Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25852 nr. 9 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25852 nr. 9 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 5 februari 1998
Bij de regeling van de werkzaamheden op 3 februari jl. heeft het lid van uw Kamer, mw. Kalsbeek-Jasperse, mede namens de fracties van de VVD, D66, Groenlinks en het CDA mij verzocht een brief te zenden in reactie op berichtgeving in de GPD-pers in verband met de nevenfunctie van mr. Steenhuis. De heer Marijnissen heeft zich bij dit verzoek aangesloten.
Met het onderstaande, dat tevens de antwoorden bevat op de door het lid Rabbae op 3 februari gestelde schriftelijke vragen, geef ik aan het bedoelde verzoek gevolg.
In de eerste plaats deel ik u mee bereid te zijn u de brief van mr. Docters van Leeuwen, om toezending waarvan de heer Rabbae heeft verzocht, in kopie te doen toekomen. Deze gaat als bijlage bij deze brief1. In verband daarmee roep ik in herinnering, dat de gebeurtenissen waaraan in bedoelde brief wordt gerefereerd, door mij zijn weergegeven in mijn brieven van 26, 27 en 28 januari.
Het bericht in de pers dat tot het verzoek van uw Kamer aanleiding heeft gegeven, noemt een aantal punten waarop ik uw Kamer onvolledig zou hebben ingelicht. In dat verband wordt melding gemaakt van een brief van mr Docters van Leeuwen van 28 januari 1998.
Alvorens nader op het bericht van de GPD-bladen in te gaan deel ik het volgende mee: mr. Docters van Leeuwen heeft mij een persoonlijke brief gestuurd, gedateerd op 27 januari 1998, en wel op de avond van die 27e per fax; diezelfde brief is op de ochtend van de 28e – de dag waarop ik met uw Kamer over deze zaak debatteerde – ten departemente bezorgd en mij ter hand gesteld. In het relaas van feiten van de GPD wordt als datum van de brief de 28e genoemd en als datum van bezorging de 29e die ook als datum van het debat genoemd staat. Dat is dus onjuist. Ik ga er in het vervolg van deze brief vanuit, dat de brief waaraan in het bericht wordt gerefereerd die van 27 januari is; een andere brief van mr. Docters van Leeuwen heeft mij niet bereikt. Aangezien de bedoelde brief verwijst naar een brief van het College van procureurs-generaal (CPG) die op 26 januari is bezorgd, is ook deze in kopie bijgevoegd1. Ik zond u die brief reeds eerder namelijk op 27 januari tezamen met de verslagen van de gesprekken die de heer Dolman heeft gevoerd.
Het bericht maakt melding van wezenlijke onderhandelingen waarbij mijn secretaris-generaal (SG) en ik betrokken zouden zijn, die ik uw Kamer niet heb genoemd. Het betreft dan gesprekken met mr. Docters van Leeuwen op 20 en 21 januari over de omvang van het College van procureurs-generaal.
Ik heb in mijn brief met het chronologisch overzicht van 27 januari evenmin als elders melding gemaakt van onderhandelingen tussen mij of de SG en de voorzitter van het College op 20 of 21 januari, omdat deze niet hebben plaatsgevonden.
Wel heeft op maandag 19 januari in de middag het regulier (twee- à driewekelijks) gesprek plaatsgehad tussen mij, de voorzitter van het College en de SG. Daarin is, onder uitdrukkelijke abstractie van de op dat moment nog niet bekende uitkomsten van het onderzoek van de heer Dolman, gesproken over uitbreiding van het College tot vijf personen en herschikking van portefeuilles waaronder de automatiseringsportefeuille van de heer Steenhuis. Reeds op dat moment deelden de deelnemers aan dat gesprek de opvatting dat tot te treffen maatregelen zouden dienen te behoren, dat de automatiseringsportefeuille niet bij mr. Steenhuis zou blijven berusten en dat deze zijn nevenfuncties bij ABRI Beveiliging b.v. en Bakkenist zou moeten neerleggen. Ik veronderstel, dat dit het overleg is waaraan mr. Docters van Leeuwen refereert in zijn brief van 27 januari waar hij stelt te menen «dat wij [ ...] een begin van overeenstemming hadden bereikt.» Die opmerking is derhalve in zoverre onjuist, dat dit gesprek los stond van de uitkomsten van het lopende onderzoek van de heer Dolman; de kwestie van de eventuele vijfde procureur-generaal was in verband met de belasting van het viertallig College al langer in bespreking en ik had reeds voordien aangegeven tot uitbreiding wel mogelijkheden te zien. Naar mijn oordeel kan mr. Docters van Leeuwen deze bespreking – alleen al gezien het feit dat dit voor het gereed komen van het rapport Dolman plaats had – niet in verband brengen met de situatie die daarna is ontstaan. Op die grond heb ik daarvan aan uw Kamer dan ook geen mededeling gedaan.
Van het bestaan en de inhoud van de brief van mr. Docters van Leeuwen heb ik uw Kamer inderdaad niet, bij voorbeeld tijdens het debat, op de hoogte gesteld. Dat berust niet op mijn behoefte die brief geheim te houden. Ik achtte die brief evenwel niet van belang voor dat debat aangezien deze in hoofdzaak de – op die van het College aansluitende – perceptie van mr. Docters van Leeuwen bevat van de gebeurtenissen van in het bijzonder de 22e januari. Die perceptie neem ik niet voor mijn verantwoording en kan ik u dan ook niet als zodanig voorhouden. Ik meen niet de indruk te kunnen hebben gewekt als zouden mijn perceptie en die van de voorzitter van het College overeenkomen. Over hetgeen in de gesprekken, die op 22 januari zijn gevoerd, door mij en mijn ambtenaren en door het College naar voren is gebracht en mijn waardering daarvan, heb ik u in mijn brieven van 26 en 27 januari ingelicht.
Het bericht in de GPD-bladen vermeldt ook, dat mr. Docters van Leeuwen heeft verzocht de inhoud van de brief van 27 januari bekend te maken. De desbetreffende zin luidt als volgt: « Als immer vertrouw ik erop, dat u het dienstig vindt ook het bovenstaande bij wat er een rol heeft gespeeld, weer te geven.» Ik heb dat op de boven weergegeven gronden niet dienstig geacht. Daar komt bij, dat bedoelde brief van de voorzitter van het College geen andere feiten vermeldt dan die van het College die ik u reeds had gezonden.
In het bericht wordt voorts gesteld, dat NOVA niet op donderdag 22 januari te 14.00 uur met het ministerie heeft gebeld betreffende een dreigend geding. De inhoud van het bericht laat ik voor rekening van de steller en ik houd vast aan het gestelde in mijn brief van 27 januari.
Met betrekking tot de vraag van heer Rabbae of de minister-president zich door mij op het verkeerde been gezet heeft gevoeld, merk ik op, dat dit reeds namens de minister-president is weersproken.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25852-9.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.