Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25836 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25836 nr. 3 |
Dit wetsvoorstel strekt tot het herstel van (wets)technische onvolkomenheden in een groot aantal wetten. Het betreft zowel wetten waarvoor de ondergetekende de eerste verantwoordelijkheid draagt als wetten die tot de eerste verantwoordelijkheid van andere ministers behoren. Deze reparatiewet is derhalve «rijksbreed». Anders dan in het verleden is thans om redenen van efficiency in het wetgevingsproces uitdrukkelijk gekozen voor deze bredere aanpak. Een en ander is ook tot uitdrukking gekomen in de voorbereiding van het wetsvoorstel. Een daartoe ingestelde interdepartementale werkgroep, werkzaam onder auspiciën van de Interdepartementale Commissie voor de Harmonisatie van Wetgeving (ICHW), heeft zorg gedragen voor de selectie van de in dit wetsvoorstel opgenomen wetsaanpassingen en de onderlinge afstemming daarvan. Aan het wetsvoorstel is door vrijwel alle ministeries een bijdrage geleverd. Gelet op het beleid om het aantal medeondertekenaars van regelingen zoveel mogelijk te beperken (vgl. aanwijzing 201 van de Aanwijzingen voor de regelgeving) treedt de Minister van Justitie op als enig ondertekenaar. Dit past in de lijn die pleegt te worden gevolgd bij andere verzamelwetsvoorstellen met een technisch karakter, zoals bijvoorbeeld de invoerings- en aanpassingswetgeving inzake het Nieuw Burgerlijk Wetboek en de Algemene wet bestuursrecht. Het onderhavige wetsvoorstel wordt ondertekend door de Minister van Justitie in verband met de algemene verantwoordelijkheid van deze minister voor het wetgevingskwaliteitsbeleid van de centrale overheid.
Zoals in de considerans en in het opschrift is aangegeven, gaat het in dit wetsvoorstel om het herstel van wetstechnische gebreken en leemten. Deze betreffen in de eerste plaats puur wetstechnische fouten, zoals verschrijvingen, onjuiste verwijzingen, wetswijzigingen waarbij een foutief artikel- of lidnummer werd genoemd e.d. In de tweede plaats kan het gaan om technische inconsequenties. Dit doet zich bijvoorbeeld voor als via een wijzigingswet in diverse wetten steeds dezelfde soort wijziging is aangebracht, maar dit in een aantal wetten is verzuimd of als ingevolge een bepaalde wetswijziging voortaan bepaalde uniforme begrippen zijn gaan gelden die ten onrechte nog niet in andere wetten zijn doorgevoerd. Tenslotte is de reparatiewet geschikt voor het «kappen van dor hout», in de vorm van het schrappen van uitgewerkte overgangsbepalingen, intrekking van obsolete wetten e.d. Ook deze laatste categorie is in dit wetsvoorstel vertegenwoordigd. Het accent valt in dit wetsvoorstel evenwel op de eerste twee categorieën. Bij volgende gelegenheden (zie hierna §1.5) zal meer aandacht worden gegeven aan deze laatste categorie.
Uit het bovenstaande moge duidelijk zijn dat dit wetsvoorstel derhalve niet is bedoeld voor beleidsinhoudelijke wijzigingen. Bij het selecteren van de via dit wetsvoorstel door te voeren aanpassingen is hier scherp op gelet, zoals ik ook heb toegezegd in het algemeen overleg dat ik op 11 december 1996 heb gevoerd met de vaste Tweede-Kamercommissie voor Justitie over de planning van de justitiewetgeving (zie kamerstukken II 1996/97, 25 000 VI, nr. 34, blz. 4). Dat het gaat om louter technische aanpassingen, blijkt ook uit de artikelsgewijze toelichting. Er is bewust voor gekozen om bij elke voorgestelde wijziging een korte toelichting op te nemen, zodat geen enkel misverstand kan ontstaan over het karakter en de inhoud van de desbetreffende wijziging.
De primaire aanleiding tot het opstellen van deze «rijksbrede» reparatiewet was de totstandbrenging van de Algemene Databank Wet- en regelgeving (ADW). Bij het opzetten van deze databank, die de geldende tekst van wet- en regelgeving van de centrale overheid bevat, zijn enkele technische onvolkomenheden in wetteksten aan het licht gekomen. Ook op andere wijze, bijvoorbeeld in vakliteratuur of via signalen uit de praktijk, worden regelmatig dit soort onvolkomenheden gesignaleerd. Voor gevallen waarin deze onvolkomenheden niet langs andere weg zijn of kunnen worden opgeheven – bijvoorbeeld via een wetsvoorstel dat de desbetreffende wet reeds uit anderen hoofde wijzigt – is een algemene reparatiewet een doeltreffend middel om gesignaleerde fouten snel en adequaat te verbeteren. Daarmee is tegelijkertijd aangegeven dat het onderhavige wetsvoorstel niet beoogt alle fouten in wetten te herstellen. De algemene reparatiewet dient als «vangnet». Soms is het efficiënter om fouten in een bepaalde wet te herstellen via andere wetsvoorstellen.
Door de in §1.1 genoemde werkgroep is met name bezien in hoeverre zaken die in de ADW als misslag zijn aangemerkt, daadwerkelijk voor verbetering in aanmerking kwamen. Vaak bleek verbetering niet nodig, aangezien deze reeds had plaatsgevonden door middel van andere wetswijzigingen. Regelmatig worden immers verbeteringen van technische misslagen «meegenomen» in beleidsinhoudelijke wetsvoorstellen die op het desbetreffende onderwerp betrekking hebben. Ook worden soms afzonderlijke «leemtewetten» tot stand gebracht. Voorbeelden hiervan op het terrein van het Ministerie van Justitie zijn de wet van 12 april 1995, Stb. 227, en de Leemtewet Awb (Stb. 1995, 250) en op het terrein van een ander ministerie de wet van 21 december 1995, Stb. 691, (technische verbeteringen in verband met de wetten TAV, TBA en TZ, alsmede enige andere wijzigingen) en de Veegwet SZW 1997 (kamerstukken II 1997/98, 25 641, nrs. 1–2). Verbeteringen konden ook achterwege blijven in het specifieke geval waarin abusievelijk wijzigingen zijn aangebracht in niet (meer) bestaande bepalingen. Deze zgn. «loze wijzigingen» treffen uiteraard geen doel. Wel is in dergelijke gevallen uiteraard bezien of de desbetreffende wijziging eigenlijk had moeten worden aangebracht in een wetsbepaling die mogelijk voor de niet (meer) bestaande wetsbepaling in de plaats is gekomen. Indien dat het geval was, wordt via het onderhavige wetsvoorstel de beoogde wijziging alsnog aangebracht.
Om de omvang van het wetsvoorstel enigszins te beperken en om het risico op samenloop met andere wijzigingsvoorstellen zo klein mogelijk te houden te houden, zijn de te wijzigen zinsdelen in het algemeen tamelijk beknopt geformuleerd. Dit betekent dat soms niet volledig aanwijzing 231 van de Aanwijzingen voor de regelgeving is gevolgd, waarin is voorgeschreven dat bij wijziging van een bepaling ten minste een gehele lees- of begripseenheid wordt vervangen door een nieuwe lees- of begripseenheid. Gelet op het technische karakter van dit wetsvoorstel is deze geringe afwijking aanvaardbaar, temeer omdat in de artikelsgewijze toelichting steeds is aangegeven wat de inhoud is van de voorgestelde wijziging.
De te wijzigen wetten zijn in het wetsvoorstel opgenomen in alfabetisch-lexicografische volgorde, waarbij de citeertitel is aangehouden of – bij gebreke daarvan – de officiële titel zoals deze blijkt uit het opschrift van de desbetreffende wet.
Gelet op de toegankelijkheid van het wetsvoorstel zijn ook de in te trekken wetten ondergebracht in deze alfabetische ordening, zulks in afwijking van aanwijzing 96, onderdeel a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Om het zoeken te vergemakkelijken, zijn in §1.6 van dit algemeen deel overzichten opgenomen van de te wijzigen en in te trekken wetten, zowel in de volgorde van het wetsvoorstel als gerangschikt naar ministerie.
Wetgeving blijft – gelukkig – mensenwerk. Bij de vele (wijzigings)wetten die jaarlijks tot stand komen, is het onvermijdelijk dat af en toe technische onvolkomenheden optreden. Hoewel een wetsvoorstel als het onderhavige op het eerste gezicht een andere indruk geeft, moet worden benadrukt dat het aantal misslagen uiterst gering is in verhouding tot het aantal wetswijzigingen. Toch is iedere misslag er uiteraard een te veel. Naar aanleiding van het onderhavige wetsvoorstel wordt binnen het Ministerie van Justitie thans bezien welke soorten technische fouten het meest optreden en wat daarvan de oorzaken zijn. Geconstateerd kan reeds worden dat aan de opgetreden fouten verschillende oorzaken ten grondslag liggen. Niet altijd vinden fouten overigens hun oorsprong in de ambtelijke voorbereiding van een wetsvoorstel. Ook tijdens de parlementaire behandeling ontstaan soms misslagen, bijvoorbeeld door een onjuiste verwerking van amendementen en nota's van wijziging in de tekst van een wetsvoorstel. Overigens mag worden verwacht dat door de toenemende gebruikmaking van elektronische hulpmiddelen voor de verzending van teksten van ministeries naar de Tweede Kamer juist dit soort misslagen vaker zullen kunnen worden vermeden.
De «foutenanalyse» zal uitmonden in gerichte voorlichting aan de wetgevingsambtenaren van alle ministeries en andere betrokkenen in het wetgevingsproces met als doel het zoveel mogelijk voorkomen van nieuwe fouten. Naar het zich thans laat aanzien, worden veel fouten veroorzaakt doordat geen rekening is gehouden met andere, min of meer gelijktijdig doorgevoerde wetswijzigingen die betrekking hebben op wijziging van dezelfde wetsbepalingen. Hier zal bij de genoemde voorlichting uiteraard de nodige aandacht aan worden besteed. Daarbij verdient aantekening dat de beschikbaarheid van de ADW voor wetgevingsjuristen de kans op dit soort fouten verkleint.
1.5 Toekomstige reparatiewetgeving
Het ligt in de bedoeling om na de algemene opschoning van de wetgeving door middel van de onderhavige «Reparatiewet I», voortaan via jaarlijkse reparatiewetjes blijvend orde op zaken te stellen. Op deze wijze kan worden bereikt dat technische onvolkomenheden in wetten, die ook in de toekomst nimmer voor 100% zullen kunnen worden vermeden, steeds betrekkelijk snel kunnen worden hersteld. Daarmee wordt mede gevolg gegeven aan een suggestie die indertijd is gedaan door de toenmalige voorzitter van de Tweede Kamer tijdens een op 2 oktober 1995 gehouden symposium ter gelegenheid van de oplevering van de ADW. Daarnaast blijft het uiteraard mogelijk dat in voorkomende gevallen de correctie van misslagen via andere op de materie betrekking hebbende wetsvoorstellen wordt «meegenomen».
Tenslotte merk ik op dat voor het herstel van enkele technische fouten in rijkswetten een afzonderlijk voorstel van rijkswet in procedure zal worden gebracht.
1.6 Overzichten van de ingevolge dit wetsvoorstel te wijzigen wetten
Artikel I | Advocatenwet |
Artikel II | Algemene termijnenwet |
Artikel III | Algemene wet bestuursrecht |
Artikel IV | Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten |
Artikel V | Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen |
Artikel VI | Algemene wet gelijke behandeling |
Artikel VII | Algemene wet inzake rijksbelastingen |
Artikel VIIII | Arbeidstijdenwet |
Artikel IX | Auteurswet 1912 |
Artikel X | Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden |
Artikel XI | Besluit Buitengewoon Strafrecht |
Artikel XII | Brandweerwet 1985 |
Artikel XIII | Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek |
Artikel XIV | Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek |
Artikel XV | Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek |
Artikel XVI | Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek |
Artikel XVII | Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek |
Artikel XVIII | Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek |
Artikel XIX | Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek |
Artikel XX | Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek |
Artikel XXI | Colportagewet |
Artikel XXII | Comptabiliteitswet |
Artikel XXIII | Coördinatiewet Sociale Verzekering |
Artikel XXIV | Deltaschadewet |
Artikel XXV | Deltawet |
Artikel XXVI | Destructiewet |
Artikel XXVII | Diergeneesmiddelenwet |
Artikel XXVIII | Distributiewet 1939 |
Artikel XXIX | Douanewet |
Artikel XXX | Drank- en Horecawet |
Artikel XXXI | Electriciteitswet |
Artikel XXXII | Elektriciteitswet 1989 |
Artikel XXXIII | Faillissementswet |
Artikel XXXIV | Gezondheids- en welzijnswet voor dieren |
Artikel XXXV | Grondwaterwet |
Artikel XXXVI | Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën |
Artikel XXXVII | IJkwet |
Artikel XXXVIII | In- en uitvoerwet |
Artikel XXXIX | Inkwartieringswet |
Artikel XL | Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs |
Artikel XLI | Invoeringswet Kadasterwet |
Artikel XLII | Invoeringswet Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 |
Artikel XLIII | Invorderingswet 1990 |
Artikel XLIV | Jachtwet |
Artikel XLV | Landinrichtingswet |
Artikel XLVI | Leerplichtwet 1969 |
Artikel XLVII | Loodsenwet |
Artikel XLVIII | Luchtvaartwet |
Artikel XLIX | Mededingingswet |
Artikel L | Medische Tuchtwet |
Artikel LI | Metrologiewet |
Artikel LII | Mijnwet 1903 |
Artikel LIII | Monumentenwet 1988 |
Artikel LIV | Natuurbeschermingswet |
Artikel LV | Natuurschoonwet 1928 |
Artikel LVI | Noodwet Arbeidsvoorziening |
Artikel LVII | Noodwet voedselvoorziening |
Artikel LVIII | onteigeningswet |
Artikel LIX | Ontgrondingenwet |
Artikel LX | Oorlogswet voor Nederland |
Artikel LXI | Opiumwet |
Artikel LXII | Organisatiewet kadaster |
Artikel LXIII | Overgangswet verzorgingshuizen |
Artikel LXIV | Overgangswet WBO |
Artikel LXV | Pachtwet |
Artikel LXVI | Penitentiaire beginselenwet |
Artikel LXVII | Penitentiaire beginselenwet |
Artikel LXVIII | Postwet |
Artikel LXIX | Provinciewet |
Artikel LXX | Reconstructiewet Midden-Delfland |
Artikel LXXI | Rivierenwet |
Artikel LXXII | Rompwet instellingen van weldadigheid |
Artikel LXXIII | Scheepvaartverkeerswet |
Artikel LXXIV | Statistiekwet 1950 |
Artikel LXXV | Tijdelijke wet huurkoop onroerende zaken |
Artikel LXXVI | Uitvoeringswet CSE-verdrag |
Artikel LXXVII | Uitvoeringswet Visserijverdrag 1967 |
Artikel LXXVIII | Visserijwet 1963 |
Artikel LXXIX | Voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en andere wetten met het oog op de opneming in het Wetboek van Strafrecht van eenvormige strafbepalingen inzake het verstrekken van onware gegevens en het nalaten te voldoen aan wettelijke verplichtingen om tijdig gegevens te verstrekken (concentratie strafbaarstelling frauduleuze gedragingen) (kamerstukken 23 993) |
Artikel LXXX | Vorderingswet 1962 |
Artikel LXXXI | Warenwet |
Artikel LXXXII | Waterleidingwet |
Artikel LXXXIII | Waterschapswet |
Artikel LXXXIV | Waterstaatswet 1900 |
Artikel LXXXV | Wedervergeldingswet zeescheepvaart |
Artikel LXXXVI | Wegenverkeerswet 1994 |
Artikel LXXXVII | Wegenwet |
Artikel LXXXVIII | Wet aansprakelijkheid kernongevallen |
Artikel LXXXIX | Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen |
Artikel XC | Wet administratie grootboekschuld |
Artikel XCI | Wet afbreking zwangerschap |
Artikel XCII | Wet agrarisch grondverkeer |
Artikel XCIII | Wet bestrijding infectieziekten en opsporing ziekteoorzaken |
Artikel XCIV | Wet bestrijding ongevallen Noordzee |
Artikel XCV | Wet betreffende de positie van Molukkers |
Artikel XCVI | Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen |
Artikel XCVII | Wet bodembescherming |
Artikel XCVIII | Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag |
Artikel XCIX | Wet buitengewoon pensioen 1940–1945 |
Artikel C | Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet |
Artikel CI | Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers |
Artikel CII | Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers |
Artikel CIII | Wet conflictenrecht namen |
Artikel CIV | Wet educatie en beroepsonderwijs |
Artikel CV | Wet erkenningen tuinbouw |
Artikel CVI | Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen |
Artikel CVII | Wet geluidhinder |
Artikel CVIII | Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen |
Artikel CIX | Wet gewetensbezwaren militaire dienst |
Artikel CX | Wet goederenvervoer over de weg |
Artikel CXI | Wet goedkeuring en uitvoering Markham-overeenkomst |
Artikel CXII | Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers |
Artikel CXIII | Wet inzake de wisselkoers van de gulden |
Artikel CXIV | Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen |
Artikel CXV | Wet medefinanciering oververtegenwoordiging oudere ziekenfondsverzekerden |
Artikel CXVI | Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen |
Artikel CXVII | Wet melding ongebruikelijke transacties |
Artikel CXX | Wet milieubeheer |
Artikel CXIX | Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting |
Artikel CXX | Wet oorlogsstrafrecht |
Artikel CXXI | Wet op belastingen van rechtsverkeer |
Artikel CXXII | Wet op de Accountants-Administratieconsulenten |
Artikel CXXIII | Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg |
Artikel CXXIV | Wet op de dierenbescherming |
Artikel CXXV | Wet op de dierproeven |
Artikel CXXVI | Wet op de dividendbelasting 1965 |
Artikel CXXVII | Wet op de economische delicten |
Artikel CXXVIII | Wet op de geneesmiddelenvoorziening |
Artikel CXXIX | Wet op de identificatieplicht |
Artikel CXXX | Wet op de inkomstenbelasting 1964 |
Artikel CXXXI | Wet op de jeugdhulpverlening |
Artikel CXXXII | Wet op de loonvorming |
Artikel CXXXIII | Wet op de Materiële Oorlogsschaden |
Artikel CXXXIV | Wet op de naburige rechten |
Artikel CXXXV | Wet op de omzetbelasting 1968 |
Artikel CXXXVI | Wet op de openluchtrecreatie |
Artikel CXXXVII | Wet op de paramedische beroepen |
Artikel CXXXVIII | Wet op de rechterlijke organisatie |
Artikel CXXXIX | Wet op de Registeraccountants |
Artikel CXL | Wet op de stads- en dorpsvernieuwing |
Artikel CXLI | Wet op de studiefinanciering |
Artikel CXLII | Wet op de telecommunicatievoorzieningen |
Artikel CXLIII | Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 |
Artikel CXLIV | Wet op de vermogensbelasting 1964 |
Artikel CXLV | Wet op de waterhuishouding |
Artikel CXLVI | Wet op het basisonderwijs |
Artikel CXLVII | Wet op het consumentenkrediet |
Artikel CXLVIII | Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek |
Artikel CXLIX | Wet op het voortgezet onderwijs |
Artikel CL | Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen |
Artikel CLI | Wet persoonsregistraties |
Artikel CLII | Wet pleziervaartuigen |
Artikel CLIII | Wet politieregisters |
Artikel CLIV | Wet privatisering spoorwegpensioenfonds |
Artikel CLV | Wet rampen en zware ongevallen |
Artikel CLVI | Wet sloopregeling binnenvaart |
Artikel CLVII | Wet stimulering zeescheepvaart |
Artikel CLVIII | Wet tegemoetkoming studiekosten |
Artikel CLIX | Wet toezicht beleggingsinstellingen |
Artikel CLX | Wet toezicht effectenverkeer 1995 |
Artikel CLXI | Wet toezicht kredietwezen 1992 |
Artikel CLXII | Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf |
Artikel CLXIII | Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 |
Artikel CLXIV | Wet tot behoud van cultuurbezit |
Artikel CLXV | Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte |
Artikel CLXVI | Wet van 7 juni 1919, houdende nadere voorzieningen ter bestrijding van heling (Stb. 311) |
Artikel CLXVII | Wet van 31 mei 1929, houdende bepalingen betreffende den in- en doorvoer van kippen- en eendeneieren (Stb. 276) |
Artikel CLXVIII | Wet van 14 december 1949, houdende vereenvoudiging van de wijze van uitbrengen van exploiten aan het Grootboek 1946 en aan enig Schuldregister voor geldleningen ten laste van het Rijk (Stb. J 558) |
Artikel CLXIX | Wet van 23 oktober 1957, houdende goedkeuring van de op 20 februari 1957 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Denemarken gesloten Overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting en ter voorkoming van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen van inkomsten en van vermogen (Stb. 438) |
Artikel CLXX | Wet van 18 december 1957, houdende een nieuwe regeling van de samenstelling der burgerlijke gerechten en van de bezoldiging van de rechterlijke ambtenaren (Stb. 534) |
Artikel CLXXI | Wet van 17 februari 1972, houdende uitvoering van de op 10 september 1964 te Parijs ondertekende Overeenkomst inzake beslissingen tot verbetering van akten van de burgerlijke stand, met Bijlagen en aanvulling, in verband daarmede, van artikel 29 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (Stb. 85) |
Artikel CLXXII | Wet van 24 oktober 1973, houdende regelen inzake wettelijke aansprakelijkheid van exploitanten van nucleaire schepen (Stb. 536) |
Artikel CLXXIII | Wet van 2 juli 1980, houdende regelen omtrent een eenmalige uitkering aan bepaalde Molukse gewezen KNIL-militairen en hun weduwen ter zake van over de periode 1 mei 1956 tot 1 januari 1964 gederfd pensioen (Stb. 385) |
Artikel CLXXIV | Wet van 21 april 1988, houdende regeling van de gelijke behandeling mannen en vrouwen in de voormalige bejaardenziekenfondsverzekering, wijziging van de Ziekenfondswet in verband met afbakening aanspraak op verstrekkingen in het buitenland, alsmede wijziging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Stb. 250) |
Artikel CLXXV | Wet van 29 september 1988 (Stb. 479), houdende opheffing van de nietigheid van bepaalde overeenkomsten van kredietverlening in de zin van de Wet op het consumptief geldkrediet (Stb. 1972, 399), die deel uitmaken van een afbetalingstransactie in de zin van de Wet op het afbetalingsstelsel 1961 (Stb. 1976, 515) |
Artikel CLXXVI | Wet van 2 mei 1990 tot uitvoering van het op 20 mei 1980 te Luxemburg tot stand gekomen Europese Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen, uitvoering van het op 25 oktober 1980 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen alsmede algemene bepalingen met betrekking tot verzoeken tot teruggeleiding van ontvoerde kinderen over de Nederlandse grens en de uitvoering daarvan (Stb. 202) |
Artikel CLXXVII | Wet van 9 mei 1990, houdende wijziging van onder meer de Wet op de studiefinanciering in verband met de dekking van de meeruitgaven ter zake van de uitvoering van die wet, vereenvoudiging van die wet, verbeteringen van procesrechtelijke aard, alsmede de afschaffing van de tegemoetkoming in de overige studiekosten (Vereenvoudiging WSF I) (Stb. 298) |
Artikel CLXXVIII | Wet van 29 mei 1991, tot opheffing van het Visserijschap en het Bedrijfschap voor de Groothandel in Vis en Aanverwante Bedrijven, tevens strekkende tot wijziging van de Instellingswet Productschap voor Vis en Visproducten (Stb. 350) |
Artikel CLXXIX | Wet van 2 april 1992, houdende vaststelling van de herziening van pensioenen, uitkeringen, grondslagen en bedragen ingevolge de Wetten voor oorlogsgetroffenen voor het jaar 1990 (Stb. 198) |
Artikel CLXXX | Wet van 4 februari 1994 tot wijziging van de Wet op de bezoldiging van de rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten (wijziging bezoldigingsstructuur) (Stb. 81) |
Artikel CLXXXI | Wet van 22 juni 1994 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgeriljke Rechtsvordering, het Wetboek van Koophandel en de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting (wijziging voorwaarden nationaliteitsverlening en registratie zeeschepen) (Stb. 507) |
Artikel CLXXXII | Wet van 29 juni 1994, houdende wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Stb. 498) |
Artikel CLXXXIII | Wet van 7 juli 1994, houdende wijziging van de Loodsenwet en de Scheepvaartverkeerswet in verband met de herziening van de financiële relatie tussen het Rijk en de loodsen, de invoering van een verkeersbegeleidingstarief en een aantal technische wijzigingen (Stb. 584) |
Artikel CLXXXIV | Wet van 31 oktober 1996, houdende invoeging van de titels 7 en 12 in Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek (Stb. 548) |
Artikel CLXXXV | Wet vermindering afdracht looonbelasting en premie voor de volksverzekeringen |
Artikel CLXXXVI | Wet van 23 januari 1997 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten in verband met de herziening van de voorlopige maatregelen van kinderbescherming (Stb. 38) |
