nr. 27
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 16 november 2001
In mijn brief van 29 juni jl. (25 839, nr. 26) waarin verwoord de
reactie van de regering op de aanbevelingen van de Commissie Ekkart geeft
de regering op twee van de aanbevelingen nog geen definitieve reactie. Daarnaast
wordt door de regering een voorbehoud gemaakt met betrekking tot de door de
Commissie Ekkart geadviseerde ruimere interpretatie van het begrip nova.
Onderhavige brief bevat de toegezegde aanvullende regeringsreactie. De
brief die de Commissie Ekkart mij op 4 juli 2001 stuurde naar aanleiding
van de regeringsreactie bood reeds enkele handvatten voor de verdere standpuntbepaling.
Tevens heeft nader informeel overleg met de voorzitter van de commissie plaatsgevonden.
Op basis van die aanvullende informatie bleek het mogelijk om tot het onderhavige
aanvullende regeringsstandpunt te komen. Náder advies van de landsadvocaat
was derhalve niet nodig. Zijn algemene reactie op de aanbevelingen van de
Commissie Ekkart was al bij het opstellen van de regeringsreactie van 29 juni
in acht genomen.
Ten aanzien van het tweede gedeelte van aanbeveling 3, dat betrekking
heeft op verkopen van kunstvoorwerpen door joodse particulieren in Duitsland
vanaf 1933 en in Oostenrijk vanaf 1938 zal de regering ook de verkopen
die direct verband houden met het Nazi-regime in Duitsland vanaf 1933
en in Oostenrijk vanaf 1938 in principe volgens dezelfde criteria beoordelen
als verkopen in Nederland vanaf 10 mei 1940.
De regering staat voor verkopen in Nederland vanaf 10 mei 1940 een
verruíming voor van aanbeveling 3. Zij wil niet louter de verkoop door
Joodse particulieren in principe als onvrijwillig beschouwen maar ook die
door andere vervolgde bevolkingsgroepen. Daaronder worden verstaan Sinti en
Roma en andere specifieke groepen van vervolgingsslachtoffers als bedoeld
in de regeringsreactie Tegoeden Tweede Wereldoorlog van 21 maart 2000
(Kamerstukken II, 1999–2000, 25 839, nr 13) en zoals nader uitgewerkt
in de verschillende uitvoeringsregelingen.
Aangetekend moet overigens worden dat in het herkomstonderzoek nu al rekening
gehouden wordt met feiten en omstandigheden die zich vóór mei
1940 hebben afgespeeld.
Het integraal overnemen van aanbeveling 9 zou in feite betekenen dat in
een aantal gevallen het rechtsherstel wordt overgedaan. Dit is in strijd met
het algemene regeringsstandpunt, waaraan de Commissie Ekkart zich overigens
ook gebonden acht, dat het rechtsherstel niet wordt overgedaan.
Wel gaat de regering ervan uit dat de adviescommissie restitutieverzoeken
oorlogskunst, indien zij in het kader van de advisering over een concreet
geval van mening is dat eertijds gedane aanbiedingen apert onzorgvuldig zijn
afgewikkeld, dat in haar advies zal betrekken.
In haar reactie van 29 juni maakt de regering een voorbehoud ten aanzien
van de door de Commissie Ekkart voorgestelde verruiming van het begrip nova
«voor zover de voorgestelde verruiming betrekking heeft op gewijzigde
inzichten». Van de door de Commissie Ekkart genoemde voorbeelden van
veranderd inzicht, zoals de door de Raad van het Rechtsherstel geformuleerde
criteria, heeft de regering al gezegd deze te kunnen overnemen. Omdat onduidelijk
blijft voor de regering wat ándere – dan de genoemde –
gewijzigde inzichten zijn die een rol zouden moeten spelen bij de interpretatie
van het begrip novum handhaaft de regering op dit punt haar voorbehoud. In
haar brief van 4 juli geeft de Commissie Ekkart overigens aan dat zij
de regering in haar bezwaren kan volgen. De commissie verwoordt dat aldus:
«voor dit voorbehoud in algemene zin hebben wij begrip, aangezien de
door ons ... gedefinieerde voorbeelden van gewijzigde inzichten door u zijn
overgenomen. Indien onzerzijds andere op gewijzigd inzicht te baseren verruimingen
noodzakelijk worden geacht, zullen wij u die met de nodige onderbouwing voorleggen».
De regering komt dus ook op dit punt alleszins tegemoet aan de strekking
van aanbeveling 2 van de commissie.
Tevens treft u hierbij aan het Besluit adviescommissie restitutieverzoeken
oorlogskunst.1
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
F. van der Ploeg