nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
De aanduiding «Hoofdstuk 1» wordt vervangen door: Paragraaf
1.
B
De aanduiding «Hoofdstuk 2» en het daarbij behorende opschrift
vervallen; de aanduiding «paragraaf 1» wordt vervangen door: Paragraaf
2
C
In artikel 2, tweede lid, wordt «de artikelen 4 tot en met 9, 11
en 18, eerste lid, onder b,» vervangen door: de artikelen 4 tot en met
9 en 11.
D
De aanduiding «Paragraaf 2» en het daarbij behorende opschrift
worden vervangen door:
Paragraaf 3. Andere besluiten
E
In artikel 4, eerste lid, wordt «paragraaf 1» vervangen door:
artikel 2, eerste lid,; de aanduiding «paragraaf 4» wordt vervangen
door: paragraaf 5.
F
De aanduiding «Paragraaf 3» wordt vervangen door: Paragraaf
4.
G
Paragraaf 4 komt te luiden:
Paragraaf 5
Onteigening
Artikel 15
1. Onteigening van onroerende zaken en van rechten als bedoeld in artikel
4, eerste lid, van de onteigeningswet met het oog op de aanleg van de vijfde
baan van Schiphol en de rechtstreeks daarmee verband houdende voorzieningen
ingevolge titel IIa van de onteigeningswet geschiedt in dier voege dat in
afwijking van artikel 72a van die wet over het daar bedoelde besluit de Raad
van State niet wordt gehoord.
2. Onteigening van onroerende zaken en van rechten als bedoeld in artikel
4, eerste lid, van de onteigeningswet ten behoeve van werken niet voor de
luchtvaart, welke met het oog op de rechtstreeks met aanleg van de vijfde
baan van Schiphol verband houdende voorzieningen dienen te worden onteigend,
geschiedt ingevolge het in het eerste lid bedoelde besluit.
Artikel 16
1. In afwijking van de artikelen 54f, derde volzin, 54n en 59 van de onteigeningswet
kan het vonnis van onteigening van de rechtbank onverwijld in de openbare
registers worden ingeschreven nadat het is uitgesproken.
2. In afwijking van de artikelen 54n en 59 van de onteigeningswet is ten
behoeve van de in het eerste lid bedoelde inschrijving geen verklaring van
de griffier, dat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, benodigd.
Artikel 17
1. Indien eigendomsverwerving door onteigening naar het oordeel van Onze
Minister vanwege de vereiste spoed niet kan worden afgewacht, kan onverwijlde
inbezitneming van in artikel 15 bedoelde onroerende zaken en rechten, voor
zover die onroerende zaken en rechten ingevolge een in dat artikel bedoeld
besluit zijn aangewezen, op last van Onze Minister geschieden.
2. Indien op het tijdstip van het geven van een last als bedoeld in het
eerste lid de hoogte van de schadeloosstelling nog niet is vastgesteld, stelt
Onze Minister bij het geven van de last tevens de hoogte van een voorschot
op die schadeloosstelling vast. Onverwijlde inbezitneming vindt niet plaats
dan nadat hetzij de schadeloosstelling hetzij het voorschot is uitbetaald.
3. De artikelen 73, vierde en vijfde lid, 74, 75 en 76 van de onteigeningswet
zijn van overeenkomstige toepassing.
4. Tegen een last van Onze Minister kan geen beroep worden ingesteld.
H
Hoofdstuk 3 vervalt.
I
De aanduiding «Hoofdstuk 4» wordt vervangen door: Paragraaf
6.
J
In artikel 22 wordt in het eerste en tweede lid na «als bedoeld
in» telkens ingevoegd: artikel 2, tweede lid, en.
Toelichting
Voor de toelichting op de onder G voorgestelde wijzigingen zij verwezen
naar § 6 van de nota naar aanleiding van het verslag. Opgemerkt zij nog,
dat voor het inschrijven van het vonnis wel een bewijs van betaling van het
voorschot op de schadeloosstelling en een kopie van het proces-verbaal van
de descente door deskundigen moet worden overgelegd.
Met betrekking tot de onder H voorgestelde wijziging merken wij op, dat
bij de voorbereiding van het uitwerken van het wetsvoorstel gebleken is, dat
aan afzonderlijke bepalingen met het oog op het gebruik van de vijfde baan
geen behoefte bestaat. Voor zover al nodig kan van de normale procedures gebruik
gemaakt worden.
Hiermee vervalt bovendien de noodzaak het wetsvoorstel te verdelen in
hoofdstukken en paragrafen en kan worden volstaan met een verdeling in paragrafen.
Het betreft de wijzigingen onder A tot en met D, E tweede gedeelte, F en I.
De voorgestelde wijzigingen onder E eerste gedeelte en J beogen te verduidelijken,
dat het besluit tot vrijstelling als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder
de werking van de (nieuw) paragraaf 3 valt en daarmee ook onder de overgangsregeling
van artikel 22.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
M. de Boer