nr. 247
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 5 februari 1998
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen
op 5 februari 1998. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring
van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één
van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel
dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 7 maart
1998.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste
lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State
gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen
het op 1 oktober 1997 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake luchtvervoer
tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de
Russische Federatie, met Bijlage (Trb. 1998, 3)1.
Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H. A. F. M. O. van Mierlo
TOELICHTENDE NOTA
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet
op de Raad van State).Tijdens onderhandelingen tussen de Nederlandse en Russische
luchtvaartautoriteiten is overeenstemming bereikt over een nieuw luchtvaartverdrag.
Het onderhavige verdrag strekt tot vervanging van de op 17 juni 1958 te 's-Gravenhage
tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden
en de Regering van de Unie van Socialistische Sovjet Republieken betreffende
luchtdiensten (Trb. 1958, 89).
Hoewel in het verdrag de regeringen als partijen worden genoemd, zal het
uiteraard tussen beide landen gelden. De in het verdrag genoemde luchtvaartautoriteiten
zijn voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden de Minister van Verkeer
en Waterstaat en de Directeur-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst (artikel
1, onder b).
Het verdrag laat een verruiming van de bestaande operaties van luchtvaartmaatschappijen
toe. Dit verdrag gaat voorts uit van een meervoudige aanwijzing, hetgeen wil
zeggen dat meerdere luchtvaartmaatschappijen per land kunnen worden aangewezen
voor het uitvoeren van luchtdiensten, met dien verstande dat op elk stedenpaar
op de omschreven routes per land ten hoogste één maatschappij
passagiers, of een combinatie van passagiers en vracht, en één
maatschappij uitsluitend vracht mogen vervoeren. De aanwijzing aan iedere
zijde voor de uitoefening van de uitgewisselde verkeersrechten geschiedt,
zoals gebruikelijk, door de verdragsluitende partijen (artikel 4).
In het verdrag is voor de door het Koninkrijk aan te wijzen luchtvaartmaatschappijen
de mogelijkheid opgenomen om naast de bestaande bestemmingen, Moskou en Sint
Petersburg, op twee nog nader aan te duiden bestemmingen op het grondgebied
van de Russische Federatie luchtdiensten te gaan uitvoeren (zie de bijlage
bij het verdrag). Het verdrag vereist voorts voorafgaande toestemming voor
het overvliegen van Russisch grondgebied op bestemmingen naar andere landen
van het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS) en bestemmingen in het
Verre Oosten (zie de bijlage bij het verdrag).
Het verdrag biedt de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van beide landen
de mogelijkheid om overeenstemming te bereiken over alle operationele aspecten
van de luchtdiensten (artikel 3). Hieronder vallen naast het aantal vluchten
ook dienstregelingen, tarieven en verkeersafhandeling (artikelen 3 en 10).
Het verdrag bevat voorts de gebruikelijke bepalingen ten aanzien van de
voorwaarden waaronder de aangewezen luchtvaartmaatschappijen commerciële
activiteiten op elkaars grondgebied kunnen uitoefenen. Daarbij is onder meer
voorzien in de mogelijkheid van vrije transfer van gelden die gegenereerd
zijn met het uitvoeren van commerciële activiteiten (artikel 12). Daarnaast
zijn in het verdrag anti-discriminatiebeperkingen opgenomen die garanderen
dat de behandeling van de onder het verdrag aangewezen luchtvaartmaatschappijen
niet minder zal zijn dan de behandeling van andere opererende luchtvaartmaatschappijen
(artikelen 6 en 7).
De bijlage bij het verdrag is, voor zover het de routes betreft, aan te
merken als zijnde van uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van de bijlage
voor wat betreft de routes behoeven ingevolge artikel 7, onderdeel f, van
de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring,
tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring terzake voorbehouden.
Het verdrag zal evenals het verdrag van 1958, voor wat het Koninkrijk
betreft, alleen voor Nederland gelden.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H. A. F. M. O. van Mierlo