Artikel CLXXXVII | Wet verontreiniging oppervlaktewateren |
Artikel CLXXXVIII | Wet vervoer binnenvaart |
Artikel CLXXIX | Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank |
Artikel CXC | Wet voorkeursrecht gemeenten |
Artikel CXCI | Wet voorraadvorming aardolieprodukten |
Artikel CXCII | Wet voorzieningen gehandicapten |
Artikel CXCIII | Wet vrijwillige zetelverplaatsing derde landen |
Artikel CXCIV | Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering |
Artikel CXCV | Wetboek van Koophandel |
Artikel CXCVI | Wetboek van Strafrecht |
Artikel CXCVII | Wetboek van Strafvordering |
Artikel CXCVIII | Zaaizaad- en Plantgoedwet |
Artikel CXCIX | Zeebrievenwet |
Artikel CC | Ziekenfondswet |
Voorts bevat het wetsvoorstel nog de volgende zelfstandige overgangs- en slotbepalingen:
Artikel CCI | Overgangsregeling bevoegdheid advocaten en procureurs i.v.m. herindelingswet van 11 september 1996, Stb. 449 |
Artikel CCII | Overgangsregeling bevoegdheid rechter i.v.m. herindelingswet van 11 september 1996, Stb. 449 |
Artikel CCIII | Overgangsbepaling Warenwet |
Artikel CCIV | Inwerkingtredingsbepaling |
Artikel CCV | Citeertitel |
Overzicht per eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Algemene Zaken
Oorlogswet voor Nederland
Vorderingswet 1962
Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag
Ministerie van Binnenlandse Zaken
Algemene wet gelijke behandeling
Brandweerwet 1985
Provinciewet
Wet betreffende de positie van Molukkers
Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen
Wet rampen en zware ongevallen
Wet van 2 juli 1980, houdende regelen omtrent een eenmalige uitkering aan bepaalde Molukse gewezen KNIL-militairen en hun weduwen ter zake van over de periode 1 mei 1956 tot 1 januari 1964 gederfd pensioen (Stb. 385)
Ministerie van Defensie
Inkwartieringswet
Wet gewetensbezwaren militaire dienst
Ministerie van Economische Zaken
Colportagewet
Distributiewet 1939
Elektriciteitswet 1989
IJkwet
In- en uitvoerwet
Mededingingswet
Metrologiewet
Mijnwet 1903
Wet goedkeuring en uitvoering Markham-overeenkomst
Wet op de Accountants-Administratieconsulenten
Wet op de Registeraccountants
Wet op het consumentenkrediet
Wet van 29 september 1988 (Stb. 479), houdende opheffing van de nietigheid van bepaalde overeenkomsten van kredietverlening in de zin van de Wet op het consumptief geldkrediet (Stb. 1972, 399), die deel uitmaken van een afbetalingstransactie in de zin van de Wet op het afbetalingsstelsel 1961 (Stb. 1976, 515)
Wet voorraadvorming aardolieprodukten
Ministerie van Financiën
Algemene wet inzake rijksbelastingen
Comptabiliteitswet
Douanewet
Invoeringswet Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994
Natuurschoonwet 1928
Statistiekwet 1950
Wet aansprakelijkheid kernongevallen
Wet administratie grootboekschuld
Wet inzake de wisselkoers van de gulden
Wet medefinanciering oververtegenwoordiging oudere ziekenfondsverzekerden
Wet melding ongebruikelijke transacties
Wet op belastingen van rechtsverkeer
Wet op de dividendbelasting 1965
Wet op de inkomstenbelasting 1964
Wet op de Materiële Oorlogsschaden
Wet op de omzetbelasting 1968
Wet op de vermogensbelasting 1964
Wet toezicht beleggingsinstellingen
Wet toezicht effectenverkeer 1995
Wet toezicht kredietwezen 1992
Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf
Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993
Wet van 14 december 1949, houdende vereenvoudiging van de wijze van uitbrengen van exploiten aan het Grootboek 1946 en aan enig Schuldregister voor geldleningen ten laste van het Rijk (Stb. J 558)
Wet van 23 oktober 1957, houdende goedkeuring van de op 20 februari 1957 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Denemarken gesloten Overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting en ter voorkoming van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen van inkomsten en van vermogen (Stb. 438)
Wet van 24 oktober 1973, houdende regelen inzake wettelijke aansprakelijkheid van exploitanten van nucleaire schepen (Stb. 536)
Wet van 29 juni 1994, houdende wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Stb. 498)
Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen
Ministerie van Justitie
Advocatenwet
Algemene termijnenwet
Algemene wet bestuursrecht
Auteurswet 1912
Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden
Besluit Buitengewoon Strafrecht
Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek
Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek
Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek
Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek
Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek
Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek
Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek
Faillissementswet
onteigeningswet
Penitentiaire beginselenwet
Tijdelijke wet huurkoop onroerende goederen
Uitvoeringswet CSE-verdrag
Voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en andere wetten met het oog op de opneming in het Wetboek van Strafrecht van eenvormige strafbepalingen inzake het verstrekken van onware gegevens en het nalaten te voldoen aan wettelijke verplichtingen om tijdig gegevens te verstrekken (concentratie strafbaarstelling frauduleuze gedragingen) (kamerstukken 23 993)
Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen
Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers
Wet conflictenrecht namen
Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen
Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen
Wet oorlogsstrafrecht
Wet op de economische delicten
Wet op de identificatieplicht
Wet op de naburige rechten
Wet op de rechterlijke organisatie
Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen
Wet persoonsregistraties
Wet politieregisters
Wet van 7 juni 1919, houdende nadere voorzieningen ter bestrijding van heling (Stb. 311)
Wet van 18 december 1957, houdende een nieuwe regeling van de samenstelling der burgerlijke gerechten en van de bezoldiging van de rechterlijke ambtenaren (Stb. 534)
Wet van 17 februari 1972, houdende uitvoering van de op 10 september 1964 te Parijs ondertekende Overeenkomst inzake beslissingen tot verbetering van akten van de burgelijke stand, met Bijlagen en aanvulling, in verband daarmede, van artikel 29 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (Stb. 85)
Wet van 2 mei 1990 tot uitvoering van het op 20 mei 1980 te Luxemburg tot stand gekomen Europese Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen, uitvoering van het op 25 oktober 1980 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen alsmede algemene bepalingen met betrekking tot verzoeken tot teruggeleiding van ontvoerde kinderen over de Nederlandse grens en de uitvoering daarvan (Stb. 202)
Wet van 4 februari 1994 tot wijziging van de Wet op de bezoldiging van de rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten (wijziging bezoldigingsstructuur) (Stb. 81)
Wet van 22 juni 1994 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgeriljke Rechtsvordering, het Wetboek van Koophandel en de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting (wijziging voorwaarden nationaliteitsverlening en registratie zeeschepen) (Stb. 507)
Wet van 31 oktober 1996, houdende invoeging van de titels 7 en 12 in Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek (Stb. 548)
Wet van 23 januari 1997 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten in verband met de herziening van de voorlopige maatregelen van kinderbescherming (Stb. 38)
Wet vrijwillige zetelverplaatsing derde landen
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Wetboek van Koophandel
Wetboek van Strafrecht
Wetboek van Strafvordering
Zeebrievenwet
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
Diergeneesmiddelenwet
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën
Jachtwet
Natuurbeschermingswet
Noodwet voedselvoorziening
Pachtwet
Uitvoeringswet Visserijverdrag 1967
Visserijwet 1963
Wet agrarisch grondverkeer
Wet erkenningen tuinbouw
Wet op de dierenbescherming
Wet op de dierproeven
Wet op de openluchtrecreatie
Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990
Wet van 31 mei 1929, houdende bepalingen betreffende den in- en doorvoer van kippen- en eendeneieren (Stb. 276)
Zaaizaad- en Plantgoedwet
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen
Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs
Leerplichtwet 1969
Monumentenwet 1988
Overgangswet WBO
Wet educatie en beroepsonderwijs
Wet op de studiefinanciering
Wet op het basisonderwijs
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Wet op het voorgezet onderwijs
Wet tegemoetkoming studiekosten
Wet tot behoud van cultuurbezit
Wet van 9 mei 1990, houdende wijziging van onder meer de Wet op de studiefinanciering in verband met de dekking van de meeruitgaven ter zake van de uitvoering van die wet, vereenvoudiging van die wet, verbeteringen van procesrechtelijke aard, alsmede de afschaffing van de tegemoetkoming in de overige studiekosten (Vereenvoudiging WSF I) (Stb. 298)
Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Arbeidstijdenwet
Coördinatiewet Sociale Verzekering
Noodwet Arbeidsvoorziening
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
Wet op de loonvorming
Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte
Wet van 29 mei 1991, tot opheffing van het Visserijschap en het Bedrijfschap voor de Groothandel in Vis en Aanverwante Bedrijven, tevens strekkende tot wijziging van de Instellingswet Productschap voor Vis en Visproducten (Stb. 350)
Wet voorzieningen gehandicapten
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Deltaschadewet
Deltawet
Grondwaterwet
Loodsenwet
Luchtvaartwet
Ontgrondingenwet
Postwet
Rivierenwet
Scheepvaartverkeerswet
Waterschapswet
Waterstaatswet 1900
Wedervergeldingswet zeescheepvaart
Wegenverkeerswet 1994
Wegenwet
Wet bestrijding ongevallen Noordzee
Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers
Wet goederenvervoer over de weg
Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting
Wet op de telecommunicatievoorzieningen
Wet op de waterhuishouding
Wet pleziervaartuigen
Wet privatisering spoorwegpensioenfonds
Wet sloopregeling binnenvaart
Wet stimulering zeescheepvaart
Wet van 7 juli 1994, houdende wijziging van de Loodsenwet en de Scheepvaartverkeerswet in verband met de herziening van de financiële relatie tussen het Rijk en de loodsen, de invoering van een verkeersbegeleidingstarief en een aantal technische wijzigingen (Stb. 584)
Wet verontreiniging oppervlaktewateren
Wet vervoer binnenvaart
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
Destructiewet
Electriciteitswet
Drank- en Horecawet
Medische Tuchtwet
Opiumwet
Overgangswet verzorgingshuizen
Rompwet instellingen van weldadigheid
Warenwet
Wet afbreking zwangerschap
Wet bestrijding infectieziekten en opsporing ziekteoorzaken
Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
Wet buitengewoon pensioen 1940–1945
Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet
Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen
Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
Wet op de geneesmiddelenvoorziening
Wet op de jeugdhulpverlening
Wet op de paramedische beroepen
Wet van 21 april 1988, houdende regeling van de gelijke behandeling mannen en vrouwen in de voormalige bejaardenziekenfondsverzekering, wijziging van de Ziekenfondswet in verband met afbakening aanspraak op verstrekkingen in het buitenland, alsmede wijziging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Stb. 250)
Wet van 2 april 1992, houdende vaststelling van de herziening van pensioenen, uitkeringen, grondslagen en bedragen ingevolge de Wetten voor oorlogsgetroffenen voor het jaar 1990 (Stb. 198)
Ziekenfondswet
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
Invoeringswet Kadasterwet
Organisatiewet kadaster
Reconstructiewet Midden-Delfland
Waterleidingwet
Wet bodembescherming
Wet geluidhinder
Wet milieubeheer
Wet op de stads- en dorpsvernieuwing
Wet voorkeursrecht gemeenten
2. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Ingevolge artikel IV, onderdeel B, van de Aanpassingswet privatisering ABP (Stb. 1997, 162) heeft binnen artikel 12 van de Wet op de rechterlijke organisatie een vernummering plaatsgevonden en zijn daarin enkele onderdelen vervallen. Verzuimd is de verwijzingen in de artikelen 46b en 54 van de Advocatenwet naar artikel 12 R.O. hieraan aan te passen. Via de voorgestelde wijzigingen geschiedt dit alsnog.
Artikel II Algemene termijnenwet
In artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet is in de zinsnede «op zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag» het woord «een» weggevallen. Dit woord kwam in het oorspronkelijke ingediende voorstel van wet (kamerstukken II 1962/63, 7112, nr. 2) nog wel voor, maar werd bij het gewijzigd ontwerp van wet (kamerstukken II 1963/64, 7112, nr. 7) abusievelijk uit de wettekst verwijderd. De voorgestelde wijziging herstelt deze omissie.
Artikel III Algemene wet bestuursrecht
De wet van 14 oktober 1993, Stb. 581, waarin o.a. afdeling 3.5 aan de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is toegevoegd, bevat twee tekstuele onjuistheden in de artikelen 3:15 en 3:29. Hoewel de tekstplaatsing van de Awb in Stb. 1994, 1 reeds de juiste tekst bevatte, dienen deze misslagen nog langs de weg van een formele wetswijziging te worden hersteld. De voorgestelde wijzigingen strekken daartoe.
In artikel 3 van de wet van 6 november 1997, Stb. 526 (herziening van het verdeelstelsel voor het Provinciefonds) werd bepaald dat onderdeel 3 van onderdeel B van de bijlage bij de Awb kwam te vervallen. Dit betreft de vermelding van het bij de wet van 6 november 1997 vervallen artikel 241, eerste lid, van de Provinciewet op de negatieve lijst bij de Awb. Bij de genoemde wijziging is evenwel geen rekening gehouden met de omstandigheid dat onderdeel 3 ingevolge de Aanpassingswet privatisering ABP (Stb. 1997, 162) is vernummerd tot onderdeel 2. Via de voorgestelde wijziging wordt er derhalve in voorzien dat alsnog het juiste onderdeel, namelijk onderdeel 2, vervalt. Tevens voorziet de voorgestelde wijziging in de vernummering van onderdeel 4 tot onderdeel 2, hetgeen bij de wijziging ingevolge de Aanpassingswet privatisering ABP abusievelijk was verzuimd.
Artikel IV Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
De voorgestelde wijziging in artikel 9a, tweede lid, AWBZ betreft een taalkundige verbetering.
Ingevolge de wet van 4 juni 1992, houdende aanpassing van een aantal wetten aan de eerste tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 422), zijn het negende tot en met het twaalfde lid van artikel 42 AWBZ vernummerd tot het achtste tot en met het elfde lid. De verwijzing in artikel 45, vijfde lid, AWBZ is echter niet aangepast. De voorgestelde wijziging herstelt deze omissie.
Ingevolge de Wet afschaffing adviesverplichtingen (Stb. 1995, 355) is het derde lid van artikel 48 AWBZ vervallen en is het vierde lid van dat artikel vernummerd tot derde lid. De verwijzingen in de artikelen 62, onderdeel b, en 68 AWBZ zijn echter niet aangepast. De voorgestelde wijzigingen herstellen deze omissie.
Artikel V Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen
Aangezien artikel 15 van de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen niet in leden is verdeeld, is de verwijzing in artikel 10 van die wet naar het eerste lid van dat artikel onjuist. Via de voorgestelde wijziging wordt dit hersteld.
De voorgestelde wijziging in bijlage 2 van de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen verbetert een schrijffout.
Artikel VI Algemene wet gelijke behandeling
Artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet gelijke behandeling bevat onder andere een verwijzing naar artikel 12, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op de rechterlijke organisatie. Door wetswijzigingen bij de wet van 3 juni 1992, Stb. 278, en de wet van 10 april 1997, Stb. 162 (Aanpassingswet privatisering ABP), is artikel 12, eerste lid, onderdeel e, uiteindelijk vernummerd tot artikel 12, onderdeel c. Via de voorgestelde wijziging wordt de verwijzing in artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet gelijke behandeling alsnog hieraan aangepast.
Artikel VII Algemene wet inzake rijksbelastingen
De wijziging van artikel 52, tweede lid, onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) herstelt een spelfout.
In de wet van 17 april 1997 tot wijziging van bepalingen van verschillende wetten in verband met de erkenning van de vrijheid van levensovertuiging als grondrecht (Stb. 192) is onder andere artikel 53a Awr aangepast. Abusievelijk is echter het tweede lid gewijzigd in plaats van het eerste lid. De onderhavige wijziging brengt de bedoelde aanpassing alsnog aan in het eerste lid.
Artikel 76c Awr, in die wet ingevoegd bij de Invoeringswet Douanewet (Stb. 1995, 554), bevat abusievelijk een verwijzing naar artikel 33a Sr in zijn geheel, terwijl specifiek naar het eerste lid van dat artikel had moeten worden verwezen. Met de voorgestelde wijziging wordt deze omissie hersteld.
De hier voorgestelde wijzigingen strekken ertoe dat in de Arbeidstijdenwet de verwijzingen naar geletterde onderdelen van bepalingen steeds op dezelfde manier worden aangeduid.
De voorgestelde wijziging in artikel 3:1 strekt ertoe een uniforme redactie te bewerkstelligen van de definitiebepalingen in de Arbeidstijdenwet.
Elders in de Arbeidstijdenwet wordt steeds gesproken over «elke periode» (vergelijk artikel 5:3 e.v.). Voorgesteld wordt derhalve de thans afwijkende redactie in artikel 3:5 te harmoniseren.
Het voorschrift in artikel 4:5, tweede lid, Arbeidstijdenwet dat de extra pauzes voor een zwangere werkneemster ten minste een kwartier bedragen, is bij nader inzien overbodig, aangezien artikel 1:7, onderdeel e, het begrip «pauze» reeds definieert als een tijdruimte van ten minste 15 achtereenvolgende minuten.
In artikel 4:5, vierde lid, Arbeidstijdenwet wordt verwezen naar de bij of krachtens artikel 5:12 gestelde regels. De voorgestelde in te voegen zinsnede strekt ertoe nauwer aan te sluiten bij de formulering van artikel 5:12 en aldus te verduidelijken dat het bij de regelgeving op grond van dat artikel gaat om afwijkingen en aanvullingen.
Bij de wet van 17 april 1997, Stb. 192, zijn in verschillende wetten bepalingen gewijzigd in verband met de erkenning van de vrijheid van levensovertuiging als grondrecht. Naast «godsdienstige» is in de desbetreffende wetsbepalingen steeds het woord «levensbeschouwelijke» toegevoegd. Verzuimd is evenwel een dergelijke wijziging ook aan te brengen in artikel 5:1 Arbeidstijdenwet, waarin wordt gesproken over «godsdienstige opvattingen». Via de voorgestelde wijziging wordt alsnog het woord «levensbeschouwelijke» toegevoegd.
De wijziging van het eerste lid van artikel 5:9 strekt tot terminologische harmonisatie binnen de Arbeidstijdenwet. Daarin wordt steeds de term «met inachtneming van» gehanteerd (vgl. artikelen 5:8 en 5:9, derde lid) in plaats van «onverminderd».
De term «gemiddeld ten hoogste» in artikel 5:9, derde lid, eerste volzin, Arbeidstijdenwet is onjuist. Evenals in de tweede volzin dient alleen te worden gesproken over «gemiddeld». Derhalve wordt voorgesteld de woorden «ten hoogste» te schrappen.
In artikel 5:9, derde lid, derde volzin, wordt ten onrechte verwezen naar het eerste lid van artikel 5:8. Dit moet het derde lid zijn. De voorgestelde wijziging voorziet hierin.
In artikel 5:15, eerste lid, Arbeidstijdenwet zijn abusievelijk de woorden «van toepassing zijn» weggevallen. Via de voorgestelde wijziging worden deze woorden alsnog ingevoegd.
De voorgestelde wijziging in artikel 11:2 Arbeidstijdenwet corrigeert een spelfout.
Bij een tweetal wijzigingen van de Auteurswet 1912 (Stb. 1986, 273 en Stb. 1993, 178) zijn twee leden van artikel 12 genummerd, terwijl de overige leden ongenummerd bleven. De wijzigingswet van 21 december 1995, Stb. 653, voegde vervolgens twee nieuwe leden in. Daarbij werden abusievelijk de genummerde leden 3 en 4 niet vernummerd tot 5 en 6. Om verwarring te voorkomen wordt thans voorgesteld alle leden van artikel 12 te nummeren.
Bij de in artikel 33 van de Auteurswet 1912 aangebrachte wijziging ingevolge de wet van 7 juli 1994, Stb. 521, is verzuimd in de opsomming van dat artikel een komma te plaatsen. Deze omissie wordt hierbij hersteld.
Artikel X Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden
In de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Stb. 1997, 280) zijn enkele redactionele onvolkomenheden geslopen, die via de voorgestelde wijzigingen worden hersteld.
Ingevolge de wijzigingen die zijn aangebracht in het Wetboek van Strafrecht door de wet van 25 juni 1997, Stb. 282, (omtrent de terbeschikkingstelling en de sanctietoepassing ten aanzien van geestelijk gestoorde delinquenten) zijn de door de rechter gegeven «aanwijzingen» ex artikel 38a, tweede lid, Sr (oud) vervangen door door de rechter gestelde «voorwaarden» ex artikel 38a, eerste lid, Sr (nieuw). De verwijzing en terminologie in artikel 4, eerste lid, onderdeel d, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden moesten hieraan nog worden aangepast, hetgeen via de voorgestelde wijziging geschiedt.
In de voorgestelde wijziging van artikel 55, tweede lid, wordt de termijn voor het indienen van een verzoek tot bemiddeling gelijk gesteld aan de termijn voor het indienen van beklag (artikel 58, vijfde lid, Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden). Doordat de verpleegde na een mislukte bemiddeling alsnog een beklag kan indienen, zou met een ruimere termijn voor bemiddeling de termijn voor het indienen van beklag op oneigenlijke wijze kunnen worden omzeild.
De voorgestelde wijziging van artikel 69, eerste lid, is van terminologische aard. Artikel 1, onderdelen b tot en met f, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden geeft definities van de verschillende soorten TBS-inrichtingen. In artikel 69, eerste lid, onderdelen d en e, is gebruik gemaakt van een onjuiste term, waardoor thans naar rijksinrichtingen wordt verwezen, terwijl bedoeld zijn de niet-justitiële TBS-inrichtingen. Het rechtsmiddel voor verpleegden in rijksinrichtingen is immers al geregeld in artikel 56, tweede lid, van de wet.
Artikel XI Besluit Buitengewoon Strafrecht
Ingevolge de wet van 27 januari 1994, Stb. 60 (algemene strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen) is artikel 134bis Sr vervallen. Verzuimd is om de verwijzing naar dit artikel in artikel 1 van het Besluit Buitengewoon Strafrecht aan te passen. Deze omissie wordt hierbij hersteld.
Op 9 april 1997 is de wet van 13 maart 1997 tot wijziging van de Rampenwet en andere wetten in verband met de uitbreiding van de reikwijdte van de Rampenwet tot zware ongevallen en de regeling van enige andere onderwerpen (Stb. 142) in werking getreden. Bij artikel XII, onderdeel B, van die wet is in artikel 5, eerste lid, van de Brandweerwet 1985 het woord «rampenbestrijding» vervangen door «bestrijding van rampen en zware ongevallen». Bij artikel VI, onderdeel A, van de Invoeringswet Coördinatiewet uitzonderingstoestanden (Stb. 1997, 366) is deze wijziging echter ten onrechte weer ongedaan gemaakt. Dit is het gevolg van het feit dat de laatstgenoemde wet op een latere datum – 1 mei 1997 – in werking is getreden dan de eerdergenoemde wijzigingswet. Via de voorgestelde wijziging wordt bewerkstelligd dat weer de juiste tekst tot stand komt.
Artikel XIII Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek
De voorgestelde aanpassingen in de artikelen 16a, 25 en 49a van Boek 1 BW vloeien nog voort uit de wetgeving inzake het tegengaan van schijnhuwelijken (wet van 2 juni 1994, Stb. 405).
De voorgestelde wijziging in artikel 18a betreft het herstel van een tikfout die is ontstaan in de wet van 14 oktober 1993, Stb. 555, betreffende de herziening van de regelgeving op het gebied van de burgerlijke stand.
De vervanging van het begrip «hoofd van plaatselijke politie» door «korpschef» vloeit voort uit gewijzigde terminologie ingevolge de Politiewet 1993.
De voorgestelde wijzigingen van artikel 19g betreffen enkele verbeteringen in de per 1 januari 1995 herziene regelgeving op het gebied van de burgerlijke stand (wet van 14 oktober 1993, Stb. 555). In het eerste lid is ten onrechte bepaald dat alleen in geval van overlijden tijdens een binnenlandse luchtreis in een in Nederland geregistreerd luchtvaartuig een akte van overlijden wordt opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar het lijk het luchtvaartuig verlaat (vgl. het soortgelijke artikel 19a, eerste lid, inzake akten van geboorte). Voorgesteld wordt derhalve de woorden «in Nederland geregistreerd» te schrappen. Het tweede lid van artikel 19g dient te vervallen, zodat artikel 19g ook op dit punt voor akten van overlijden eenzelfde regeling geeft als artikel 19a voor akten van geboorte.
In artikel 20, tweede lid, toegevoegd bij de wet van 7 juli 1994 tot herziening van het procesrecht in zaken van personen- en famlierecht (Stb. 570) is abusievelijk de enkelvoudsvorm van het werkwoord «inhouden» gebruikt in plaats van de meervoudsvorm, hetgeen via de voorgestelde wijziging wordt gecorrigeerd.
