25 864
Lijkbezorging

nr. 4
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 november 2004

Mede namens de ministers van Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport informeer ik u in deze brief over de voortgang van de evaluatie van de Wet op de lijkbezorging en in het bijzonder over de ontwikkelingen omtrent de lijkschouw. Deze brief ontvangt u mede vanwege de agendering van het onderwerp «lijkschouw» voor een algemeen overleg op 1 december 2004.

Voortgang evaluatie Wet op de lijkbezorging

In 1998 kregen diverse organisaties het verzoek van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om de Wet op de lijkbezorging in eigen kring te evalueren en hem daarover te informeren. In zijn brief van 11 december 2000 (Kamerstukken II, 2000/01, 25 864, nr. 3) stelde de toenmalige minister van BZK uw Kamer op de hoogte van zijn commentaar op de inbreng van genoemde organisaties. Het beeld was, dat de huidige wet op hoofdlijnen voldoet en dat fundamentele herziening niet nodig is. Naar mijn waarneming geldt dit nog steeds. Dat neemt niet weg dat op onderdelen om diverse redenen aanpassing gewenst is. De resultaten van de evaluatie bieden daarvoor voldoende aanknopingspunten, zoals ook reeds geconcludeerd in genoemde brief. Ook houd ik rekening met nieuwe inzichten die de afgelopen jaren zijn opgedaan. Het streven is om het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de lijkbezorging in de eerste helft van 2005 aan de Tweede Kamer te doen aanbieden.

Lijkschouw

Een van de onderwerpen die in bovengenoemd wetsvoorstel nader zullen worden geregeld, is de lijkschouw. De kwaliteit van de lijkschouw is al langere tijd onderwerp van gesprek. In 1999 deed de Werkgroep forensische geneeskunde voorstellen voor nadere eisen die aan de lijkschouwer kunnen worden gesteld. Eerder dit jaar verscheen er een promotie-onderzoek over de lijkschouw over de verschillende interpretaties rond de doodsoorzaak1. In bovengenoemde brief werd aangegeven dat er voorstellen ontwikkeld zouden worden aan de hand waarvan nadere eisen aan de lijkschouwer kunnen worden gesteld. Die noodzaak is nog immer aanwezig.

In het geval iemand overlijdt, is het van belang dat duidelijk is waardoor dit overlijden is veroorzaakt. Daarom worden na ieder overlijden de overledene en de omstandigheden van het overlijden in ogenschouw genomen door een arts. Veelal zal dit de behandelend arts zijn, of diens waarnemer. Als deze niet de (professionele) overtuiging heeft dat de oorzaak van het overlijden een natuurlijke is, zal de gemeentelijke lijkschouwer de lijkschouw moeten verrichten, aangezien het dan extra van belang is dat de schouw geschiedt door een arts die over specifieke forensische kennis en vaardigheden beschikt. In de Wet op de lijkbezorging zal de basis worden gelegd voor nadere regels voor de opleiding en deskundigheid waaraan de lijkschouwer moet voldoen; uiteraard zal de algemene opleiding tot arts moeten voorzien in voldoende basiskennis voor de overige artsen. Het systeem van lijkschouw dat mijn collega's van Justitie en VWS en ik voorzien, gaat ervan uit dat in gevallen waarin het overlijden op grond van het medisch dossier verwacht mocht worden, de behandelend arts of de waarnemend arts de verklaring van overlijden afgeeft indien hij, ook nadat hij de schouw heeft verricht, er niet aan twijfelt dat het een overlijden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak betreft. In alle andere gevallen zal de gemeentelijke lijkschouwer een lijkschouw moeten uitvoeren. Deze opzet verkleint de kans dat ten onrechte een verklaring van overlijden wordt afgegeven. Ook na een schouw door de gemeentelijke lijkschouwer is het denkbaar dat (nog niet) niet met zekerheid de doodsoorzaak valt te benoemen. Er is dan sprake van «onverklaard overlijden». Dit begrip zal in de Wet op de lijkbezorging worden opgenomen. In het geval van onverklaard overlijden van minderjarigen zal altijd een uitgebreid nader onderzoek volgen, de zogeheten NODO-procedure (nader onderzoek naar de doodsoorzaak). In de volgende paragrafen ga ik achtereenvolgens nader in op de opleiding en deskundigheid van degenen die de lijkschouw verrichten en op de NODO-procedure.

Opleiding en deskundigheid

Belangrijk element is de forensische kennis bij behandelend artsen en bij gemeentelijke lijkschouwers. In de opleiding tot basisarts wordt aandacht besteed aan forensische geneeskunde. Inmiddels is een vervolgmodule forensische geneeskunde ontwikkeld voor artsen op het terrein van de forensische geneeskunde. Onderdelen van deze opleiding hebben betrekking op de lijkschouw, maar forensische geneeskunde is breder. Het Forensisch Medisch Genootschap (FMG), de beroepsgroep van forensisch geneeskundigen, houdt een voorlopig register bij van artsen die opleidingen hebben gevolgd op het terrein van de forensische geneeskunde. In de Wet op de lijkbezorging zal een grondslag worden opgenomen op basis waarvan eisen kunnen worden gesteld aan de opleiding en deskundigheid waarover een gemeentelijke lijkschouwer dient te beschikken. Gewaarborgd moet worden dat de lijkschouwer voldoet (en blijft voldoen) aan die eisen. Tevens wordt geregeld op welke wijze dit kenbaar kan zijn; daarbij valt te denken aan een register van gekwalificeerde lijkschouwers. Voorts zal worden bepaald dat na een overgangstermijn alleen de artsen die aan de eisen voldoen, benoemd mogen worden als gemeentelijke lijkschouwer.

De beroepsgroepen zijn verantwoordelijk voor het opstellen van richtlijnen en protocollen voor de kwaliteit van de uitvoering van de lijkschouw. Om het veld tijdelijk extra te ondersteunen bij het waarborgen van een kwalitatief verantwoorde uitvoering van de forensische geneeskunde stelt de Stichting Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector (HKZ) samen met de veldpartijen van medio 2005 tot eind 2006 een geharmoniseerd certificatieschema op voor de forensische geneeskunde. Gedacht wordt om kwaliteitsnormen voor de uitvoering van de lijkschouw in dit schema op te nemen. Om gecertificeerd te kunnen worden, moeten de instellingen aan deze normen voldoen. HKZ-certificering gebeurt door geaccrediteerde certificerende instellingen.

NODO-procedure

De NODO-procedure zal zijn gericht op het achterhalen van de doodsoorzaak en de omstandigheden rond het overlijden in gevallen van onverklaard overlijden. De reden dat deze uitgebreide procedure voor minderjarigen wordt voorgeschreven, is dat de overheid een grote verantwoordelijkheid heeft jegens jeugdigen en het achterhalen van de doodsoorzaak van jeugdigen van bijzonder belang kan zijn met het oog op preventie van bijvoorbeeld gevallen van kindermishandeling van andere kinderen binnen en buiten het gezin. Ook zou onderzoek alsnog kunnen uitwijzen dat er een puur medische verklaring voor het overlijden is. De NODO-procedure is dus neutraal van karakter, gericht op het achterhalen van feiten. De resultaten van het onderzoek in de NODO-procedure kunnen leiden tot maatregelen van sociale aard (bijv. opvoedingsondersteuning, hulpverlening) of van juridische aard (strafvervolging).

Bij toepassing van de NODO-procedure spelen zowel de lijkschouwer als de behandelend arts een belangrijke rol. De lijkschouwer voert de regie over de procedure en de behandelend arts, meestal de huisarts, blijft in beginsel verantwoordelijk voor de begeleiding van het gezin en regelt desgewenst professionele hulp of hulp van de directe omgeving van de nabestaanden.

In de procedure spelen verder zowel de kinderarts als de (kinder-)patholoog een belangrijke rol in het achterhalen van de doodsoorzaak.

Er is een commissie van deskundigen ingesteld die de procedure gedetailleerd uitwerkt. De commissie bestaat vooral uit forensische en medische experts (kinderartsen, huis- en vertrouwensartsen, forensisch geneeskundigen, (kinder-)pathologen) en staat onder leiding van prof. dr. G. van der Wal, hoofd sociale geneeskunde van de VU te Amsterdam. De NODO-procedure zal op basis van een wettelijk kader en door middel van protocollen waarborgen en instrumenten bieden voor een zorgvuldige werkwijze door de professionals, die mede zal worden gekenmerkt door empathie jegens de nabestaanden.

Tot Slot

Wij menen dat het bovenstaande bijdraagt aan het stellen en invullen van de wettelijke randvoorwaarden voor een kwaliteitsverbetering van de lijkschouw. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan reeds enige tijd geleden gedane toezegging.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XNoot
1

C. Das, Overlijdensverklaring en artsen: wet en praktijk, april 2004, Amsterdam.

Naar boven