25 840
Bestuurlijke verhoudingen regiopolitie Groningen

nr. 9
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VAN BINNENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 6 februari 1998

Hierbij informeren wij u over de ontwikkelingen met betrekking tot de bestuurlijke verhoudingen bij de regiopolitie Groningen sedert 14 januari jl. Deze brief is een vervolg op onze brief van 14 januari jl., kenmerk EA98/U160, waarmee wij u reeds hebben geïnformeerd over de stand van zaken toen, alsmede over de daaraan voorafgaande gebeurtenissen.

Tijdens het debat met uw Kamer op 15 januari jl. hebben wij toegezegd er naar te streven onze beoordeling van de situatie omstreeks 1 februari gereed te hebben en uw Kamer hierover te informeren. Hierbij geven wij tevens gevolg aan deze toezegging. Bij brief van 30 januari jl. hebben wij aangegeven de uitkomsten van het onderzoek van de rijksrecherche daarbij nog te willen betrekken en u uiterlijk 9 februari te zullen informeren. Inmiddels heeft de minister van Justitie besloten in een afzonderlijke maar u tegelijkertijd aan te bieden brief op het rijksrechercheonderzoek in te gaan.

In de voorliggende brief wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan de gebeurtenissen naar aanleiding van de ongeregeldheden in de Oosterparkwijk en de openbaarmaking van het rapport van Bakkenist Management Consultants, het plan van aanpak en ons oordeel over de situatie. Tenslotte gaan wij nog in op enkele andere onderwerpen.

1. Gebeurtenissen naar aanleiding van de ongeregeldheden in de Oosterparkwijk en de openbaarmaking van het rapport Bakkenist

De gebeurtenissen in de Oosterparkwijk te Groningen en de daaruit voortvloeiende ontwikkelingen alsmede het uitlekken en daarna openbaar maken van het rapport Bakkenist zijn op zichzelf staande onderwerpen. Bij de politiek-bestuurlijke discussie over de ongeregeldheden in de Oosterparkwijk staat de lokale gezagsuitoefening centraal. Het rapport Bakkenist heeft primair betrekking op de bestuurlijke verhoudingen binnen de beheersdriehoek en de samenwerking tussen de regiopolitie, het Openbaar Ministerie en de rijksrecherche. In de discussie die is ontstaan na openbaarmaking van het rapport Bakkenist heeft echter een zekere vermenging plaatsgevonden.

Onderstaand een chronologisch overzicht van de feitelijke gebeurtenissen sinds het verschijnen van onze brief van 14 januari jl.

Op 14 januari wijst de minister van Justitie procureur-generaal Blok aan als waarnemer van de procureur-generaal Steenhuis in zaken die betrekking hebben op of een relatie hebben tot het rapport Bakkenist. Aanleiding hiervoor is het bekend worden van de nevenfunctie van de heer Steenhuis bij bureau Bakkenist.

Op 14 januari zendt de korpsbeheerder een brief aan de minister van Binnenlandse Zaken (zie bijlage 1) naar aanleiding van diens brief van 7 januari. In de brief maakt hij een aantal opmerkingen met betrekking tot het rapport Bakkenist, informeert hij de minister over de maatregelen die op de kortst mogelijke termijn zijn, c.q. dienen te worden getroffen en deelt hij mee kennis te hebben genomen van de mededeling van de minister dat de voorgenomen toekenning van de artikel 4-status en de daaraan te verbinden maatregelen, in overleg met het ministerie, kunnen worden aangepast aan de voor te stellen maatregelen ter verbetering van de situatie zoals beschreven in het rapport Bakkenist.

Op 16 januari biedt de waarnemend korpschef de burgemeester van Groningen de tweede rapportage aan inzake de ongeregeldheden in de Oosterparkwijk (zie bijlage 2).

Op 16 januari verzoekt de minister van Binnenlandse Zaken de commissaris van de Koningin in de provincie Groningen het plan van aanpak te voorzien van zijn oordeel, opdat de ministers dit kunnen betrekken bij hun standpuntbepaling (zie bijlage 3).

Op 18 januari verschijnt de rapportage van jhr. drs. P.A.C. Beelaerts van Blokland. Het college van burgemeester en wethouders had hem verzocht de uit te brengen nadere rapportage inzake de ongeregeldheden bestuurlijk te toetsen op volledigheid en kwaliteit en te voorzien van zijn eigen bevindingen. Het rapport gaat als bijlage 4 bij deze brief. Hiermee geven wij tevens gevolg aan het verzoek van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken (uw kenmerk: BiZa 5/98) om het rapport aan uw Kamer toe te zenden.

Op 20 januari wordt de heer J.L. Brand, voormalig korpschef van de regiopolitie Haaglanden, met ingang van 19 januari benoemd tot korpschef van de regiopolitie Groningen.

Op 21 januari vergadert de raadscommissie Veiligheid, Externe Betrekkingen en Bestuurlijke Zaken (VEB). De commissie had besloten het onderwerp opnieuw te agenderen omdat tijdens de vergadering van deze commissie op 5 januari bleek dat er behoefte bestond aan nadere informatie.

Op 23 januari biedt de minister van Justitie het rapport Dolman aan aan Uw Kamer. In opdracht van de minister van Justitie heeft de heer Dolman de volgende vragen onderzocht:

1a Hoe is de opdracht aan bureau Bakkenist tot stand gekomen?

b Is in het proces van opdrachtverlening op enig moment de nevenfunctie van de heer Steenhuis aan de orde geweest?

2 Heeft de heer Steenhuis vanwege zijn relatie met het bureau Bakkenist invloed uitgeoefend op de inhoud van het rapport van dat bureau?

Op 26 januari stelt het regionaal college het plan van aanpak vast (zie bijlage 5). Vervolgens biedt de korpsbeheerder het plan van aanpak aan aan de commissaris van de Koningin en de procureur-generaal, die het nog dezelfde dag aan ons zenden. Daarbij berichten ze ons over hun betrokkenheid daarbij, inclusief hun oordeel over de voorgestelde maatregelen (zie bijlage 6).

Op 28 januari vindt het Kamerdebat over het rapport Dolman plaats.

Op 28 januari verwerft de burgemeester tijdens de raadsvergadering in eerste termijn de steun van de raadsfracties van PvdA, D66 en CDA. De niet in het college vertegenwoordigde partijen geven te kennen niet langer vertrouwen te hebben in de burgemeester. De fractie van Groen Links diende daartoe een motie in. Na een korte schorsing voor collegeberaad geeft de burgemeester een korte verklaring. Aan het eind daarvan concludeert hij: «Alles overziende, concludeer ik dat uw raad verdeeld is over de vertrouwensvraag en dat in een kwestie waar het niet gaat om een zakelijk verschil van inzicht maar om het gezag en vertrouwen van de overheid. Dat is ook de reden waarom ik vooraf gezegd heb dat een enkelvoudige meerderheid in deze niet voldoende is. Het vertrouwen moet breder zijn dan dit van de collegeondersteunende fracties. Het feit dat u verdeeld bent / dat de steun beperkt blijft tot de collegeschragende fracties levert mijns inziens een politiek-bestuurlijke situatie op, die mijn functioneren bemoeilijkt. Ik stel mijn functie derhalve ter beschikking en zal dit aan de commissaris van de Koningin meedelen.»

De motie wordt niet meer in stemming gebracht. Telefonisch informeert de commissaris van de Koningin de minister van Binnenlandse Zaken over de uitkomst van deze vergadering.

Op 29 januari ontvangt de commissaris van de Koningin de fractie-voorzitters in de gemeenteraad – alleen de fractievoorzitter van de SP ontbrak – voor een gesprek over de ontstane situatie. Evenals de commissaris van de Koningin zijn zij de opvatting toegedaan dat er sprake is van een verstoorde relatie met de raad. Op grond hiervan concludeert de commissaris van de Koningin dat bemiddeling van zijn kant niet opportuun is.

Op 29 januari verzoekt de heer Ouwerkerk schriftelijk H.M. de Koningin hem ontslag te verlenen als burgemeester van Groningen. Bij brief van 30 januari geleidt de commissaris van de Koningin de ontslagaanvraag door aan de minister van Binnenlandse Zaken. De commissaris van de Koningin stelt voor het gevraagde ontslag te verlenen op basis van artikel 46, tweede lid van het Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994 en licht dit nader toe.

Op 30 januari maakt de commissaris van de Koningin het voornemen bekend de heer J.C.J. Lammers, voormalig commissaris van de Koningin in Flevoland, met ingang van 16 februari a.s. te benoemen tot waarnemend burgemeester van Groningen.

Op 30 januari verzoekt de heer Daverschot het College van procureurs-generaal om een andere passende functie binnen het Openbaar Ministerie. Het College heeft dit verzoek aan de minister van Justitie meegedeeld.

Op 3 februari wordt de heer Ouwerkerk bij koninklijk besluit met ingang van 16 februari 1998 eervol ontslag verleend op zijn verzoek, met dank voor de als burgemeester bewezen diensten. De minister van Binnenlandse Zaken kent, conform artikel 46, lid 2 van het Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994, de heer Ouwerkerk met ingang van 16 februari a.s. wachtgeld toe ten laste van de gemeente. (Artikel 46, lid 2: burgemeester heeft ten laste van de gemeente recht op wachtgeld bij eervol ontslag of niet-herbenoeming op eigen aanvraag (..) indien naar het oordeel van de minister de reden voor de aanvraag tot ontslag (..) dan wel de reden van het ontslag is gelegen in een verstoorde verhouding tussen de burgemeester en de gemeenteraad. De minister wint ter voorbereiding van zijn oordeel het advies van de commissaris in en hij stelt vervolgens de burgemeester in kennis van zijn voornemen omtrent het oordeel). Het besluit wordt door tussenkomst van de commissaris van de Koningin aan het gemeentebestuur verzonden en de minister van Binnenlandse Zaken verzoekt de commissaris van de Koningin de afdoening ervan te bevorderen.

2. Plan van aanpak

Zoals bekend zijn de uitkomsten van het onderzoek van Bakkenist inzake de bestuurlijke verhoudingen in de beheersdriehoek regiopolitie Groningen voor ons aanleiding geweest de regio te verzoeken om een plan van aanpak op te stellen. Doel van het gevraagde plan van aanpak is verbetering van de verhoudingen in de driehoek in de regio, de verhouding tussen de politie en het Openbaar Ministerie aldaar en de organisatie van de politie.

Op 7 januari heeft de minister van Binnenlandse Zaken de korpsbeheerder het rapport Bakkenist aangeboden en hem meegedeeld de ontstane situatie in het Groningse korps als ernstig te kwalificeren. De korpsbeheerder wordt verzocht de minister voor 24 januari te informeren over de maatregelen die hij voornemens is te nemen ten einde verbetering in de situatie te brengen.

De minister van Justitie biedt dezelfde dag het rapport aan aan het College van procureurs-generaal. Met het oog op de standpuntbepaling van de minister wordt het College verzocht de minister op korte termijn van advies te dienen. Naar aanleiding van de brief van de minister van Binnenlandse Zaken aan de korpsbeheerder verzoekt de minister van Justitie het College tevens er op toe te zien dat vanuit het Openbaar Ministerie daadwerkelijk wordt bijgedragen aan het plan van aanpak tot verbetering van de verhoudingen in de driehoek in de regio en van de verhouding tussen politie en Openbaar Ministerie aldaar. Voorts wordt het College verzocht om zijn oordeel te geven over het plan van aanpak. Bij brief van 13 januari geeft het College zijn advies over het rapport Bakkenist (bijlage 7).

Het plan wordt vervolgens opgesteld onder verantwoordelijkheid van de korpsbeheerder en de hoofdofficier van justitie. Bij het opstellen is ook de nieuwe korpschef betrokken geweest. Het plan is tot stand gekomen in samenspraak met de commissaris van de Koningin en de procureur-generaal. De procureur-generaal heeft hierbij namens het College gehandeld.

Op 26 januari heeft het regionaal college het plan vastgesteld, waarna de korpsbeheerder het heeft aangeboden aan de commissaris van de Koningin en de procureur-generaal.

3. Onze beoordeling van de situatie

Tijdens het debat met uw Kamer op 15 januari hebben wij toegezegd er naar te streven ons oordeel over de situatie in Groningen omstreeks 1 februari gereed te hebben. Daarbij hebben wij aangegeven de volgende punten bij onze afweging te zullen betrekken:

1. de inmiddels getroffen en de in het plan van aanpak nog voorziene maatregelen ter verbetering van de situatie in de regio en onze verwachting omtrent het probleemoplossend vermogen van de verantwoordelijke functionarissen;

2. welke fouten zijn gemaakt en welke tekortkomingen hebben de betrokken functionarissen in het persoonlijk functioneren laten zien;

3. hebben en houden regionaal college, politiekorps, commissaris van de Koningin en procureur-generaal vertrouwen in de korpsbeheerder en de hoofdofficier van justitie.

Onderstaand volgt onze beoordeling, gevolgd door onze conclusie.

Ad 1 In het plan van aanpak voorgestelde maatregelen

Het plan van aanpak richt zich in de eerste plaats op het functioneren van de regionale beheersdriehoek, maar bevat daarnaast voorstellen ter verbetering van onder meer de overleg- en besluitvormingsstructuur, de in- en externe communicatie, de paraatheid van het korps, de ontwikkeling van de organisatie van de regiopolitie, de relatie Openbaar Ministerie/politie, de relatie tussen burger en politie en de financiële situatie van het korps.

Herstel van de bestuurlijke en operationele verhoudingen Een heldere vormgeving van de bestuurlijke constellatie van regionaal college, beheersdriehoek en de gezagsdriehoeken gericht op een effectieve en evenwichtige overleg- en besluitvormingsstructuur is randvoorwaarde voor het goed functioneren van een politiekorps, evenals een goed functionerende en onderling afgestemde interne en externe communicatie. Wij onderschrijven de opvatting van het regionaal college dat de overleg- en besluitvormingsstructuur moet worden verhelderd en aangescherpt. Hierin zal door alle betrokkenen moeten worden geïnvesteerd. Overigens is de complexe verhouding tussen bestuur, justitie en politie onderdeel van de evaluatie van de Politiewet 1993. Naar ons oordeel dient de verantwoordelijkheidsverdeling in de Politiewet te worden aangescherpt.

De in het plan van aanpak voorgestelde versterking van de korpsleiding, niet beperkt tot de positie van de korpschef, en de herdefiniëring van de positie van de korpschef, zowel ten opzichte van de korpsbeheerder en de beheersdriehoek, als in relatie tot het lijnmanagement en de medezeggenschapsorganen achten wij een belangrijke voorwaarde voor verbetering van de situatie.

Praktische verbeteringsmaatregelen

Stroomlijning van het overleg tussen gezag en beheer en structurering van de ambtelijke ondersteuning zodat de inbreng van bestuur, Openbaar Ministerie en politie ook in de voorbereidingsfase wordt verbeterd, achten wij een goede zaak.

De vormgeving van een gezamenlijk voorlichtingsbeleid van politie en Openbaar Ministerie zal op korte termijn aan de orde worden gesteld. Wij zijn van mening dat Openbaar Ministerie en politie naar buiten toe met één stem dienen te spreken. Persberichten die elkaar tegenspreken zijn vanzelfsprekend geen bewijs van een constructieve samenwerking, net zo min als publiek geëtaleerde meningsverschillen dat zijn. Ook de training in professioneel samenwerken voor zaaksofficieren, parketleiding en politieleiding vatten wij onder dit hoofdstuk. Dat hiertoe reeds initiatieven zijn genomen achten wij een goede zaak.

Ontwikkeling regiopolitie Groningen

De afgelopen periode is in het korps een nieuwe visie op de herinrichting van de primaire processen en centralisatie van beheer ontwikkeld. Momenteel worden betrokkenen hierover geconsulteerd door de korpschef en de projectleider, tevens plaatsvervangend korpschef. Naar verwachting zal hierover in april a.s. besluitvorming plaatsvinden in het regionaal college. Onderwerpen die in het kader van de herinrichting van het korps terecht aan de orde komen zijn de relatie tussen politie en burger, een heroriëntatie op coördinerende en leidinggevende functies, verbetering van de kwaliteit van de recherche, het instellen van informatieknooppunten op districtelijk en regionaal niveau, het verminderen van de spanning tussen roosterdruk van bereikbaarheid/ beschikbaarheid (m.n. in de plattelandsgemeenten) en de werkdruk (m.n. de stad Groningen) alsmede de geografische structuur en schaal van het korps.

Financiële problematiek

De regio staat sinds 1997 onder preventief toezicht wegens tekorten op de begroting. Dat betekent dat de regionale begroting de goedkeuring behoeft van de minister van Binnenlandse Zaken. Voor de periode 1997–2001 wordt bij ongewijzigd beleid, ofwel handhaving van de huidige feitelijke sterkte van 1355 FTE's, vooralsnog een cumulatief tekort geraamd van circa f 25 miljoen.

De oorzaak van de tekorten is met name gelegen in de ongunstige leeftijdsopbouw van het korps. De gemiddelde leeftijd van de medewerkers is hoog, waardoor zij relatief hoog in hun salarisschalen zitten. Door de vergrijzing, het geringe natuurlijk verloop en de nulgroei van de regio in het BVS Politie 1996 zijn er onvoldoende instroommogelijkheden voor jong en relatief goedkoop personeel. Andere korpsen met een vergelijkbare problematiek zijn Zeeland en IJsselland, die inmiddels een saneringstraject hebben ingezet onder vigeur van artikel 4 van het Besluit financiën regionale politiekorpsen.

Op grond van de tekorten is de begroting 1997 destijds afgekeurd en momenteel wordt met de regio overleg gevoerd over de mogelijke goedkeuring van de begroting 1998. Vooralsnog is de regio toestemming verleend ten laste van de begroting 1998 uitgaven te doen tot het geraamde uitgavenniveau, verminderd met het voor dit jaar geraamde tekort van f 9 miljoen. De begroting kan worden goedgekeurd nadat een door het regionaal college geaccordeerd plan van aanpak is voorgelegd, gericht op het financieel gezond maken van het korps.

In het kader van de artikel 4-aanvraag is de regio verzocht het eerder bedoelde saneringsplan in te dienen. Ten behoeve van de voorbereiding van dat plan is de regio in augustus 1997 een voorschot verstrekt van f 1 miljoen. In november 1997 heeft de regio desgevraagd uitstel gekregen tot eind februari 1998 voor de indiening van het saneringsplan, ten einde een zorgvuldige besluitvorming over de sanering van de financiële problematiek te bewerkstelligen en in de regio voldoende draagvlak voor de plannen te creëren.

Bij brief van 7 januari jl. heeft de minister van Binnenlandse Zaken de korpsbeheerder reeds laten weten dat de voorgenomen toekenning van de artikel 4-status en de daaraan te verbinden maatregelen, in overleg met het ministerie, kunnen worden aangepast aan de door de regio voor te stellen maatregelen ter verbetering van de situatie zoals beschreven in het rapport Bakkenist.

Paraatheid van het korps en de inzet van mobiele eenheden

Wij onderschrijven hetgeen in het plan van aanpak is vermeld omtrent het op korte termijn aanscherpen van de paraatheid van het korps en de inzet van de mobiele eenheid. Ook de toenmalige korpschef had in zijn rapportage van 5 januari aan de korpsbeheerder op dit punt reeds maatregelen aangekondigd. In dit verband verwijzen wij overigens naar de brief van de minister van Binnenlandse Zaken van 25 september jl. aan de korpsbeheerder. Hierin wordt naar aanleiding van het ME-beleidsplan 1997 van de regio opgemerkt dat maatregelen getroffen dienen te worden, die ertoe leiden dat wordt voldaan aan de paraatheidseis ex artikel 11 van de Regeling mobiele eenheid. Bij brief van 20 december 1996 had de minister van Binnenlandse Zaken de korpsbeheerder reeds laten weten dat het voornemen van de regio om één van de twee pelotons ME op te heffen in strijd was met de ter zake geldende regelgeving.

Momenteel voert de Inspectie Politie in opdracht van ons onderzoek uit naar de paraatheid van de politie en het vermogen van korpsen snel en adequaat op openbare ordeverstoringen te reageren. Aan de hand van de uitkomsten hiervan zullen wij bezien wat ons te doen staat.

Positie parket Groningen

Naar onze mening dient het Groningse parket zijn bestuurlijke en maatschappelijke oriëntatie te verbeteren. Het College van procureurs-generaal gaf dit in zijn reactie ook reeds aan. Deze oriëntatie is overigens een doelstelling die niet alleen voor Groningen geldt maar voor alle parketten. Het is duidelijk dat het parket Groningen zich in de afgelopen periode zeer sterk heeft beziggehouden met de verbetering van de effectiviteit en efficiency van de eigen organisatie. Dit is ook gelukt getuige de diverse projecten (bijvoorbeeld PAUWER) op dit terrein. Dit heeft echter ook een keerzijde. Het heeft in ieder geval mede tot gevolg gehad dat het parket minder acht heeft geslagen op zijn andere taak (externe oriëntatie) en meer specifiek op zijn relatie met bestuurlijke en maatschappelijke partners en op zijn rol in dit krachtenveld. De beide – voor alle parketten geldende – doelstellingen (verbeteren effectiviteit en externe oriëntatie) horen hand in hand te gaan.

Naar ons oordeel dient het parket de komende tijd zijn externe oriëntatie aanzienlijk te verbeteren door te investeren in het naar buiten treden en zich meer open op te stellen voor visies en denkbeelden van anderen. Het betreft dan zowel de communicatie tussen de hoofdofficier en de overige driehoekspartners, de open communicatie tussen zaaksofficier en (operationeel) leidinggevend niveau bij de politie als de communicatie binnen het Openbaar Ministerie en de lokale gezagsdriehoeken. Een herkenbare inbreng in de lokale gezagsdriehoeken is daarvan een einddoel. De externe communicatie dient uiteraard gepaard te gaan met een adequate interne terugkoppeling binnen het parket.

Rijksrecherche

Uit het rapport Bakkenist is op te maken dat niet is gebleken van strubbelingen tussen de rijksrecherche en de overige partners. Dit is positief. Wel doet Bakkenist een aantal aanbevelingen voor de inrichting en organisatie van rijksrecherche-onderzoeken. Deze aanbevelingen zijn deels al verwerkt in het Beleidsplan 1998–2002 van de rijksrecherche. Voorzover dat nog niet is gedaan zullen de aanbevelingen in overleg met het College en rijksrecherche worden bezien. In de aan uw Kamer toegezegde (behandeling Justitiebegroting 1998) notitie over de rijksrecherche zal daar waar nodig nader op worden ingegaan.

Ad 2. Gemaakte fouten en tekortkomingen van functionarissen in hun persoonlijk functioneren

In het rapport van de waarnemend korpschef van politie aan de burgemeester van Groningen wordt onder meer aandacht besteed aan de vraag welke fouten zijn gemaakt en welke tekortkomingen de functionarissen in het persoonlijk functioneren hebben laten zien. Dit rapport is, voorzien van een toetsing op volledigheid en kwaliteit en bevindingen over het incident, aangeboden aan de gemeenteraad van Groningen. Op 21 januari heeft de raadscommissie Veiligheid, Externe Betrekkingen en Bestuurlijke Zaken deze rapportage besproken. Op 28 januari heeft de gemeenteraad hierover zijn definitieve oordeel gegeven. Naar ons oordeel geven beide stukken met de rapportage van de korpschef van 5 januari een duidelijk beeld van hetgeen er in de nacht van 30 op 31 december feitelijk is voorgevallen, inclusief het functioneren van de gezagsdragers.

Ad 3. Vertrouwen regionaal college, commissaris van de Koningin en procureur-generaal.

Tijdens de bijeenkomst op 26 januari heeft het regionaal college het plan van aanpak vastgesteld en het vertrouwen in de beheersdriehoek uitgesproken om, in samenwerking met het korps en het college, de voorgestelde maatregelen tot uitvoering te brengen.

Gegeven de wijze waarop het plan van aanpak in samenspraak met hen tot stand is gekomen en gegeven de daarvoor (beperkte) beschikbare tijd komen de commissaris van de Koningin en de procureur-generaal, de laatstgenoemde namens het College, tot de conclusie dat met dit plan een aanzienlijke inspanning wordt geleverd om het verbeterproces, dat op onderdelen al is gestart, gestalte te geven. Zij delen mee met instemming kennis te hebben genomen hetgeen in het plan van aanpak, in de paragraaf over de financiële problematiek, de noodzaak tot efficiencyverbetering en structuuraanpassingen, wordt opgemerkt over de uitgangspunten en randvoorwaarden voor de verdere ontwikkeling van de organisatie van het korps, leidend tot een aanpassing van de hoofdstructuur. In dit verband wijzen zij erop dat zij reeds eerder die maand de minister van Binnenlandse Zaken nadrukkelijk in overweging hebben gegeven de huidige sterkte van het korps als ondergrens te hanteren. Voorts merken de commissaris van de Koningin en de procureur-generaal op dat men kennis heeft genomen van de discussie over de waarde van het rapport Bakkenist. Zij geven aan dat de beschrijving van de bestuurlijke verhoudingen in de beheersdriehoek voor hen goed herkenbaar is. De uitkomsten van het onderzoek Dolman doen aan die beschrijving naar hun oordeel geen afbreuk. Naar hun mening zou de beheersdriehoek in de toenmalige samenstelling (de heren Ouwerkerk, Daverschot en Brand) in staat zijn geweest de gerezen problemen het hoofd te bieden. De commissaris van de Koningin en de procureur-generaal hebben daarbij aangegeven uiteraard de realisering van het geheel van verbeteringsmaatregelen te zullen blijven volgen, door het vragen van rapportages en de bespreking daarvan in regelmatige bijeenkomsten met de beheersdriehoek. Zij hebben daarbij laten weten ons van de voortgang van het proces op de hoogte te zullen houden.

Conclusies

Regiopolitie Groningen

Wij onderschrijven de opvatting van de commissaris van de Koningin en de procureur-generaal (namens het College) dat de uitkomsten van het onderzoek Dolman geen afbreuk doen aan de beschrijving in het rapport Bakkenist van de bestuurlijke verhoudingen in de Groningse beheersdriehoek. Met het vertrek van de korpsbeheerder, de korpschef en het binnenkort te verwachten vertrek van de hoofdofficier van justitie en het aantreden van een nieuwe korpsbeheerder, korpschef en hoofdofficier en gelet op de thans in de regio reeds getroffen en nog voorziene maatregelen achten wij de basisvoorwaarden aanwezig voor het proces van herstel en verbetering, resulterend in een goed functionerende beheersdriehoek, een goed bestuurbaar politiekorps en herstel van vertrouwen in de politie bij de bevolking. Het plan van aanpak getuigt ons inziens van voldoende bestuurlijke daadkracht en betrokkenheid van het bevoegd gezag in de regio. Het is van groot belang dat de implementatie van het plan van aanpak spoedig en daadkrachtig ter hand wordt genomen opdat (de uitvoering van) het plan ook echt gaat leven. Voorts achten wij het van belang dat de ontwikkelingen met betrekking tot de implementatie van het plan van aanpak aandachtig worden gevolgd. Onverminderd de personele wisselingen stellen de commissaris van de Koningin en de procureur-generaal zich voor de ontwikkelingen in de regio nauwlettend te blijven volgen en ons periodiek daarover te informeren. Wij zullen met hen nadere afspraken maken over de uitvoering hiervan.

Gemeente Groningen

De burgemeester van Groningen heeft, zoals reeds vermeld, inmiddels verantwoording afgelegd aan de gemeenteraad over zijn optreden als het bevoegd gezag voor de handhaving van de openbare orde. De raad heeft op 28 januari jl. zijn eindoordeel gegeven, hetgeen voor de burgemeester aanleiding vormde om zijn functie ter beschikking te stellen. Het besluit van de heer Ouwerkerk kwalificeren wij als moedig en consequent.

Zoals reeds vermeld is de commissaris van de Koningin voornemens de heer Lammers met ingang van 16 februari a.s. te benoemen tot waarnemend burgemeester.

De commissaris van de Koningin heeft de minister van Binnenlandse Zaken bericht dat hij met de wethouders en de fractievoorzitters is overeengekomen de profielschetsvergadering te houden op de eerste gelegenheid na de gemeenteraadsverkiezingen waarop de raad in de nieuwe samenstelling vergadert, hetgeen ongeveer veertig dagen na de datum van deze verkiezingen zal zijn. Naar goed gebruik zal de vacature voor het burgemeestersambt in de gemeente Groningen vervolgens worden opengesteld.

Openbaar Ministerie, parket Groningen

Bij brief van 30 januari heeft de heer Daverschot, zoals eerder aangegeven, het College van procureurs-generaal verzocht om een andere passende functie binnen het Openbaar Ministerie. Het College heeft dit verzoek overgenomen en aan de minister van Justitie meegedeeld. De minister van Justitie zal hierop zo spoedig mogelijk reageren. Op korte termijn zal in de waarneming worden voorzien. Door het besluit van de heer Daverschot is het mogelijk om in de regio Groningen met een schone lei te beginnen.

4. Overige onderwerpen

Evaluatie Politiewet 1993

Zoals wij reeds in onze brief van 14 januari jl. hebben aangegeven, is inmiddels een aantal keren publiekelijk aan de orde gesteld of de gang van zaken in Groningen wellicht het gevolg is van een te ingewikkelde Politiewet 1993, dan wel van ontwikkelingen in de praktijk die niet sporen met de verwachtingen en bedoelingen ten tijde van de totstandkoming van die wet.

Zo blijkt ook uit het rapport Bakkenist dat aan de top van een regio complexe bestuurlijke verhoudingen bestaan, die slechts ten dele door betere communicatie en effectieve en evenwichtige overleg- en besluitvormingsstructuren kunnen worden weggenomen. De complexe verhouding tussen bestuur, justitie en politie, zoals geregeld in de Politiewet 1993, is naar ons oordeel inderdaad te afhankelijk van goede persoonlijke verhoudingen. De verantwoordelijkheidsverdeling tussen het regionaal college, de korpsbeheerder en de uitvoeringsorganisatie dient ons inziens dan ook worden verhelderd. Dit aspect vergt wellicht een wijziging van de Politiewet en wordt door ons betrokken bij de totstandkoming van het kabinetsstandpunt over de evaluatie van deze wet. Wij zullen uw Kamer hierover binnenkort berichten.

Beantwoording Kamervragen

Bij onze brief van 14 januari jl. hebben wij de kamervragen gesteld door het lid Van der Heijden (ingezonden 7 januari 1998), de leden Gabor en Van der Heijden (ingezonden 9 januari 1998) en de leden Gabor en Koekkoek (ingezonden 12 januari 1998) beantwoord voorzover toen mogelijk was. Hierbij zenden wij u de aanvullende antwoorden op de vragen van het lid Van der Heijden en van de leden Gabor en Van der Heijden (bijlage 8). De openstaande vragen van de leden Gabor en Koekkoek zijn naar onze mening beantwoord met voorliggende brief. De vragen van het lid Remkes (ingezonden 2 februari) over het aftappen van telefoongesprekken zullen via de reguliere weg worden beantwoord.

Onderzoeksvragen

Tijdens het debat op 15 januari jl. hebben wij toegezegd u de onderzoeksvragen te zullen toezenden. De vragen zijn als bijlage 9 bij deze brief gevoegd. Hiermee geven wij gevolg aan deze toezegging.

Grote stedenbeleid

In het overleg met uw Kamer op 15 januari jl. is het grote stedenbeleid een aantal keren aan de orde gesteld in relatie tot de gebeurtenissen in de Oosterparkwijk.

Er zijn achterstandswijken in met name de grotere steden, waar cumulatie van problemen kan leiden tot spanningen en grotere kansen op verstoring van de openbare orde. Het grote stedenbeleid is er juist ook op gericht deze achterstanden aan te pakken en in essentie de oorzaken daarvan.

De vraag of er meer «Oosterparkwijken» zijn is niet eenduidig te beantwoorden. Reeds langer is bekend dat risicofactoren met name liggen in deze cumulatie van problemen: werkloosheid, laag onderwijsniveau, laag voorzieningenniveau en onveiligheid en onveiligheidbeleving. Wij verwijzen in dit verband ook naar de voortgangsrapportage van het grote stedenbeleid «Staat van de stad», dat op 7 oktober jl. aan uw Kamer is aangeboden, en met name naar de stand van zaken op het terrein van veiligheid en leefbaarheid. Bekend is dat er verscheidene achterstandsgebieden zijn. Het grote stedenbeleid is juist ook daarop gericht. De vraag of in achterstandsgebieden openbare orde verstoringen dreigen of plaatsvinden is echter van veel factoren afhankelijk. Hier ligt met name ook een verantwoordelijkheid van gemeentebesturen om in samenwerking met organisaties en maatschappelijke instellingen te weten wat er in wijken en buurten omgaat en welke risico's er ten aanzien van de openbare orde zijn. Op basis daarvan kunnen tijdig preventieve maatregelen worden getroffen.

In het kader van het grote stedenbeleid voert de gemeente Groningen op een aantal terreinen activiteiten uit in en met de bewoners van de Oosterparkwijk. In de eerste plaats is dit het criminaliteitspreventieprogramma dat zich vooral heeft gericht op fysieke zaken zoals het afsluiten van brandgangen en portieken. Dit programma, een samenwerkingsverband tussen bewoners, politie en gemeente is op het punt van het tegengaan van inbraken succesvol geweest; er heeft een aanzienlijke daling plaatsgevonden. In verband met veiligheid en overlastbestrijding is het Meldpunt Drugsoverlast van belang. Daarnaast is de gemeente al geruime tijd in overleg met de bewonersorganisatie over een leefbaarheids- en veiligheidsplan Dit veiligheidsplan is inmiddels in concept gereed en wordt binnenkort besproken met de betreffende werkgroep. Het gemeentebestuur is in overleg met de bewonersorganisatie over de herstructurering van de wijk. Het gaat hier om plannen voor verbouw, sloop en nieuwbouw van vele honderden huurwoningen. In de wijk wordt een Vensterschool gebouwd. Tenslotte heeft het gemeentebestuur in 1997 besloten om in het kader van Jeugd en Veiligheid te werken aan vergroting van de capaciteit en te experimenteren met nieuwe werkwijzen die leiden tot een beter bereik van de jongeren. Bij de implementatie van de stadsbrede opzet is voorrang gegeven aan de Oosterparkwijk.

De Rijksuniversiteit Groningen doet onderzoek naar de gebeurtenissen in de nacht van 30 op 31 december jl. in de Oosterparkwijk. Het onderzoek zal met name antwoord moeten geven op de vraag in hoeverre de aldaar plaatsgevonden gebeurtenissen terug te voeren zijn op typische buurtgebonden of situationele factoren dan wel mede terug te voeren zijn op structurele oorzaken die ook elders tot ordeverstoringen aanleiding kunnen geven.

Wij verwachten uw Kamer hiermee voor dit moment voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

BIJLAGEN1

1. Brief van 14 januari 1998 van de korpsbeheerder van de regiopolitie Groningen aan de minister van Binnenlandse Zaken inzake de regionale driehoek.

2. Tweede rapportage inzake ongeregeldheden Oosterparkwijk van 16 januari 1998 van de waarnemend korpschef van de regiopolitie Groningen aan de burgemeester van Groningen, tevens korpsbeheerder van de regiopolitie Groningen.

3. Brief van 16 januari 1998 van de minister van Binnenlandse Zaken aan de commissaris van de Koningin in de provincie Groningen met het verzoek om zijn oordeel te geven over het plan van aanpak.

4. Rapportage van jhr. drs. P.A.C. Beelaerts van Blokland van 18 januari 1998 in opdracht van het college van burgemeester en wethouders van Groningen.

5. Plan van aanpak ter verbetering van het functioneren van de regionale beheersdriehoek in de politieregio Groningen en de bedrijfsvoering van het korps, vastgesteld door het regionaal college op 26 januari 1998.

6. Brief van 26 januari 1998 van de commissaris van de Koningin in de provincie Groningen en de procureur-generaal aan de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie omtrent het plan van aanpak.

7. Brief van 13 januari 1998 van het College van procureurs-generaal aan de minister van Justitie inzake bestuurlijk onderzoek Groningen.

8. Definitieve beantwoording Kamervragen Van der Heijden (kenmerk 2979804700) en Gabor en Van der Heijden (kenmerk 2979804860).

9. Onderzoeksvragen van de in dit kader relevante lopende onderzoeken.


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven