25 863
Regelen ter beheersing en versnelling van de procedures inzake de aanleg van de vijfde baan van de Luchthaven Schiphol (Wet procedures vijfde baan Schiphol)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende regelen ter beheersing en versnelling van de procedures inzake de aanleg van de vijfde baan van de Luchthaven Schiphol (Wet procedures vijfde baan Schiphol).

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

29 januari 1998

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is met het oog op een versnelde aanleg en gebruik van de vijfde baan ten behoeve van het luchtvaartterrein Schiphol en de rechtstreeks daarmee verband houdende voorzieningen wettelijke maatregelen te treffen, erop gericht dat de onderscheidene procedures die daartoe nog doorlopen moeten worden, beter kunnen worden beheerst en sneller kunnen worden afgerond dan het geval is op grond van de reguliere wetgeving;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1

Begripsbepaling

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

b. Onze Ministers: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer gezamenlijk;

c. Schiphol: het luchtvaartterrein Schiphol;

d. Planologische Kernbeslissing: deel 4 van de Planologische Kernbe- slissing Schiphol en omgeving (kamerstukken II 1994/95, 23 552, nr. 52);

e. Aanwijzing Schiphol: besluit van Onze Minister van 23 oktober 1996, houdende aanwijzing ex artikel 27 jo. artikel 24 Luchtvaartwet van het luchtvaartterrein Schiphol, alsmede besluit van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 23 oktober 1996, houdende aanwijzingen ex artikel 26 Luchtvaartwet jo. artikel 37 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening inzake de geluidszones rond het luchtvaartterrein Schiphol (Stcrt 211);

f. vijfde baan: baan 18/36 als aangegeven in artikel 5, tweede lid, onderdeel a, van de Aanwijzing Schiphol;

g. planologische medewerking verlenen: het nemen van een of meer besluiten krachtens de Wet op de Ruimtelijke Ordening – met uitzondering van besluiten op aanvragen om aanlegvergunning – door een gemeentebestuur, het bestuur van een regionaal openbaar lichaam of van de provincie waarin de betrokken gemeente is gelegen, waardoor de aanleg van de vijfde baan ten behoeve van Schiphol of het gebruik van die baan kan plaatsvinden, alsmede de met die aanleg of dat gebruik verband houdende voorzieningen kunnen worden uitgevoerd, zonder strijd met het bepaalde bij of krachtens de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

HOOFDSTUK 2

Maatregelen ten behoeve van de aanleg van de vijfde baan van Schiphol en de rechtstreeks daarmee verband houdende voorzieningen

Paragraaf 1

Maatregelen op het gebied van de ruimtelijke ordening

Artikel 2

1. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet enig bestemmingsplan, dat door het gemeentebestuur van Haarlemmermeer ten behoeve van de aanleg van de vijfde baan en de rechtstreeks daarmee verband houdende voorzieningen in procedure is gebracht, niet onherroepelijk is geworden, geldt, in afwijking van de artikelen 25, eerste lid, 26 en 28, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, eerste volzin, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor de totstandkoming van het desbetreffende bestemmingsplan het volgende:

a. dat bestemmingsplan wordt binnen zes weken na inwerkingtreding van deze wet vastgesteld;

b. het raadsbesluit tot vaststelling van dat bestemmingsplan wordt terstond ter inzage gelegd;

c. gedeputeerde staten beslissen omtrent de goedkeuring van het besluit tot vaststelling van dat bestemmingsplan binnen twaalf weken te rekenen van de dagtekening van het besluit, met dien verstande, dat, indien het besluit tot vaststelling van dat bestemmingsplan is vastgesteld vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, deze termijn twaalf weken bedraagt, verminderd met de tijd, dat de beslissing omtrent de goedkeuring reeds in behandeling bij gedeputeerde staten is, echter met een minimum van vier weken;

d. gedeputeerde staten maken hun besluit omtrent de goedkeuring van dat bestemmingsplan terstond bekend;

e. het goedgekeurde bestemmingsplan wordt terstond na de goedkeuring ter inzage gelegd.

2. Indien burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer op basis van een verzoek van een belanghebbende om vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening ten behoeve van de aanleg van de vijfde baan en de rechtstreeks daarmee verband houdende voorzieningen, voornemens zijn die vrijstelling te verlenen, geschiedt de verlening in afwijking van artikel 19a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 9, 11 en 18, eerste lid, onder b, van deze wet.

Artikel 3

1. Indien planologische medewerking niet of niet tijdig wordt verleend, kunnen Onze Ministers vrijstelling verlenen van bepalingen in het betrokken bestemmingsplan ten aanzien van de aanleg van de vijfde baan en de rechtstreeks daarmee verband houdende voorzieningen, voor zover die bepalingen zich niet verdragen met de Planologische Kernbeslissing en met de Aanwijzing Schiphol.

2. Alvorens toepassing te geven aan het eerste lid plegen Onze Ministers overleg met het betrokken gemeentebestuur.

3. Het besluit van Onze Ministers wordt terstond bekendgemaakt aan het gemeentebestuur en het provinciaal bestuur. Het besluit wordt voorts in de Staatscourant geplaatst.

Paragraaf 2

Andere besluiten ten behoeve van de aanleg van de vijfde baan van Schiphol en de rechtstreeks daarmee verband houdende voorzieningen

Artikel 4

1. De belanghebbende draagt er zorg voor dat zo spoedig mogelijk bij de bevoegde bestuursorganen de aanvragen worden ingediend tot het nemen van de besluiten die nodig zijn met het oog op de aanleg van de vijfde baan van Schiphol en de rechtstreeks daarmee verband houdende voorzieningen, met uitzondering van de in paragraaf 1 bedoelde besluiten inzake het verlenen van planologische medewerking en de in paragraaf 4 bedoelde besluiten, gericht op de onteigening van percelen.

2. De NV Luchthaven Schiphol is eveneens bevoegd de in het eerste lid bedoelde aanvragen in te dienen bij de bevoegde bestuursorganen.

3. De belanghebbende zendt gelijktijdig een afschrift van de aanvragen aan Onze Minister. Onze Minister zendt een afschrift van de aanvragen aan Onze Minister wie het mede aangaat.

Artikel 5

1. De in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure is van toepassing met betrekking tot de voorbereiding van de in artikel 4, eerste lid, bedoelde besluiten, met dien verstande dat:

a. de ten aanzien van de aanvragen tot het nemen van die besluiten ingevolge artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht vereiste kennisgevingen worden gedaan door Onze Minister;

b. de termijn van terinzageligging vier weken bedraagt.

2. Onverminderd artikel 3:11, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de terinzagelegging van de aanvragen of ontwerpen van de in artikel 4, eerste lid, bedoelde besluiten op het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Artikel 6

1. Onze Minister bevordert een gecoördineerde voorbereiding van de in artikel 4, eerste lid, bedoelde besluiten.

2. Onze Minister kan van andere betrokken bestuursorganen de medewerking vorderen, die voor het welslagen van de coördinatie nodig is. Die bestuursorganen verlenen de van hen gevorderde medewerking.

Artikel 7

1. De bestuursorganen tot wie de aanvragen om de in artikel 4, eerste lid, bedoelde besluiten zijn gericht, nemen de besluiten binnen twaalf weken na afloop van de in artikel 5, eerste lid, onder b, genoemde termijn en zenden deze onverwijld toe aan Onze Minister.

2. Onze Minister kan de in het eerste lid bedoelde termijn van twaalf weken in bijzondere omstandigheden verlengen.

3. De in het eerste en tweede lid bedoelde termijn treedt in de plaats van de bij of krachtens enig ander wettelijk voorschrift voor die besluiten bepaalde beslistermijn.

Artikel 8

Indien een bestuursorgaan dat in eerste aanleg bevoegd is te beslissen op een aanvraag als bedoeld in artikel 4, eerste lid, niet of niet tijdig overeenkomstig de aanvraag beslist, kunnen Onze Minister en Onze Minister wie het mede aangaat gezamenlijk een beslissing op de aanvraag nemen. In het laatste geval treedt hun besluit in de plaats van het besluit van het in eerste aanleg bevoegde bestuursorgaan. Indien Onze in de eerste volzin bedoelde Ministers voornemens zijn zelf een beslissing op de aanvraag te nemen, plegen zij overleg met het bestuursorgaan dat in eerste aanleg bevoegd is op de aanvraag te beslissen.

Artikel 9

Indien bij de toepassing van artikel 8 de beslissing op een aanvraag wordt genomen door Onze in dat artikel bedoelde Ministers, stort het bestuursorgaan dat in eerste aanleg bevoegd was te beslissen op de aanvraag, de ter zake ontvangen leges in 's Rijks kas.

Artikel 10

Indien bij de uitvoering van werken, ten aanzien waarvan een of meer besluiten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, zijn genomen, blijkt, dat voor die uitvoering toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht nodig is en de noodzaak van die toepassing in redelijkheid niet was te voorzien, kan Onze Minister een verplichting opleggen, als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van die wet. De Belemmeringenwet Privaatrecht is van toepassing voor zover daarvan niet bij deze wet wordt afgeweken.

Artikel 11

De in de artikelen 4, eerste lid, 8, 10 en 22, eerste en tweede lid, bedoelde besluiten worden door Onze Minister bekendgemaakt. Zij worden voorts in de Staatscourant geplaatst.

Paragraaf 3

Beroep

Artikel 12

1. Tegen een besluit als bedoeld in de artikelen 2, 3, eerste lid, 4, eerste lid, 8, 10 en 22, eerste en tweede lid, kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

2. Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

3. In afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen de besluiten, bedoeld in de artikelen 4, eerste lid, 8, 10 en 22, eerste en tweede lid, aan met ingang van de dag na die waarop de in artikel 11 bedoelde bekendmaking is geschied.

Artikel 13

1. Met betrekking tot beroepen tegen de in artikel 12, eerste lid, bedoelde besluiten beslist de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen twaalf weken na ontvangst van het verweerschrift van het desbetreffende bestuursorgaan.

2. In bijzondere omstandigheden kan de Afdeling deze termijn met ten hoogste zes weken verlengen.

Artikel 14

1. Indien tegen een aanvraag voor of het ontwerp van een besluit van een gemeentebestuur, een bestuur van een regionaal openbaar lichaam of provinciaal bestuur, dat dient voor het verlenen van planologische medewerking, bedenkingen naar voren kunnen worden gebracht, kunnen deze bedenkingen geen grond vinden in bedenkingen tegen de Planologische Kernbeslissing of tegen de Aanwijzing Schiphol.

2. Indien tegen een besluit van een gemeentebestuur, een bestuur van een regionaal openbaar lichaam of provinciaal bestuur, dat dient voor het verlenen van planologische medewerking, dan wel een besluit van Onze Ministers op grond van artikel 3, eerste lid, beroep kan worden ingesteld, kan dat beroep geen grond vinden in bedenkingen tegen de Planologische Kernbeslissing of tegen de Aanwijzing Schiphol.

3. Indien ten aanzien van een aanvraag voor of een ontwerp van een in artikel 4, eerste lid, bedoeld besluit zienswijzen naar voren worden gebracht, kunnen deze zienswijzen geen grond vinden in zienswijzen ten aanzien van de Planologische Kernbeslissing of tegen de Aanwijzing Schiphol.

4. Indien tegen een besluit, bedoeld in artikel 4, eerste lid, 8, 10 of 22, eerste of tweede lid, beroep wordt ingesteld, kan dat beroep geen grond vinden in bedenkingen tegen deel 4 van de Planologische Kernbeslissing of tegen de Aanwijzing Schiphol.

Paragraaf 4

Onteigening

Artikel 15

1. Onteigening van onroerende zaken met het oog op de aanleg van de vijfde baan van Schiphol en de rechtstreeks daarmee verband houdende voorzieningen ingevolge titel IIa van de onteigeningswet geschiedt in dier voege dat in afwijking van artikel 72a van die wet over het daar bedoelde besluit de Raad van State niet wordt gehoord.

2. Onteigening van onroerende zaken ten behoeve van werken niet voor de luchtvaart, welke met het oog op de rechtstreeks met aanleg van de vijfde baan van Schiphol verband houdende voorzieningen dienen te worden onteigend, geschiedt ingevolge het in het eerste lid bedoelde besluit.

Artikel 16

1. Onverwijlde inbezitneming van in artikel 15 bedoelde onroerende zaken kan, voor zover die onroerende zaken ingevolge een in artikel 15 bedoeld besluit zijn aangewezen, op last van Onze Minister geschieden. De artikelen 73, vierde en vijfde lid, 74, 75 en 76 van de onteigeningswet zijn van overeenkomstige toepassing.

2. De in het eerste lid bedoelde last van Onze Minister wordt slechts gegeven nadat de termijn voor het indienen van een beroepschrift inzake de besluiten met betrekking tot het verlenen van planologische medewerking alsmede de termijn voor het indienen van een beroepschrift inzake in artikel 4, eerste lid, bedoelde besluiten met betrekking tot de desbetreffende onroerende zaak is verstreken.

3. Tegen een last van Onze Minister kan geen beroep worden ingesteld.

Artikel 17

Een geschil omtrent een in artikel 15 bedoeld besluit en een geschil omtrent een in artikel 16, eerste lid, bedoelde last van Onze Minister kunnen slechts tezamen aan de burgerlijke rechter ter beslechting worden voorgelegd.

HOOFDSTUK 3

Maatregelen ten behoeve van het gebruik van de vijfde baan van Schiphol en de rechtstreeks daarmee verband houdende voorzieningen

Artikel 18

1. Op besluiten, die nodig zijn met het oog op het gebruik van de vijfde baan van Schiphol en de rechtstreeks daarmee verband houdende voorzieningen, is met betrekking tot planologische medewerking de Wet op de Ruimtelijke Ordening van toepassing in dier voege, dat:

a. planologische medewerking wordt verleend door de daartoe door Onze Ministers aan te wijzen gemeentebesturen of besturen van daartoe door Onze Ministers aan te wijzen regionale openbare lichamen binnen een daartoe door Onze Ministers te bepalen termijn;

b. met betrekking tot een verzoek om vrijstelling van een geldend bestemmingsplan krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in dat artikel niet is vereist;

c. indien een verzoek om vrijstelling van een geldend bestemmingsplan krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is gedaan, de beslissing daarop kan geschieden met toepassing van de artikelen 4 tot en met 9 en 11 tot en met 14.

2. De artikelen 4 tot en met 9, 11 tot en met 14 en 15, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot besluiten die nodig zijn met het oog op het gebruik van de vijfde baan van Schiphol en de rechtstreeks daarmee verband houdende voorzieningen in dier voege dat:

a. in plaats van de in artikel 7, eerste lid, genoemde termijn een door Onze Minister bepaalde termijn geldt;

b. artikel 12, tweede lid, niet van toepassing is ten aanzien van de in artikel 4, eerste lid, bedoelde besluiten;

c. de in artikel 13, eerste lid, bedoelde termijn een jaar bedraagt na afloop van de beroepstermijn en artikel 13, tweede lid, niet van toepassing is;

d. artikel 14 van overeenkomstige toepassing is met betrekking tot het maken van bezwaar tegen een in het tweede of vierde lid van dat artikel bedoeld besluit;

e. met betrekking tot de bezwaarschriftprocedure de artikelen 6, 8 en 11 van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 19

Artikel 51 van de onteigeningswet is niet van toepassing.

Artikel 20

In afwijking van artikel 54f, derde volzin, van de onteigeningswet wordt het vonnis van onteigening van de rechtbank onverwijld in de openbare registers ingeschreven nadat het is uitgesproken.

HOOFDSTUK 4

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 21

1. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet tegen de beslissing van gedeputeerde staten omtrent de goedkeuring van een plan als bedoeld in artikel 2 beroep kan worden ingesteld dan wel is ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist de Afdeling binnen twaalf weken na ontvangst van het verweerschrift dan wel, indien het verweerschrift reeds is ontvangen, binnen twaalf weken na dat tijdstip. Artikel 13, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

2. Indien de uitspraak van gedeputeerde staten of een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State leidt tot gehele of gedeeltelijke onthouding van goedkeuring aan bestemmingsplan is op de vaststelling van een nieuw plan artikel 2 van toepassing.

Artikel 22

1. Op aanvragen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet zijn ingediend maar waarop op dat tijdstip nog niet is beslist, zijn de bepalingen van deze wet van toepassing, met dien verstande, dat de termijn genoemd in artikel 7, eerste lid, twaalf weken bedraagt, verminderd met de tijd, dat de aanvraag reeds bij het bestuursorgaan in behandeling is tot een minimum van vier weken.

2. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op een aanvraag als bedoeld in artikel 4, eerste lid, is beslist en tegen het desbetreffende besluit bezwaar is gemaakt, beslist het desbetreffende bestuursorgaan binnen vier weken na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op het bezwaar.

3. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet tegen een besluit als bedoeld in artikel 7, eerste lid, of tegen de uitspraak op een bezwaar tegen zulk een besluit beroep is ingesteld, beslist het orgaan, dat op het beroep moet beslissen, binnen twaalf weken na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op het beroep. Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open.

4. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op een aanvraag als bedoeld in artikel 4, eerste lid, of op een bezwaar tegen een besluit op een dergelijke aanvraag is beslist, maar de bezwaartermijn respectievelijk beroepstermijn nog niet is verstreken, kan iedere belanghebbende, tenzij deze reeds bezwaar heeft gemaakt dan wel beroep heeft ingesteld bij het desbetreffende orgaan, binnen zes weken na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Reeds ingediende bezwaarschriften worden door het bestuursorgaan, waarbij die zijn ingediend, aangemerkt als beroepschrift en doorgestuurd naar de Afdeling bestuurs- rechtspraak van de Raad van State. Reeds ingediende beroepschriften worden door het bestuursorgaan of de rechtbank, waarbij die zijn ingediend, eveneens doorgestuurd naar de Afdeling bestuursrechtspraak.

5. Op de behandeling van de bezwaren en beroepen als bedoeld in het tweede respectievelijk derde lid zijn de artikelen 12, derde lid, 13 en 14 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 23

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 24

Deze wet wordt aangehaald als: Wet procedures vijfde baan Schiphol.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Naar boven