nr. 6
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 28 januari 1998
In het verslag van het gesprek van de heer dr. D. Dolman en de heer mr.
D.W. Steenhuis staat vermeld dat de secretaris-generaal van mijn ministerie
maandag, 19 januari om 10.00 uur de voorzitter van het college de volgende
opties voor de heer Steenhuis heeft voorgelegd:
1. zijn functie ter beschikking stellen
2. een berisping ontvangen
3. persverklaring dat hij er beter aan had gedaan zijn functie bij Bakkenist
her te bevestigen.
In de media is hedenochtend gesuggereerd dat het bedoelde gesprek met
zijn medewerker plaats heeft gevonden.
Dat is niet het geval.
Desgevraagd heeft de secretaris-generaal mij het volgende verklaard.
«Vrijdagochtend, 16 januari jl. realiseerde ik mij dat de kwestie
van de nevenfunctie van de heer Steenhuis nog grote gevolgen zou kunnen hebben.
Uit mijn ervaringen bij eerdere vergelijkbare situaties weet ik dat personen
die nauw betrokken zijn bij dit soort zaken en niet bijtijds zelf de nodige
stappen zetten, veelal meer dan evenredig worden geschaad.
Ik wilde dit voorkomen.
Om die reden heb ik vrijdagmiddag de voorzitter van het college opgebeld
en hem mijn overwegingen als bovenstaand voorgelegd. Ik heb hem daarbij duidelijk
aangesproken als collega die er evenals ik, op uit was de schade die was ontstaan
zo snel mogelijk te minimaliseren. Ik heb hem ook gezegd dat dus de minister
van niets wist.
Het gesprek mondde uit in mijn voorstel dat hij Steenhuis met mijn overwegingen
en mijn daarop gebaseerde voorstel, te weten dat Steenhuis zijn functie ter
beschikking zou stellen, zou benaderen.
Wij spraken af dat dit onder ons zou blijven.
De voorzitter van het college zei niet eerder dan in de loop van maandag
te kunnen reageren.
Maandagochtend 10.00 uur deelde de voorzitter mij mede dat er geen sprake
kon zijn van aanvaarding van mijn voorstel.
Hij deed nog een of meer andere voorstellen. Ik heb hem gezegd dat ik over alles wilde nadenken, maar dat voorstellen zijnerzijds namens
Steenhuis moesten gebeuren.
Daarmee was het gesprek beëindigd.
Voor mij was door onder meer het antwoord van de voorzitter op dat moment
duidelijk dat mijn pogingen tot «damage control», reeds vrijdagmiddag
ingezet, niet in vruchtbare aarde bij betrokkenen was en zou vallen.»
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager