Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 25871 nr. 23 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 25871 nr. 23 |
Vastgesteld 20 januari 2004
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte over de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 17 oktober 2003 (kamerstuk 25 871, nr. 22) inzake ondersteuning onderwijs zieke leerlingen enkele vragen en opmerkingen voor te leggen.
De minister heeft deze beantwoord bij brief van 20 januari 2004.
Vragen en opmerkingen en de daarop gegeven antwoorden zijn hieronder afgedrukt.
I VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de evaluatie van de Wet ondersteuning onderwijs aan zieke leerlingen (Kamerstuk 25 871) en de kabinetsreactie op deze evaluatie. Deze leden hechten aan de visie achter de wet. De binding van een kind met zijn of haar thuisschool is van groot belang. Daarbij vergemakkelijkt het de terugkomst van de leerling naar zijn school, na de periode van ziekte, aldus de leden van deze fractie.
Uit de voorliggende evaluatie blijkt dat de uitvoering van de wet in de praktijk een aantal knelpunten kent. Voor de leden van deze fractie is het nog niet helemaal duidelijk hoe de minister deze knelpunten in de toekomst wil gaan oplossen.
Met interesse hebben de leden van de PvdA-fractie kennisgenomen van de evaluatie van de Wet ondersteuning onderwijs aan zieke leerlingen (WOOZ) en de daarbij behorende beleidsreactie. Het verontrust de leden echter wel dat in de vier jaar dat de wet nu van kracht is, er toch nog behoorlijke hiaten in de uitwerking van de wet zitten.
De leden van de LPF-fractie danken de minister voor de toezending van haar brief over het evaluatierapport met betrekking tot de invoering van de WOOZ.
De leden van de D66-fractie hebben eveneens met belangstelling kennisgenomen van de evaluatie van de WOOZ en de beleidsreactie daarop. De leden van deze fractie hechten grote waarde aan goed onderwijs voor zieke kinderen. Zij zijn verrast door de negatieve resultaten van het onderzoek, waar het gaat om de bekendheid en de werking van de WOOZ in de praktijk. Zij maken zich zorgen om de toekomst. In dit kader hebben de leden een aantal vragen aan de minister.
Ook de leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met interesse kennisgenomen van de evaluatie. Zij hebben, net als de voorgaande fracties, een aantal vragen met betrekking tot de evaluatie van de WOOZ en de beleidsreactie van de minister hierop.
De leden van de SGP-fractie hebben met bezorgdheid kennisgenomen van de evaluatie van de onderhavige wet. Daaruit komt naar voren dat voornamelijk ouders en scholen onvoldoende bekend zijn met de inhoud van de wet. Zij zijn van mening dat daar zo spoedig mogelijk verandering in moet komen.
2. Hoofdpunten uit de evaluatie
De leden van de CDA-fractie lezen in de brief van de minister dat er onduidelijkheid heerst in het veld over de verdeling van de verantwoordelijkheden voor wat betreft de ondersteuning van het onderwijs aan zieke leerlingen. Zij vragen de minister hoe zij kan verklaren dat de consulenten de begeleiding van alle zieke leerlingen voor hun rekening willen nemen, terwijl duidelijk in de WOOZ geregeld is dat de ondersteuning voor het onderwijs aan zieke leerlingen moet afhangen van de wens en behoefte van de betreffende school.
Voor de leden maakt de brief niet helder wat de minister gaat doen om de onduidelijkheden in het veld op te lossen. Zou de minister alsnog aan kunnen geven wat zij hieraan concreet gaat doen, zo vragen de leden.
Met de invoering van de WOOZ is het hanteren van een ondergrens (van drie weken), voordat leerlingen in aanmerking komen voor onderwijs in de ziekenhuisschool, geschrapt. De leden van deze fractie steunen de doelstelling van de minister om hiermee de scholen meer vrijheid te geven. De leden wijzen er echter wel op dat het schrappen van de beperking betekent dat scholen nog steeds de verantwoordelijkheid moeten nemen voor deze leerlingen. Zij stellen dat er op dit moment geen eenduidigheid bestaat over wanneer zieke leerlingen in aanmerking komen voor onderwijs. Hierdoor krijgen verschillende leerlingen pas laat of helemaal geen onderwijs. Bovendien is er weinig zicht op de afwezigheid van leerplichtige leerlingen. De leden willen daarom van de minister weten hoe zij in de toekomst wil waarborgen dat zieke kinderen (zo snel mogelijk) de ondersteuning krijgen waar zij recht op hebben. Daarnaast vernemen zij graag of de minister hierbij ook een rol weggelegd ziet voor de leerplichtambtenaar en de verzuimregistratie.
De leden van de PvdA-fractie hebben een aantal vragen met betrekking tot de hoofdpunten uit de evaluatie. Ten eerste merken de leden op dat de verwarring die in het veld bestaat over de verantwoordelijkheden voor het onderwijs aan zieke leerlingen, zou kunnen betekenen dat de wet niet voldoende duidelijk is of dat de informatie naar het veld toe onvoldoende duidelijk is geweest. Volgens de minister is de intentie van de wet de ondersteuning aan zieke leerlingen te laten afhangen van de wens en de behoefte van de betreffende school. Uit de evaluatie blijkt dat naar schatting slechts de helft van de leerlingen die in aanmerking zouden komen voor begeleiding, ook daadwerkelijk worden aangemeld en begeleid door een consulent. De leden hopen op korte termijn van de minister te vernemen met welke maatregelen zij na overleg met de betrokken organisaties zal komen om er voor zorg te dragen dat de scholen voldoende bekend raken met de regeling. Ook vernemen zij graag of de minister voornemens is de scholen te verplichten tot een protocol «onderwijs aan zieke leerlingen», zodat scholen niet ad hoc een traject hoeven te bepalen.
Met betrekking tot het ontbreken van een uniform aanbod van ondersteuning van consulenten merken de leden van deze fractie op dat zij hopen dat de minister het netwerk Ziezon zal aansporen om zo snel mogelijk met een beroepsprofiel voor consulenten te komen. Hierdoor komt er duidelijkheid voor scholen, ouders en de consulenten zelf over wat precies tot de taak van de consulenten behoort en op welke wijze de school zelf een rol speelt in het onderwijs aan zieke kinderen. De leden van voornoemde fractie wijzen er op dat tot op heden maar mondjesmaat gebruik wordt gemaakt van de expertise die aanwezig is bij de scholen voor langdurig zieke kinderen. Alleen de scholen die uit het verleden al een band hebben opgebouwd met academische ziekenhuizen staan in contact met de Educatieve Voorzieningen. De leden vernemen graag hoe de minister de expertise-overdracht wil stimuleren. Ondanks de nadelen die in de evaluatie genoemd worden zouden de leden de minister willen vragen om toch nog nader te bekijken of de onderwijsconsulenten alsnog onder de paraplu van de Regionale Expertisecentra (REC) terecht kunnen komen. Immers met de invoering van de vraaggestuurde financiering van de onderwijsbegeleidingsdiensten bestaat de kans dat de taken en rechtszekerheid voor onderwijsconsulenten ook een onzekere toekomst tegemoet gaan zien, aldus de leden van deze fractie.
De leden merken voorts op dat de financiering voor de opdracht die de organisaties vanuit de WOOZ hebben meegekregen volgens de evaluatie ontoereikend blijkt te zijn. Zij vragen dan ook of de minister deze conclusie onderschrijft en of zij van plan is om de financiering aan te passen. Ook willen de leden weten waar de financiering op is gebaseerd en of er voldoende ruimte in de systematiek zit om scholen financieel te compenseren, in het geval scholen beter bekend zijn geraakt met de regeling en er dan ook meer gebruik van de regeling wordt gemaakt.
Vervolgens brengen de leden het volgende onder de aandacht: zoals al eerder vermeld veronderstelt de evaluatie dat slechts de helft van de leerlingen die in aanmerking zouden moeten komen voor begeleiding ook daadwerkelijk begeleiding krijgt. De leden merken met betrekking tot deze conclusie op dat het duidelijk moge zijn dat dit consequenties zal hebben voor de leerlingen die geen begeleiding krijgen. Zij vinden het dus zaak om zo snel mogelijk te zorgen voor adequate opvang en duidelijke verantwoordelijkheden en regels. De leden wijzen er op dat in de regio Haarlem en omstreken al sinds jaar en dag de «commissie voor onderwijs aan zieke kinderen» bestaat, die tot op heden door de gemeente gesubsidieerd wordt. Door de aangekondigde lokale bezuinigingen zou deze commissie haar subsidie wel eens kwijt kunnen raken, stellen de leden. Vanuit deze commissie, waarin ook consulenten zitten, kan vijf uur per week les gegeven worden aan zieke leerlingen. Anders zouden deze zieke leerlingen buiten de boot vallen. Een dergelijke commissie kan als een soort vangnet fungeren, menen de leden. Zij vernemen daarom graag van de minister of zij mogelijkheden ziet in een dergelijke constructie en of zij dit in regionaal verband zou willen subsidiëren.
