25 866
Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lid-staten, enerzijds, en de Republiek Slovenië, anderzijds; Luxemburg, 10 juni 1996

nr. 238
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 28 januari 1998

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 29 januari 1998. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 28 februari 1998.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de op 10 juni 1996 te Luxemburg tot stand gekomen Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lid-staten, enerzijds, en de Republiek Slovenië, anderzijds (Trb. 1996, 333)1 .

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

TOELICHTENDE NOTA1

  Blz.
   
IAlgemene inleiding3
   
IIArtikelsgewijze toelichting4
 Preambule4
 Artikel 15
 Titel I Algemene beginselen5
 Artikel 25
 Artikel 35
 Titel II Politieke dialoog (artikelen 4–7)5
 Titel III Vrij verkeer van goederen6
 Hoofdstuk I Industrieproducten6
 Hoofdstuk II Landbouw7
 Hoofdstuk III Visserij7
 Hoofdstuk IV Gemeenschappelijke bepalingen8
 Titel IV Verkeer van Werknemers, vestiging, verrichten van diensten9
 Hoofdstuk I Verkeer van werknemers9
 Artikel 389
 Artikel 39–419
 Artikel 429
 Artikel 4310
 Artikel 4410
 Hoofdstuk II Vestiging (artikelen 45–5210
 Hoofdstuk III Dienstenverkeer (artikelen 53–55)11
 Hoofdstuk IV Algemene bepalingen12
 Titel V Betalings- en kapitaalverkeer, concurrentie en andere economische bepalingen; harmonisatie12
 Hoofdstuk I Betalings- en kapitaalverkeer12
 Artikel 6212
 Artikel 6313
 Artikel 6413
 Hoofdstuk II Bepalingen inzake de mededinging en andere economische bepalingen13
 Hoofdstuk III Harmonisatie van wetgeving13
 Titel VI Economische samenwerking14
 Transport (artikel 82)14
 Post en Telecommunicatie (artikel 84)14
 Titel VII Samenwerking op het gebied van voorkoming van illegale activiteiten14
 Titel VIII Culturele samenwerking14
 Titel IX Financiële samenwerking (artikelen 100–106)15
 Titel X Bepalingen met betrekking tot de Osimo-Overeenkomsten en de economische samenwerking tussen Slovenië en Italië15
 Artikel 10715
 Titel XI Institutionele, algemene en slotbepalingen16
   
IIIKoninkrijkspositie16
1

I Algemene inleiding

Op 10 juni 1996 sloten de Europese Gemeenschap (EG), de EGKS, Euratom en hun lid-staten een verdrag waarbij een associatie tot stand wordt gebracht met de Republiek Slovenië, het zogenaamde Europa-akkoord (deze laatste term zal in deze toelichtende nota worden gebezigd). Het betreft een verdrag met een gemengd karakter, dat voor onbepaalde tijd is gesloten.

Het Europa-akkoord is voor het communautaire gedeelte gebaseerd op artikel 238 en artikel 228, tweede en derde lid, van het EG-verdrag. Het Europees Parlement heeft op 24 oktober 1996 in Straatsburg met het onderhavige Europa-akkoord ingestemd (document EP A4–0277/96). De materie die door het verdrag wordt bestreken, is evenwel breder dan de bevoegdheden van de Gemeenschap (onder meer politieke dialoog, werknemersverkeer met derde landen en cultuur), reden waarom ook de lid-staten partij dienen te worden.

Tot de inwerkingtreding van het Europa-Akkoord zullen de op 5 april 1993 tot stand gekomen Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Slovenië, het Protocol betreffende de financiële samenwerking tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Slovenië (beide PbEG 1993, L 189), en de Overeenkomst tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, enerzijds, en de Republiek Slovenië, anderzijds (Trb. 1994,25) van kracht blijven.

De betrekkingen tussen de partijen op het gebied van het vervoer overland blijven ook na inwerkingtreding van het Europa-Akkoord geregeld door de op 5 april 1993 tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Slovenië op het gebied van het vervoer (PbEG 1993, L 189).

De Europese Raad van Kopenhagen besloot dat, zodra aan de vereiste voorwaarden zou zijn voldaan, een Europa-akkoord met de Republiek Slovenië zou kunnen worden gesloten (zie: kamerstukken II 1992/93, 21 501–20, nr. 29). Voorts nam de Algemene Raad van 7 februari 1994 een verklaring aan inzake het vooruitzicht op het zo spoedig mogelijk sluiten van Europa-akkoorden (zie: kamerstukken II 1994/95, 21 501–02, nr. 116). Hierin werd bevestigd dat het uiteindelijke doel van de Europa-akkoorden lidmaatschap van de Unie was. Het onderhandelingsmandaat voor het Europa-akkoord met Slovenië werd vervolgens op 28 november 1994 door de Algemene Raad te Brussel vastgesteld (zie: kamerstukken II 1994/95, 21 501–02, nr. 136). De onderhandelingen kenden een voorspoedig verloop. De ondertekening liet echter op zich wachten door een bilateraal probleem tussen Italië en Slovenië over de eigendom door buitenlanders van onroerend goed.

Na twee onderhandelingsronden (in januari en februari 1995), werden de verdragen op 12 april 1995 door de onderhandelaars geparafeerd. De ondertekening vond vervolgens en marge van de Algemene Raad van 10 juni 1996 te Luxemburg plaats.

Eerder zijn Europa-akkoorden gesloten met Polen, Hongarije, de Tsjechische Republiek, Slowakije, Roemenië, Bulgarije en Estland, Letland en Litouwen (Trb. 1992, 184 voor Polen; Trb. 1992, 185 voor Hongarije; Trb. 1994, 73 voor Tsjechië; Trb. 1994, 72 voor Slowakije; Trb. 1994, 16 voor Roemenië; Trb. 1994, 17 voor Bulgarije; Trb. 1996, 8 voor Estland, Trb. 1995, 300 voor Letland; en Trb. 1995, 303 voor Litouwen). De inhoud van het onderhavige verdrag is grotendeels gebaseerd op de reeds bestaande Europa-akkoorden.

Gezien de grote mate van gelijkenis tussen het Europa-akkoord met Slovenië en de reeds eerder gesloten Europa-akkoorden, is er voor gekozen het verdrag ter stilzwijgende goedkeuring voor te leggen. Hierbij veroorloven wij ons om aan de eerdere Europa-akkoorden te refereren indien de bepalingen in de verschillende Europa-akkoorden overeenkomen. Uiteraard zullen de specifieke bepalingen wel worden toegelicht.

Met de Europa-akkoorden streeft de Europese Unie de volgende doelstellingen na:

– het scheppen van een klimaat van vertrouwen en stabiliteit om zo een bijdrage te leveren aan de politieke en economische hervormingen in dit land;

– het versterken van de grondslag van de nieuwe Europese architectuur: de Midden- en Oost-Europese landen kunnen door middel van de associatieband deel krijgen aan het brede Europese integratieproces en de associatieband brengt deze landen in de hoofdbedding van de Europese politiek;

– het scheppen van een geïnstitutionaliseerde politieke dialoog;

– het bevorderen van een goed handels- en investeringsklimaat op basis van een open markteconomie door de instelling van een vrijhandelszone en de verdere vrijmaking van het diensten- en kapitaalverkeer;

– het verlenen van assistentie bij de overgang naar een markteconomie;

– het scheppen van een raamwerk voor financiële samenwerking;

– het bevorderen van uitwisseling van informatie en culturele samenwerking.

Zoals beschreven in de toelichting bij de Europa-akkoorden met Estland, Letland, en Litouwen (kamerstukken II 1996/7, 25 043) is één van de belangrijkste elementen in een Europa-akkoord het perspectief op toetreding dat het geassocieerde land wordt geboden.

Sinds de ondertekening van het Europa-akkoord met Slovenië is de pre-toetredingsstrategie, zoals vastgesteld door de Europese Raad van Essen, ook op de Republiek Slovenië van toepassing. Tevens zal Slovenië, evenals de overige geassocieerde Midden-Europese partners, aan de hand van nationale programma's uitvoering dienen te geven aan het Witboek inzake de harmonisatie van wetgeving op het gebied van de Interne Markt.

II Artikelsgewijze toelichting

Preambule

De preambule bevat, zoals gebruikelijk, een opsomming van intenties en grondslagen die tezamen de context vormen van het verdrag. Partijen benadrukken hun gezamenlijke wens om hun banden te versterken en duurzame betrekkingen te ontwikkelen. Zij zijn van mening dat de Republiek Slovenië reeds aanzienlijke, geslaagde hervormingsinspanningen op politiek en economisch gebied heeft verricht en dat deze met de hulp van de EG dienen te worden voortgezet. Voorts wordt gerefereerd aan de pre-toetredingsstrategie, als vastgesteld door de Europese Raad van Essen, die ten uitvoer wordt gelegd door gestructureerde betrekkingen tussen de geassocieerde landen en de instellingen van de Europese Unie tot stand te brengen. In het verdrag is in de voorlaatste considerans het perspectief op toetreding neergelegd. Slovenië heeft zijn officiële toetredingsverzoek op de dag van de ondertekening van het verdrag ingediend. Het verzoek is, conform de procedure voorzien in artikel O van het Verdrag betreffende de Europese Unie (Trb. 1992, 74), door de Raad doorgeleid aan de Commissie voor een advies.

Artikel 1

In artikel 1 wordt de associatie ingesteld en worden de doelstellingen ervan omschreven. Analoog aan de eerdere Europa-akkoorden betreft het hier onder meer de ontwikkeling van nauwe politieke samenwerking en economische betrekkingen, de versterking van financiële en technische bijstand, de bevordering van economische en culturele samenwerking alsmede de totstandbrenging van een kader voor geleidelijke integratie van Slovenië in de Europese Unie. Tevens staat de vrijhandelsdoelstelling nogmaals uitdrukkelijk vermeld.

Titel I Algemene beginselen (artikelen 2–3)

Artikel 2

Evenals in de Europa-akkoorden met Roemenië, Bulgarije, de Tsjechische Republiek, Slowakije, Estland, Letland en Litouwen, is in het onderhavige verdrag bepaald dat eerbiediging van de democratische beginselen en de mensenrechten, alsmede de beginselen van de markteconomie de grondslag vormen van het binnenlands- en buitenlands beleid van de partijen en een wezenlijk onderdeel van de associatie zijn.

Artikel 2 biedt in combinatie met artikel 123, tweede lid, de mogelijkheid tot het nemen van maatregelen, waaronder dus ook opschorting van het Europa-akkoord, in geval van ernstige mensenrechtenschendingen. Overigens zij opgemerkt, dat artikel 123, tweede lid, niet alleen betrekking heeft op schending van de democratische beginselen en mensenrechten vermeld in artikel 2, maar in het algemeen op niet-nakoming van een verplichting van het verdrag. De passende maatregelen zullen steeds in overeenstemming moeten zijn met de aard van de niet-nakoming. Voor een meer specifieke toelichting zij verwezen naar de memorie van toelichting bij de Europa-akkoorden met Roemenië en Bulgarije (zie: kamerstukken II 1993/94, 23 559, nr. 3 bladzijden 5–6) of naar de toelichtende nota bij de Europa-akkoorden met de Tsjechische Republiek en Slowakije (zie: kamerstukken II 1993/94, 23 729, nr. 1, bladzijden 6/7).

Artikel 3

Artikel 3 van het verdrag stelt dat de associatie een overgangsperiode inhoudt van ten hoogste zes jaar, verdeeld in twee opvolgende etappes, die respectievelijk vier en twee jaar duren. De eerste etappe begint met de inwerkingtreding van het verdrag.

De wijze waarop het verdrag wordt toegepast en de resultaten van de economische hervormingen van Slovenië op grond van de in de preambule vastgestelde beginselen worden regelmatig door de Associatieraad onderzocht.

Titel II Politieke dialoog (artikelen 4–7)

De artikelen 4 tot en met 7 voorzien in een politieke dialoog tussen partijen. Een dergelijke dialoog zal (conform het bepaalde in artikel 5) worden vormgegeven overeenkomstig de vormen en praktijken, zoals die met de andere geassocieerde landen zijn overeengekomen. Een eerdere afspraak om te komen tot een politieke dialoog (op basis van een verklaring bij het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst in 1993) was niet goed van de grond gekomen door het geschil tussen Italië en Slovenië over bezit van onroerend goed door buitenlanders (zie boven). Oplossing van dit geschil maakte de weg vrij voor het huidige associatie-verdrag. In artikel 4 zijn doelstellingen van de dialoog samengevat. Op basis van de nagestreefde volledige integratie van Slovenië in de gemeenschap van democratische naties en de geleidelijke toenadering tot de Europese Unie wordt specifiek beoogd om convergentie van standpunten over internationale vraagstukken te bevorderen, waarbij veiligheid en stabiliteit met name worden genoemd. Slovenië is geassocieerd partner van de WEU geworden. In het kader van de NAVO is Slovenië opgenomen in het raamwerk van de Partnerschap-voor-Vrede. Voorts is Slovenië lid van de OVSE en de Raad van Europa. Middels de politieke dialoog met de lid-staten van de Europese Unie heeft Slovenië de mogelijkheid de betrekkingen specifiek met de Europese Unie aan te halen.

Titel III Vrij verkeer van goederen

Voor Slovenië gold in het kader van de op 2 april 1980 te Belgrado tot stand gekomen Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Socialistische Federatieve Republiek Joegoslavië (Trb. 1982, 132) reeds een preferentiëel EG-invoerregime. Na de schorsing van deze Samenwerkingsovereenkomst met ingang van 11 november 1991 werd dit regime op basis van autonome besluiten gecontinueerd in de verhouding met Slovenië om vervolgens te worden opgenomen in de eerder genoemde Samenwerkingsovereenkomst van 5 april 1993. In de handel in EGKS-producten voorzag de hogergenoemde Overeenkomst tussen de EGKS en Slovenië. Ook voor de handel in textielproducten werd een afzonderlijke regeling getroffen voor de periode tot en met 1995, namelijk de op 12 december 1993 tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Slovenië betreffende de handel in textielproducten (PbEG 1994, L123). Voor de periode daarna is de op 22 december 1995 te Brussel tot stand gekomen Protocol betreffende de handel in textiel- en kledingproducten tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek (PbEG 1996, L41). Voor het geheel van de genoemde regelingen voor het goederenverkeer gold, dat de invoer in de Gemeenschap van industrie-producten van oorsprong uit Slovenië werd toegelaten zonder kwantitatieve beperkingen en, met uitzondering van EGKS- en textielproducten en een aantal andere industrieproducten, met vrijstelling van douanerechten. Voor de invoer van (verwerkte) landbouwproducten van oorsprong uit Slovenië werden op beperkte schaal tariefpreferenties verleend.

Voor de invoer in Slovenië van producten van oorsprong uit de Gemeenschap werden geen preferenties verleend (meestbegunstigingsregime).

HOOFDSTUK I INDUSTRIEPRODUCTEN

In het onderhavige Europa-akkoord wordt de bestaande EG-invoerliberalisatie in het licht van de vrijhandelsdoelstelling (artikel 8, eerste lid) verder uitgebreid. Aangezien kwantitatieve beperkingen bij invoer uit Slovenië reeds waren afgeschaft en voor de meeste industrieproducten vrijstelling van douanerechten gold, heeft deze liberalisatie inhoudelijk gesproken uitsluitend nog betrekking op de afschaffing van invoerrechten voor een beperkt aantal resterende industrieproducten vallende onder artikel 10 en Bijlage II, Protocol nr. 1 betreffende textielproducten en Protocol nr. 2 betreffende EGKS-producten. Voor de onder artikel 10 vallende producten, zoals omschreven in Bijlage II (waaronder luchtbanden van rubber, spaanplaten, electro-motoren, meubelen) zijn tot een bepaald plafond, dat jaarlijks met 20% toeneemt, de invoerrechten geschorst. Na overschrijding van deze plafonds kan het invoerrecht weer worden ingesteld. Deze regeling komt neer op een de facto invoerliberalisatie, die overeenkomstig artikel 10 op 1 januari 2000 wordt geformaliseerd. Ingevolge artikel 15 kan de Gemeenschap dit tijdstip vervroegen. Met uitzondering van een vijftal categorieën worden de invoerrechten voor textiel-producten van oorsprong uit Slovenië opgeheven. Voor deze vijf categorieën is de vrijstelling voor een periode van twee jaar na inwerkingtreding van het verdrag nog beperkt tot bepaalde hoeveelheden (zoals neergelegd in Protocol nr. 1, Bijlage 1). EGKS-producten (Protocol nr. 2) van oorsprong uit Slovenië worden vrijgesteld van invoerrechten. Voor de invoer van bruinkool uit Slovenië kan Oostenrijk nog tot en met 31 december 1996 kwantitatieve invoerbeperkingen handhaven.

De invoer in Slovenië van industrieproducten, met inbegrip van textiel- en EGKS-producten, van oorsprong uit de Gemeenschap wordt, met uitzondering van een aantal producten, vrijgesteld van douanerechten (artikel 11, Protocollen nrs. 1 en 2). De uitgezonderde producten zijn opgenomen in de Bijlagen III en IV bij het verdrag en in de Bijlagen van Protocol nr. 1 (textiel) en van Protocol nr. 2 (EGKS). De in Bijlage III genoemde producten en EGKS-producten zullen per 1 januari 2000 vrijgesteld zijn van invoerrechten, de overige per 1 januari 2001. Op grond van artikel 15 is een versnelde invoerliberalisering mogelijk.

Het handelsgedeelte van het onderhavige verdrag is in de vorm van de op 11 november 1996 te Brussel tot stand gekomen interim-overeenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken tussen de Europese Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en de Republiek Slovenië, anderzijds (PbEG 1996, L 344) op 1 januari 1997 in werking getreden. Aan de tariefreducties die oorspronkelijk voor deze datum waren voorzien (artikel 11) is daarbij geen terugwerkende kracht verleend.

HOOFDSTUK II LANDBOUW

Hoofdstuk II betreft producten van origine uit de lid-staten van de EG, enerzijds, en Slovenië, anderzijds, en omvat alle producten van de Hoofdstukken 1 tot en met 24 van de Gecombineerde Nomenclatuur, alsmede (Bijlage I bij het verdrag) albuminen en derivaten, kurk, katoen, vlas en hennep; visserijproducten worden behandeld in Hoofdstuk III.

Met ingang van 1 januari 1997 heeft de Gemeenschap kwantitatieve beperkingen en maatregelen van gelijke werking op de invoer van landbouwproducten van oorsprong uit Slovenië afgeschaft (artikel 21).

Rekening houdend met de omvang van de onderlinge handel in landbouwproducten, met de regels van het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid en van het landbouwbeleid van Slovenië en de gevolgen van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de GATT 1994 en de WHO, onderzoeken partijen in de Associatieraad de mogelijkheden voor verdere concessies, product per product, systematisch en op basis van wederkerigheid. Gezien de bijzondere gevoeligheid van de markt voor landbouwproducten zullen, in het geval van ernstige marktverstoringen als gevolg van de invoer van producten waarvoor concessies zijn verleend, onmiddellijk consultaties tussen partijen plaatsvinden. In afwachting van een oplossing kan de benadeelde partij de noodzakelijke maatregelen treffen (artikel 22).

HOOFDSTUK III VISSERIJ

Hoofdstuk III betreft visserijproducten van oorsprong uit de EG en Slovenië, waarop Verordening (EEG) nr. 3759/92 van de Raad van 17 de Raad van 17 december 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijprodukten en produkten van de aquacultuur (PbEG 1992, L388) betrekking heeft.

Per 1 januari 1997 gelden verlaagde douanerechten voor de in Bijlagen VIIIa en VIIIb genoemde vissen en visproducten. De bepalingen van artikel 21 en 22 zijn van overeenkomstige toepassing op visserijproducten.

HOOFDSTUK IV GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

De bepalingen in het onderhavige hoofdstuk wijken in essentie niet af van de soortgelijke bepalingen in eerder gesloten Europa-akkoorden. Artikel 26 bevat de gebruikelijke «standstill»-bepaling, die overigens het landbouwbeleid van Slovenië en het Gemeenschappelijk landbouwbeleid onverlet laat (derde lid). Artikel 27 verbiedt fiscale discriminatie tussen producten van de ene partij en soortgelijke producten van oorsprong van de andere partij.

Artikel 28 bepaalt dat de onderhavige overeenkomst geen inbreuk maakt op eerder door een of meer lid-staten gesloten grensovereenkomsten. Deze bepaling, die ook voorkomt in de Samenwerkingsovereenkomst van 1993 tussen de EEG en Slovenië (artikel 21), grijpt terug op de op 10 november te Osimo door de Italiaanse Republiek en de Socialistische Federatieve Republiek Joegoslavië ondertekende Overeenkomsten (zie ook artikel 107–109).

De artikelen 29 tot en met 32 bevatten de gebruikelijke clausules inzake vrijwaring en dumping, beide gericht op invoerrestricties, en een schaarsteclausule gericht op uitvoerbeperkende maatregelen. De bij de toepassing te volgen procedures zijn, met uitzondering van de procedure van artikel 29, vastgelegd in artikel 34. Het in de Europa-akkoorden gebruikelijke artikel (artikel 28) dat Slovenië onder bepaalde voorwaarden tijdelijk de mogelijkheid biedt tarifaire maatregelen te nemen ten behoeve van onder meer jonge industrieën, voorziet in een eigen procedure.

Een afzonderlijke vrijwaringsclausule geldt voor landbouwproducten (artikel 22) en textiel (neergelegd in het op grond van artikel 3 van Protocol nr. 1 tot stand gekomen Protocol betreffende de handel in textiel van 22 december 1995).

Artikel 35 bepaalt dat in Protocol nr. 4 de regels van oorsprong zijn neergelegd. In het kader van de harmonisatie van de oorsprongsregels in de preferentiële handel tussen de EG, de EVA-landen en de geassocieerde landen van Midden-Europa zal het desbetreffende protocol worden aangepast.

Artikel 37 bepaalt, dat Verordening (EEG) nr. 1911/91 van de Raad van 26 juni 1991 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Gemeenschapsrecht op de Canarische eilanden (PbEG 1991, L171) onverlet wordt gelaten door het onderhavige verdrag. Deze verordening laat gedurende een overgangsperiode tot 1 januari 2000 onder meer afwijkingen van het Gemeenschappelijk douanetarief toe. In de eerder gesloten Europa-akkoorden is deze bepaling opgenomen als onderdeel van een afzonderlijk protocol, waarin de uitzonderingen op het vrij verkeer van goederen, die samenhingen met de destijds in de EG-toetredingsonderhandelingen met Spanje (en Portugal) overeengekomen en inmiddels beëindigde overgangsregelingen (Trb. 1985, 135), waren vastgelegd. Deze regelingen zijn op 31 december 1995 beëindigd.

Titel IV Verkeer van werknemers, vestiging, verrichten van diensten

HOOFDSTUK I VERKEER VAN WERKNEMERS (ARTIKELEN 38–45)

De artikelen 38 tot en met 44 zijn standaardbepalingen die, wat de inhoud en strekking daarvan betreft, overeenstemmen met de op het werknemersverkeer betrekking hebbende bepalingen in eerder door de EG en de lid-staten gesloten soortgelijke verdragen. Hier zij dan ook tevens verwezen naar de memories van toelichting bij de Europa-akkoorden met Polen, Hongarije, Tsjechoslowakije, Roemenië en Bulgarije.

Artikel 38

Partijen verbinden zich om, met inachtneming van de in de betrokken landen geldende voorwaarden en modaliteiten, de legaal op hun grondgebied tewerkgestelde werknemers met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden, de beloning en het ontslag gelijk te zullen behandelen als hun eigen onderdanen. De legaal op hun grondgebied verblijvende echtgenoten en kinderen van deze werknemers – met uitzondering van seizoenwerkers en werknemers die onder bilaterale verdragen in de zin van artikel 42 vallen, tenzij in dergelijke verdragen anders is bepaald – hebben gedurende de periode van het toegestane tewerkstellingsverblijf van die werknemers toegang tot de arbeidsmarkt.

Nederland voldoet aan de in dit artikel geformuleerde eis van non-discriminatie.

Onder legaal tewerkgestelde werknemers worden verstaan werknemers die met inachtneming van de bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) gestelde regels arbeid in Nederland verrichten. De Wav is met ingang van 1 september 1995 in werking getreden en vervangt de Wet Arbeid Buitenlandse Werknemers. De wet bepaalt onder meer dat degenen die iemand anders arbeid laten verrichten over een tewerkstellingsvergunning moeten beschikken. Dit geldt ook voor iemand die opdracht geeft aan een zelfstandige, tenzij de vreemdeling een vergunning tot verblijf als zelfstandige voor dat werk heeft.

Artikel 39–41

Op het terrein van de sociale zekerheid is voorzien in de totstandbrenging van coördinatievoorschriften ten behoeve van de werknemers van Slovenië enerzijds en onderdanen van de lid-staten van de Unie anderzijds. Het gaat hierbij om voorschriften inzake de samentelling van tijdvakken van verzekering, arbeid of wonen, de vrije overmaking van uitkeringen en de aanspraken op kinderbijslag. Deze voorschriften, die ook betrekking zullen hebben op de samenwerking tussen de uitvoeringsorganen in het kader van de handhaving (beheer- en controle-garanties), moeten tot stand worden gebracht door besluiten van de Associatieraad.

Artikel 42

Ingevolge het onderhavige artikel dienen, rekening houdend met de arbeidsmarktsituatie en de regels die er gelden op het gebied van de mobiliteit van werknemers, de door de lid-staten in het kader van eventuele bilaterale verdragen verleende tewerkstellingsmogelijkheden voor werknemers met de nationaliteit van Slovenië behouden te blijven en zo mogelijk te worden verbeterd; de lid-staten die dergelijke verdragen niet zijn aangegaan dienen de mogelijkheid van het sluiten hiervan te overwegen.

Met name de Bondsrepubliek Duitsland heeft in het verleden met een aantal Midden- en Oost-Europese staten bilaterale verdragen afgesloten, op grond waarvan een jaarlijks vast te stellen quotum werknemers dat onderdaan is van de ene staat tot de arbeidsmarkt van de andere staat wordt toegelaten. Tussen Nederland en Slovenië bestaan dergelijke verdragen niet. Gelet op de situatie op de Nederlandse arbeidsmarkt acht de regering ook het aangaan hiervan op dit moment ongewenst.

De Associatieraad, zo blijkt verder uit het onderhavige artikel, onderzoekt de toekenning van andere verbeteringen, zoals bijvoorbeeld toegang tot beroepsopleiding, overeenkomstig de in de lid-staten geldende regels en procedures en met inachtneming van de situatie van de arbeidsmarkt in de lid-staten en de EG.

In dit kader zij dienaangaande tevens aangetekend dat, voor wat betreft het verlenen van toegang aan stagiaires, in de op de Wet arbeid vreemdelingen gebaseerde nadere regels is voorzien in een afzonderlijk toelatingsregime. Dit regime vertoont overeenkomsten met verdragen die andere landen op dit gebied hebben gesloten. Een belangrijk verschil met die verdragen is dat de toelating van stagiaires ingevolge de Wav niet gekoppeld is aan een jaarlijks vast te stellen quotum.

Artikel 43

De in artikel 3 bedoelde tweede etappe is het uiterste tijdstip waarop de Associatieraad verdere mogelijkheden voor verbetering van het verkeer van werknemers zal onderzoeken.

Artikel 44

In dit artikel wordt voor wat betreft de technische bijstand van de EG voor de totstandbrenging van een passende sociale-zekerheidsregeling in Slovenië, verwezen naar het artikel in het Europa-akkoord dat betrekking heeft op sociale samenwerking (artikel 89).

HOOFDSTUK II VESTIGING (ARTIKELEN 45–52)

Ook in dit hoofdstuk zijn de voor Europa-akkoorden gebruikelijke bepalingen met betrekking tot vestiging opgenomen. Partijen, enerzijds de Gemeenschap en haar lid-staten, en anderzijds Slovenië, verlenen elkaar nationale behandeling of meestbegunstiging, naar gelang wat beter is, zowel bij vestiging van vennootschappen en onderdanen als na vestiging van dochterondernemingen, filialen en onderdanen. Voor onderdanen gelden deze beginselen echter pas na het verstrijken van de overgangsperiode, dus zes jaar na inwerkingtreding van het verdrag (artikel 45, vierde lid). Slovenië sluit daarnaast nog tijdelijk de toepassing van het beginsel van nationale behandeling uit voor bepaalde sectoren, genoemd in Bijlage IXa. Het betreft hier vooral de sector van de financiële diensten maar ook de sector onroerend goed. De Associatieraad kan beslissen de periodes waarvoor deze uitsluitingen volgens Bijlage IXa gelden te bekorten. Een dergelijke bekorting is reeds voorzien voor de verkrijging in eigendom van onroerend goed zoals blijkt uit de in Bijlage XIII opgenomen briefwisseling die het recht op het verwerven van onroerend goed in Slovenië voor onderdanen van de Gemeenschap in het vooruitzicht stelt aan het eind van een periode van 4 jaar na inwerkingtreding van het verdrag. Bij een permanent verblijf in Slovenië over een periode van drie jaar beschikken na inwerkingtreding van het verdrag deze onderdanen onmiddellijk over dit recht.

Op grond van Bijlage IXb zijn ten slotte door Slovenië nog enkele sectoren van nationale behandeling voor onbeperkte tijd uitgesloten, zoals het organiseren van kansspelen, loterijen en handel in en bemiddeling met betrekking tot culturele en historische monumenten en gebouwen en natuurlijke rijkdommen. Ook hier echter kan de Associatieraad anders beslissen (artikel 45, zesde lid).

De uitzonderingen in genoemde bijlagen laten het beginsel van meestbegunstiging onverlet. Wat nationale behandeling betreft zal Slovenië ingevolge artikel 45, tweede lid, geen nieuwe wettelijke regelingen of maatregelen nemen («standstill»), die dochterondernemingen en filialen van vennootschappen en onderdanen van de Gemeenschap bij en na vestiging discrimineren. Onder onderdaan van de Gemeenschap wordt verstaan een natuurlijke persoon die een onderdaan is van een van de lid-staten.

Zoals gebruikelijk is het onderhavige hoofdstuk niet van toepassing op het luchtvervoer, de binnenvaart en cabotage in het zeeverkeer (artikel 46).

Artikel 47 bevat de gebruikelijke definities van een aantal begrippen, zoals vestiging van vennootschappen en van onderdanen. Bij onderdanen dient, dat onder «werk op de arbeidsmarkt» wordt verstaan: arbeid die gewoonlijk in loondienst wordt verricht. In dit verband kan verder gewezen worden op de aanvullende tekst in de toelichting bij de Europa-akkoorden met Bulgarije en Roemenië (kamerstukken II 1993/94. 23 559, nr. 3, blz. 14–15) en met de Baltische Staten.

Artikel 48 dient te worden gelezen in relatie met artikel 45, dat de principes van meestbegunstiging en nationale behandeling vastlegt bij en na vestiging. Het beginsel van non-discriminatie in artikel 48, eerste lid, sluit hierbij aan, maar met uitzondering van financiële diensten (tweede lid). Ter bescherming van de integriteit en de stabiliteit van het financiële systeem kunnen in het kader van het toezicht op financiële instellingen van de andere partij eisen aan bijvoorbeeld rapportageverplichtingen worden gesteld die niet voor de eigen instellingen gelden.

Artikel 49 laat toe dat partijen regels kunnen stellen aan de vestiging en exploitatie van filialen en agentschappen, die op haar grondgebied niet als rechtspersoon zijn erkend.

De overige artikelen in dit hoofdstuk bevatten de eveneens gebruikelijke bepalingen inzake het recht om personeel (functionarissen in sleutelposities) van het moederbedrijf in dienst te stellen van de dochterondernemening, die gevestigd is of wordt op het grondgebied van de andere partij (artikel 50), de wederzijdse erkenning van diploma's (artikel 51) en een «vrijwaringsclausule», die Slovenië nog tijdelijk de mogelijkheid biedt ten aanzien van vestiging beperkende maatregelen te nemen (artikel 52).

HOOFDSTUK III DIENSTENVERKEER (ARTIKELEN 53–55)

In de Europa-akkoorden beperkt het hoofdstuk dienstenverkeer zich voornamelijk tot de intentie te komen tot een geleidelijke liberalisatie van het grensoverschrijdende dienstenverkeer (artikel 53). Uiterlijk acht jaar na inwerkingtreding van het onderhavige verdrag zal de Associatieraad maatregelen nemen om hieraan uitvoering te geven (derde lid). Partijen zullen de voorwaarden voor het verrichten van grensoverschrijdende diensten inmiddels niet duidelijk restrictiever maken (artikel 54).

Voor het maritiem transport zijn, zoals gebruikelijk, de beginselen van een vrij vervoer neergelegd (artikel 55, tweede lid). Voor het luchtvervoer en het vervoer over land zal nog een apart verdrag moeten worden gesloten. Vergeleken bij de eerder gesloten Europa-akkoorden biedt de relatie met Slovenië het voordeel van de op 5 april 1993 te Luxemburg tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Slovenië op het gebied van het vervoer (PbEG 1993, L189). In artikel 55, eerste lid, wordt naar deze vervoersovereenkomst verwezen en het grote belang bevestigd van de vrijheid van het transitovervoer over de weg.

In de vervoersovereenkomst is onder meer bepaald, dat de Gemeenschap financieel bijdraagt aan bepaalde, noodzakelijke infrastructuurwerken, te verstrekken in onder meer de vorm van kredieten van de Europese Investeringsbank (zie ook bij de toelichting op Titel IX inzake financiële samenwerking).

De verkregen liberalisering voor transport is uiterst gering. Alleen voor het zeevervoer zijn de beginselen van een vrij vervoer neergelegd. Partijen verplichten zich tot de toepassing van het principe van onbeperkte toegang tot de markt en het vervoer op commerciële basis. De rechten en verplichtingen die zijn aangegaan op grond van het op 6 april 1974 te Geneve tot stand gekomen Verdrag inzake een gedragscode voor lijnvaartconferences (Trb. 1980, 165) worden niet aangetast.

Voor transitoverkeer verlenen beide partijen elkaar onbeperkte toegang tot elkaars grondgebied. De Europese Unie wordt hier evenwel als één gebied gezien. Alleen als een Sloveense vrachtwagen door de EU rijdt naar een derde land, kwalificeert zich dit als een transitorit. Een Sloveense rit naar Nederland is bestemmingsverkeer. Met ingang van 1 januari 1997 is ook op Slovenië een ecopuntensysteem van toepassing dat gelijk is aan het ecopuntensysteem dat voor de EU-landen met betrekking tot Oostenrijk geldt.

HOOFDSTUK IV ALGEMENE BEPALINGEN

Dit hoofdstuk bevat, vergeleken met de eerder gesloten Europa-akkoorden, geen nieuwe elementen. Het in artikel 60 genoemde artikel V van de op 15 april 1994 te Geneve tot stand gekomen Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten (Trb. 1995, 130; GATS) schept onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid een uitzondering te maken op het GATS-basisbeginsel van meestbegunstiging. Belangrijkste voorwaarde is, dat partijen onderling tot een substantiële liberalisering van hun handel in diensten zullen overgaan. Aangezien een dergelijke, geleidelijke liberalisering is voorzien en in het kader van de voorgenomen toetreding van Slovenië tot de EU voor de hand ligt, zal het onderhavige verdrag als een «GATS-artikel V-akkoord» dienen te worden opgevat.

Titel V Betalings- en kapitaalverkeer, concurrentie en andere economische bepalingen; harmonisatie

HOOFDSTUK I BETALINGS- EN KAPITAALVERKEER

Artikel 62

Dit artikel voorziet in een zekere liberalisering ten aanzien van de lopende rekening van de betalingsbalans. Bepaald wordt dat de partijen zich verplichten om betalingen te liberaliseren voorzover deze betrekking hebben op het verkeer van goederen, diensten of personen in overeenstemming met de bepalingen van het onderhavige verdrag.

Artikel 63

In dit artikel wordt voorzien in enige liberalisering ten aanzien van de kapitaalrekening van de betalingsbalans. Vrij kapitaalverkeer wordt mogelijk gemaakt met betrekking tot directe investeringen in ondernemingen opgericht volgens het recht van het land van vestiging en investeringen die in overeenstemming zijn met het verdrag. Tevens wordt het kapitaalverkeer vrijgemaakt dat samenhangt met het te gelde maken van gedane investeringen en het repatriëren van winsten. Voor het verwerven van meer dan 25 % van de aandelen in geprivatiseerde vennootschappen met een nominaal aandelenkapitaal van meer dat 5 miljoen Ecu kan de eerste drie jaar goedkeuring van de overheid vereist zijn. Daarna wordt deze beperking opgeheven. Tevens voorziet het artikel in vrij kapitaalverkeer met betrekking tot kredieten die verband houden met commerciële transacties (goederen en diensten), alsmede met betrekking tot aflossingsverplichtingen op leningen. Vanaf het vierde jaar wordt ook het kapitaalverkeer m.b.t. portefeuillebeleggingen geliberaliseerd. Wanneer onder uitzonderlijke omstandigheden ernstige moeilijkheden dreigen voor de toepassing van het wisselkoersbeleid of het monetaire beleid, kan elk van de partijen vrijwaringsmaatregelen nemen met betrekking tot het betalings- en kapitaalverkeer voor een periode van niet meer dan zes maanden. Vanaf de inwerkingtreding van het verdrag zullen geen nieuwe beperkingen op het betalings- en kapitaalverkeer worden geïntroduceerd en zullen bestaande beperkingen niet restrictiever worden gemaakt. Het verdrag voorziet in overleg tussen de partijen over het vergemakkelijken en de verdere liberalisering van het kapitaalverkeer.

Artikel 64

Gedurende de eerste vier jaar na de inwerkingtreding van het verdrag zullen de partijen verdere voorbereidende maatregelen nemen voor voortgaande liberalisering van het kapitaalverkeer, waarna vervolgens zal worden nagegaan hoe deze verdere liberalisering zijn beslag moet krijgen.

HOOFDSTUK II BEPALINGEN INZAKE DE MEDEDINGING EN ANDERE ECONOMISCHE BEPALINGEN

De bepalingen in artikel 65 sluiten aan bij hetgeen in voorgaande Europa-akkoorden omtrent mededinging is overeengekomen. De materiële mededingingsregels zoals die in het EG-Verdrag zijn neergelegd in de artikelen 85, 86 en 92 zijn in het eerste lid beknopt weergegeven. Handelingen die in strijd zijn met de bepalingen van artikel 65 worden ingevolge het tweede lid beoordeeld op grond van de criteria die voortvloeien uit de toepassing van genoemde EG-artikelen.

Bij besluit van de Associatieraad zullen de nodige voorschriften voor de tenuitvoerlegging van het eerste en tweede lid worden vastgesteld.

HOOFDSTUK III HARMONISATIE VAN WETGEVING

Harmonisatie van wetgeving is, zoals artikel 70 stelt, een belangrijke voorwaarde voor economische integratie en sedert de Europese Raad van Kopenhagen een voorwaarde van toetreding door Slovenië tot de Europese Unie. Slovenië vroeg op 10 juni 1996 het lidmaatschap van de Unie aan. In artikel 71 wordt een aantal belangrijke terreinen van te harmoniseren wetgeving opgesomd. In artikel 72 heeft de Gemeenschap zich vervolgens verplicht technische assistentie te verlenen aan Slovenië bij deze harmonisatie en aanpassing van de Sloveense wetgeving aan het acquis communautaire. Hoofdstuk III sluit aan bij hetgeen in de eerder tot stand gekomen Europa-akkoorden is overeengekomen.

Ten behoeve van genoemde technische assistentie en in het kader van de toetredingsstrategie is inmiddels onder het Phare-programma bij de Europese Commissie een bureau opgezet dat bemiddelt in het bij elkaar brengen van de vraag uit de geassocieerde Europese landen naar deze assistentie en het aanbod daarvan uit de Europese Unie (Commissie en lid-staten).

Titel VI Economische samenwerking

In de onderhavige titel zijn de voor Europa-akkoorden gebruikelijke terreinen van samenwerking opgesomd. Een belangrijk onderdeel van deze samenwerking wordt gevormd door technische assistentie van de Gemeenschap ter ondersteuning van het Sloveense hervormingsproces. Slovenië is sedert juli 1992 bij het PHARE-programma (artikel 101) betrokken, waarin tot en met 1995 voor dit land een bedrag van 69 mecu ter beschikking werd gesteld. Voor 1996 is een bedrag van circa 18 mecu uitgetrokken ten behoeve van in het bijzonder de ondersteuning van het Sloveens toetredingsbeleid (overname en tenuitvoerlegging van het acquis communautaire). Voor grensoverschrijdende programma's (Slovenië/Italië en Slovenië/Oostenrijk) komt hier nog circa 6 mecu bij.

Transport (artikel 82)

De samenwerking op transportgebied heeft als belangrijkste doel het herstructureren en moderniseren van het transportsysteem in Slovenië opdat een betere integratie in de mondiale vervoersinfrastructuur mogelijk wordt. De verbetering van het multimodale vervoer krijgt hierbij extra aandacht.

Post en Telecommunicatie (artikel 84)

Modernisering van de telecommunicatie-systemen in Slovenië in het algemeen heeft een hoge prioriteit naast de integratie van deze systemen in de Europese en mondiale netwerken. De voorziene samenwerking met Slovenië op dit terrein omvat een breed spectrum van mogelijke activiteiten die naast een ondersteunend ook een commercieel karakter dragen. Tevens zal de samenwerking gericht zijn op het ontwikkelen van een telecommunicatie- en postbeleid.

