nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 18 februari 1998
De nevenfunctie die mr D.W. Steenhuis vervulde bij Bakkenist Management
Consultants B.V. – het bureau dat op mijn verzoek een onafhankelijk
onderzoek heeft verricht naar de bestuurlijke verhoudingen tussen bestuur,
politie en openbaar ministerie te Groningen – heeft mij, zoals bekend,
aanleiding gegeven tot het doen instellen van een onderzoek door dr D. Dolman,
lid van de Raad van State. Deze heeft op 21 januari 1998 mij rapport uitgebracht
over de nevenfunctie en zijn mogelijke betrokkenheid bij het verlenen van
de onderzoeksopdracht aan en de uitvoering van deze opdracht door het desbetreffende
bureau. Dit rapport is op 23 januari 1998 aan u toegezonden.
Op 22 en 23 januari 1998 heb ik aan mr J.E.B. van Julsingha, oud-president
van het Gerechtshof te Arnhem en prof. mr H. Franken, hoogleraar Encyclopedie
van de Rechtswetenschap aan de Rijksuniversiteit te Leiden verzocht na te
gaan hoe het feitelijk handelen en nalaten van de heer Steenhuis, zoals beschreven
in het rapport van dr Dolman zich verhouden tot wat van hem had mogen worden
verwacht op grond van zijn bevoegdheid, verantwoordelijkheid en professionaliteit
als procureur-generaal.
Mr J.E.B. van Julsingha en prof. mr H. Franken hebben hun rapport van
bevindingen aan mij uitgebracht op 2 februari 1998. Dit rapport treft u als
bijlage bij deze brief aan1.
Vervolgens heb ik mij beraden over te treffen maatregelen, van welke aard
dan ook. Na de heer Steenhuis te hebben gehoord heb ik besloten tot de volgende
ordemaatregelen, waartegen de heer Steenhuis zich, naar hij mij meedeelde,
niet zal verzetten.
1. Met ingang van 1 maart 1998 beëindigt de heer Steenhuis zijn feitelijke
werkzaamheden als procureur-generaal te Leeuwarden. Met ingang van dezelfde
datum of zo spoedig mogelijk daarna belast ik een andere procureur-generaal
met de waarneming van dit ambt op dezelfde wijze, waarop in het verleden in
de waarnemingen is voorzien, d.w.z. met toepassing van artikel
6b, eerste lid Wet op de rechterlijke organisatie.
Mr Steenhuis blijft belast met de waarneming van het ambt van procureur-generaal
te Arnhem.
2. De heer Steenhuis legt met ingang van het eerst mogelijke tijdstip
zijn betaalde (commerciële) nevenfuncties – met name die bij Bakkenist
Management Consultants B.V. en bij Abri beveiliging B.V. – neer.
3. Ik verzoek aan de waarnemend voorzitter van het College van procureurs-generaal
zo spoedig mogelijk een andere procureur-generaal te belasten met de portefeuille
automatisering.
Voorts heb ik besloten de heer Steenhuis disciplinair te straffen met
een schriftelijke berisping als bedoeld in artikel 81, eerste lid sub a van
het Algemeen rijksambtenarenreglement. Een dergelijke schriftelijke berisping
is inmiddels aan de heer Steenhuis gezonden.
De heer Steenhuis gaf te kennen op dit moment geen bezwaar daartegen op
grond van artikel 7:1 Algemene Wet bestuursrecht te overwegen.
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager