25 839
Tegoeden Tweede Wereldoorlog

nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 november 1999

Hierbij bied ik u een op 26 november 1999 door de Ministerraad geaccordeerde notitie aan over de deelname van Nederland aan de Task Force for International Cooperation on Holocaust Education, Remembrance and Research.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

VOORTGANGSNOTITIE TEGOEDEN WO II

Inleiding

In vervolg op eerdere brieven aan de Kamer over thema's op het gebied van de Tegoeden Tweede Wereldoorlog wordt in deze voortgangsnotitie uitvoerig ingegaan op de deelname van Nederland aan de, op initiatief van de Zweedse regering in april 1998 gevormde Task Force for International Cooperation on Holocaust Education, Remembrance and Research.

Task Force for International Cooperation on Holocaust Education, Remembrance and Research

Eind 1998 werd in Washington als onderdeel van de Conference on Holocaust-Era Assets in het Holocaust Memorial Museum een speciale sessie georganiseerd over de Holocaust Education, Remembrance and Research. Naast een aantal presentaties over het belang van voorlichting aan de jeugd, herdenken en onderzoek, waarbij ook Nederland een inbreng had, werden de doelstellingen van de Task Force voor internationale samenwerking op dit punt geformuleerd. Aan deze Task Force nemen momenteel vertegenwoordigingen van Zweden, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Duitsland, Israël, Polen, Italië en Nederland deel. Frankrijk heeft de status van waarnemer.

In de ministerraad van 5 februari 1999 is besloten de activiteiten rond de internationale Task Force onder de primaire verantwoordelijkheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) te brengen, waarmee naast diplomatieke vertegenwoordiging ook inhoudelijke deskundigheid ingebracht kan worden.

Het voorzitterschap van de internationale Task Force rouleert iedere vier tot zes maanden. De huidige voorzitter is Israël, waarna in januari 2000 Zweden volgt. Nederland zal na Duitsland het voorzitterschap vervullen van 1 november 2000 tot 1 juli 2001. Het voorzitterschap houdt onder meer in het organiseren van een conferentie, het organiseren en leiden van vergaderingen en het coördineren van de activiteiten van de Task Force.

Van 26 tot 28 januari 2000 zal een grote conferentie in Stockholm worden georganiseerd als officiële start van de Task Force, waarvoor regeringsleiders van de deelnemende Task Force lidstaten zijn uitgenodigd (waaronder Minister-President Kok) om zo verzekerd te zijn van politieke steun op hoog niveau. Daarnaast zullen er workshops en panels worden georganiseerd onder leiding van deskundigen. Voor een presentatie tijdens een workshop over Education is uit Nederland prof. dr. I.B.H. Abram (Algemeen Pedagogisch Studiecentrum (APS)) uitgenodigd en voor een presentatie tijdens een workshop over Remembrance drs. D. Barnouw (Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD)).

Er is inmiddels een internationale Task Force Working Group gevormd, die bestaat uit nationale delegaties van deskundige vertegenwoordigers van non-gouvernementele organisaties werkzaam op het terrein van jeugdvoorlichting en herdenking en ambtelijke deskundigen. Deze internationale Task Force Working Group komt driemaandelijks bijeen in het land, dat het voorzitterschap bekleedt. Er zijn twee sub-werkgroepen opgericht.

De Academic Research Group, waarvan prof. dr. J.C.H. Blom (directeur van het NIOD) namens Nederland lid is, gaat recent onderzoek op het gebied van de Holocaust in kaart brengen en voorstellen voor nieuw onderzoek aandragen. De Editorial Group for Task Force Information Projects, waarvan mevrouw drs. N. Nooter (directeur Nationaal Comité 4 en 5 mei) namens Nederland lid is, verzamelt alle informatie rondom de Task Force en zorgt voor actualisering van de website van de Task Force.

De kernactiviteit «Task Force Liaison Projects» van de internationale Task Force richt zich met name op het ter beschikking stellen van de in de Task Force lidstaten aanwezige expertise op het gebied van de Holocaust educatie, herinnering en onderzoek aan geïnteresseerde landen uit met name Midden- en Oost-Europa. Juist in deze landen ontbreekt vaak de benodigde expertise, die de Task Force leden kunnen bieden.

Reeds enige tijd wordt door met name het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten gepoogd tot concretisering te komen van de Liaison Projecten. Het Verenigd Koninkrijk heeft daartoe in het voorjaar 1999 andere lidstaten uitgenodigd hun zienswijzen en voorstellen voor te leggen. Tijdens de Task Force Working Group bijeenkomst in Londen op 25 juni 1999 zijn de voorstellen voor nadere concretisering besproken. Het is vanzelfsprekend dat ook het Ministerie van VWS, namens de Nederlandse regering, een constructieve bijdrage wil leveren. Tijdens de bijeenkomst is voorgesteld om vanuit Nederland tot een actieve en concrete invulling te komen. Dit betekent, in plaats van het op afroep reageren op geïnteresseerde landen, het daadwerkelijk ontplooien van initiatieven door delegaties uit Midden- en Oost-Europa uit te nodigen naar Nederland te komen. De aan te bieden expertise zal niet beperkt blijven tot het herdenken van de gebeurtenissen voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog en het in de loop der jaren ontwikkelde jeugdvoorlichtingsbeleid over de Tweede Wereldoorlog in relatie tot heden. Ook de Nederlandse inspanningen op het terrein van de materiële en immateriële hulpverlening aan oorlogsgetroffenen maken hier deel van uit. Al naar gelang de behoefte van een land kan gericht deskundigheid aangeboden worden. Het Nederlandse voorstel werd met grote instemming ontvangen.

Inmiddels had President Havèl de hulp ingeroepen van de internationale Task Force bij het in gang zetten van een Holocaust bewustmakingsproces in Tsjechië. De situatie in Tsjechië, de huidige discriminatie van een grote groep aldaar levende zigeuners (Roma), is zorgwekkend. Naar aanleiding van het verzoek van President Havèl is in de Task Force Working Group besloten een pilot met Tsjechië te starten. Van Nederlandse zijde is het aanbod gedaan om een Tsjechische delegatie op kosten van de Nederlandse regering uit te nodigen naar Nederland om kennis te nemen van de nationale Holocaust educatie, herinnering en onderzoek. Dit bezoek heeft inmiddels begin september 1999 plaatsgevonden. Een Tsjechische delegatie, bestaande uit regeringsvertegenwoordigers en experts uit het veld (een voor Tsjechië unieke samenstelling) heeft gedurende 4 dagen diverse herinneringscentra, musea en onderzoeksinstituten bezocht. Gelet op de situatie in Tsjechië ging de interesse van de delegatie met name uit naar de wijze waarop in Nederland de relatie wordt gelegd met hedendaagse vormen van discriminatie, racisme en intolerantie. Er bleek duidelijk behoefte te bestaan aan structurele contacten tussen Nederlandse en Tsjechische organisaties.

Vanuit de Tsjechische delegatie is verzocht om trainingen te kunnen volgen bij onder andere het NIOD en de Anne Frank Stichting. Daarnaast is de Landelijke Sinti Organisatie uitgenodigd om een bezoek aan Tsjechië te brengen om ervaringen uit te wisselen over de problematiek van de Roma. Tijdens de van 6 tot 9 oktober 1999 gehouden Holocaust Phenomenon Conferentie in Praag heeft President Havèl persoonlijk zijn erkentelijkheid geuit over het Nederlandse initiatief en de hoop uitgesproken dat er vruchtbare contacten gelegd zullen worden.

Tijdens de vijfde bijeenkomst van de Task Force Working Group op 13 en 14 oktober 1999 in Israël is de pilot met Tsjechië geëvalueerd. Inmiddels hebben Argentinië, Bulgarije, Hongarije, Letland, Litouwen, Roemenië, Rusland en Slowakije ook hun belangstelling getoond voor samenwerking met de Task Force. Nederland zal een follow-up geven aan het bezoek van de Tsjechische delegatie aan Nederland en in samenwerking met de andere Task Force lidstaten soortgelijke contacten ontplooien met de andere belangstellende landen. Uiteraard zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij en gebruik gemaakt worden van reeds in Nederland bestaande regelingen en contacten, zoals het Matra-programma van het Ministerie van Buitenlandse zaken en de samenwerkingsverbanden tussen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en Midden- en Oost-Europa op het gebied van onderwijs en musea.

Om de organisatie van zowel het naderende Nederlandse voorzitterschap van de internationale Task Force alsmede de overige activiteiten voortvloeiend uit deelname aan de Task Force (met name de Liaison Projects) in goede banen te leiden heb ik een nationale Task Force werkgroep bestaande uit deskundigen uit het veld in het leven geroepen onder ambtelijk voorzitterschap.

Naar boven