25 864
Lijkbezorging

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 28 januari 1998

Bij de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de wet op de lijkbezorging heb ik de Tweede Kamer toegezegd te komen met een notitie inzake ontwikkelingen en onderwerpen op het terrein van de lijkbezorging, daarbij betrekkend de wensen en vragen die op dit terrein leven bij minderheidsgroeperingen in Nederland. Bijgaand doe ik u de notitie toekomen.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

NOTITIE BETREFFENDE DE LIJKBEZORGING

Inleiding

Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de lijkbezorging (verruiming mogelijkheden asbestemming; kamerstuk 25 272) heb ik de Kamer toegezegd een overzicht te geven van de ontwikkelingen en onderwerpen die momenteel aan de orde zijn op het terrein van de lijkbezorging. Tevens heb ik toegezegd na te gaan welke wensen en vragen er zijn op dit terrein, met name vanuit de minderheidsgroeperingen in ons land. Hiertoe heb ik in het LAO-overleg van 10 september 1997 de zelforganisaties gevraagd na te gaan welke wensen en vragen er leven bij hun achterbannen vanuit cultureel en religieus oogpunt.

Deze notitie valt uiteen in twee delen:

– enerzijds de beschrijving van de stand van zaken rond verschillende actuele onderwerpen op het terrein van de lijkbezorging te weten, wijziging van wet- en regelgeving in verband met de verruiming van de mogelijkheden van de asbestemming, invoering van een nieuw lijkomhulselbesluit, thanatopraxie, onvolledige lijkontbinding, wetsevaluatie (mede in verband met grafrusttermijn) en forensische geneeskunde;

– anderzijds een overzicht van de wensen en vragen die bij een aantal minderheidsgroeperingen leven op het gebied van de lijkbezorging. Deze informatie is verkregen via de inspraakorganen Stichting Inspraakorgaan Turken in Nederland (IOT), Stichting Surinaams Inspraakorgaan (SIO) en Stichting Samenwerkingsverband van Marokkanen en Tunesiërs (SMT). Deze zelforganisaties hebben gehoor gegeven aan mijn verzoek om de bij hun groeperingen levende vragen en wensen te inventariseren.

Actuele onderwerpen

Wijziging van de wet- en regelgeving in verband met de verruiming van de mogelijkheden van asbestemming

Op 14 maart 1997 is het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de lijkbezorging (verruiming mogelijkheden asbestemming) bij de Tweede Kamer ingediend. Dit wetsvoorstel strekt onder andere tot regeling van de mogelijkheid om aan as meerdere bestemmingen te geven en de mogelijkheid om de as te verstrooien op een voor de overledene of nabestaanden dierbare plek (incidentele asverstrooiing). Dit wetsvoorstel is op 10 september 1997 behandeld en aangenomen door de Tweede Kamer. Naar verwachting zal de Eerste Kamer dit voorjaar het wetsvoorstel aanvaarden en kan het kort nadien in werking treden.

Tegelijk met de wet zal ook het Besluit op de lijkbezorging worden gewijzigd. Bij deze wijzigingen worden bepalingen opgenomen met betrekking tot de eisen die aan de registratie ten aanzien van crematie en van bestemming van de as te stellen zijn.

Ten behoeve van de gemeenten zal de Vereniging van Nederlandse Gemeenten modelbepalingen opgestellen, die gemeenten kunnen hanteren ter regulering van de asverstrooiing binnen hun grenzen. In een ledenbrief wordt, in overleg met het ministerie van Binnenlandse Zaken, tevens algemene informatie opgenomen over de wijziging van de Wet op de lijkbezorging. Deze ledenbrief wordt ook aan andere relevante organisaties in de uitvaartbranche gestuurd. Via de gemeenten zullen houders van bijzondere begraafplaatsen op de hoogte worden gebracht.

Inwerkingtreding nieuw Lijkomhulselbesluit

In 1998 wordt een nieuw Lijkomhulselbesluit vastgesteld, betreffende de aanwijzing van kunststoffen ten behoeve van de vervaardiging van lijkkisten en andere lijkomhulsels. Aan de hand van resultaten van onderzoek naar ongestoorde lijkontbinding dat in 1993 in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken door DHV Bouw BV te Amersfoort is verricht, heeft een actualisatie plaatsgevonden van het oorspronkelijke Lijkomhulselbesluit dat dateert uit 1991. Voorts is in 1996 onderzoek verricht ten behoeve van het formuleren van criteria voor de biologische afbreekbaarheid van lijkhoezen. Dit onderzoek heeft aanvullende eisen opgeleverd waaraan de materialen voor lijkhoezen dienen te voldoen vanuit een oogpunt van biologische afbreekbaarheid.

Als gevolg van deze onderzoeken en als gevolg van de Securitel-hersteloperatie, waarbij het Lijkomhulselbesluit uit 1991 aangemeld moest worden bij de Commissie van de Europese Unie en bij het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie, is de vaststelling van het nieuwe Lijkomhulselbesluit opgehouden.

Aangezien de regeling technische voorschriften bevat welke een belemmering kunnen vormen voor het vrije verkeer van goederen binnen de Europese Unie, moet ook het nieuwe Lijkomhulselbesluit gemeld worden bij de Commissie van de Europese Unie en bij het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie. Na deze melding geldt een standstillperiode van 3 maanden respectievelijk 45 dagen, waarin gewacht dient te worden op eventuele reacties van de zijde van de Commissie respectievelijk de Wereld Handelsorganisatie. Het exacte moment van vaststelling van het besluit is vervolgens van deze reacties afhankelijk.

Thanatopraxie

Onder thanatopraxie wordt verstaan het tijdelijk conserveren van een lichaam, kort na het overlijden. Thanatopraxie heeft als oogmerk gedurende de periode van opbaring de lijkontbinding te remmen, de hygiëne te bevorderen en het lijk een natuurlijker aanzicht te geven. Hiertoe wordt een conserverende vloeistof in de bloedbaan van de overledene gebracht, waarbij tegelijkertijd het bloed van de overledene wordt verwijderd. Het is de bedoeling slechts voor een korte periode, gedurende de opbaring of ten behoeve van vervoer naar het buitenland, de lijkontbinding te remmen.

Thanatopraxie is op dit moment in Nederland niet toegestaan. Iedere vorm van conservering van in Nederland te begraven of te cremeren stoffelijke overschotten, is op grond van artikel 71 van de Wet op de lijkbezorging verboden. (In uitzonderlijke gevallen kan ontheffing worden gevraagd bij de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.) Het Platform Uitvaartwezen heeft mij bij brief van 19 december 1996 verzocht om de wetgeving op dit vlak te versoepelen en een mogelijke wettelijke regeling te treffen op het terrein van de thanatopraxie. Naar aanleiding van dit verzoek heb ik het Platform medegedeeld dat aan de toepassing van thanatopraxie tal van aspecten zijn verbonden die nog nadere verdieping en nader onderzoek behoeven. Met het oog daarop is op ambtelijk niveau een werkgroep samengesteld met vertegenwoordigers van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieuhygiëne, het ministerie van Binnenlandse Zaken, het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Inspectie voor de Volksgezondheid en vertegenwoordigers van het Platform Uitvaartwezen.

De nadere verkenning door deze werkgroep spitst zich toe op de verschillende aspecten van thanatopraxie. Nagegaan wordt hoe thanatopraxie zich verhoudt tot de uitgangspunten van de integriteit van het lichaam, zoals gewaarborgd in artikel 11 van de Grondwet en tot de uitgangspunten van de Wet op de lijkbezorging. Vragen daarbij zijn onder meer of de uitgangspunten van artikel 11 Grondwet de soort en mate van de handelingen beperken, aangezien het hier gaat om een zogenaamde invasieve handeling (handeling waarbij een vloeistof in de bloedbaan wordt ingebracht) en of de overledene tijdens zijn leven toestemming moet hebben gegeven, wil de conserverende handeling plaats kunnen vinden. Verder wordt nagegaan welke milieuhygiënische aspecten kleven aan het mogelijk maken van thanatopraxie. Tevens wordt onderzocht welke invloed het inbrengen van een conserverende vloeistof in een stoffelijk overschot heeft op het lijkontbindingsproces en welke gevolgen dit heeft voor de bodemverontreiniging. Tenslotte wordt verkend welke gezondheidsaspecten een rol spelen met betrekking tot de uitvoerders van de conserverende handelingen (thanatopracteurs).

In dit verband wordt ook nagegaan welke opleidingseisen gesteld zouden moeten worden aan thanatopracteurs, indien thanatopraxie in Nederland wettelijk wordt mogelijk gemaakt.

De werkgroep rapporteert haar bevindingen aan de betrokken bewindspersonen en zal aanbevelingen doen over het treffen van een mogelijke wettelijke regeling rond thanatopraxie.

Onvolledige lijkontbinding

Naar aanleiding van een krantenartikel in het Algemeen Dagblad van 29 augustus 1997 hebben de kamerleden Van Middelkoop en Scheltema-de Nie mij vragen gesteld over onvolledige lijkontbinding na het gebruik van cytostatica.

Bij de beantwoording van die vragen (3 september 1997, nr. 2969715610) heb ik reeds aangegeven dat in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken door DHV Bouw BV in 1993 een onderzoek is verricht naar onvolledige lijkontbinding. Belangrijkste oorzaak voor het onvolledig verteren van stoffelijke overschotten bleek te zijn de belemmering van zuurstoftoetreding als gevolg van een hoog grondwaterpeil en/of slecht verteerbare en ondoordringbare lijkomhulsels. Dit heeft geleid tot het hierboven reeds besproken voorstel tot aanpassing van het Lijkomhulselbesluit voor wat betreft het materiaalgebruik bij begraven.

Verder heb ik gemeld dat in het rapport van DHV Bouw BV geen uitspraken zijn gedaan over het verband tussen medische behandelingen en onvolledige lijkontbinding. Wel heb ik medegedeeld bij DHV te zullen nagegaan of er bij het onderzoek nog andere gegevens verzameld zijn die niet in de rapportage vermeld zijn, maar die wel in dit kader relevant zijn. Uit navraag bij DHV blijkt dat dit niet het geval is.

Ik stel vast dat op dit moment geen resultaten van (wetenschappelijk) onderzoek voorhanden zijn die een direct verband leggen tussen vertraagde of onvolledige lijkontbinding en het gebruik van medische therapieën. De in het krantenartikel aangehaalde relatie tussen cytostatica en onvolledige lijkontbinding is enkel gebaseerd op waarnemingen en conclusies van enkele begraafplaatshouders. Dit is naar mijn oordeel een te smalle basis om nu reeds te besluiten tot verlenging van de grafrusttermijn. Overigens ben ik wel van mening dat aan het signaal van de begraafplaatshouders met betrekking tot onvolledige lijkontbinding serieuze aandacht geschonken moet worden. Ik ben bereid bij de Landelijke Organisatie van Begraafplaatsen na te gaan welke problemen er zijn met betrekking tot de onvolledige lijkontbinding en te bespreken welke oplossingen mogelijk zijn.

Wetsevaluatie (mede in verband met de grafrusttermijn)

Bij de behandeling van het wetsvoorstel is van verschillende zijden gewezen op het onderscheid dat bestaat in de termijnen die gelden voor de grafrust en voor het bewaren van een asbus. Terwijl de termijn voor het bewaren van asbussen op 20 jaar is gesteld, bedraagt de termijn voor de grafrust 10 jaar. Eveneens zijn opmerkingen gemaakt over de wenselijkheid van een evaluatie van de Wet op de lijkbezorging.

Graag stem ik in met de gedachte de Wet op de lijkbezorging te evalueren. Ik zal bevorderen dat de evaluatie nog in deze kabinetsperiode ter hand wordt genomen. Naar mijn indruk functioneert de Wet op de lijkbezorging over het geheel genomen overigens goed. Die indruk is vooral ook gebaseerd op reacties uit de praktijk. Kritiek en wensen hebben veelal betrekking op min of meer technische onderwerpen. Mijns inziens zal een evaluatie dan ook niet zozeer leiden tot fundamentele wijzigingen, maar eerder tot technische aanpassingen

Van de evaluatie kan gebruik worden gemaakt om het verschil in termijn van grafrust en bewaring van de asbus – dat ik overigens beslist niet als een technisch onderwerp beschouw – opnieuw te bezien. Uiteraard zullen bij die evaluatie de organisaties op het terrein van de lijkbezorging, alsmede de Vereniging van Nederlandse Gemeenten worden betrokken.

