25 852
Onderzoek nevenfunctie procureur-generaal Steenhuis

nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 13 februari 1998

Tijdens de regeling van werkzaamheden d.d. 10 februari jongstleden vroeg het lid van uw Kamer de heer Van de Camp om een rapportage over de voortgang die de afgelopen veertien dagen is geboekt bij het herstel van vertrouwen tussen het ministerie van Justitie en het openbaar ministerie. Hij vroeg toen ook om een brief over het lekken van informatie.

De heer Rabbae sloot zich bij het verzoek van de heer Van de Camp aan en verwees daarbij naar reeds door hem gestelde vragen.

Ik acht het gewenst een onderscheid te maken tussen de gebeurtenissen die hebben geleid tot het geschade aanzien van Justitie en de inspanningen die zijn gericht op herstel van vertrouwen tussen mijn ministerie en het openbaar ministerie. Alle betrokkenen benadrukken de noodzaak te komen tot goede verhoudingen, zoals ook uw Kamer heeft gedaan.

Het geschade beeld van Justitie raakt allen. Goede verhoudingen zijn, in het belang van het vertrouwen van de burgers in de overheid bij het vervullen van een van haar kerntaken, de rechtshandhaving, dringend nodig. Over de verdere ontwikkelingen naar aanleiding van de gebeurtenissen zal ik u bij afzonderlijke brief berichten. Deze ontwikkelingen moeten echter, juist ten behoeve van de noodzaak te werken aan goede verhoudingen, onderscheiden worden van de inspanningen die gericht zijn op herstel van vertrouwen.

Zoals ik tijdens het debat dat wij op woensdag 28 januari jongstleden voerden aankondigde, ben ik onmiddellijk na afloop van dat debat, dat wil zeggen op donderdag 29 januari, in gesprek gegaan met de hoofdofficieren, de plaatsvervangend PG's en de PG's. Ook is gesproken met bestuur van de NVvR. Ook voor het voltallige personeel van het bestuursdepartement is een bijeenkomst georganiseerd. In deze gesprekken heb ik mijn visie op de gebeurtenissen toegelicht en hebben mijn gesprekspartners dat van hun zijde gedaan. Doel van de gesprekken was om een gemeenschappelijk vertrekpunt te vinden voor de activiteiten die nodig zijn om vertrouwen op alle niveaus te herstellen.

Hoe zeer de gebeurtenissen ook schade hebben toegebracht aan het beeld van Justitie in het algemeen, ze waren, zo werd door mij en door de aanwezige leden van het OM benadrukt, niet terug te voeren tot meningsverschillen over de positie die het OM in ons staatsbestel inneemt, zoals dat is neergelegd in het Wetsvoorstel reorganisatie OM. Tijdens de gesprekken met de leden van het OM maakten de aanwezigen zich zorgen over de reorganisatie en concludeerden dat het van het grootste belang was dat de reorganisatie door zou gaan.

In de gesprekken van donderdag 29 januari constateerde ik dat de gebeurtenissen indruk hadden gemaakt op de gesprekspartners, maar dat er volledige bereidheid bestond mee te werken aan het herstel van vertrouwen.

Het gesprek met het OM werd vervolgens voortgezet tijdens de OM-conferentie van 5 en 6 februari.

Tijdens deze conferentie, die reeds geruime tijd geleden was gepland, is door leden van het OM in onderling beraad uitvoerig stilgestaan bij de stand van zaken en met name bij de toekomst. Ik ben daarbij op 5 februari 's middags aanwezig geweest en op de hoogte gesteld van de resultaten van de bespreking. Wij hebben vervolgens geconstateerd dat het OM net als ik graag bereid is zelf actief bij te dragen aan verbetering van de verhoudingen. Unaniem leeft de opvatting dat het reorganisatieproces doorgang moet en kan vinden. Het belang van goede verhoudingen en de noodzaak daar over en weer in te investeren wordt breed gedragen.

De basis voor herstel van vertrouwen en waar nodig verbetering van de communicatie is hiermee gelegd. De komende maanden zal gewerkt worden aan het verder werken hieraan.

In de reguliere overlegvergadering met het College van PG's van donderdag 12 februari jongstleden is vervolgens tot een aantal trajecten besloten. In de eerste plaats zullen departementsambtenaren en leden van het OM die van oudsher in samenwerkingsverbanden zitten gezamenlijk nagaan welke verbeteringen in de werkrelaties aangebracht kunnen worden.

Gebleken is dat deze werkrelaties (die overigens niet als problematisch werden en worden ervaren) ook gewoon zijn blijven functioneren. Dit geeft aan hoe zeer het besef leeft dat overleg en afstemming tussen OM en departement noodzakelijk zijn bij de totstandkoming van het strafrechtelijke beleid. Daarbij zal opnieuw worden gekeken naar het evenwicht in de beleidsvorming tussen het parket-generaal en de directie strafrechtelijke handhaving en andere beleidssectoren van het departement.

Hierover zal volgende week een gesprek plaatsvinden tussen departement en parket-generaal. Hierbij speelt ook de vraag een rol of de departementale structuur voldoende aansluiting vindt bij die van OM en politie.

Zoals ik tijdens het Algemeen Overleg met de Vaste Commissie voor Justitie over de vierde voortgangsrapportage reorganisatie OM op 4 februari jl. heb gemeld, zal een analyse worden verricht van de verhouding minister – OM. Het gaat daarbij om een onderzoek naar structurele aspecten die van directe invloed zijn geweest op het verloop van de gebeurtenissen en naar eventuele achterliggende factoren, gericht op beantwoording van de vraag welke lessen voor de toekomst geleerd kunnen worden ten aanzien van zaken als communicatie, besluitvorming en overlegstructuur. Het onderzoek zal worden verricht door externe onderzoekers, de opdrachtgever zal het WODC zijn. Het zal in twee fasen worden gesplitst.

Een inventariserend vooronderzoek zal aangeven ten aanzien van welke aspecten een verdieping gewenst is. Natuurlijk zullen zowel het OM als het departement actief participeren.

De resultaten van bovenstaande activiteiten zullen besproken worden tijdens de OM-conferentie van juni aanstaande.

Ik heb op basis van het bovenstaande vertrouwen in het proces dat gericht is op verbetering van de relaties tussen ministerie en OM. De bereidheid daaraan gezamenlijk te werken wordt breed onderschreven en biedt naar mijn oordeel een goede basis voor de verdere stappen.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven