25 851
Goedkeuring en uitvoering van het op 9 september 1996 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart (Trb. 1996, 293)

nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING

Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:

1. Artikel II, onderdeel B, wordt gewijzigd als volgt:

A. In de opschriften boven de afdelingen wordt telkens «AFDELING» vervangen door: PARAGRAAF.

B. Het tweede lid van artikel 23b komt te luiden:

2. In afwijking van het eerste lid is dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 23e, niet van toepassing met betrekking tot schepen die zijn toegelaten voor de zee- of kustvaart en overwegend daartoe bestemd zijn.

C. In artikel 23i, tweede lid, onderdeel a, wordt «olie- en vethoudend scheepsbedrijfsafval» vervangen door: olie- en vethoudende scheepsafvalstoffen.

D. Artikel 23j wordt gewijzigd als volgt:

a. In de aanhef van het eerste lid wordt «het nationaal instituut» vervangen door: de ingevolge artikel 23i aangewezen rechtspersoon.

b. Het vierde lid vervalt.

E. Na artikel 23j wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 5. Uitvoering van het verdrag

Artikel 23k

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de in dit hoofdstuk geregelde onderwerpen, voor zover dat nodig is voor een goede uitvoering van het verdrag, daaronder begrepen de uitvoering van een besluit van de Conferentie der Verdragsluitende Partijen.

2. Artikel III wordt gewijzigd als volgt:

In artikel 10.35a, tweede lid, wordt «afvalstoffen als bedoeld in het eerste lid» vervangen door: bij algemene maatregel van bestuur aangewezen afvalstoffen afkomstig van schepen.

3. Artikel VII komt te luiden als volgt:

Artikel VII

Het tarief van de in artikel 23c van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren bedoelde verwijderingsbijdrage is in het eerste kalenderjaar na inwerkingtreding van deze wet de tegenwaarde in guldens van 0,0075 ECU per liter gasolie, voor zover voor dat kalenderjaar niet een andersluidend besluit als bedoeld in artikel 23d, tweede lid, van die wet is tot stand gekomen.

4. Aan artikel VIII wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Bij koninklijk besluit kan een ander tijdstip worden vastgesteld, waarop artikel II voor wat betreft hoofdstuk IVA, paragraaf 4, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren in werking treedt.

TOELICHTING

Deze nota van wijziging wordt mede namens de Ministers van Buitenlandse Zaken, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Justitie ingediend.

1. Wijzigingen in artikel II

A. Deze technische verbetering strekt tot voldoening aan aanwijzing nr. 97 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

B. Bij de voorbereiding van het Scheepsafvalstoffenbesluit WVO-Wm-BW (SB) is gebleken dat het wenselijk is bij de vormgeving van de uitzondering voor zeeschepen in het kader van hoofdstuk IVA van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (WVO) nauwer aan te sluiten bij de bewoordingen van de desbetreffende uitzondering van het verdrag. Voor de bijdrageplicht is namelijk mede van belang of een schip in het gebruik in overwegende mate is bestemd voor de zee- of kustvaart. In de eerder voorgestelde tekst van artikel 23b, tweede lid, van de WVO was aansluiting gezocht bij de definitie van zeeschepen uit de Scheepvaartverkeerswet. Deze wet dient echter andere belangen en kent ook in de praktijk uiteenlopende regimes van voorschriften voor zeeschepen, al naar gelang de binnenwateren waarop wordt gevaren.

Mede in verband met de noodzaak van beoordeling van de gebruiksbestemming van zeewaardige schepen wordt een zodanige opzet van het SB beoogd ten aanzien van de periodieke rapportages van leveranciers in het kader van artikel 23e WVO betreffende de leveringen van gasolie aan schepen dat die leveranciers daarbij gegevens ten aanzien van leveringen ten behoeve van zeeschepen meenemen. De verificatie ten aanzien van de vraag of eventueel in een geval van betrekken van gasolie ten behoeve van een schip al dan niet terecht overlegging van zegels achterwege is gelaten, naar gelang het al dan niet een zeeschip betreft, wordt dan van overheidswege verricht, aan de hand van de door de leverancier gerapporteerde gegevens. Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat is daartoe beter toegerust dan een afzonderlijke leverancier van gasolie en kan waar nodig aansluitend naheffingen opleggen. De bedoelde opzet beperkt ook de uitvoeringslasten voor de leveranciers.

C. Deze terminologische verbetering houdt verband met de omstandigheid dat de definitie van olie- en vethoudend scheepsbedrijfsafval in artikel 1, onderdeel c, van het verdrag naar de terminologie van de Wm gevaarlijke afvalstoffen en geen bedrijfsafvalstoffen betreft.

D. Onderdeel a. De verbetering van het voorgestelde artikel 23j, eerste lid, aanhef, WVO houdt verband met de omstandigheid dat het nationaal instituut een publiekrechtelijke instelling is, aan welke in de wet geen rechtspersoonlijkheid is toegekend. Het NI als zodanig kan dus niet de ontvanger van een subsidie zijn. De subsidie wordt daarentegen verstrekt aan de rechtspersoon die de functie van NI vervult op grond van de aanwijzing krachtens artikel 23i.

Onderdeel b. Het vierde lid van artikel 23j WVO kan bij nader inzien vervallen, omdat de in het derde lid van toepassing verklaarde afdeling 4.2.8 van de Awb al het nodige regelt over de subsidieverstrekking.

E. Bij de voorbereiding van het SB is gebleken dat een algemene delegatiegrondslag om regels te kunnen stellen voor een goede uitvoering van het verdrag gewenst is. Deze wenselijkheid doet zich met name voor in verband met de in artikel 14, derde lid, onderdelen c en d, van het verdrag neergelegde bevoegdheden van de Conferentie van Verdragsluitende Partijen tot het nemen van bindende besluiten ten aanzien van de financiering van de inzameling en verdere verwijdering van olie- en vethoudend scheepsbedrijfsafval.

2. Wijziging artikel III

Gebleken is dat de meldingsplicht van artikel 10.31 Wm door provincies reeds ingevolge artikel 10.35, derde lid, is opgeheven. Toepassing van het beoogde artikel 10.35a, eerste lid, zal daarom wellicht niet aan de orde behoeven te komen. Bij de uitvoering van het verdrag is het echter wel nodig toepassing te geven aan artikel 10.35a, tweede lid. Met het oog daarop wordt thans voorzien in afzonderlijke toepassing van die bepaling, onafhankelijk van toepassing van het eerste lid.

3. Wijziging artikel VII

Wellicht zal de Conferentie der Verdragsluitende Partijen om praktische redenen het in het verdrag opgenomen tarief van de verwijderingsbijdrage voor het eerste jaar waarin het verdrag in werking zal zijn, uitwerken in een staffeling waarmee dat tarief en de daarbij behorende zegel-coupures zo goed mogelijk sporen met de gangbare hoeveelheden gebunkerde gasolie. Door de aanpassing van artikel VII wordt ruimte geschapen voor uitvoering van een zodanig besluit.

4. Wijziging artikel VIII

Bij overleg tussen vertegenwoordigers van de Verdragsluitende Staten is onderkend dat het met betrekking tot de inwerkingtreding van het verdrag wenselijk is dat primair de organisatorische «verdragsmachinerie» in werking komt, met name de bepalingen betreffende het Internationaal Verevenings- en Coördinatieorgaan en de Conferentie der Verdragsluitende Partijen, ten einde de nodige voorstellen te doen en besluiten vast te stellen met betrekking tot de verplichte verwijderingsbijdrage van deel A. Te denken valt onder andere aan de vaststelling van het huishoudelijk reglement van het IVC, waarin ingevolge artikel 10, derde lid, van het verdrag nadere details over de internationale financiële verevening worden vastgelegd, alsmede besluiten over de verlaging van verwijderingsbijdrage in verband met door belanghebbenden te treffen technische maatregelen ter voorkoming van het ontstaan van afval. Vervolgens zouden dan de overige verdragsbepalingen in werking moeten treden, op een bij besluit van genoemde conferentie vastgesteld tijdstip. Een en ander brengt met zich mee dat de bepalingen van het wetsvoorstel ten aanzien van het nationaal instituut op een eerder tijdstip in werking moeten kunnen treden dan de overige bepalingen.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Naar boven