Forensische geneeskunde

De werkgroep forensische geneeskunde heeft als doel implementatie van met name de uit het rapport van de Recherche Advies Commissie («Forensische geneeskunde: een vak apart; aanbevelingen tot professionalisering en regionalisering van de eerstelijns forensische geneeskunde», 18 mei 1993) te bewerkstelligen. De werkgroep beoogt te komen tot goede afspraken over het geheel van de forensisch-geneeskundige dienstverlening inclusief het functioneren van de gemeentelijke lijkschouwer. De werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van het ministerie van Justitie, het ministerie van Binnenlandse Zaken, het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Inspectie voor de Volksgezondheid, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Landelijke Vereniging voor GGD'en .

Relevant in dit verband zijn ook de bevindingen van de evaluatie van de meldingsprocedure rond euthanasie. Deze evaluatie bleek aanleiding om de positie van de gemeentelijke lijkschouwer kritisch te bezien. De RAC-werkgroep heeft er voor gepleit om de functie van gemeentelijke lijkschouwer op te doen gaan in de functie van forensisch geneeskundige. In het kabinetsstandpunt ten aanzien van de evaluatie rond de meldingsprocedure staat aangegeven dat gestreefd wordt de functie van lijkschouwer geheel te laten vervullen door artsen die in dienst zijn van een GGD en die tevens forensisch geneeskundige zijn. Tegen deze achtergrond wordt door de werkgroep nagegaan welke wijzigingen in de Wet op de lijkbezorging moeten plaatsvinden.

De werkgroep zal voor de zomer van 1998 aanstaande rapporteren aan de ministers van Justitie, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Binnenlandse Zaken. Overigens betreft het hier een primaire verantwoordelijkheid van mijn ambtgenoten van Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Wensen en vragen van minderheidsgroeperingen

De wensen en vragen zoals gesignaleerd en geïnventariseerd door de inspraakorganen Stichting Inspraakorgaan Turken in Nederland (IOT), Stichting Surinaams Inspraakorgaan (SIO) en Stichting Samenwerkingsverband van Marokkanen en Tunesiërs (SMT) kunnen ondergebracht worden in drie clusters te weten, wensen en vragen die samenhangen met wet- en regelgeving, financiën en overige onderwerpen.

Wensen en vragen samenhangend met wet- en regelgeving

Er zijn verschillende zaken gesignaleerd die samenhangen met termijnen die worden voorgeschreven in de Wet of het Besluit op de lijkbezorging. De termijn genoemd in artikel 16 van de Wet op de lijkbezorging waarin wordt voorgeschreven dat een begraving of verbranding eerst 36 uur na het overlijden kan plaatsvinden, wordt met name door islamitische groeperingen als belemmerend ervaren. In sommige niet-christelijke tradities streeft men er naar op de dag van overlijden of uiterlijk de dag daarna te begraven. Ook de termijn genoemd in artikel 59 van de Wet op de lijkbezorging, waar wordt voorgeschreven dat de as pas een maand na de verbranding mag worden verstrooid of worden getransporteerd naar het buitenland, wordt als niet wenselijk ervaren. Vanuit de hindoestaanse riten moet de as van een overledene de dag na verbranding worden vrijgegeven om belangrijke overlijdensverplichtingen jegens de overledene na te kunnen komen. Voor transport naar het buitenland vormt de wachttijd van een maand ook een belemmering.

Van zowel de termijn in artikel 16 als die in artikel 59 kan door de Officier van Justitie ontheffing worden verleend. Door de inspraakorganen wordt aangegeven dat de ontheffing in deze gevallen ook vrijwel altijd wordt verleend. De ontheffingsaanvraag wordt echter ervaren als een onnodige formaliteit. Ook zijn betrokkenen niet altijd op de hoogte van de mogelijkheid van een ontheffingsaanvraag.

Aan de vaststelling van de termijnen liggen de volgende redenen ten grondslag. De termijnen dienen onder meer als mogelijkheid voor justitieel onderzoek alsmede voor een periode van bezinning. Ik ben van mening dat deze redenen nog steeds onverkort gelden en zie geen reden om op deze punten de wetgeving aan te passen. Met name de ontheffingsmogelijkheid zoals neergelegd in artikel 59 is daar opgenomen met het oog op een mogelijkheid van een lijkverbranding volgens hindoestaanse rites en religie. Het feit dat veel nabestaanden niet op de hoogte zijn van de mogelijkheid van ontheffingsaanvragen is een kwestie van voorlichting. Op dit aspect kom ik later in deze notitie nog terug.

Verder wordt opgemerkt dat een laissez-passer (dit is een document dat op grond van het Verdrag van Straatsburg vereist is bij het transport van een stoffelijk overschot naar het buitenland) niet afgegeven wordt bij doodgeboren kinderen jonger dan 24 weken. In de islamitische traditie wordt een vrucht van 3 maanden en 10 dagen na de conceptie al gezien als een volwaardig mens. In de zin van de Wet op de lijkbezorging worden foetussen jonger dan 24 weken niet aangemerkt als een stoffelijk overschot dat conform de vereisten van de Wet moet worden bezorgd. Dit betekent echter niet dat een foetus jonger dan 24 weken niet kan worden begraven en gecremeerd. Ook een transport naar het buitenland zou niet op problemen moeten stuiten. Een oplossing moet echter niet in de context van de Wet op de lijkbezorging worden gezocht, maar in de uitvoerende sfeer. Aan de gemeentebesturen zal ik verzoeken in die enkele gevallen toch een laissez-passer af te geven.

Wensen en vragen samenhangend met financiën

Rond de lijkbezorging worden door de inspraakorganen verschillende onderwerpen van financiële aard gesignaleerd. Zo wordt een begrafenis in Nederland als kostbaar ervaren. Het is echter wel mogelijk om uitvaartverzekeringen met speciale buitenlandpolissen af te sluiten. Ook bij het uitstrooien van as in open veld of op zee worden financiële belemmeringen, in de vorm van het huren van een vliegtuig of een boot, ervaren. Verder bestaat er bij verschillende minderheidsgroeperingen behoefte aan islamitische en hindoe begraafplaatsen. De mogelijkheid daartoe bestaat wel, maar stuit op financiële problemen bij de aankoop en exploitatie van eigen terrein.

Met betrekking tot deze problematiek van financiële aard merk ik op dat deze voor alle ingezetenen geldt. De wetgeving op het terrein van de lijkbezorging vormt als zodanig geen belemmering; een oplossing hiervoor dient daarom niet in deze wet- en regelgeving gezocht te worden.

Wensen en vragen samenhangend met overige onderwerpen

De overige onderwerpen zijn veelal van meer praktische aard en vallen buiten de context van deze beschouwing. Het gaat dan om zaken als de behoefte aan hindoe- en islamitische uitvaartondernemingen, de behoefte aan betere gelegenheden voor rituele lijkbewassingen en andere rituele handelingen in ziekenhuizen, de behoefte aan ruimere aula's in verband met de omvang van de families en de behoefte aan een snellere visumverstrekking aan familieleden uit het buitenland die een begrafenis in Nederland willen bijwonen. Ook bestaat er behoefte aan voorlichting over de mogelijkheden die de Wet op de lijkbezorging biedt, het afsluiten van uitvaartverzekeringen en de mogelijkheden voor uitvaart en overlijdensceremonieel met de daaraan verbonden kosten.

Oplossingsrichtingen

Deels moeten de oplossingen voor bovengenoemde problemen gezocht worden in de uitvoerende sfeer. Uitvaartondernemingen kunnen hierbij een rol van betekenis vervullen. Ook kan de inrichting van bestaande voorzieningen worden ingericht op aanwezige groeperingen. Ik teken daarbij aan dat dat in veel gevallen reeds gebeurt. Voorts zou door middel van voorlichting in de hierboven beschreven behoeften kunnen worden voorzien.

Nu veel wensen en vragen zaken in de uitvoerende sfeer liggen is het van belang dat de verschillende inspraakorganen deze zouden bespreken met organisaties op het gebied van de lijkbezorging. Het Platform Uitvaartwezen, waarin onder andere vertegenwoordigers van landelijke uitvaartondernemingen, verzekeringsmaatschappijen en de vereniging voor crematoria, zitting hebben, kan een aangewezen gesprekspartner zijn. Ik ben bereid deze belangengroeperingen met elkaar in contact te brengen, zodat gestreefd kan worden naar een passende oplossing.

Naar boven