De leden van de LPF-fractie vinden het teleurstellend en verontrustend dat zo weinig ouders op de hoogte zijn van de mogelijkheden van de WOOZ. De leden zijn dezelfde mening toegedaan over het feit dat veel scholen geen staand beleid hebben met betrekking tot het onderwijs aan zieke leerlingen. De leden merken op dat slechts driekwart van de scholen «min of meer» weet dat zij een verantwoordelijkheid dragen. De leden van deze fractie vinden dat te weinig, dit zou volgens hen 100 % moeten zijn. Zij vragen daarom of de minister kan aangeven waar de voorlichting over de WOOZ heeft gefaald. Ook vernemen zij graag wat de minister gaat doen om deze voorlichting alsnog krachtig ter hand te nemen. En ziet, zo willen deze leden weten, de minister hierin ook een extra rol voor de Onderwijsinspectie weggelegd?
Voorts merken de leden op dat slechts de helft van de leerlingen die voor begeleiding door een consulent in aanmerking komen, die begeleiding ook daadwerkelijk krijgt. De leden willen weten of zij dat nu als een slechte zaak moeten beschouwen, of dat scholen misschien wel creatief zijn in hun oplossingen en daardoor de consulenten eigenlijk ontlast worden. Zij vragen of de minister helderheid kan verschaffen in de interpretatie van deze conclusie.
Er zijn binnen scholen nauwelijks procedures voorhanden en er is gebrek aan personeel. Dat vinden de leden van deze fractie begrijpelijk vanuit het gezichtspunt van de scholen bezien, maar zij beschouwen het wel als zorgelijk. Ouders zijn nauwelijks op de hoogte van de regeling. Driekwart van de scholen weet min of meer dat zij een verantwoordelijkheid hebben voor het onderwijs aan zieke leerlingen. De helft van de leerlingen die voor begeleiding in aanmerking komen worden daadwerkelijk aangemeld, zo stellen de leden van bovengenoemde fractie vast.
Met betrekking tot de rolverdeling tussen scholen en consulenten onderschrijven de leden de conclusie van de minister dat in eerste plaats de scholen beslissen over de wensen en behoeften tot begeleiding en dat consulenten zich meer zouden moeten bezighouden met het ondersteunen van de scholen bij het vormgeven van het onderwijs aan zieke leerlingen dan aan het lesgeven aan die leerlingen zelf.
De minister komt op grond van de evaluatie en de eerder verschenen tussenevaluatie tot de conclusie dat er in het veld verwarring bestaat over de verdeling van verantwoordelijkheden voor het onderwijs aan zieke leerlingen. Dit lijkt gezien de negatieve resultaten nogal zacht uitgedrukt, menen de leden van de D66-fractie. Zij vragen daarom hoe de minister de resultaten van de evaluatie beoordeelt.
De financiering van het onderwijs aan zieke leerlingen beoogt onderwijs voor al deze leerlingen te verzorgen. De leden vernemen in dat licht graag van de minister of het haar niet tegenvalt dat een groot deel van de zieke kinderen geen onderwijs blijkt te krijgen. Hoeveel kinderen in aantallen en procenten blijven nu precies verstoken van onderwijs, willen de leden van voornoemde fractie weten.
Voorts wijzen de aan het woord zijnde leden op de conclusie van het eindrapport waarin gesteld wordt dat de voornaamste knelpunten bij onderwijs aan zieke leerlingen liggen bij onbekendheid van de scholen met regelgeving, het feit dat de scholen niet de weg naar de consulenten weten te vinden en het gebrek aan capaciteit bij de consulenten. Uit de beleidsreactie ontstaat de indruk dat de minister de negatieve resultaten van het onderzoek voornamelijk wijt aan het functioneren van de consulenten: deze eigenen zich teveel werk toe, hun capaciteit zou beter moeten worden ingezet. De leden vragen op basis van welke informatie de minister tot deze conclusie komt. Meent zij dat er bij een betere taakverdeling wel voldoende capaciteit zou zijn, willen de leden weten.
Met betrekking tot de evaluatie merken ook de leden van de fractie van de ChristenUnie op dat het blijkt dat scholen zeer slecht op de hoogte zijn van de regeling. Het beleid rond het onderwijs aan zieke leerlingen is op veel scholen ad hoc. Bij ziekte van een leerling verloopt de aanmelding niet altijd volgens een vast patroon. Vaak zijn het de ouders die begeleiding zoeken voor hun zieke kind, soms meldt de school een kind bij de consulent of doet een ziekenhuis dat. Er is niet vastgelegd wie de ondersteuning voor een zieke leerling zou moeten initiëren. De minister stelt dat scholen verantwoordelijk zijn voor het onderwijs bij ziekte van een leerling. De leden van deze fractie vernemen graag van haar of het dan niet in de rede ligt een vaste procedure af te spreken voor aanmelding voor begeleiding van een leerling bij ziekte?
De minister komt op grond van de evaluatie tot de conclusie dat er in het veld verwarring bestaat over de verdeling van verantwoordelijkheden voor het onderwijs aan zieke leerlingen. Ze heeft de indruk dat de consulenten alle zieke leerlingen tot hun verantwoordelijkheid rekenen en dat ze daarbij ook veelal zelf het onderwijs aan die leerlingen verzorgen in plaats van zich te beperken tot begeleiding van scholen. De leden van deze fractie stellen echter dat consulenten er meer en beter bewust van moeten worden dat de school primair verantwoordelijk is en dat en dat zij een primaire taak hebben scholen te ondersteunen. In het evaluatierapport staat echter dat het ontbreken van thuisonderwijs geweten wordt aan een strikte opvatting binnen de verschillende onderwijsbegeleidingsdiensten (OBD's) dat de consulent geen leraar is, maar een begeleider en daarom zelf geen thuisonderwijs mag geven. Dit lijkt de leden van deze fractie met elkaar in tegenspraak. Ze vernemen graag een reactie van de minister hierop.
De leden van de CDA-fractie ondersteunen het standpunt van de minister om de huidige financiering te continueren en daarmee een structurele voorziening te creëren. Zij wijzen er op dat de brief niets zegt over de mogelijkheden van ICT bij de ondersteuning van onderwijs aan zieke leerlingen. Door ontwikkelingen op het gebied van ICT in het onderwijs zijn de laatste jaren tal van nieuwe mogelijkheden ontstaan die mogelijk zeer bruikbaar zijn voor deze doelgroep. Volgens de leden bieden deze ontwikkelingen kinderen de mogelijkheid binding te houden met school, leerkrachten en klasgenoten in de periode dat ze ziek thuis of in het ziekenhuis zijn. Graag vernemen de leden de visie van de minister op de inzet van ICT bij het onderwijs aan zieke leerlingen.
Daarnaast willen de leden nog specifieke aandacht vragen voor de consulenten die begeleiding bieden aan leerlingen in de brandwondencentra (Beverwijk, Groningen en Rotterdam). In deze centra is minimaal één consulent per centrum structureel aan het werk. Deze consulenten vallen niet onder de Educatieve Voorzieningen zoals andere ziekenhuizen, maar onder de onderwijsbegeleidingsdiensten. Ze lopen de kans bij de vraagfinanciering van deze onderwijsbegeleidingsdiensten tussen wal en schip te raken. De leden vragen of de minister bereid is voor deze consulenten een kleine Educatieve Voorziening in het leven te roepen of hen onder te brengen bij één van de bestaande Educatieve Voorzieningen.
De leden van de LPF-fractie lezen aan het slot van de brief van de minister het voornemen om de financiering van consulenten verbonden aan onder andere schoolbegeleidingsdiensten voort te zetten. Op die manier wordt een structurele voorziening te gecreëerd voor de ondersteuning van het onderwijs aan zieke leerlingen. De leden van deze fractie willen weten hoe de minister dit bedoelt. De schoolbegeleidingsdiensten worden straks geconfronteerd met een verschuiving van aanbodgestuurde naar vraaggestuurde financiering. De middelen voor schoolbegeleidingsdiensten gaan straks direct naar de scholen en niet meer naar de gemeenten die de schoolbegeleidingsdiensten in stand houden. De aan het woord zijnde leden willen weten of dit betekent dat de middelen die bedoeld zijn voor de consulenten ook direct naar de scholen gaan. Of gaan deze middelen direct naar de gemeenten, de schoolbegeleidingsdiensten of wellicht naar de consulenten zelf, zo vragen zij.
De leden van de D66-fractie lezen eveneens het voornemen met betrekking tot consulenten in dienst van de onderwijsbegeleidingsdiensten. De leden van deze fractie willen weten hoe de minister, naast het verder uitwerken van een beroepsprofiel, de consulenten nu gaat aansturen zodat zij beter gaan functioneren. Blijven de consulenten in dienst van de schoolbegeleidingsdiensten, ook nu de schoolbegeleidingsdiensten zelfstandig verder gaan, vragen de aan het woord zijnde leden.
De minister geeft aan dat zij binnenkort gaat verkennen op welke wijze de voorlichting over de wet verbeterd kan worden. De leden vernemen graag aan wat voor soort voorlichting de minister denkt en tot welke belanghebbenden de minister zich in dit verband wil gaan richten.
Een groot aantal van de consulenten verzorgt zelf onderwijs aan zieke leerlingen. De capaciteit van consulenten kan beter worden ingezet voor het ondersteunen van scholen bij het vormgeven van onderwijs aan zieke leerlingen, stelt de minister. De leden willen graag weten waar de minister deze uitspraak op baseert. Met het huidige lerarentekort op scholen in het achterhoofd, vernemen de leden graag een reactie op hun vraag: wanneer de scholen een grotere rol krijgen bij onderwijs aan zieke leerlingen, gaat dit dan niet ten koste gaat van hun capaciteit? Zouden er, naast de andere maatregelen, niet ook meer onderwijsconsulenten (en leraren) moeten worden aangesteld om het capaciteitsprobleem op te vangen, zo vragen de leden.
De leden van de fractie van de ChristenUnie merken op dat de minister in haar beleidsreactie op de evaluatie drie zaken aangeeft:
Ten eerste dat de financiële middelen voor de consulenten geoormerkt zullen blijven. Ten tweede dat er bij scholen en ouders een grote onbekendheid met de wet bestaat en dat ze met de meest betrokken organisaties gaat verkennen op welke wijze de voorlichting over de wet verbeterd kan worden. Ten derde dat consulenten beter prioriteiten moeten stellen en zich meer moeten beperken tot het begeleiden van scholen in plaats van zelf les te geven aan zieke leerlingen. De aan het woord zijnde leden zijn van mening dat de minister hiermee slechts ingaat op een deel van de in de evaluatie aangedragen knelpunten en oplossingen. Ze zouden op een aantal punten graag alsnog een reactie van de minister ontvangen.
In het rapport wordt geschat dat ongeveer de helft van de leerlingen die voor begeleiding in aanmerking komt, ook daadwerkelijk aangemeld wordt en begeleiding van een consulent krijgt. De rest van de zieke leerlingen krijgt onderwijs van de school zelf of helemaal geen onderwijs. Onduidelijk is echter om hoeveel zieke leerlingen het gaat en in welke mate zij onderwijs krijgen. Het rapport constateert dat de scholen zich onvoldoende kunnen verantwoorden omdat van de resultaten van het onderwijs aan de zieke leerlingen door de school zelf geen cijfers worden bijgehouden. Graag vernemen de leden een antwoord van de minister hierop.
Ook vragen zij of de minister kan reageren op de aanbeveling om een protocol te laten opnemen in de schoolgids ten aanzien van de handelwijze bij ziekte van een leerling.
Daarnaast willen de leden graag weten wat de minister vindt van het feit dat zowel de scholen, als de consulenten het gebrek aan personeelscapaciteit op de scholen als belangrijkste knelpunt zien bij het thuisonderwijs door de school zelf.
De leden merken voorts op dat vrijwel alle betrokkenen de financiering onvoldoende vinden om de opdracht die de organisaties vanuit de WOOZ hebben meegekregen uit te kunnen voeren. Hoewel er aanwijzingen zijn dat deze claim gerechtvaardigd is (de vergoeding is gebaseerd op tellingen in 1994 en de trend is dat meer leerlingen langer worden begeleid), ontbreken harde cijfers zodat het lastig is om te kunnen berekenen welk budget feitelijk nodig is. Dit kan alleen bepaald worden wanneer de consulenten zowel leerlingenaantal als aantal begeleidingsuren structureel en op een landelijk uniforme wijze bijhouden. Daarmee kan dan een normberekening worden vastgesteld. De leden horen graag de mening van de minister hierover.
Tot slot wijzen de leden op de suggestie in het rapport om een landelijk registratiesysteem bij te houden, met daarin informatie als aantallen zieke leerlingen, ziektebeelden, soort begeleiding en de duur daarvan. De leden vernemen graag een reactie van de minister op dit punt.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de beleidsreactie van de minister. Zij kunnen instemmen met de daarin gemaakte keuzes. Wel dringen zij er op aan om de informatievoorziening aan ouders en scholen meer urgentie toe te kennen en daar in overleg met de betrokken instanties zo spoedig verandering in aan te brengen. De leden vragen daarbij ook in te gaan op de suggestie van de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad (CG-Raad) terzake. De aan het woord zijnde leden vragen tenslotte naar de resultaten van de in de brief aangekondigde verkenning van de betrokken organisaties.
Allereerst dank ik de fracties voor hun inbreng en de wijze waarop zij uitgebreid zijn ingegaan op de wijze waarop de ondersteuning van het onderwijs aan zieke leerlingen plaatsvindt. Kinderen die om gezondheidsredenen tijdelijk of periodiek niet in staat zijn fysiek op school aanwezig te zijn hebben recht op onderwijs dat is afgestemd op hun specifieke situatie. Tot 1999 was onderwijs aan zieke leerlingen mogelijk in zogenaamde ziekenhuisscholen. In een aantal academische- en streekziekenhuizen werd onderwijs aan het bed verzorgd. Leerlingen kwamen in aanmerking voor onderwijs in het ziekenhuis als zij daar langer dan drie weken verbleven. Gegeven de ontwikkelingen in de medische wetenschap werd de verblijfsduur van leerlingen in een ziekenhuis steeds korter. Dat zou er op den duur toe leiden dat een groot deel van de ziekenhuisscholen onder de opheffingsnorm zou komen. Met ingang van 1999 is de Wet Ondersteuning Onderwijs aan Zieke Leerlingen van kracht. In deze wet is geregeld dat de thuisschool verantwoordelijk is voor het onderwijs aan haar zieke leerling. De school kan hierbij ondersteund worden door een consulent verbonden aan een schoolbegeleidingsdienst of door een consulent verbonden aan een academisch ziekenhuis. De consulent heeft primair tot taak de school en de leraar, op hun verzoek, te ondersteunen bij het verzorgen van het onderwijs aan de zieke leerling.
Met de invoering van de wet in 1999, is op het terrein van onderwijs aan zieke leerlingen veel veranderd. De voormalige leraren verbonden aan ziekenhuisscholen zijn herplaatst bij schoolbegeleidingsdiensten en hebben hun functie zien veranderen van leraar naar ondersteuner van de leraar van de thuisschool. In feite kunnen we hier spreken van een majeure vernieuwing met als doel het onderwijs aan de zieke leerling te verbeteren en eerder beschikbaar te hebben. Ook voor de thuisschool van de zieke leerling is er het een en ander veranderd. Tot 1999 waren zij formeel niet verplicht om onderwijs te verzorgen aan deze leerling. Nu zijn zij verantwoordelijk voor het onderwijs aan alle leerlingen die bij hen staan ingeschreven.
Met een dergelijke grote verandering in structuur en vormgeving van de ondersteuning bij en van het onderwijs aan zieke leerlingen is er in de periode tussen invoering van de wet en de evaluatie daarvan reeds veel gebeurd en bereikt dat bijdraagt aan het onderwijskundig welzijn van zieke leerlingen. Dat laat overigens onverlet dat er aandacht geschonken moet worden aan een aantal belangrijke conclusies uit de evaluatie. In mijn reactie op de vragen en opmerkingen van de verschillende fracties ga ik daar nader op in. De wijze waarop ik invulling wil geven aan activiteiten die er toe bij gaan dragen dat het onderwijs aan de zieke leerling verbetert, staan in het teken van het verder vormgeven van de verantwoordelijkheid van de thuisschool. Ik ben van oordeel dat scholen, willen zij hun verantwoordelijkheden waar kunnen maken, ook verantwoordelijkheid moeten kunnen nemen en keuzes moeten kunnen maken om daar een eigen professionele invulling aan te geven. Ik heb er vertrouwen in dat (de ondersteuning bij) het onderwijs voor de groep zieke leerlingen zonder extra regels voor de scholen, zich verder in positieve zin zal ontwikkelen.
Uit de evaluatie naar de werking van de wet ondersteuning onderwijs aan zieke leerlingen blijkt dat de bekendheid met de wet bij ouders en scholen verbeterd kan worden. Door verschillende fracties is aangegeven dat zij daar ook belang aan hechten. In mijn beleidsreactie staat dat op korte termijn bezien zal worden op welke wijze voorlichting over de wet verbeterd kan worden. Een activiteit die binnen enkele weken zal plaatsvinden is het verspreiden van een Muurkrant. Een Muurkrant is een in het oog springende poster in A1 formaat die een grote attentiewaarde heeft. Veel scholen, zo is de ervaring, hangen de Muurkrant op een prominente plaats op. Het blijkt een beproefd middel om aandacht te schenken aan zaken in het onderwijs. Met betrekking tot de ondersteuning van het onderwijs aan zieke leerlingen zal in de Muurkrant aandacht besteed worden aan de functie van consulenten van zowel onderwijsbegeleidingsdiensten als educatieve voorzieningen. Er zullen interviews worden gepubliceerd die zijn gehouden met een kinderarts, zieke leerlingen, ouders en deskundigen uit regionale expertisecentra. Er komen twee verschillende versies van de Muurkrant, één voor het primair onderwijs en één voor het voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs. Ook zal er een samenvatting beschikbaar zijn voor ouders. In de loop van het jaar zal het effect worden gemeten en wordt bezien of vervolgacties noodzakelijk zijn.
Ik merk op dat consulenten eveneens verantwoordelijkheden hebben als het gaat om het verbeteren van de bekendheid van de wet bij ouders en scholen. Ik zal met het netwerk van consulenten (Ziezon) bezien op welke wijze er vanuit de beroepsgroep maatregelen genomen kunnen worden om enerzijds de verantwoordelijkheid van scholen en anderzijds de mogelijkheden die er in het kader van de wet zijn op het gebied van ondersteuning, breed onder de aandacht te brengen. In ieder geval zullen de consulenten zich (opnieuw) moeten gaan profileren bij scholen en leraren en duidelijk maken welke diensten zij kunnen leveren. Met deze voorgenomen tweeslag op het terrein van voorlichting en informatievoorziening is te verwachten dat de betrokkenheid van de diverse actoren bij het onderwijs aan zieke leerlingen verbeterd zal worden. Dat leidt vervolgens tot meer duidelijkheid over de verantwoordelijkheidsverdeling en dat komt uiteindelijk ten goede aan het onderwijs aan de zieke leerling.
De evaluatie stelt vast dat het ondersteuningsaanbod door consulenten ongelijksoortig is. In de ene regio werkt een consulent die zijn functie invult door scholen en leraren te ondersteunen bij het onderwijs dat zij (moeten) verzorgen aan hun zieke leerling, in een andere regio werkt een consulent die zich geroepen voelt het onderwijs aan de zieke leerling zelf te verzorgen. Naar mijn oordeel zijn consulenten vooral beschikbaar om de school en de leraar te ondersteunen. Alleen op die manier kan de school haar verantwoordelijkheid nemen voor de zieke leerling. Op zich is er niets mis met een diverse en flexibele invulling van de begeleiding door consulenten, mits er eenduidigheid bestaat over de primaire taken van de consulent en de wijze waarop begeleiding van de thuisschool vooral zou moeten plaatsvinden. Daarom heb ik in mijn beleidsreactie aangegeven dat er stappen genomen zullen worden om te komen tot een beroepsprofiel voor de functie van consulent ondersteuning onderwijs aan zieke leerlingen, met een invulling die primair gericht is op begeleiding van de school en de leraar. Door meer nadruk te leggen op het aspect begeleiding in plaats van het zelf verzorgen van onderwijs is er uiteindelijk meer tijd beschikbaar voor het ondersteunen van de thuisschool. Dat zorgt er voor dat deskundigheid op de thuisschool vergroot wordt en dat meer zieke leerlingen van de eigen school verantwoord onderwijs ontvangen.
De fractie van de PvdA gaat nader in op de wenselijkheid de samenwerking met scholen voor langdurig zieke leerlingen en de expertise die daar aanwezig is, breed te verspreiden. Met deze fractie ben ik het eens dat er meer en beter gebruik gemaakt zou moeten worden van expertise die elders in het veld aanwezig is. Om de in het speciaal onderwijs aanwezige expertise breder te kunnen inzetten ben ik reeds enige tijd in gesprek met vertegenwoordigers uit die sector om door middel van enkele projecten te verkennen welke wijze van samenwerking het meest effectief is met als doel de begeleiding van de zieke leerling optimaal te laten zijn. Naar verwachting kan dit jaar een aanvang gemaakt worden met deze projecten.
Een aantal fracties gaat in op het feit dat er in het evaluatierapport wordt aangegeven dat consulenten inschatten dat slechts de helft van alle zieke leerlingen bij hen wordt aangemeld. Zij vragen of dat betekent dat de andere helft verstoken blijft van onderwijs en begeleiding. Het lijkt mij niet nodig dat alle zieke leerlingen bij consulenten worden aangemeld. Ik ga er van uit dat veel thuisscholen over ervaring beschikken en uitsluitend in specifieke situaties hulp inroepen van een consulent. Veel thuisscholen zijn ook zonder verdere ondersteuning wel degelijk in staat zijn uitvoering te geven aan hun verantwoordelijkheid voor de zieke leerling. Wat jammer is, is dat deze conclusie niet gestaafd kan worden door een cijfermatige onderbouwing. Aan de andere kant merk ik op dat ik veel reacties uit het veld krijg als er zaken zijn die niet goed gaan of waarvan men vindt dat ze anders zouden moeten gaan. Tot op heden heb ik geen signalen ontvangen dat er problemen zijn bij het onderwijs en de ondersteuning van het onderwijs aan zieke leerlingen. Ik ga ervan uit dat, met het verder uitwerken van verschillende activiteiten op onder andere het terrein van voorlichting, dat zo blijft.
De fracties van het CDA, LPF, D66, en de ChristenUnie gaan in op de consequenties van het voornemen om voor de financiering van schoolbegeleiding over te gaan op vraagfinanciering. In mijn beleidsreactie heb ik aangegeven dat ik de financiering wil voortzetten om daarmee een structurele voorziening te creëren voor de ondersteuning van het onderwijs aan zieke leerlingen. Dat betekent dat ik de onderwijsbegeleidingsdiensten waaraan deze consulenten verbonden zijn rechtstreeks zal gaan bekostigen. Met deze oormerking is er een garantie dat de ondersteuning in de vorm van begeleiding van het onderwijs aan zieke leerlingen beschikbaar blijft.
De fractie van de PvdA gaat nader in op de financiering van de ondersteuning van het onderwijs aan zieke leerlingen. Zij vraagt zich op basis van de evaluatie af of de financiering toereikend is.
In het onderhavige geval ben ik het niet eens met de conclusie dat de financiering van de ondersteuning van het onderwijs aan zieke leerlingen ontoereikend is. Ik kan mij wel voorstellen dat daar waar veel direct contact bestaat tussen de zieke leerling en de consulent dat er weinig of niet genoeg tijd overblijft om «pieken» in de vraag om ondersteuning adequaat op te kunnen vangen.
Als consulenten zich meer gaan richten op het begeleiden en ondersteunen van de thuisschool zal er meer capaciteit beschikbaar zijn.
Ik wijs er op dat ik groot belang hecht aan de activiteiten die op het terrein van ondersteuning van het onderwijs aan zieke leerlingen plaatsvinden. Met name om die reden heb ik in deze moeilijke economische tijd, waar grote groepen een bijdrage moeten leveren aan het gezond maken van 's Rijks financiën, besloten dat de middelen die voor deze activiteit beschikbaar zijn op het zelfde niveau te handhaven. De fractie vraagt mij of ik mogelijkheden zie om de «commissie voor onderwijs aan zieke kinderen» in de regio Haarlem te subsidiëren. Ik zie geen mogelijkheden om naast het instandhouden van de huidige faciliteiten, extra middelen beschikbaar te stellen.
De fractie van het CDA vraagt op welke wijze informatie- en communicatietechnologie (ICT) een bijdrage kan leveren aan de ondersteuning van het onderwijs aan zieke leerlingen. ICT kan daaraan een wezenlijke bijdrage leveren. Het gebruik van de computer is immers niet meer weg te denken in onze samenleving en dus ook niet bij het onderwijs aan zieke leerlingen. Kinderen leren al vroeg thuis en op school omgaan met dit medium. ICT kan een bijdrage leveren aan het leren op afstand en het onderhouden van contacten. In veel gevallen is de inzet van ICT-toepassingen al vanzelfsprekend. Het gaat dan bijvoorbeeld om regelmatig e-mail contact met de zieke leerling en in een aantal gevallen kan de leerling vanuit het ziekenhuis zelfs de lessen op school volgen. In toenemende mate beschikken ziekenhuizen over ICT-faciliteiten voor hun patiënten. Ook in de thuissituatie is het gebruik van ICT-toepassingen gemeengoed in Nederland. Overigens ben ik samen met het departementen van VWS en Economische Zaken, nauw betrokken bij activiteiten op het terrein van ICT toepassingen voor chronisch zieke kinderen. Via het netwerk www.ffcontact.nl, dat ondersteund wordt door de Stichting Nederland Kennisland wordt een actieplan voorbereid op het terrein van chronisch zieken en ICT.
Samenstelling:
Leden: Van Nieuwenhoven (PvdA), Van de Camp (CDA), Kalsbeek (PvdA), Cornielje (VVD), Voorzitter, Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Karimi (GL), Van Bommel (SP), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (CU), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Eijsink (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), Ondervoorzitter, Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA) en Visser (VVD).
Plv. leden: Kruijsen (PvdA), Ferrier (CDA), Verbeet (PvdA), Rijpstra (VVD), Van der Laan (D66), Boelhouwer (PvdA), Halsema (GL), Lazrak (SP), Tonkens (GL), Van Oerle-van der Horst (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Nawijn (LPF), Adelmund (PvdA) en De Grave (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25871-23.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.