 juni 2021
Zoals aan u toegezegd1 informeer ik u na ontvangst van het advies van de heer Bruins met deze brief over de voortgang van het totale pakket aan maatregelen voor de implementatie van het advies van de commissie Vergemakkelijking Schadeafhandeling Beroepsziekten (commissie Heerts). Het advies van de heer Bruins heb ik op 15 april jl. uw Kamer aangeboden.2 In deze brief geef ik tevens aan welk vervolg ik hier aan geef. Daarnaast geef ik met deze brief invulling aan de toezegging aan het lid Van Kent (SP) tijdens het AO over gezond en veilig werken van 11 november 2020 (Kamerstuk 25 883, nr. 400) om te reageren op zijn vraag of boeteopbrengsten uit overtredingen van de Arbowet ten gunste van de gedupeerde werknemers kunnen komen.
Ik vind het belangrijk dat we werk maken van het implementeren van de adviezen van de commissie Heerts en de heer Bruins. Want ondanks het feit dat we in Nederland goede arbeidsomstandigheden hebben, overlijden er jaarlijks circa 3.000 werkenden door een beroepsziekte als gevolg van blootstelling aan gevaarlijke stoffen. En nog meer werkenden worden er ziek door. Dat is onacceptabel. Met het advies van de commissie Heerts is na tientallen jaren een doorbraak bereikt in het vraagstuk van schadeafhandeling bij stoffengerelateerde beroepsziekten. Zowel de sociale partners als uw Kamer hebben aangedrongen op een spoedige uitvoering van de kabinetsreactie. Graag informeer ik u over de voortgang daarvan langs de hoofdlijnen van het advies.
De commissie Heerts adviseerde het kabinet een onafhankelijke, gezaghebbende en interdisciplinaire arbeidsgeneeskundige organisatie voor stoffengerelateerde beroepsziekten op te richten, met taken gericht op de kennisontwikkeling en het ondersteunen van de preventie van beroepsziekten. Dit voorstel is in de Kabinetsreactie van 13 juli 20203 overgenomen en vervolgens is de heer Bruins als Verkenner aangesteld.
De heer Bruins stelt in zijn advies voor om de kennis te bundelen in een klein en slagvaardig landelijk expertisecentrum (LEC-SB). Dit expertisecentrum is gedeeltelijk fysiek en gedeeltelijk via een netwerkconstructie en zou via een «zwaan kleef aan»-effect verder doorontwikkeld moeten worden. Deze bundeling van kennis betreft in ieder geval het Institute for Risk Assessment Sciences (IRAS) van de Universiteit Utrecht, het Nederlands Kenniscentrum Arbeid en Longaandoening (NKAL), de Polikliniek Mens en Arbeid (PMA) van Amsterdam UMC en het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB). Het LEC-SB wordt, in het advies van de heer Bruins, in samenwerking geplaatst met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), dat onder meer de inhoudelijke kaderstelling borgt. De heer Bruins constateert dat er voldoende draagvlak bij de genoemde partijen is voor het inrichten van LEC-SB en stelt voor nu over te gaan op het aanstellen van een kwartiermaker.
Ook adviseert de heer Bruins het beheer van de lijst van ernstige stoffengerelateerde beroepsziekten (een van de grondslagen voor toegang tot de door de commissie Heerts voorgestelde tegemoetkomingsregeling) bij het LEC-SB onder te brengen. Dit geldt ook voor de (inrichting van de) panels van deskundigen die bij aanvragen voor een tegemoetkoming adviseren over de medische causaliteit tussen aandoeningen en uitgeoefende werkzaamheden. De heer Bruins adviseert om in afwachting van de start van het LEC-SB het NCvB de opdracht te geven een eerste werkbare lijst van ernstige stoffengerelateerde beroepsziekten op te stellen en de eerste panels van deskundigen vorm te geven. Op deze manier kan het LEC-SB na de oprichting voortvarend aan de slag met zijn bijdrage aan de uitvoering van de tegemoetkomingsregeling.
Zoals ik in mijn brief van 15 april jl.4 aan uw Kamer heb gemeld, ben ik de heer Bruins zeer erkentelijk voor zijn advies. Het is goed te constateren dat er bij bestaande instituten voldoende en relevante kennis aanwezig is om invulling te kunnen geven aan een verbeterde kennisinfrastructuur op het terrein van stoffengerelateerde beroepsziekten. Ik onderschrijf de voorstellen van de heer Bruins en ben verheugd over het feit dat deze bij de instituten gedragen worden. Het advies biedt een prima basis om de volgende stappen te zetten.
Naar aanleiding van het advies van de heer Bruins heeft mijn departement inmiddels meermalen gesproken met het IRAS, het NKAL, de PMA, het NCvB en het RIVM. Daarbij is geconstateerd dat er bij deze instituten veel bereidheid bestaat om gezamenlijk te werken aan de oprichting van het LEC-SB als een stimulerende autoriteit en als een magneet voor wie hulp of kennis over (stoffengerelateerde) beroepsziekten wil hebben of brengen. Ook zij zien de totstandkoming van het LEC-SB als het begin van een ontwikkeltraject, waarin de uitvoering door het LEC-SB wordt toegerust en geactiveerd om niet alleen tot bewustwording, maar ook tot een snellere en verbeterde signalering en aanpak voor preventie van stoffengerelateerde beroepsziekten te komen.
De belangrijkste (inhoudelijke) taken van het LEC-SB zullen zijn:
– het ontwikkelen, bundelen, bevorderen en ondersteunen van kennis;
– de preventie en vroegsignalering van beroepsziekten bevorderen door praktische, op samenwerking gerichte, programma’s;
– Verbeteren van de toegankelijkheid van de arbeidsgeneeskundige zorg (diagnose, behandeling, snelle verwijzing, ondersteuning van arboprofessionals en hun beroepsorganisaties);
– Het verzorgen en ondersteunen van de adviesrol van de deskundigenpanels, inclusief het onderhoud en de verdere uitbreiding van de lijst van ernstige stoffengerelateerde beroepsziekten.
Daarnaast is bij deze instituten draagvlak voor een kwartiermaker die
de opdracht krijgt uiterlijk 1 januari 2022 te komen met een voorstel voor de inrichting van het LEC-SB (waaronder de governance), zodanig dat het uiterlijk op 1 juli 2022 kan starten met zijn werkzaamheden aan de hand van een werkprogramma. Onder voorbehoud van finale goedkeuring kan de kwartiermaker het voorstel vervolgens in samenwerking en afstemming met de beoogde deelnemers van het LEC-SB gaan uitvoeren, ter voorbereiding op de start per 1 juli 2022. De kwartiermaker zal samen met een stuurgroep met vertegenwoordigers van genoemde instituten invulling geven aan de opdracht. Ik heb inmiddels een kwartiermaker aangesteld, die uiterlijk op 1 juli 2021 zal starten.
Conform het advies van de heer Bruins heb ik tevens, met instemming van deze deelnemende instituten, het NCvB opdracht gegeven om, in afwachting van de oprichting van het LEC-SB, bijtijds te komen tot een eerste werkbare lijst van ernstige stoffengerelateerde beroepsziekten en om voorstellen te doen voor de inrichting van de eerste panels van deskundigen, zodat deze per 1 juli 2022 gereed en operationeel kunnen zijn. De NCvB zal deze opdrachten uitvoeren in nauwe samenwerking met deze instituten, die gezamenlijk als stuurgroep zullen optreden. Het NCvB zal hierbij gebruik kunnen maken van een afwegingskader en protocol over de medische causaliteit tussen de aandoeningen en uitgeoefende werkzaamheden. Er zal nog nader worden bezien in hoeverre de Gezondheidsraad hierin een rol kan vervullen.
De commissie Heerts heeft, naast het versterken van de kennisinfrastructuur, aanbevolen een tegemoetkomingsregeling te introduceren voor (ex-)werkenden die lijden aan een ernstige ziekte die is ontstaan door de gevaarlijke stoffen waarmee zij werken of hebben gewerkt. Met de tegemoetkomingsregeling ontstaat voor deze groep slachtoffers een korte en snelle route naar erkenning van hun beroepsziekte. De tegemoetkoming is geen schadevergoeding maar vormt een erkenning van het feit dat men door participatie aan het arbeidsproces ziek is geworden. Het gaat om een eenmalig uit te keren vast bedrag en zal in verhouding staan met het bedrag dat asbest- en OPS-slachtoffers ontvangen. Het kabinet heeft dit advies overgenomen. Van belang is dat de regeling doeltreffend en doelmatig is met duidelijke voorwaarden, zodat het voor slachtoffers helder is waar zij aan toe zijn.
Het Ministerie van SZW werkt samen met andere betrokken ministeries, stakeholders en experts uit de wetenschap de tegemoetkomingsregeling nader uit. Hiertoe is de Brede Werkgroep Tegemoetkomingsregeling opgericht waaraan naast de andere departementen ook de organisatie deelneemt die de regeling zal gaan uitvoeren. Daarnaast voert SZW overleggen met diverse organisaties die relevante kennis en ervaring hebben op dit terrein zoals het Instituut Asbestslachtoffers (IAS), de organisaties die deel gaan uitmaken van het LEC-SB en het Belgische fonds voor beroepsziekten (Fedris).
In deze fase van de nadere uitwerking is de concrete inhoud van de regeling nog in ontwikkeling. Inhoudelijke vraagstukken die nog nader uitgewerkt worden gaan bijvoorbeeld over de inrichting van de relatie tussen de uitvoeringsorganisatie en het LEC-SB en varianten voor een gefaseerde invoering, die noodzakelijk kan zijn voor een zorgvuldige en goede uitvoering. Streven is dat een conceptversie van de regeling in het najaar gereed is voor afstemming en adviestrajecten zoals de internetconsultatie en de uitvoeringstoets, waarin wordt gekeken naar uitvoerbaarheid en haalbaarheid. Het streven is om de regeling in werking te laten treden op 1 juli 2022.
De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft aangegeven samen met IAS een rol te willen vervullen in de uitvoering van de tegemoetkomingsregeling. Dit sluit aan bij de ervaringen van beide organisaties bij de al bestaande tegemoetkomingsregelingen voor asbest en OPS. Met de beoogde uitvoerders van deze regeling wordt overleg gevoerd over de nadere invulling van de regeling. Daarbij zal SVB verantwoordelijk zijn voor de rol van beschikken en betalen, alsmede de afhandeling van bezwaar en beroep. Het IAS zal verantwoordelijk zijn voor de overige werkzaamheden, waaronder de intake, de dossier-afhandeling, het arbeidshistorische onderzoek en de contacten met de panels van deskundigen. De voorlichting is een gezamenlijke verantwoordelijkheid.
Mede aan de hand van de lijst van ernstige stoffengerelateerde beroepsziekten waartoe ik NCVB opdracht heb gegeven en het nog op te stellen afwegingskader en protocol, zullen de in te richten panels advies aan SVB uitbrengen over individuele aanvragen voor de tegemoetkoming.
In de eerdergenoemde brief van 9 november 2020 is de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de augustusbesluitvorming. Het kabinet heeft voor de kosten voor de tegemoetkomingsregeling en de versterking van de kennisinfrastructuur een reservering gemaakt. Van het bedrag dat daarmee jaarlijks beschikbaar komt, wordt € 62,5 mln. ingezet voor de tegemoetkomingsregeling (inclusief uitvoeringsorganisatie en medische panels) en € 6 mln. voor de aangepaste kennisinfrastructuur. Daarbij wordt rekening gehouden met maximaal 2.5005 tegemoetkomingen per jaar. In navolging van het advies van de commissie Heerts is besloten in verband hiermee vanaf 2022 de Aof-premie die alle werkgevers betalen, licht te verhogen.
Voorkomen is beter dan genezen. De commissie Heerts concludeerde al dat beroepsziekten voorkomen kunnen worden met een betere preventie. De commissie stelde voor om te investeren in een betere preventie door bedrijven, de handhaving en de positie van de bedrijfsarts te verbeteren.
Voor de langere termijn is in de brief van 17 februari 20206 een herijking van het arbobeleid, de Arbovisie 2040, aangekondigd. Ik verwacht nog voor het zomerreces de Hoofdlijnennota Arbovisie 2040 aan uw Kamer te zenden. Deze wordt tegelijkertijd aan de SER gestuurd voor advies. Het belang van meer focus op preventie en het verder bevorderen van preventie zullen belangrijke pijlers zijn van deze hoofdlijnennotitie en de daarop voortbordurende Beleidsagenda 2022–2025. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het stimuleren van bedrijven om schadelijke stoffen te vervangen door niet schadelijke stoffen (substitutie), als onderdeel van de arbeidshygiënische strategie.
Zoals eerder aangegeven onderschrijft het kabinet de urgentie om het preventiebeleid te versterken. Dit preventiebeleid betreft onder andere de verplichte risico inventarisatie en evaluatie (RI&E) inclusief het plan van aanpak, de nadere RI&E-voorschriften voor gevaarlijke stoffen zoals het blootstellingsregister en het gezondheidsdossier naar aanleiding van het periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek.
Voor de korte en middellange termijn zet ik via het Meerjarenprogramma RI&E en het programma Preventie Beroepsziekten in op betere preventie binnen bedrijven.
Het Meerjarenprogramma RI&E 2020–2023 ziet toe op het verbeteren van de naleving van de RI&E-verplichting als vertrekpunt van de arbobeleidscyclus. Beoogd wordt het aantal bedrijven met een RI&E te verhogen en de kwaliteit van de RI&E in praktijk te bevorderen. Hierover is uw Kamer geïnformeerd met de brief van 30 januari 20207. In de eerste voortgangsrapportage van 30 maart jl. is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van het programma en de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de toezeggingen van het kabinet op de voorstellen van de commissie Heerts in relatie tot de RI&E8. Begin 2022 ontvangt uw Kamer de tweede voortgangsrapportage van het Meerjarenprogramma.
Vanuit het programma Preventie Beroepsziekten zijn er voor het werken met gevaarlijke stoffen al goede en bruikbare instrumenten voor het op bedrijfsniveau beheersen van de risico’s ontwikkeld. Deze instrumenten zijn samengebracht in de Toolbox Gezond Werken met Stoffen. Het programma brengt deze Toolbox regelmatig onder de aandacht en gaat aan stakeholders vragen waar specifieke knelpunten kunnen optreden om daarmee de Toolbox te kunnen verbeteren.
Voorts is met de werkwijzer «Arbobeleidscyclus: Wie doet wat rondom gevaarlijke stoffen» die eind vorig jaar is opgeleverd9op een toegankelijke en overzichtelijke wijze in beeld gebracht wat ieders verantwoordelijkheden zijn bij het inrichten van een veilige werkplek wanneer er gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen. Met deze werkwijzer in de hand kunnen werkgevers, werknemers, medezeggenschap, preventiemedewerkers en arbodeskundigen elkaar aanspreken wanneer deze verantwoordelijkheden niet of onvoldoende worden nagekomen. Dit draagt bij aan een betere preventie. Het ministerie brengt de werkwijzer de komende tijd op verschillende manieren onder de aandacht, zodat deze zijn weg naar de werkvloer vindt. Voor met name MKB-werkgevers wordt gewerkt aan een oplegger waarmee werkgevers in één oogopslag kunnen zien welke rol zij hebben in de arbobeleidscyclus. De werkwijzer wordt verder betrokken bij het project voor specifieke ondersteuning voor werkgevers bij het uitvoeren van bijzondere RI&E-verplichtingen op het gebied van gevaarlijke stoffen.
Tot slot wordt ook op andere manieren gewerkt aan betere preventie en bescherming van werkenden die worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen. Nederland heeft de Europese Commissie meerdere malen opgeroepen tot meer wettelijke grenswaarden voor kankerverwekkende stoffen te komen. Inmiddels zijn er drie achtereenvolgende Richtlijnen met «batches» grenswaarden voor kankerverwekkende stoffen gepubliceerd en wordt er gewerkt aan een vierde batch. De Nederlandse implementatie van de tweede batch Europese grenswaarden heeft plaatsgevonden in februari. In juli volgt de nationale implementatie van batch 3. Daarnaast zijn er ook grenswaarden voor chemische stoffen. De vijfde lijst met indicatieve grenswaarden voor chemische stoffen is in mei geïmplementeerd. Hiermee zijn in Nederland voor 9 chemische stoffen wettelijke grenswaarden vastgesteld waar voorheen nog geen grenswaarden voor golden.10
De commissie Heerts constateerde dat de naleving van regels en voorschriften in veel bedrijven tekort schoot. Het kabinet is het met de commissie eens dat een betere handhaving gewenst is om de naleving te vergroten en om gezond en veilig werken te stimuleren. De capaciteit van de Inspectie SZW voor het toezicht op blootstelling aan gevaarlijke stoffen is de afgelopen jaren reeds stap voor stap uitgebreid. In het kader van het inspectie control framework (ICF) is hiervoor een bedrag van € 4,5 miljoen beschikbaar gekomen.
De commissie deed voorts voorstellen voor een gevarieerd sanctiebeleid van Inspectie SZW zoals een passende boete, gerichte gedragsinterventies en de mogelijkheid van stillegging van de werkzaamheden. In de Kabinetsreactie is aangekondigd samen met de Inspectie SZW de interventiemix op het gebied van gevaarlijke stoffen tegen het licht te houden. Daarnaast wordt gekeken naar de meerwaarde van gegevensuitwisseling vanuit de tegemoetkomingsregeling met de Inspectie SZW voor de informatie-gestuurde aanpak van het toezicht. De Inspectie SZW heeft reeds een gespecialiseerd team op het thema blootstelling aan gevaarlijke stoffen.
Met ruim 100.000 bedrijven in Nederland die werken met gevaarlijke stoffen is het niet haalbaar om op elke welkplek een inspecteur te laten controleren. Het toezicht door de inspectie zal om die reden altijd risicogericht zijn, waarbij op basis van verzamelde informatie wordt ingeschat wat en waar de grootste risico’s zijn. De Inspectie SZW werkt aan de doorontwikkeling van het informatiegestuurd werken, zodat de beschikbare specialistische capaciteit zo effectief mogelijk kan worden ingezet. In dit kader is de Inspectie SZW gestart met het maken van een risicomodel om de risico’s op blootstelling aan gevaarlijke stoffen op bedrijfsniveau beter te kunnen inschatten. Eén van de databronnen die daarvoor een belangrijke input kan leveren is het register met gevaarlijke stoffen dat bedrijven moeten hebben. Dit register geeft bedrijven inzicht en overzicht in de gevaarlijke stoffen waar werknemers mee in aanraking kunnen komen en vormt daarmee de eerste belangrijke stap in het beheersen van blootstellingsrisico’s en het voorkomen van gezondheidsklachten op de werkvloer. De Inspectie SZW is begin dit jaar gestart met een pilot bij 1000 bedrijven om dit register op te vragen. De eerste resultaten zijn positief. De ervaringen uit deze pilot zullen gebruikt worden om het risicomodel verder vorm te geven.
Daarnaast zijn er de diverse interventies die de wet biedt gericht op sanctionering en gedragsaanpassing. In eerste instantie wordt de inzet gericht op het zorgen dat handhaving krachtiger in kan grijpen (zowel met boetes als door eventuele stillegging) door aanpassing van regelgeving. Hierbij zal ik samen met de Inspectie SZW in kaart brengen waar beperkingen in het beschikbare instrumentarium van de Inspectie SZW weg zijn te nemen en wat daarvoor nodig is. Daarbij heeft het boetebeleid bijzondere aandacht. Op sommige onderdelen is er een discrepantie tussen de ernst van de overtreding, het boetebedrag, en de (on)mogelijkheden van de Inspectie SZW om direct een boete op te leggen. Zo loopt de Inspectie SZW tegen het probleem aan dat zij niet direct een boete op kan leggen wanneer een werkgever de risico's van de gevaarlijke stoffen waaraan werknemers in zijn bedrijf kunnen worden blootgesteld niet beoordeelt en daarmee artikel 4.2 van het Arbobesluit overtreedt. Dat is onaanvaardbaar gezien het grote belang van een goede risico-inventarisatie van de gevaarlijke stoffen waarmee een bedrijf werkt. Ik zal ook kijken naar de hoogte van de boete die de Inspectie SZW kan opleggen als werkgevers niet aan de verplichting voldoen om de blootstelling aan gevaarlijke stoffen bij hun bedrijf adequaat in kaart te brengen.
Als onderdeel van het gevarieerde sanctieregime heb ik naast passende boetes in dit traject ook aandacht voor gerichte gedragsinterventies zoals die zijn genoemd door de commissie Heerts en de mogelijkheid tot stillegging bij gevaarlijke situaties. Voor het einde van het jaar zal ik uw Kamer informeren tot welke aanpassingen van de regelgeving dit leidt.
Voor wat betreft het uitwisselen van gegevens met de Inspectie SZW vanuit de tegemoetkomingsregeling heb ik in de Kabinetsreactie aangegeven dat dit een meerwaarde kan hebben voor de informatiegestuurde aanpak van het toezicht. Samen met de Inspectie SZW worden de mogelijkheden hiertoe bezien en of daarvoor afzonderlijk een juridische grondslag vereist is. Gegevensuitwisseling tussen de tegemoetkomingsinstantie en de Inspectie SZW kan bijdragen aan de bescherming van werknemers in vergelijkbare situaties.
Toezegging Kamerlid Van Kent m.b.t. boeteopbrengsten
In het Algemeen Overleg van 11 november opperde het lid Van Kent (SP) de gedachte om boeteopbrengsten uit overtredingen van de Arbowet ten gunste van de gedupeerde werknemers te laten komen. Het idee was ontstaan naar aanleiding van een ander voorstel van de SP om bij het niet nakomen van de regels uit de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW-regeling), de boete aan werkgevers ten gunste te laten komen aan de gedupeerde werknemer(s). Ik stel vast dat er in de huidige NOW-regeling geen boete geldt voor werkgevers. Wel kan het verstrekte voorschot geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd van de subsidieontvanger, als dit ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt of als niet aan de verplichtingen is voldaan.
Zoals toegezegd in het AO is de suggestie van lid Van Kent bekeken. Ik zal deze evenwel niet verder uitwerken. Hieraan liggen de volgende overwegingen ten grondslag. In het huidige stelsel geldt al dat werknemers via het civielrecht de werkgever aansprakelijk kunnen stellen. Met de voorziene tegemoetkomingsregeling ontstaat voor de groep slachtoffers van blootstelling aan gevaarlijke stoffen al een korte en snelle route naar erkenning van hun beroepsziekte.
De bestuurlijke boetes die zijn opgelegd voor overtredingen van arbeidswetten zoals de Arbowet hebben deels een punitief karakter en dienen deels om de onwettig verkregen concurrentievoordelen door onjuiste toepassing van regels weg te nemen. De boeteopbrengsten gaan naar de algemene middelen. Het strookt bovendien niet met de begrotingsdiscipline die scheiding tussen inkomsten en uitgaven op de begroting vereist. Daarnaast is navolging van het voorstel uitvoeringstechnisch zeer complex en ook daarom niet wenselijk.
Volgens de commissie Heerts is ter bevordering van preventie in algemene zin en van beroepsziekten in het bijzonder, een belangrijke rol weggelegd voor de bedrijfsarts in de vroegsignalering en preventie. De commissie Heerts signaleerde een aantal knelpunten die de uitvoering van deze spilfunctie belemmert. Naast de bedrijfs- en verzekeringsarts spelen ook andere arboprofessionals een belangrijke rol bij het voorkomen van verzuim en uitval door beroepsziekten en andere arbeidsgerelateerde aandoeningen. Om uitval te voorkomen en daarmee samenhangende kosten te besparen is de komende jaren meer focus op preventie van groot belang. Als gezegd is dit een van de hoofdlijnen in de Arbovisie 2040.
Met de wijziging van de Arbowet in 201711 is verder gewerkt aan het verbeteren van de arbodienstverlening. De tevredenheid over de arbodiensten vertoont een stijgende trend, maar we zijn er nog niet12. De achterliggende problematiek die de commissie beschreef en die aanleiding is voor de aanbevelingen, is geadresseerd in het programma Toekomst Arbeidsgerelateerde Zorg (2015–2020). Binnen dit programma is vanuit diverse trajecten ook ingezet op de verbetering van de positie van de bedrijfsarts en de verzekeringsarts zoals onder andere vanuit de Kwaliteitstafel bedrijfs- en verzekeringsgeneeskunde. In oktober 2020 heb ik u het eindadvies van de Kwaliteitstafel aangeboden13.
Gezien de samenhang worden de aanbevelingen van de commissie Heerts ten aanzien van de arbeidsgerelateerde zorg meegenomen in de voorbereiding van de besluitvorming op het advies van de Kwaliteitstafel Bedrijfs- en verzekeringsgeneeskunde door het volgende kabinet. Daarbij gaat het onder meer over het advies betreffende een adequate publieke medefinanciering van de opleiding tot bedrijfsarts en de verbetering van het kennis- en kwaliteitsbeleid van de bedrijfs- en verzekeringsgeneeskunde. De Kamer wordt voor het zomerreces geïnformeerd over de voorbereidingen voor deze besluitvorming. Daarbij wordt ook ingegaan op het bevorderen van de samenwerking tussen de reguliere zorg en de arbeidsgerelateerde zorg.
Tot slot
Ik vind het belangrijk dat we nu en in de toekomst veilig en gezond kunnen werken met gevaarlijke stoffen. Maar ook dat de werkenden die ziek zijn geworden door het werken met gevaarlijke stoffen, erkenning en een financiële tegemoetkoming kunnen krijgen. De adviezen van de commissie Heerts en de heer Bruins hebben ertoe bijgedragen dat veel stappen in de goede richting gezet worden. We zijn op de goede weg, er is al veel werk verzet en, heel belangrijk, het draagvlak is er, zowel bij werkgevers- als werknemersorganisaties als bij de wetenschappelijke - en kennisinstituten.
Gezien de urgentie en het belang dat uw Kamer en ik hechten aan een vlotte uitvoering van het pakket aan maatregelen, zal ik u op twee momenten op de hoogte stellen van de verdere voortgang. In het najaar van 2021, nadat de internetconsultatie is afgerond, zal ik u informeren over de tegemoetkomingsregeling en de voortgang van de inrichting van het LEC-SB. Begin 2022 na ontvangst van de voorstellen van de kwartiermaker, zal ik u op de hoogte brengen van de contouren van de inrichting en governance van het LEC-SB en over de stand van zaken van de uitvoering van de overige maatregelen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
Gebaseerd op schattingen door PWC en ECCB. Kamerstuk 25 883, nr. 289 Rapportage over de positionering van een Expertise Centrum Causaliteit Beroepsziekten (ECCB), p 22.
«Dit betreft: 4-Aminotolueen, Aniline, n-Butylacetaat, sec-Butylacetaat, Chloormethaan, Fosforyltrichloride, Isoamylalcohol, Isobutylacetaat, Trimethylamine» (Stcrt. 2021, nr. 22898).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25883-417.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.