25 864
Lijkbezorging

nr. 2
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 27 oktober 1998

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de regering over de notitie inzake ontwikkelingen en onderwerpen op het terrein van de lijkbezorging (25 864, nr. 1).

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft deze vragen beantwoord bij brief van 27 oktober 1998.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van commissie,

De Cloe

De griffier van de commissie,

Coenen

1 en 2

Heeft de minister er bij de VNG op aangedrongen de modelverordening zo op te stellen dat er feitelijk sprake is van een verruiming van de mogelijkheden van asbestemming?

Zal de VNG er bij haar leden op aandringen dat de regulering van de asverstrooing niet zo strikt mag zijn dat er feitelijk geen sprake is van een verruiming van de mogelijkheden van asbestemming?

Uitgangspunt bij de recente wetswijziging (april 1998) is dat de mogelijkheden om incidenteel as te verstooien ook daadwerkelijk worden verruimd. Dit uitgangspunt is ook bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) leidend geweest bij het opstellen van modelverordeningen voor haar leden. In een brief aan haar leden heeft de VNG aangegeven dat de regels die in de verordening omtrent de verstrooiing van as kunnen worden opgenomen niet zover mogen gaan dat verstrooien praktisch gezien onmogelijk wordt.1

3

Is thanatopraxi in andere Europese landen reeds wettelijk toegestaan?

In verschillende West-Europese landen is thanatopraxie mogelijk. Het verschilt per land wie de conserverende behandeling mag uitvoeren. In België, Frankrijk, Duitsland, Ierland en Engeland dient thanatopraxie te worden verricht door een daartoe opgeleide thanatopracteur of balsemer. In Zwitserland en Italië is naast een thanatopracteur ook een arts bevoegd. In Denemarken, Finland, Noorwegen en Zweden kunnen de behandelingen worden verricht door een arts of een ziekenhuis-assistent. In Oostenrijk is balseming door een arts toegestaan. In Spanje is ook alleen een arts bevoegd, maar mag een thanatopracteur onder toezicht van een arts optreden. In Portugal mag uitsluitend een arts conserverende bewerkingen verrichten. Over exacte gegevens over de wet- en regelgeving in de betreffende landen, voor wat betreft de toegestane medische behandelingen en technieken en de (uitzonderings)situaties waarin deze (niet) mogelijk zijn, beschik ik niet.2

4

Is het juist dat thanatopraxi in Nederland nu alleen is toegestaan voor stoffelijke overschotten die niet in Nederland worden gecremeerd of begraven?

In het algemeen is het op grond van artikel 71 van de Wet op de lijkbezorging verboden stoffelijke overschotten te balsemen of er een andere conserverende behandeling op toe te passen. In uitzonderlijke gevallen – waarbij kan worden gedacht aan vorstelijke of maatschappelijk vooraanstaande personen, wier graf niet of mogelijk eerst na een zeer lange periode zal worden geruimd – kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een ontheffing van dit verbod verlenen.

Conserveren van een stoffelijk overschot is eveneens geoorloofd indien het stoffelijk overschot tot ontleding wordt bestemd, bij bewaring aan boord van een schip of bij verzending naar het buitenland.

5 en 6

Zal bij de wetsevaluatie ook aandacht worden besteed aan mogelijke knelpunten die voortvloeien uit de bevolkingsopbouw, bijvoorbeeld op het gebied van de ruimtelijke ordening (begraafplaatsen) en/of op het gebied van de capaciteit (crematoria)?

Zal bij de wetsevaluatie expliciet aandacht worden besteed aan de vraag in hoeverre de wet heden ten dage tegemoet komt aan de (vermoedelijke) wensen van de overledene? Doen zich mogelijkerwijs knelpunten voor bij «modernere» begrafenissen/crematies van bijvoorbeeld AIDS-patiënten? Om wat voor soort knelpunten gaat het?

De evaluatie is er met name op gericht om knelpunten en wensen te inventariseren, die gesignaleerd worden bij de uitvoering van de Wet op de lijkbezorging. Bij brief van 14 mei 1998 heeft mijn ambtsvoorganger, minister Dijkstal, de verschillende organisaties die werkzaam zijn op het terrein van de lijkbezorging geïnformeerd over zijn voornemen de Wet op de lijkbezorging te evalueren. De verschillende organisaties is gevraagd om aan te geven welke knelpunten zij in hun dagelijkse praktijk ervaren. Ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is betrokken bij deze evaluatie.

Overigens is mijn indruk, zoals reeds in de notitie betreffende de lijkbezorging is aangegeven, dat de Wet op de lijkbezorging over het geheel genomen goed functioneert en dat kritiek en wensen veelal betrekking hebben op min of meer technische onderwerpen. Mochten er echter knelpunten gesignaleerd worden bij «modernere» begrafenissen of crematies danwel knelpunten mogelijk samenhangend met de ruimtelijke ordening, dan zullen deze betrokken worden bij de evaluatie.

7, 8 en 9

Kunt u een overzicht geven van de gemeentelijke begraafplaatsen in Nederland waar een afgescheiden Hindoe of Islamitisch gedeelte bestaat? Zijn verzoeken om een eigen Hindoe of Islamitische begraafplaats de afgelopen 5 jaar door Nederlandse gemeentebesturen afgewezen om andere dan financiële problemen bij de aankoop van de grond daartoe?

Zo ja, waar en door welke gemeenten?

Kunt u per gemeente een inzicht geven in de ruimtelijke mogelijkheden de komende 25 jaar voor de uitbreiding van de begraafplaatsen (algemeen en bijzonder)? Wordt daarbij ook rekening gehouden met de reservering van grond voor de mogelijke stichting van begraafplaatsen exclusief voor minderheidsgroepen in Nederland? Zo ja, waar en in welke gemeente?

Wilt u per gemeente aangeven welke monumenten op de begraafplaatsen dan wel welke begraafplaatsen onder de bescherming van de Monumentenwet vallen dan wel onder de Gemeentelijke monumentenverordening en hoe in de onderhoudskosten van dit type monument vanwege het monumentsbelang voor een bijdrage op de rijks- of gemeentelijke overheid gerekend kan worden?

Beantwoording van deze vragen vergt een bijzonder uitgebreid en tijdrovend onderzoek. De daarmee gemoeide ambtelijke capaciteit heb ik, gelet op de vele prioriteiten op mijn beleidsterrein, niet ter beschikking. Ik kan dan ook niet voldoen aan het in de vragen geformuleerde verzoek.

10

Wanneer verwacht de regering het nieuwe Lijkomhulselbesluit te kunnen vaststellen en aan te melden bij de Commissie van de Europese Unie en bij het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie?

Het Lijkomhulselbesluit is op 28 februari 1998 gemeld bij de Commissie van de Europese Unie en op 6 april 1998 bij het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie. Gedurende de standstillperiode, die na een dergelijk melding geldt, zijn door de andere lidstaten geen opmerkingen gemaakt. Het Lijkomhulselbesluit is op 3 juli 1998 vastgesteld door de minister van Binnenlandse Zaken en op 14 juli in de Staatscourant gepubliceerd (Stcrt. 130).

11

Op welke termijn zal de werkgroep die onderzoek doet naar thanatopraxie naar verwachting haar bevindingen en aanbevelingen aan de regering rapporteren? Is de regering voornemens op dit punt een standpunt te formuleren en dit met de Kamer te bespreken?

De werkgroep thanatopraxie heeft op 23 april 1998 een notitie met haar bevindingen aangeboden aan mijn ambtsvoorganger, minister Dijkstal. In deze notitie heeft zij ook aanbevelingen gedaan over het treffen van een mogelijk wettelijk regeling rond thanatopraxie. Bij brief van 8 mei 1998 is de Kamer ter kennisneming een notitie toegezonden en is tevens aangekondigd dat een wetsvoorstel op dit terrein wordt voorbereid.

12

Er zijn op dit moment geen resultaten van (wetenschappelijk) onderzoek voorhanden die een direct verband leggen tussen vertraagde of onvolledige lijkontbinding en het gebruik van medische therapieën. Is deze conclusie nog gebaseerd op dezelfde onderzoeken die de minister heeft genoemd in antwoord op de vragen van van Van Middelkoop en Scheltema-de Nie (nl. het onderzoek van DHV Bouw en de inventarisatie van het RIVM)? Heeft de regering aanvullend specifiek onderzoek verricht op dit punt of bestaat het voornemen hiertoe?

Naast het onderzoek, uitgevoerd door DHV Bouw BV, naar onvolledige lijkontbinding zijn geen aanvullende specifieke onderzoeken uitgevoerd naar een mogelijk verband tussen toediening van cytostatica en onvolledige lijkontbinding. Aangezien de aangehaalde relatie tussen toediening van cytostatica en onvolledige lijkontbinding slechts gebaseerd is op waarnemingen en conclusies van enkele begraafplaatshouders lijkt het me nog niet noodzakelijk verdergaand onderzoek hiernaar uit te voeren. Wel is, zoals in de notitie reeds is aangegeven, bij brief van 10 juli 1998 de Landelijke Organisatie van Begraafplaatsen verzocht om na te gaan welke problemen zij met betrekking tot de onvolledige lijkontbinding ondervinden. Tevens is hen verzocht aan te geven welke mogelijke oplossingen zij voor deze problematiek zien.

13

Ziet de regering reden om de procedure van de ontheffingsaanvraag voor de termijnen in artikel 16 en artikel 59 van de Wet op de Lijkbezorging te wijzigen? Op welke wijze wil de overheid bevorderen dat betrokkenen op de hoogte zijn van de mogelijkheid van een ontheffingsaanvraag?

Gezien de redenen die ten grondslag liggen aan de vaststelling van termijnen – de mogelijkheid voor justitieel onderzoek en een periode van bezinning – is het wenselijk dat de termijnen bedoeld in de artikelen 16 en 59 van de Wet op de lijkbezorging gehandhaafd blijven. Aangezien het openbaar ministerie beslissingen neemt over mogelijk justitieel onderzoek, lijkt de Officier van Justitie mij de aangewezen instantie om ontheffing van de termijnen ter verlenen.

Veelal zal de uitvaartondernemer de nabestaanden moeten wijzen op de mogelijkheid van een ontheffingsaanvraag. Zoals ik in de notitie betreffende de lijkbezorging heb aangegeven, zal ik inspraakorganen van minderheidsgroeperingen en organisaties op het gebied van de lijkbezorging met elkaar in contact brengen om te bewerkstelligen dat verschillende praktische vragen en wensen, zoals de voorlichting omtrent de ontheffingsaanvraag, op effectieve wijze kunnen worden opgelost en aangepakt.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), Schutte (GPV), Te Veldhuis (VVD), ondervoorzitter, De Cloe (PvdA), voorzitter, Van den Berg (SGP), Van de Camp (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GL), Dankers (CDA), Hoekema (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), Rehwinkel (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wagenaar (PvdA), De Boer (PvdA), Buijs (CDA), Duijkers (PvdA), Rietkerk (CDA), Halsema (GL), Kant (SP) en Balemans (VVD).

Plv. leden: Van den Doel (VVD), Rouvoet (RPF), Van Beek (VVD), Zijlstra (PvdA), Ravestein (D66), Van Wijmen (CDA), Augusteijn-Esser (D66), Bijleveld-Schouten (CDA), Barth (PvdA), Gortzak (PvdA), Rabbae (GL), Schreijer-Pierik (CDA), Dittrich (D66), Cherribi (VVD), Nicolaï (VVD), Van Oven (PvdA), Brood (VVD), Apostolou (PvdA), Kuijper (PvdA), De Milliano (CDA), Belinfante (PvdA), Eurlings (CDA), Van Gent (GL), Poppe (SP) en Essers (VVD.

XNoot
1

Brief van de VNG aan haar leden van 28 januari 1998, MAV/706879.

XNoot
2

Gegevens zijn ontleend aan het rapport «Verkenning Thanatopraxie», d.d. 26 september 1996, uitgevoerd in opdracht van het Platform Uitvaartwezen.

Naar boven