nr. 15
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 april 2000
Inleiding
Het Kamerlid Giskes heeft afgelopen donderdag telefonisch enige technische
vragen gesteld over het regeringstandpunt Tegoeden Tweede Wereldoorlog. Zij
had deze vragen die bij verschillende partijen leven, in de Kamer bij de regeling
van de werkzaamheden aan de orde willen stellen. Ter voorbereiding van het
debat met de Kamer ga ik, mede namens Minister Borst, gaarne op deze vragen
in.
Verdeling van de f 400 mln
De eerste vraag van mevrouw Giskes heeft betrekking op hoe de verdeling
van de f 400 mln die aan de joodse gemeenschap ter beschikking wordt
gesteld, zal verlopen. De afgelopen weken zijn hierover oriënterende
gesprekken gevoerd tussen het Ministerie van Financiën en het Centraal
Joods Overleg (CJO). Het is de bedoeling na het debat met de Kamer dit overleg
te formaliseren. In oprichting is een werkgroep van CJO, Platform Israël,
Adviescollege, Ministeries van Financiën en VWS. Deze werkgroep, die
de individuele verdeling voorbereidt, zal de komende maanden het uitwerkingstraject
voor haar rekening nemen, tegelijkertijd heeft zij geen besluitvormende bevoegdheden.
Ze bereidt zaken voor, coördineert tussen de verschillende betrokken
partijen en voert zonodig uit of doet uitvoeren.
Het kabinet heeft zich nog niet gebogen over de vraag hoe de verdeling
van de f 400 mln. precies uitgevoerd zal worden. Daarvoor wacht zij eerst
het voorstel van de genoemde werkgroep af. Daarna zal het kabinet een standpunt
bepalen en voorleggen aan de Kamer. En ook later zal de Kamer doorlopend geïnformeerd
worden over de voortgang.
Dit gezegd hebbende is een belangrijk uitgangspunt voor de verdere uitwerking
dat de eerste individuele uitkeringen dit jaar nog kunnen geschieden.
Een mogelijke, technische uitwerking die verder besproken zal worden in
de genoemde werkgroep is de volgende. Gezien de gewenste onafhankelijkheid
van de Staat en de participatie van de joodse gemeenschap kan een stichting
opgericht worden. Het bestuur zal in deze benadering worden voorgedragen door
het CJO na overleg met het Adviescollege en het Platform Israël.
Conform art. 29, eerste lid van de Comptabiliteitswet zou een privaatrechtelijk
rechtspersoon door de Staat opgericht kunnen worden. Op grond van dit artikellid
dient daartoe de zogenaamde voorhangprocedure bij de Staten-Generaal aanhangig
te worden gemaakt. Dit houdt in dat niet eerder tot oprichting zal worden
overgegaan dan 30 dagen na de ontvangst door de Staten-Generaal van een dergelijke
brief. In die periode kunnen leden van de Eerste en Tweede Kamer om nadere
inlichtingen vragen danwel uitspreken dat een voorafgaande wettelijke machtiging
voor de oprichting van deze stichting nodig is. In het laatste geval zal dus
meer tijd gemoeid zijn met de oprichting van de stichting.
De stichting zal een uitkeringsreglement opstellen dat aan het kabinet
ter goedkeuring wordt voorgelegd. Het kabinet zal de Kamers over dit reglement
informeren. Het uitkeringsreglement zal onder andere in moeten gaan op de
doelgroep, de criteria, de procedure en de bestuurssamenstelling. In de statuten
van de stichting zullen elementen als de het uitvoeringsorgaan, een bezwaar-
en beroepsprocedure en de verantwoording geregeld moeten worden.
Zoals gezegd, is het bovenstaande een mogelijke, technische opzet die
de komende weken de nodige uitwerking door de genoemde werkgroep vergt. Hierna
zal het kabinet een standpunt bepalen en voorleggen aan de Kamer. Het is de
bedoeling om de Kamer zo snel mogelijk nader te informeren over het vervolgtraject.
Andere vervolgingsslachtoffers
De tweede vraag van mevrouw Giskes heeft betrekking op de verdere gang
van zaken met betrekking tot de andere groepen vervolgingsslachtoffers. In
zijn algemeenheid is het kabinet bereid tot het aangaan van een gesprek zoals
dat ook gebeurd is met het CJO, Indisch Platform en de gemeenschap van Sinti
en Roma. Tot nu toe hebben de betrokken groepen zich niet als gemeenschap
voor een gesprek met het kabinet gemeld. Het COC heeft zich wel voor een gesprek
tot de MP gewend.
Voor deze groepen zal in ieder geval nagegaan worden of nadere geschiedschrijving
gewenst, noodzakelijk en mogelijk is.
Inzake de Nederlandse ex-dwangarbeiders geldt dat de Kamer veelvuldig
over de stand van zaken van de onderhandelingen over het Duitse fonds geïnformeerd
is. Op dit moment zijn de onderhandelingen afgerond en wordt Duitse wetgeving
waarschijnlijk in juli afgerond. Er komt een bedrag van omgerekend f 800
mln. beschikbaar voor Midden- en West-Europa voor niet-joodse dwangarbeiders.
Thans is nog niet duidelijk hoe de verdeling over de verschillende landen
plaatsvindt en wie de uitvoering ter hand neemt.
De Minister van Financiën,
G. Zalm