25 878
Wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met vervanging van de tijdelijke regeling van de vergoeding voor de exploitatiekosten door een in die wet zelf neergelegde regeling (regeling nieuw bekostigingsstelsel exploitatiekosten voortgezet onderwijs)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met vervanging van de tijdelijke regeling van de vergoeding voor de exploitatiekosten door een in die wet zelf neergelegde regeling (regeling nieuw bekostigingsstelsel exploitatiekosten voortgezet onderwijs).

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

7 februari 1998

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het gelet op de evaluatie van het tijdelijke vergoedingsstelsel voor de exploitatiekosten in het voortgezet onderwijs wenselijk is thans een structurele regeling op te nemen in de Wet op het voortgezet onderwijs zelf;

dat daartoe wijzigingen dienen te worden aangebracht in onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING WET OP HET VOORTGEZET ONDERWIJS

In de Wet op het voortgezet onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

Artikel 75c vervalt.

B

In paragraaf 3 van titel III, afdeling II, hoofdstuk II, wordt een artikel 86 ingevoegd, luidend:

Artikel 86. Vergoeding exploitatiekosten

1. De vergoeding voor de exploitatiekosten van de scholen heeft betrekking op de volgende componenten:

a. onderhoud,

b. energie- en waterverbruik,

c. middelen,

d. administratie, beheer en bestuur,

e. loopbaanoriëntatie en -begeleiding,

f. schoonmaken,

g. bouwkundige aanpassingen, voor zover niet op grond van titel III, afdeling IA, hoofdstuk I, behorend tot de zorg van de gemeenteraad, en

h. publiekrechtelijke heffingen, met uitzondering van belastingen ter zake van onroerende zaken.

2. De vergoeding wordt zodanig vastgesteld dat zij voldoet aan de redelijke behoeften van een in normale omstandigheden verkerende school.

3. De vergoeding omvat:

a. een vast bedrag per school,

b. een bedrag dat afhankelijk is van de normatieve ruimtebehoefte per leerling, en

c. een bedrag dat afhankelijk is van het aantal leerlingen van de school.

4. De in het derde lid onder a tot en met c bedoelde bedragen kunnen per schoolsoort en per groep van leerlingen verschillen. De in het derde lid onder b en c bedoelde bedragen kunnen bovendien verschillen voor:

a. de eerste twee leerjaren van de school, en

b. de overige leerjaren.

5. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 maart de in het derde lid onder a tot en met c bedoelde bedragen vastgesteld. Bij deze regeling worden tevens nadere voorschriften gegeven omtrent de wijze waarop de vergoeding wordt berekend, alsmede voorschriften omtrent de wijze waarop de vergoeding wordt vastgesteld. De vastgestelde bedragen gelden voor het schooljaar dat aanvangt in het jaar van vaststelling.

6. Bij de vaststelling van de in het derde lid onder a tot en met c bedoelde bedragen, dan wel als tussentijdse aanpassing van die bedragen, worden volgens bij ministeriële regeling te geven regels loon- en prijsontwikkelingen verwerkt, tenzij de toestand van 's Rijks schatkist zich daartegen verzet.

7. De ministeriële regeling, bedoeld in het vijfde lid, wordt bekendgemaakt in het officiële publicatieblad van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, onder gelijktijdige overlegging aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Van de bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. De ministeriële regeling treedt niet eerder in werking dan nadat 4 weken zijn verstreken na het overleggen aan de Tweede Kamer en gedurende die termijn niet door of namens de Kamer de wens tot overleg over de regeling te kennen wordt gegeven, dan wel met de Tweede Kamer overleg is gevoerd.

C

In artikel 96i, derde lid, wordt «bedoeld in artikel 87, eerste lid, onderdeel d» vervangen door: artikel 86, eerste lid, onderdeel d.

D

In artikel 96j, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. «85a, 86 en 88» wordt vervangen door: 85a en 86.

2. De woorden «de ontvangsten op grond van de programma's van eisen voor administratie, beheer en bestuur, bedoeld in artikel 87, eerste lid, onderdeel d» worden vervangen door: de ontvangsten voor administratie, beheer en bestuur, bedoeld in artikel 86, eerste lid, onderdeel d.

E

In artikel 106, eerste lid, onder c, wordt «rekening en verantwoording» vervangen door: jaarrekening.

F

In artikel 108, eerste lid, wordt «als werkelijk schoolgaand bekend stond» vervangen door: bij de school was ingeschreven.

ARTIKEL II. WIJZIGING WET VAN 27 FEBRUARI 1992 (STB. 112)

In de Wet van 27 februari 1992 (Stb. 112) worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

De artikelen XV en XIX vervallen.

B

Artikel XXI, tweede lid, onderdeel b, vervalt.

ARTIKEL III. WIJZIGING IN VERBAND MET WETSVOORSTEL 25 410 INZAKE REGELING LEERWEGEN MAVO EN VBO; INVOERING LEERWEGONDERSTEUNEND EN PRAKTIJKONDERWIJS

1. Indien het bij koninklijke boodschap van 19 juni 1997 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van leerwegen in de hogere leerjaren van het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en het voorbereidend beroepsonderwijs, alsmede van leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs (regeling leerwegen mavo en vbo; invoering leerwegondersteunend en praktijkonderwijs) (kamerstukken II 1996/97, 25 410) kracht van wet heeft gekregen en wat de in artikel I, onderdeel HHHa, opgenomen wijziging van artikel 108 van de Wet op het voortgezet onderwijs betreft nog niet in werking is getreden op het tijdstip waarop artikel I, onderdeel F, van deze wet in werking treedt, vervalt dat artikel I, onderdeel HHHa.

2. Indien het bij koninklijke boodschap van 19 juni 1997 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van leerwegen in de hogere leerjaren van het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en het voorbereidend beroepsonderwijs, alsmede van leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs (regeling leerwegen mavo en vbo; invoering leerwegondersteunend en praktijkonderwijs) (kamerstukken II 1996/97, 25 410) kracht van wet heeft gekregen en wat de in artikel I opgenomen wijziging van artikel 108 van de Wet op het voortgezet onderwijs betreft in werking is getreden voor of op het tijdstip waarop artikel I, onderdeel F, van deze wet in werking treedt, vervallen in artikel 108, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs de woorden «, met dien verstande dat de leerlingen, bedoeld in artikel 10b, tiende lid, onderdeel d, en artikel 10d, tiende lid, onderdeel d, worden aangemerkt als werkelijk schoolgaand aan de school voor voorbereidend beroepsonderwijs waar zij zijn ingeschreven».

ARTIKEL IV. AFHANDELING AANSPRAKEN OP VERGOEDING EN BEROEPEN

1. Ten aanzien van de scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs blijven wat de vergoeding voor de exploitatiekosten betreft de op 31 juli 1999 geldende voorschriften van of krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs en van of krachtens artikel XV van de Wet van 27 februari 1992 (Stb. 112) van kracht met betrekking tot de op 1 augustus 1999 door het Rijk nog niet vastgestelde bedragen, bedragen die nog onderworpen kunnen zijn aan correctie of nog niet uitgekeerde bedragen.

2. Op bezwaren en beroepen met betrekking tot de toepassing van de voorschriften bedoeld in het eerste lid die zijn gemaakt onderscheidenlijk ingesteld voor 1 augustus 1999 of na 31 juli 1999 binnen de bezwaar- onderscheidenlijk beroepstermijn, op grond van de in dat lid bedoelde wettelijke voorschriften, blijven de op 31 juli 1999 geldende voorschriften van toepassing.

3. Artikel XV, tiende lid, van de Wet van 27 februari 1992 (Stb. 112) zoals luidend op 31 juli 1999 is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL V. OVERGANGSRECHT OVERSCHRIJDINGSREGELING

1. In afwijking van de artikelen 96i en 96j van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend met ingang van 1 augustus 1999, worden bij de vaststelling van uitgaven en inkomsten over het jaar 1999 tevens betrokken de uitgaven en inkomsten, bedoeld in deze artikelen zoals luidend op 31 juli 1999, en met inachtneming van artikel XV van de Wet van 27 februari 1992 (Stb. 112) zoals luidend op 31 juli 1999.

2. Artikel XV, tiende lid, van de Wet van 27 februari 1992 (Stb. 112) zoals luidend op 31 juli 1999 is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL VI. INVOERINGSBEPALING VERGOEDING EXPLOITATIEKOSTEN

1. Indien de voor het schooljaar 1998–1999 met inachtneming van artikel XV van de Wet van 27 februari 1992 (Stb. 112) vastgestelde vergoeding voor de exploitatiekosten van een school of scholengemeenschap meer dan 5% hoger is dan de op grond van artikel 86 van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend ingevolge deze wet vastgestelde exploitatievergoeding voor het schooljaar 1999–2000, daaronder aanpassingen ten opzichte van het schooljaar 1998–1999 wegens loon- en prijsontwikkelingen niet begrepen, wordt de vergoeding voor het schooljaar 1999–2000 verhoogd met het bedrag waarmee de vergoeding deze 5% overschrijdt.

2. Indien de voor het schooljaar 1998–1999 met inachtneming van artikel XV van de Wet van 27 februari 1992 (Stb. 112) vastgestelde vergoeding voor de exploitatiekosten van een school of scholengemeenschap lager is dan de op grond van artikel 86 van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend ingevolge deze wet vastgestelde exploitatievergoeding voor het schooljaar 1999–2000, daaronder aanpassingen ten opzichte van het schooljaar 1998–1999 wegens loon- en prijsontwikkelingen niet begrepen, wordt de vergoeding voor het schooljaar 1999–2000 verlaagd in verband met de in het eerste lid bedoelde verhogingen van de vergoedingen.

3. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, en indien het betreft het landbouwonderwijs Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, kan bepalen dat het eerste en tweede lid op overeenkomstige wijze toepassing vinden ten aanzien van schooljaren na het schooljaar 1999–2000, met het oog op een geleidelijke invoering van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals gewijzigd door deze wet.

4. Bij de toepassing van het eerste en tweede lid geldt in de daar bedoelde vergelijkingen in elk geval als grondslag het aantal leerlingen dat op 1 oktober 1997 als werkelijk schoolgaand bij de school of scholengemeenschap was ingeschreven.

5. Ten aanzien van een school of scholengemeenschap die op 1 augustus 1999 met toepassing van artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs ontstaat door samenvoeging, vinden met betrekking tot het schooljaar 1999–2000 het eerste tot en met vierde lid overeenkomstige toepassing, volgens bij ministeriële regeling te geven voorschriften.

6. Bij ministeriële regeling worden regels gegeven voor de toepassing van dit artikel.

ARTIKEL VII. EVALUATIE

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zendt, in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, telkens na vijf jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk, van de Wet op het voortgezet onderwijs voor zover het de wijzigingen door deze wet betreft.

ARTIKEL VIII. INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, met uitzondering van artikel I, onderdeel A, dat in werking treedt met ingang van 1 augustus 2000, en met dien verstande dat:

a. de Wet op het voortgezet onderwijs zoals gewijzigd door artikel I, onderdeel B, met uitzondering van artikel 86, eerste lid, onder e, en onderdelen C en D, voor de eerste maal van toepassing is met betrekking tot het schooljaar 1999–2000, en

b. artikel 86, eerste lid, onder e, van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend ingevolge deze wet, voor de eerste maal van toepassing is met betrekking tot het schooljaar 2000–2001.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Naar boven