Titel VII Samenwerking op het gebied van voorkoming van illegale activiteiten

Artikel 98 geeft een juridische basis voor het creëeren van een kader voor samenwerking ter voorkoming van illegale activiteiten, onder meer illegale activiteiten op economisch vlak, georganiseerde misdaad en diefstal van en illegale handel in radioactieve en nucleaire materialen. De samenwerking richt zich, net als bij de samenwerking op het terrein van drugs, op technische en administratieve bijstand.

Een dergelijk artikel is eerder opgenomen in de Europa-akkoorden met Estland (Trb. 1996, 8, artikel 100), Letland (Trb. 1995, 300, artikel 101) en Litouwen (Trb. 1995, 303, artikel 102).

Titel VIII Culturele samenwerking

Op het gebied van cultuur verbinden partijen zich ertoe de samenwerking te bevorderen. Waar nodig kunnen de bestaande communautaire programma's voor culturele samenwerking of de programma's van een of meer lid-staten tot Slovenië worden uitgebreid en kunnen verdere maatregelen van wederzijds belang worden ontwikkeld. Deze samenwerking kan onder meer omvatten literaire vertalingen, niet-commerciële uitwisseling van kunstwerken en kunstenaars, conserveren en restaureren van monumenten en waardevolle plaatsen, opleiding van verantwoordelijken voor culturele aangelegenheden, organisatie van Europees georiënteerde culturele manifestaties en verspreiding van informatie over belangrijke culturele gebeurtenissen.

Tevens kunnen partijen samenwerken op het gebied van de promotie van de Europese audiovisuele industrie. Met name is het mogelijk dat de Sloveense audiovisuele sector deelneemt aan activiteiten die door de Gemeenschap in het kader van het MEDIA-programma worden georganiseerd.

Partijen coördineren hun beleid inzake de reglementering van grensoverschrijdende radio- en televisie-uitzendingen, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan vraagstukken met betrekking tot de verkrijging van intellectuele eigendomsrechten voor satelliet- of kabeluitzendingen.

Titel IX Financiële samenwerking (artikelen 100–106)

Slovenië ontvangt financiële steun van de EG, in de vorm van giften, via het Phare-programma. De prioriteiten voor dit programma worden in overleg met de autoriteiten van Slovenië opgesteld. Hierbij speelt de voorbereiding op de toetreding tot de Unie een belangrijke rol. Tevens komt Slovenië in aanmerking voor EIB-leningen. Uiteraard geldt voor alle steun van de EG dat deze wordt gecoördineerd met bijdragen van andere donoren.

In uitzonderlijke gevallen kan Slovenië in aanmerking komen voor betalingsbalanssteun, echter alleen indien Slovenië zelf door middel van succesvolle uitvoering van een IMF-programma voldoende initiatief onderneemt om zijn economische situatie te verbeteren. De omvang van de EG-bijdragen voor deze betalingsbalanssteun wordt afhankelijk gesteld van de bijdragen van andere donoren (artikel 103).

Op grond van artikel 106 kan Slovenië deelnemen aan communautaire kaderprogramma's, specifieke programma's, projecten of andere activiteiten op het gebied van: onderzoek, informatiediensten, milieu, onderwijs, sociaal beleid en gezondheidszorg, consumenten-bescherming, midden- en kleinbedrijf, toerisme, cultuur, audiovisuele sector, civiele verdediging, vereenvoudiging van het handelsverkeer, energie, vervoer en bestrijding van drugs en drugsverslaving.

De Associatie-Raad kan overeenkomen nieuwe terreinen van communautaire activiteiten aan de bovengenoemde toe te voegen, wanneer dit wordt geacht in het wederzijds belang te zijn of bij te dragen tot het realiseren van de doelstellingen van het Europa-akkoord.

In beginsel draagt Slovenië zelf de kosten die aan deelname zijn verbonden. Een deel van de Phare-middelen kan hiervoor worden aangewend.

Titel X Bepalingen met betrekking tot de Osimo-Overeenkomsten en de economische samenwerking tussen Slovenië en Italië

Artikel 107

Om de regionale samenwerking te bevorderen, besteden de Gemeenschap en Slovenië, als onderdeel van hun samenwerking, bijzondere aandacht aan acties die passen in het kader van de eerdergenoemde op 10 november 1975 te Osimo door Italië en de Socialistische Federatieve Republiek Joegoslavië ondertekende Overeenkomsten. Tevens wordt aandacht besteed aan initiatieven voor grensoverschrijdende samenwerking in het algemeen kader van de economische samenwerking tussen Italië en Slovenië.

Titel XI Institutionele, algemene en slotbepalingen

De belangrijkste elementen uit deze titel betreffen de instelling van een Associatieraad, een Associatiecomité en een Parlementair Associatiecomité.

De Associatieraad houdt toezicht op de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst. De Associatieraad komt jaarlijks bijeen of telkens wanneer de omstandigheden zulks vereisen. De Associatieraad wordt bijgestaan door het Associatiecomité. Beide organen bezitten de bevoegdheid de in de Europa-akkoorden voorziene besluiten te nemen. Voor wat ons land betreft, is deze bevoegdheid aan te merken als vallend onder artikel 92 van de Grondwet.

Het Parlementair Associatiecomité zal bestaan uit leden van het Europees Parlement en van het Sloveense Parlement. Het kan de Associatieraad verzoeken om alle mogelijke informatie over de tenuitvoerlegging van het Europa-akkoord en aanbevelingen doen aan de Raad.

Voor de overige bepalingen onder deze titel zij verwezen naar de memorie van toelichting bij de eerdere Europa-akkoorden (zie: kamerstukken II 1991/92, 22 707, nr. 3 bladzijden 34–36; zie: kamerstukken II 1993/94, 23 559, nr. 3 bladzijden 18–19).

III Koninkrijkspositie

Evenals de eerdere Europa-akkoorden zal het onderhavige Europa-akkoord, voor wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor Nederland gelden.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

M. Patijn


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

XNoot
1

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

Naar boven