F, K, L, P, R, T, Y, Z, AA, KK.2, RR, WW.1
De voorgestelde wijzigingen herstellen enkele redactionele onvolkomenheden en omissies in de wetgeving als gevolg van de per 1 april 1995 in werking getreden herziening van het procesrecht in zaken van personen- en familierecht (wet van 7 juli 1994, Stb. 570).
De voorgestelde wijziging in artikel 22, tweede lid, corrigeert een onjuiste verwijzing in die bepaling, zoals deze tot stand werd gebracht ingevolge de wet van 14 oktober 1993, Stb. 555 (herziening van de regelgeving op het gebied van de burgerlijke stand).
De voorgestelde wijziging herstelt enkele misslagen in de artikelen 1:23b en 1:24a BW, zoals die artikelen zijn komen te luiden ingevolge de wet van 14 oktober 1993, Stb. 555 (algehele herziening van de regelgeving op het gebied van de burgerlijke stand).
Abusievelijk is via de wet van 2 juni 1994, Stb. 405 (wetgeving inzake het tegengaan van schijnhuwelijken) en via de wet van 12 april 1995, Stb. 227 (leemtewet) in artikel 1:25 BW tweemaal dezelfde bepaling ingevoegd. Het vierde en vijfde lid zijn derhalve thans (nagenoeg) gelijkluidend. Voorgesteld wordt deze onjuistheid te herstellen door het vijfde lid te schrappen en enkele noodzakelijke vernummeringen in artikelleden aan te brengen, waarmee tevens de misslag wordt hersteld dat artikel 25 thans tweemaal een achtste lid kent.
Ingevolge de wet van 1 juli 1987, Stb. 334, is de toestemming van de Minister van Justitie waarop wordt gedoeld in de artikelen 44, eerste lid, onder b, en 117, eerste lid, sinds 1 januari 1988 niet meer vereist. Artikel 1:40 BW is toen vervallen. De zinsnede «of Onze Minister van Justitie» is derhalve sindsdien zinledig en kan daarom worden geschrapt.
Bij de schrapping van artikel 1:64, tweede lid, BW ingevolge de wet van 2 juni 1994, Stb. 405 (wetgeving inzake het tegengaan van schijnhuwelijken) is verzuimd om tevens de lidaanduiding van het eerste lid te schrappen. De voorgestelde wijziging voorziet hierin alsnog.
Bij de wijziging van de artikelen 77 en 163 ingevolge de wetten van 7 juli 1994, Stb. 570, respectievelijk 1 juli 1992, Stb. 373, waarbij het woord «vonnis» werd vervangen door «beschikking», is abusievelijk geen rekening gehouden met de omstandigheid dat het woord «beschikking» vrouwelijk is. De voorgestelde wijzigingen brengen wat dit betreft de nodige verbeteringen aan.
Bij de wijziging van artikel 110 ingevolge de wet van 7 juli 1994, Stb. 570 (herziening van het procesrecht in zaken van personen- en familierecht) is abusievelijk de term «huwelijksregister» gebruikt in plaats van «huwelijksgoederenregister». Via de voorgestelde wijziging wordt alsnog de juiste term doorgevoerd.
Aangezien tegenwoordig ingevolge de terminologie van de Bekendmakingswet niet meer wordt gesproken over «Nederlandse Staatscourant», maar eenvoudigweg van «Staatscourant» wordt voorgesteld deze terminologie ook in Boek 1 BW te volgen.
X, CC, DD, FF, JJ, LL, MM, NN, PP, YY
De voorgestelde wijzigingen betreffen correcties van technische onvolkomenheden en omissies in de op 2 november 1995 in werking getreden wetgeving tot nadere regeling van het gezag over en de omgang met minderjarige kinderen (wet van 6 april 1995, Stb. 240).
1. In artikel 1:261, derde lid, BW, zoals gewijzigd ingevolge de wet van 26 april 1995, Stb. 255, tot herziening van de maatregel van ondertoezichtstelling van minderjarigen, wordt ten onrechte nog gesproken van het «bureau van consultatie». Dit bureau wordt evenwel sinds de inwerkingtreding per 1 januari 1994 van de Wet op de rechtsbijstand aangeduid als het «bureau rechtsbijstandvoorziening». De onderhavige wijziging zet deze onvolkomenheid recht. Voorts is de formulering geharmoniseerd ten opzichte van de regeling inzake ambtshalve toevoeging in artikel 41 Sv.
2. Deze wijziging strekt tot het aanhouden van een consequente terminologie in artikel 1:261 BW.
De voorgestelde wijzigingen betreffen correcties van onvolkomenheden en omissies, ontstaan bij de wet van 7 juli 1994, Stb. 570 (herziening van het procesrecht in zaken van personen- en familierecht). Mededelingen door de griffier, zoals die waren geregeld in de Zevende Titel van Boek 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) worden niet meer gedaan. De beschikkingen worden ingevolge artikel 805, eerste lid, Rv door de griffier verstrekt of verzonden.
De voorgestelde wijzigingen van de artikelen 1:301 en 1:430 BW betreffen nog enkele noodzakelijke aanpassingen in verband met de per 1 januari 1995 herziene regelgeving op het gebied van de burgerlijke stand (wet van 14 oktober 1993, Stb. 555).
De verwijzingen naar «de openbare registers» en «het scheepsregister» in artikel 1:436, derde lid, BW moeten nog worden aangepast in verband met afdeling 3.1.2 BW en de Kadasterwet. Sedert de invoering van het Nieuw BW bestaat er geen scheepsregister meer. De voorgestelde wijzigingen voorzien in de benodigde aanpassingen.
In de Invoeringswet Boeken 3, 5 en 6 nieuw BW (zesde gedeelte), bevattende aanpassingen van de Boeken 1 en 2 BW (wet van 15 november 1989, Stb. 541), werd artikel 1:345, eerste lid, onderdeel a, BW inzake de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de voogd zoveel mogelijk in overeenstemming gebracht met artikel 88 (men zie hieromtrent nader Parlementaire Geschiedenis van Aanpassing van het Burgerlijk Wetboek, p. 79). Het met artikel 345, eerste lid, onderdeel a, corresponderende artikel 441, tweede lid, onderdeel a, betreffende het beschermingsbewind bleef toen ten onrechte ongewijzigd. De onderhavige wijziging strekt ertoe artikel 441, tweede lid, onderdeel a, alsnog met de tekst van artikel 345, eerste lid, onderdeel a, in overeenstemming te brengen.
Artikel XIV Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek
Door een onvolkomenheid in de wijziging van artikel 2:18, zevende lid, BW ingevolge de wet van 29 juni 1994, Stb. 506, is in dit artikel het lidwoord «de» dubbel ingevoegd. Via de voorgestelde wijziging wordt dit gecorrigeerd.
Bij de Invoeringswet Boeken 3, 5 en 6 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek (zesde gedeelte), bevattende aanpassingen van de Boeken 1 en 2 (Stb. 1989, 541) is «verantwoording» abusievelijk gespeld als «verantwoordigng».
Ingevolge artikel 29, onderdeel c, van de Handelsregisterwet 1996 (Stb. 181) is de tweede volzin van artikel 2:30, derde lid, BW vervallen. Dit had de derde volzin moeten zijn. Via de voorgestelde wijziging wordt derhalve alsnog de juiste tekst van artikel 30, derde lid, vastgesteld.
Artikel 45 van de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 (Stb. 96) bevat enkele wijzigingen van de artikelen 2:68 en 2:179 BW, waarin enkele redactionele onjuistheden zijn geslopen. Via de voorgestelde wijzigingen worden deze onjuistheden hersteld.
Bij de Invoeringswet Boeken 3, 5 en 6 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek (zesde gedeelte), bevattende aanpassingen van de Boeken 1 en 2 (Stb. 1989, 541) is «schriftelijk» abusievelijk gespeld als «schrifelijk».
In de Invoeringswet titel 7.10 Burgeriljk Wetboek (Stb. 1996, 562) is verzuimd om de verwijzingen in de artikelen 2:131 en 2:141 BW aan te passen. Deze omissies worden hierbij hersteld.
Met de voorgestelde wijziging wordt een onjuiste zinsconstructie in artikel 2:297 BW gecorrigeerd, die in de tekst was geslopen door een bij de wet van 8 november 1993, Stb. 598, in dat artikel niet geheel correct aangebrachte wijziging.
Met de voorgestelde wijziging worden in artikel 2:352 BW enkele terminologische onjuistheden gecorrigeerd, die in de tekst waren geslopen door een bij de wet van 8 november 1993, Stb. 598, in dat artikel niet geheel correct aangebrachte wijziging.
Met de inwerkingtreding van de Handelsregisterwet 1996 zijn het verenigingen- en het stichtingenregister samengevoegd met handelsregister. Verzuimd is in de Handelsregisterwet 1996 om artikel 2:358 BW hieraan aan te passen. De voorgestelde wijziging herstelt deze omissie.
Artikel 2:444 BW bevat nog een verwijzing naar een bepaling uit de Wet toezicht verzekeringsbedrijf, welke wet inmiddels is vervangen door de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993. De desbetreffende verwijzing dient derhalve te worden vervangen door een verwijzing naar de corresponderende bepaling in de nieuwe wet.
Artikel XV Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek
Artikel 3:305a BW biedt een collectieve actiebevoegdheid voor stichtingen en verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid. In de tekst van het eerste lid van artikel 305a is door de aanvaarding van een amendement (kamerstukken II 1992/93, 22 486, nr. 16) het woord «gelijksoortige» voor «belangen» ingevoegd. In artikel 305b wordt eenzelfde collectieve actiebevoegdheid geboden voor een rechtspersoon als bedoeld in artikel 2:1 BW. In deze bepaling is echter niet de term «gelijksoortige» voor «belangen» gevoegd. Via de onderhavige wijziging wordt deze omissie te hersteld.
Artikel XVI Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek
De voorgestelde wijziging corrigeert een foutieve werkwoordsvorm, aangezien het onderwerp van de desbetreffende zin in het meervoud is gesteld.
Voorgesteld wordt om in artikel 4:1002 BW de verwijzing naar artikel 4:882 te schrappen, aangezien laatstgenoemd artikel is vervallen.
Artikel XVII Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek
Bij de tekstplaatsing van de tekst van de Boeken 3, 5, 6 en 7 BW in Stb. 1991, 600, is verzuimd om de aanhalingen van enkele artikelen uit Boek 6 in de artikelen 6:187, 6:189, 6:190 en 6:191 in overeenstemming te brengen met de via die tekstplaatsing aangebrachte definitieve nummering. Via de voorgestelde wijzigingen geschiedt dit alsnog.
Ingevolge de wet van 23 december 1992, Stb. 1993, 29, is de citeertitel van de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven gewijzigd. De verwijzing in artikel 6:197, tweede lid, onderdeel b, BW naar die wet moet daarmee nog in overeenstemming worden gebracht.
Artikel XVIII Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek
Met de totstandkoming van de Kwaliteitswet zorginstellingen is in de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten het begrip «erkenning» vervangen door «toelating». Verzuimd is de verwijzing naar dit begrip in artikel 7:462 BW hieraan aan te passen. Tevens is verzuimd de verwijzing naar de Wet tandheelkundige inrichtingen 1986 te schrappen, welke wet door de Kwaliteitswet zorginstellingen is ingetrokken. De voorgestelde wijzigingen voorzien hierin alsnog.
1. Artikel 55 van de Kaderwet dienstplicht (Stb. 1997, 139) bevat een wijziging van artikel 7:635 BW. Blijkens de tekst was de effectuering van deze wijziging echter afhankelijk van de voorwaarde dat de Vaststellingswet titel 7.10 Burgerlijk Wetboek (arbeidsovereenkomst) (Stb. 1996, 406) in werking zou zijn getreden op het moment dat paragraaf 2 van hoofdstuk 5 van de Kaderwet dienstplicht in werking trad. Nu de Vaststellingswet in werking trad op 1 april 1997, maar de Kaderwet dienstplicht in artikel 71 als inwerkingtredingsdatum voor paragraaf 2 van hoofdstuk 5 de datum van 1 janauri 1997 noemde, lijkt aan deze voorwaarde niet te zijn voldaan. Om buiten twijfel te stellen dat de bedoelde wijziging toch wordt aangebracht, wordt daarom voorgesteld de wijziging nogmaals door te voeren.
2. In de huidige tekst van artikel 7:635, tweede lid, BW, tot stand gekomen ingevolge de Vaststellingswet titel 7.10 Burgerlijk Wetboek (arbeidsovereenkomst) (Stb. 1996, 406) is de zinsnede «wegens zwangerschap of bevalling» opgenomen na de woorden «overeengekomen arbeidsduur». Dit is tekstueel niet geheel correct. De voorgestelde wijziging voorziet erin dat de bewuste zinsnede op de juiste plaats komt te staan.
3. Artikel III van de Vaststellingswet titel 7.10 Burgerlijk Wetboek (Arbeidsovereenkomst) (Stb. 1996, 406) bevat een nadere wijziging van artikel 7:635, derde lid, tweede volzin, BW. Dit moest echter de derde volzin zijn. Via de voorgestelde wijziging wordt de beoogde wijziging alsnog aangebracht.
Artikel 1638nn, vierde lid, van Boek 7A van het BW, is opnieuw vastgesteld bij de wet van 12 april 1995, Stb. 227. Daarbij zijn gedeputeerden onder de werking van die bepaling gebracht. Bij nota van wijziging is het daarmee corresponderende artikel 7:643, vierde lid, BW, in het wetsvoorstel Vaststelling van titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) van het nieuw Burgerlijk Wetboek (thans de wet van 6 juni 1996, Stb. 406) dienovereenkomstig gewijzigd, maar is in de eerste zin daarvan het woord «gedeputeerden» weggevallen. Deze omissie wordt hiermee hersteld.
In de Vaststellingswet titel 7.10 Burgerlijk Wetboek (Stb. 1996, 406) is het stelsel van nietigheden en vernietigbaarheden van rechtshandelingen aangepast aan de artikelen 3:39 e.v. BW. Dit betekende dat op vele plaatsen waar in de regeling van de arbeidsovereenkomst in Boek 7A BW sprake was van nietigheid, deze in de nieuwe regeling vervangen is door vernietigbaarheid. Dit betreft vooral de bepalingen die uitsluitend strekken ter bescherming van de werknemer, waar dan ook bepaald is dat van die bepalingen niet ten nadele van de werknemer mag worden afgeweken. Bij artikel 7:684 BW, de opvolger van artikel 1639v van Boek 7A van het BW – dat duidelijk strekt ter bescherming van uitsluitend de werknemer – is een dergelijke aanpassing evenwel abusievelijk achterwege gebleven. Voorgesteld wordt deze aanpassing alsnog door te voeren.
Artikel XIX Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek
Ingevolge de wet van 1 juli 1992, Stb. 373, zijn alle scheidingsprocedures verzoekschriftprocedures geworden, zodat de woorden «een vordering of» in artikel 1623g, vierde lid, van Boek 7A van het BW zinledig zijn.
In de algemene slotbepaling van Boek 7A BW moeten nog enkele verwijzingen naar artikelen uit Boek 1 BW worden aangepast aan de wijzigingen die in Boek 1 BW zijn aangebracht ingevolge de op 2 november 1995 in werking getreden wetgeving tot nadere regeling van het gezag over en de omgang met minderjarige kinderen (wet van 6 april 1995, Stb. 240). Voorts moet de verwijzing naar de zevende titel A van Boek 7A BW nog worden aangepast aan de vervanging van deze titel door titel 10 van Boek 7 BW ingevolge de Vaststelingswet titel 7.10 Burgeriljk Wetboek (Stb. 1996, 406).
Artikel XX Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek
In artikel 8:194, vierde lid, derde volzin, BW, zoals tot stand gekomen ingevolge artikel VI van de wet van 22 juni 1994, Stb. 507 (wijziging voorwaarden nationaliteitsverlening en registratie zeeschepen), was het woord «een» weggevallen. Via de voorgestelde wijziging wordt deze omissie hersteld.
Bij de wet van 31 oktober 1996, houdende invoeging van de titels 7 en 12 in Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek (Stb. 548) is verzuimd enkele artikelen van Boek 8 BW aan te passen aan de ingevolge die wet aangebrachte wijzigingen en vernummeringen. De nog aan te brengen aanpassingen behelzen het vervangen van de verwijzingen naar het Wetboek van Koophandel door verwijzingen naar de nieuwe titels 7 en 12 van Boek 8 BW, alsmede het vervangen van de verwijzingen naar (sommige van) de artikelen 320a tot en met 320z Rv door verwijzingen naar (sommige van) de artikelen 642a tot en met 642z Rv. Via de voorgestelde wijzigingen worden deze omissies hersteld.
Artikel 35 van de Colportagewet is een uitgewerkte inwerkingtredingsbepaling. Dit artikel bevat een verwijzing naar het inmiddels vervallen artikel 5 van de wet. Ter vermijding van eventuele onduidelijkheid wordt voorgesteld artikel 35 te schrappen. Dit heeft geen materiële consequenties.
Artikel XXII Comptabiliteitswet
Bij de wet van 19 december 1991, Stb. 752 (vierde wijziging van de Comptabiliteitswet 1976) is een typefout geslopen in de tekst van het nieuwe artikel 18, eerste lid, onderdeel a, Comptabiliteitswet. Met de voorgestelde wijziging wordt deze fout hersteld.
Bij de wet van 24 juni 1992, Stb. 350 (vijfde wijziging Comptabiliteitswet) is een typefout geslopen in de tekst van het nieuwe artikel 22, vijfde lid, Comptabiliteitswet. Met de voorgestelde wijziging wordt deze fout hersteld.
Artikel XXIII Coördinatiewet Sociale Verzekering
Ingevolge artikel XL, onderdeel B.2 van de Invoeringswet Douanewet (Stb. 1995, 554) heeft een verlettering plaatsgevonden van onderdelen in artikel 2, eerste lid, van de Invorderingswet 1990. In de Coördinatiewet Sociale Verzekering wordt verwezen naar de desbetreffende onderdelen, zonder dat die verwijzingen echter zijn aangepast. Via de voorgestelde wijzigingen wordt hierin alsnog voorzien.
Het artikel 29 waarnaar artikel 35, derde lid, van de Deltaschadewet verwijst is eerder vervallen. Deze daardoor zinledige verwijzing wordt nu geschrapt.
De wijzigingen van de Deltawet betreffen het schrappen van verwijzingen naar reeds vervallen bepalingen in artikel 7 alsmede een redactionele aanpassing.
De in artikel 7, elfde lid, van de Deltawet opgenomen verwijzingen naar bepalingen van de onteigeningswet hebben geen betekenis meer, zodat wordt voorgesteld dit artikellid te schrappen.
De voorgestelde wijziging in artikel 9 van de Deltawet betreft een taalkundige verbetering.
Artikel 22 van de Destructiewet is bij de Wet voltooiing eerste fase herziening rechterlijke organisatie (Wet Vef) (Stb. 1993, 650) gewijzigd. Nadien is dat artikel gewijzigd bij de wet van 29 september 1994, Stb. 784, tot wijziging van de Destructiewet en de Vleeskeuringswet (in verband met de EG-richtlijn inzake destructie) en bij de wet van 29 september 1994, Stb. 783, tot wijziging van de Destructiewet (herziening van de rol van de gemeenten bij destructie enz.). Deze latere wijzigingen waren echter achterhaald in verband met de andere opzet van artikel 22 ingevolge de Wet Vef. Overigens konden deze latere wijzigingen ook niet in de wettekst worden doorgevoerd, omdat zij geen rekening hielden met de tekst van artikel 22 zoals deze ingevolge de Wet Vef was komen te luiden. Deze wijzigingen zijn derhalve als «loze» wijzigingen te beschouwen. Wel moet in artikel 22 nog de verwijzing naar artikel 18 van de Destructiewet worden geschrapt. Voor artikel 18 was bij de wetswijziging ingevolge de Wet Vef een uitzondering gemaakt: hiervoor gold niet de in de Wet milieubeheer geregelde beroepsgang. Artikel 18 is echter vervolgens vervallen bij de hiervoor genoemde wet van 29 september 1994, Stb. 783, zodat deze uitzondering geen betekenis meer heeft.
Artikel XXVII Diergeneesmiddelenwet
In artikel 1 van de Diergeneesmiddelenwet staat nog een verwijzing naar de vindplaats van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, zonder dat daarbij het in de citeertitel opgenomen jaartal en het staatsbladnummer zijn ingevuld. Via de voorgestelde wijziging wordt het jaartal ingevuld en wordt, gelet op aanwijzing 87 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, de staatsbladaanduiding geschrapt. Er zij op gewezen dat een soortgelijke wijziging in artikel 52, tweede lid, van de Diergeneesmiddelenwet reeds is aangebracht via de Aanpassingswet derde tranche Awb I (Stb. 1997, 510).
Artikel XXVIII Distributiewet 1939
In onderdeel A wordt een aanvulling op artikel 2 van de Distributiewet 1939 voorgesteld. Met artikel IV van de wet van 14 november 1991, houdende regels met betrekking tot de aanpassing van een aantal wetten die bepalingen bevatten welke mede betrekking hebben op de bescherming van de bevolking, op de noodwachten of de noodwachter (Stb. 631), werd beoogd een verwijzing naar de Wet betreffende bescherming tegen luchtaanvallen te vervangen door de tekst die nu in het voorgestelde onderdeel i staat. De (niet meer bestaande) Wet betreffende bescherming tegen luchtaanvallen werd evenwel sinds de wet van 2 november 1990 tot wijziging van de Distributiewet 1939 (Stb. 556) niet meer in artikel 2 van de Distributiewet 1939 genoemd, zodat opneming van de bedoelde tekst geen doorgang kon vinden. In andere noodwetten (de artikelen 11 van de Hamsterwet, 31 van de Vorderingswet 1962, 23 van de Havennoodwet, 33 van de Noodwet voedselvoorziening en 28 van de Vervoersnoodwet) werd de bedoelde tekst wel opgenomen. Omwille van de harmonisatie met die wetten wordt in artikel 2 van de Distributiewet 1939 ook die tekst opgenomen, in plaats van een, hier mogelijk meer voor de hand liggende, verwijzing naar de Wet rampen en zware ongevallen.
In onderdeel B wordt een verschrijving gerepareerd die gemaakt is in artikel V van de wet van 21 april 1994, houdende wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen in verband met aanpassing en uitbreiding van de bepalingen inzake verplichte samenwerking (Stb. 399). Toen werd abusievelijk in een wijziging van artikel 12, derde lid, voorzien, terwijl de bedoelde verwijzing sinds de eerdergenoemde wet van 2 november 1990 tot wijziging van de Distributiewet 1939 (Stb. 556) in het vierde lid staat, zodat de wijziging alsnog op de juiste plek moet plaatsvinden.
De voorgestelde wijziging in de Douanewet brengt de definitie van anti-dumpingheffingen in artikel 2, tweede lid, onderdeel d, van die wet in overeenstemming met de actuele Europese regelgeving terzake.
Artikel XXX Drank- en Horecawet
Ingevolge de Wet afschaffing adviesverplichtingen (Stb. 1995, 355) is het vijfde lid van artikel 6 van de Drank- en Horecawet vervallen. Abusievelijk zijn het zesde en zevende lid van dit artikel niet vernummerd. De voorgestelde wijziging herstelt deze omissie.
In verband met de voorgestelde schrapping van artikel 79 van de Drank- en Horecawet zijn de verwijzingen naar dat artikel in de artikelen 71, eerste lid, onderdeel a, en 81 van de Drank- en Horecawet zinledig geworden. Derhalve wordt voorgesteld deze verwijzingen te schrappen.
Artikel 79 van de Drank- en Horecawet betreft een overgangsbepaling die is uitgewerkt. Derhalve kan dit artikel vervallen.
Artikel XXXI Electriciteitswet
Bij de totstandkoming van de Elektriciteitswet 1989 zijn de artikelen 2 tot en met 11 van de Electriciteitswet vervallen. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Elektriciteitswet 1989 (kamerstukken II 1985/86, 19 591, nr. 3) werd aangekondigd dat er «binnen afzienbare tijd» voorstellen zouden worden gedaan om ook de andere bepalingen van de Electriciteitswet te laten vervallen, zodra de op de resterende artikelen berustende uitvoeringsmaatregelen zouden zijn vervallen door een nieuwe regeling. Inmiddels is die regeling tot stand gekomen in de vorm van het Warenwetbesluit elektrotechnische produkten (Stb. 1992, 385). Met dat besluit zijn de laatste nog bestaande besluiten op het gebied van de veiligheid van elektrotechnische producten, gebaseerd op de Electriciteitswet, ingetrokken. Zoals is aangegeven in de nota van toelichting bij het Warenwetbesluit elektrotechnische produkten (Stb. 1992, 385, blz. 9) heeft dit de weg vrijgemaakt voor intrekking van de Electriciteitswet. Hierin wordt thans door het voorgestelde artikel voorzien.
Artikel XXXII Elektriciteitswet 1989
Deze wijziging betreft het verbeteren van een schrijffout.
Artikel XXXIII Faillissementswet
In de wet van 22 juni 1994, Stb. 573, tot wijziging van binnentredingsbepalingen werd een wijziging aangebracht in het derde lid van artikel 67 Faillissementswet. Bedoeld was echter het tweede lid te wijzigen. De desbetreffende wijziging wordt hierbij derhalve alsnog aangebracht in het tweede lid.
Artikel XXXIV Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Artikel 126 van de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren bevat wijzigingen van de artikelen 2 en 3 van de Destructiewet. Dit artikel is niet in werking getreden. Inmiddels zijn de ingevolge dit artikel in de Destructiewet aan te brengen wijzigingen achterhaald c.q. overbodig geworden, aangezien die wijzigingen zijn meegenomen in een meer omvattende wijziging van de Destructiewet die heeft plaatsgevonden bij de wet van 29 september 1994, Stb. 784. Artikel 126 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren heeft dus geen betekenis meer en zal dan ook niet meer in werking treden. Aangezien handhaving van een wijzigingsartikel dat nimmer in werking zal treden ongewenst is, wordt voorgesteld artikel 126 te schrappen.
In artikel 43, tweede lid, tweede volzin, van de Grondwaterwet wordt artikel 20.2, derde lid, van de Wet milieubeheer van overeenkomstige toepassing verklaard. In laatstgenoemde bepaling wordt geregeld dat, in afwijking van artikel 20.2, tweede lid, Wet milieubeheer, het bevoegde gezag beroep kan instellen tegen bepaalde in dat tweede lid genoemde beschikkingen. Hieronder valt echter juist niet de in dat tweede lid, onder a, bedoelde beschikking ex artikel 8.27 Wet miileubeheer, waarop artikel 43 Grondwaterwet betrekking heeft. De verwijzing in kwestie is dus onjuist en zinledig, zodat wordt voorgesteld deze te schrappen.
Artikel XXXVI Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën
Het huidige artikel 54 verwijst nog naar bepalingen van de Wet op de lijkbezorging zoals deze luidde vóór 1 juli 1991. Op die datum is echter de nieuwe Wet op de lijkbezorging (Stb. 1991, 133) in werking getreden zodat de onderhavige bepaling aanpassing behoeft. In redactioneel opzicht is aangesloten bij de tekst van het soortgelijke artikel 10 van de Landinrichtingswet. Een identieke wijziging is elders in dit wetsvoorstel aangebracht in artikel 14 van de Reconstructiewet Midden-Delfland.
De Wet herverdeling wegbeheer (Stb. 1992, 563) heeft abusievelijk een negende in plaats van een achtste lid aan artikel 74 toegevoegd. Met de onderhavige wijziging wordt deze vergissing hersteld.
Ingevolge artikel XL, onderdeel B.2 van de Invoeringswet Douanewet (Stb. 1995, 554) heeft een verlettering plaatsgevonden van onderdelen in artikel 2, eerste lid, van de Invorderingswet 1990. In de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën wordt verwezen naar de desbetreffende onderdelen, zonder dat die verwijzingen echter zijn aangepast. Via de voorgestelde wijzigingen wordt hierin alsnog voorzien.
Het tweede lid en de aanduiding «1.» voor het eerste lid van artikel 28 van de IJkwet zijn vervallen op grond van hoofdstuk X, artikel 4, onderdeel K, van de wet van 4 juni 1992, houdende aanpassing van een aantal wetten aan de eerste tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 422). Bij die gelegenheid is verzuimd de verwijzingen naar artikel 28 in de artikelen 22 en 29 daaraan aan te passen.
Artikel XXXVIII In- en uitvoerwet
Ingevolge hoofdstuk VIII, artikel 6, van de wet van 10 juli 1995, Stb. 355 (afschaffing adviesverplichtingen) zijn het tweede, derde en vierde lid van artikel 2c van de In- en uitvoerwet vervallen. Bij die gelegenheid is verzuimd de verwijzingen in de overige artikelleden van dit artikel daaraan aan te passen. De voorgestelde wijzigingen voorzien hierin alsnog.
Door middel van de wet van 23 december 1993 tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht alsmede nadere aanpassing van een aantal wetten aan de Algemene wet bestuursrecht (Aanpassingswet Awb III) (Stb. 690) werd artikel 18 van de In- en uitvoerwet abusievelijk zodanig gewijzigd dat daarin de zinsnede «artikel artikel» werd opgenomen. Deze fout wordt hierbij hersteld.
Artikel XXXIX Inkwartieringswet
De wijzigingen in de Inkwartieringswet strekken ertoe een inconsequente schrijfwijze van het woord «ineigendomneming» te herstellen.
Artikel XL Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs
Door de wet van 14 november 1996, Stb. 580, inzake de bestuursvorm van het openbaar onderwijs, is bepaald dat een openbare school in stand kan worden gehouden door een stichting als bedoeld in artikel 39a van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs (ISOVSO). Daarbij is abusievelijk verzuimd in artikel 1 de begripomschrijving van «bijzondere school» zodanig aan te passen dat deze school niet door een dergelijke stichting in stand kan worden gehouden. Via de voorgestelde wijziging wordt deze omissie hersteld.
Bij de wet van 14 februari 1997, Stb. 105, (wijziging van enkele onderwijswetten in verband met het opnemen van een document inzake evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende functies in het onderwijs) is na artikel 22 ISOVSO een nieuw artikel 23 ingevoegd. Daarbij is evenwel geen rekening gehouden met het feit dat bij de wet van 30 november 1995, Stb. 612, (verplichting vaststellen directiestatuut) reeds een artikel 23 was ingevoegd. Via de voorgestelde wijzigingen wordt laatstgenoemd artikel 23 vernummerd tot artikel 24 en de inhoudsopgave bij de wet dienovereenkomstig aangepast.
Bij onder meer de wetten van 21 april 1993, Stb. 253, (regeling onderwijsvoorranggebieden) en van 16 november 1995, Stb. 616, (Regeling samenwerking sociale vernieuwing onderwijs) is de mogelijkheid geschapen voor gemeenten om ook anders dan op grond van de zgn. overschrijdingsregeling eigen middelen te besteden aan het primair en voortgezet onderwijs. Daarbij is verzuimd om ook de bedragen die een gemeente aldus verstrekt in de artikelen 59 ISOVSO, 51 van de Wet op het basisonderwijs en 77 van de Wet op het voortgezet onderwijs uitdrukkelijk aan te merken als bedragen die ten laste blijven van de gemeente, naast de zgn. overschrijdingsbedragen, hetgeen uiteraard de bedoeling is. Via de voorgestelde wijzigingen van de genoemde artikelen wordt deze omissie hersteld.
De wet van 14 november 1996, Stb. 580, inzake de bestuursvorm van het openbaar onderwijs bevat een wijziging van onder meer artikel 87 ISVOSO. Die wijziging beoogde ook de door een stichting of een openbare rechtspersoon in stand gehouden openbare scholen onder de reikwijdte te brengen van de bepalingen betreffende het verbod op vervreemding en bezwaring van gebouwen e.d. Door de wet van 4 juli 1996, Stb. 402, met betrekking tot de decentralisatie van de huisvesting zijn deze artikelen met ingang van 1 januari 1997 echter anders geformuleerd en verplaatst (naar artikel 88 ISOVSO). De wijzigingsopdrachten zijn daardoor onuitvoerbaar. Met de voorgestelde wijziging wordt erin voorzien dat de oorspronkelijk beoogde wijziging alsnog wordt gerealiseerd.
Bij de wet van 15 mei 1997, Stb. 237, (Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid) is abusievelijk verzuimd om in de artikelen 102a1 en 102a2 ISOVSO enkele verwijzingen aan te passen naar artikelen die ingevolge die wet met ingang van 1 augustus 1998 worden gewijzigd of vervallen. Via de voorgestelde wijzigingen wordt hierin alsnog voorzien.
In dit onderdeel worden onjuiste verwijzingen in artikel 106i hersteld.
Artikel 108 ISOVSO bevat een inlichtingenplicht voor bevoegd gezag én gemeente. De inlichtingenplicht voor de gemeente komt evenwel niet tot uitdrukking in het artikelopschrift. Via de voorgestelde wijzigingen wordt deze omissie hersteld en de inhoudsopgave bij de wet dienovereenkomstig aangepast.
Artikel XLI Invoeringswet Kadasterwet
In artikel VI, tweede lid, van de Invoeringswet Kadasterwet wordt nog verwezen naar de artikelen van Boek 8 BW in de voorlopige artikelnummering. Via de voorgestelde wijzigingen worden deze verwijzingen aangepast aan de definitieve artikelnummering.
Artikel XLII Invoeringswet Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994
De voorgestelde wijziging in artikel XVII van de Invoeringswet Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 betreft de verbetering van een schrijffout.
Artikel XLIII Invorderingswet 1990
Artikel 9, zevende lid, van de Invorderingswet 1990 regelt de betalingstermijn met betrekking tot uitnodigingen tot betaling in de gevallen waarin een zogeheten maandaangifte is gedaan. Ter voorkoming van misverstand is het wenselijk dat niet alleen de tweede volzin, maar ook, met inachtneming van de relevante bepalingen (ter uitvoering) van het Communautair douanewetboek, de eerste volzin van dit lid uitdrukkelijk naar bedoelde maandaangiften verwijst. De voorgestelde wijziging schept de gewenste duidelijkheid.
Artikel 19, eerste lid, onderdeel g, van de Invorderingswet 1990 kan vervallen, omdat het in dat onderdeel genoemde koninklijk besluit van 17 juli 1944, Stb. E 51, met ingang van 1 januari 1991 is ingetrokken ingevolge artikel 122, onderdeel b, van de Arbeidsvoorzieningswet. Dit onderdeel heeft derhalve geen betekenis meer.
Bij de wet van 25 oktober 1989, Stb. 490, is het tweede lid van artikel 4 van de Jachtwet vervallen. Dientengevolge kent artikel 4 geen leden meer. De verwijzing naar artikel 4 in artikel 6 wordt daarmee nu in overeenstemming gebracht.
Bij de wet van 4 juni 1992, Stb. 422, werd het vijfde lid van artikel 15 van de Jachtwet geschrapt en werden het zesde en zevende lid vernummerd tot vijfde onderscheidenlijk zesde lid. De daarop volgende wijziging van artikel 15 van de Jachtwet ingevolge de wet van 9 december 1993, Stb. 725, ging er echter van uit dat het artikel nog zeven leden kende en liet abusievelijk derhalve het zevende in plaats van het zesde lid vervallen. Thans wordt daarom alsnog voorzien in het schrappen van het zesde lid.
Ingevolge de wet van 8 juni 1977, Stb. 387, zijn het derde en vierde lid van artikel 46 van de Jachtwet vervallen. Artikel 57, derde lid, verwijst nog naar deze artikelleden. Deze verwijzingen moeten derhalve nog worden geschrapt.
De tweede volzin van artikel 76 van de Jachtwet verwijst naar artikel 74, derde lid. Bij de wet van 22 juni 1994 tot wijziging van binnentredingsbepalingen (Stb. 573) is artikel 74, derde lid, echter geschrapt, aangezien de daarin geregelde materie thans wordt geregeld in de Algemene wet op het binnentreden. Om deze reden dient ook de verwijzing in artikel 76 te worden geschrapt, hetgeen indertijd over het hoofd is gezien.
Artikel XLV Landinrichtingswet
In artikel 3 van de Landinrichtingswet wordt ten onrechte verwezen naar het eerste lid van artikel 137, nu artikel 137 geen leden kent. Met de onderhavige wijziging wordt deze verwijzing gecorrigeerd.
In het wetsvoorstel dat ten gronslag lag aan de Landinrichtingswet (kamerstukken 15 907) is tijdens de parlementaire behandeling door de Tweede Kamer een misslag begaan, waardoor enkele tekstgedeelten zijn verdwenen uit artikel 182 (toen nog genummerd als 170). Zie hierover ook de conclusie van AG Moltmaker in HR 22 juni 1988, NJ 1988, 929. Via de voorgestelde wijziging wordt bewerkstelligd dat artikel 182 alsnog de beoogde tekst bevat.
Artikel XLVI Leerplichtwet 1969
Op grond van de nieuwe Arbeidstijdenwet (Stb. 1995, 598) is niet langer een ontheffing nodig voor het verrichten van arbeid van lichte aard door jeugdigen die in het laatste schooljaar van hun volledige leerplicht zitten. Daardoor kan het vijfde lid van artikel 3b van de Leerplichtwet 1969, waarin naar deze ontheffing wordt verwezen, vervallen. Ten onrechte is deze wijziging niet meegenomen in de Arbeidstijdenwet. De voorgestelde wijziging voorziet hierin alsnog.
Via deze wijziging wordt een onjuiste verwijzing hersteld in artikel 22 Leerplichtwet 1969.
Ingevolge artikel XL, onderdeel B.2 van de Invoeringswet Douanewet (Stb. 1995, 554) heeft een verlettering plaatsgevonden van onderdelen in artikel 2, eerste lid, van de Invorderingswet 1990. In de Loodsenwet wordt verwezen naar de desbetreffende onderdelen, zonder dat die verwijzingen echter zijn aangepast. Via de voorgestelde wijzigingen wordt hierin alsnog voorzien.
In de wet van 2 november 1994, houdende wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en enkele andere wetten, houdende verbeteringen en aanvullingen van overwegend technische aard (Stb. 803), werd een wijziging aangebracht in het derde lid van artikel 29 van de Loodsenwet. Bij deze wijziging werd het derde lid vervolgens als tweede lid genummerd. De desbetreffende nummering wordt hierbij gecorrigeerd.
Ingevolge artikel IV, onderdeel B, van de Aanpassingswet privatisering ABP (Stb. 1997, 162) heeft binnen artikel 12 van de Wet op de rechterlijke organisatie een vernummering plaatsgevonden en zijn daarin enkele onderdelen vervallen. Verzuimd is de verwijzing in artikel 32 van de Loodsenwet naar artikel 12 R.O. hieraan aan te passen. Via de voorgestelde wijziging geschiedt dit alsnog.
Ingevolge artikel XL, onderdeel B.2 van de Invoeringswet Douanewet (Stb. 1995, 554) heeft een verlettering plaatsgevonden van onderdelen in artikel 2, eerste lid, van de Invorderingswet 1990. In de artikelen 37l en 77b van de Luchtvaartwet wordt verwezen naar de desbetreffende onderdelen, zonder dat die verwijzingen echter zijn aangepast. Via de voorgestelde wijzigingen wordt hierin alsnog voorzien.
Deze wijzigingen strekken tot aanpassing van enkele onjuiste verwijzingen die in de Mededigingswet (Stb. 1997, 242) zijn ontstaan ten gevolge van de aanvaarding van enkele amendementen op het desbetreffende wetsvoorstel (kamerstukken 24 707).
Deze wijziging houdt verband met het feit dat de bezwaarschriftprocedure in de desbetreffende gevallen is komen te vervallen (zie artikel 93, tweede lid, van de Mededingingswet).
Ingevolge artikel XL, onderdeel B.2 van de Invoeringswet Douanewet (Stb. 1995, 554) heeft een verlettering plaatsgevonden van onderdelen in artikel 2, eerste lid, van de Invorderingswet 1990. In artikel 5 van de Medische Tuchtwet wordt verwezen naar de desbetreffende onderdelen, zonder dat die verwijzingen echter zijn aangepast. Via de voorgestelde wijzigingen wordt hierin alsnog voorzien.
Zoals aangegeven in het algemeen deel van deze memorie, heeft de reparatiewet mede tot doel het «kappen van dor hout». Onder die categorie valt dit artikel. De Metrologiewet (wet van 1 november 1972, Stb. 596) strekte ertoe:
– de wettelijke goedkeuring te regelen van de op 11 maart 1970 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk België en het Groothertogdom Luxemburg inzake de metrologie en het op 16 maart 1971 te Brussel tot stand gekomen Protocol tot wijziging van die overeenkomst, en
– voorzieningen te treffen met betrekking tot de uitvoering van deze internationale overeenkomst.
Ingevolge artikel 21 van de Metrologiewet traden de artikelen 2, 3 en 4 van die wet, die betrekking hebben op de verdragsgoedkeuring, in werking per 2 november 1972 en zouden de overige artikelen in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De genoemde goedkeuringsartikelen zijn op het moment van hun inwerkingtreding uitgewerkt; aan handhaving daarvan bestaat derhalve geen behoefte. De overige artikelen van de wet (inzake de verdragsuitvoering) zijn tot op heden niet in werking gesteld en zullen ook niet in werking worden gesteld, omdat het Comité van Ministers van de Benelux op 24 mei 1976 heeft besloten geen uitvoering aan de voornoemde overeenkomst te geven. De redenen daarvoor waren dat:
– de ontwikkelingen op metrologiegebied in EEG-verband in essentie de Benelux-doelstellingen reeds verregaand realiseren,
– de uitvoering van de overeenkomst in de Benelux een zeer ingewikkelde rechtstoestand in het leven zou roepen, en
– deze uitvoering omvangrijke werkzaamheden zou vergen die zowel aan tijd en menskracht als aan kosten onevenredig belastend zouden zijn ten opzichte van de te bereiken voordelen.
Op grond van het vorenstaande kan de Metrologiewet worden ingetrokken.
Bij de wetten van 18 maart 1996 (Stb. 199) en 20 juni 1996 (Stb. 411) zijn abusievelijk twee artikelen 8a in de Mijnwet 1903 ontstaan. Het eerstbedoelde artikel 8a betreft voorschriften die aan een concessie kunnen worden verbonden. Het tweede artikel 8a bepaalt dat de Mijnwet 1903 en de Mijnwet 1810 niet van toepassing zijn op ontgrondingen. Voorgesteld wordt de laatste bepaling te vernummeren tot artikel 14, welk nummer is opengevallen sedert de wijziging bij de wet van 18 maart 1996 (Stb. 199). Bij de laatstgenoemde wijzigingswet is ook artikel 13 van de Mijnwet 1903 opengevallen. Dit artikel is «gevuld» bij de Aanpassingswet derde tranche Awb I (Stb. 1997, 510): zie hoofdstuk 6, artikel 7, onderdeel F, van die wet.
Artikel LIII Monumentenwet 1988
De Monumentenwet 1988 spreekt steeds van «Onze minister», met één hoofdletter. Enige inconsequenties in deze schrijfwijze worden hierbij rechtgezet.
Bij de wet van 26 oktober 1995, Stb. 539, is de thans voorgestelde wijziging abusievelijk aangebracht in een niet bestaand tweede lid van artikel 1. Dit wordt met deze aanpassing rechtgezet.
Bij de wet van 17 november 1994, Stb. 858, is de verwijzing naar de Wegenverkeerswet veranderd in een verwijzing naar de (nieuwe) Wegenverkeerswet 1994. Abusievelijk is de staatsbladaanduiding van de Wegenverkeerswet (uit 1935) niet vervallen.
In de Leemtewet Awb (Stb. 1995, 250) is artikel 16, zevende lid, opnieuw geredigeerd. Daarbij is het woord «is» abusievelijk weggevallen. Via de voorgestelde wijziging wordt deze omissie hersteld.
In dit onderdeel wordt een onjuiste aanduiding van de Raad voor cultuur rechtgezet.
Artikel LIV Natuurbeschermingswet
Deze wijziging betreft het herstel van een verschrijving.
Artikel LV Natuurschoonwet 1928
De voorgestelde wijzigingen in artikel 2, tweede lid, van de Natuurschoonwet 1928 strekken ertoe de in die bepaling gebezigde terminologie met betrekking tot kadastrale gegevens alsnog in overeenstemming te brengen met de gewijzigde terminologie ingevolge de Invoeringswet Boeken 3, 5 en 6 nieuw Burgerlijk Wetboek en de Kadasterwet.
Artikel LVI Noodwet Arbeidsvoorziening
Ingevolge de wet van 23 december 1993, Stb. 690 (Aanpassingswet Awb III) juncto de wet van 16 december 1993, Stb. 650 (voltooiing eerste fase herziening rechterlijke organisatie) zijn de artikelen 37 en 40 van de Noodwet Arbeidsvoorziening vervallen. Verzuimd is daarbij de verwijzingen naar die artikelen in de derde volzin van artikel 46 te schrappen. De voorgestelde wijziging voorziet hierin alsnog.
Bij de Leemtewet Awb (Stb. 1995, 250) is artikel 23, vierde lid, van de Noodwet Arbeidsvoorziening vervallen en het vijfde lid vernummerd tot vierde lid. Verzuimd is de verwijzing in artikel 53 naar artikel 23, vijfde lid, daarmee in overeenstemming te brengen. De voorgestelde wijziging voorziet hierin alsnog.
Artikel LVII Noodwet voedselvoorziening
Ingevolge de wet van 10 juli 1995, Stb. 355, verviel de adviesverplichting die in artikel 6, derde lid, van de Noodwet voedselvoorziening was opgenomen. Het toenmalige vierde lid van artikel 6 werd daarbij vernummerd tot derde lid. Daarbij is verzuimd om de elders in de Noodwet voedselvoorziening opgenomen verwijzingen aan te passen. Deze omissie wordt via de voorgestelde wijzigingen hersteld.
Bij de aanpassingswetgeving in verband met de tweede tranche van de Algemene wet bestuursrecht is verzuimd de beroepsbepaling in de Noodwet voedselvoorziening aan te passen. Deze omissie wordt hierbij hersteld. Aangezien het hier gaat om beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven is gebruik gemaakt van de in aanwijzing 152 van de Aanwijzingen voor de regelgeving voorgeschreven modelbepaling.
Op 9 april 1997 is de wet van 13 maart 1997 tot wijziging van de Rampenwet en andere wetten in verband met de uitbreiding van de reikwijdte van de Rampenwet tot zware ongevallen en de regeling van enige andere onderwerpen (Stb. 142) in werking getreden. Bij artikel III van die wet is in artikel 66f bis, eerste lid, van de onteigeningswet na «rampen» de woorden «en zware ongevallen» ingevoegd. Bij artikel XV, onderdeel F, van de Invoeringswet Coördinatiewet uitzonderingstoestanden (Stb. 1997, 366) is deze wijziging echter ten onrechte weer ongedaan gemaakt. Dit is het gevolg van het feit dat de laatstgenoemde wet op een latere datum – 1 mei 1997 – in werking is getreden dan de eerdergenoemde wijzigingswet. Via de voorgestelde wijziging wordt bewerkstelligd dat weer de juiste tekst tot stand komt.
Bij de meest recente wijziging van de Ontgrondingenwet (Stb. 1996, 412) is in een aantal bepalingen – in overeenstemming met de Algemene wet bestuursrecht – het begrip besluit vervangen door beschikking. Een aanpassing van artikel 27 in die zin bij nota van wijziging is abusievelijk niet overgenomen in de aangenomen tekst van de wijzigingswet. Deze omissie wordt hierbij rechtgezet.
Artikel LX Oorlogswet voor Nederland
Ingevolge artikel XL, onderdeel B.2 van de Invoeringswet Douanewet (Stb. 1995, 554) heeft een verlettering plaatsgevonden van onderdelen in artikel 2, eerste lid, van de Invorderingswet 1990. In de (nieuwe) Oorlogswet voor Nederland wordt verwezen naar de desbetreffende onderdelen, zonder dat die verwijzingen echter zijn aangepast. Via de voorgestelde wijzigingen wordt hierin alsnog voorzien.
In artikel 6 van de Opiumwet staat nog een verwijzing naar de vindplaats van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, zonder dat daarbij het in de citeertitel opgenomen jaartal en het staatsbladnummer zijn ingevuld. Via de voorgestelde wijziging wordt het jaartal ingevuld en wordt, gelet op aanwijzing 87 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, de staatsbladaanduiding geschrapt.
In Lijst II behorende bij de Opiumwet is de aanduiding van onderdeel a met een kleine letter geschreven en die van onderdeel b met een hoofdletter. Via de voorgestelde wijziging wordt een eenvormige aanduiding doorgevoerd door beide onderdelen aan te duiden met een kleine letter. De desbetreffende verwijzingen in artikel 11 van de Opiumwet moeten hieraan worden aangepast.
Artikel LXII Organisatiewet kadaster
De artikelen 50, 51, 52 en 55 van de Organisatiewet kadaster bevatten overgangsrecht dat inmiddels is uitgewerkt. Zij kunnen derhalve vervallen.
Artikel LXIII Overgangswet verzorgingshuizen
De wijziging in het eerste lid van artikel 1 van de Overgangswet verzorgingshuizen betreft een taalkundige aanpassing.
Vlak voor de afhandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel Overgangswet verzorgingshuizen (kamerstukken II 1995/96, 24 606, nrs. 1–2) bleek dat in het kader van de Wet op de bejaardenoorden door provincies ook subsidie verstrekt werd aan instellingen welke geen verzorgingshuis waren. Om de continuering van de subsidieverstrekking door de Ziekenfondsraad na 1 januari 1997 mogelijk te maken, is toen bij nota van wijziging een tweede lid aan artikel 4 van de Overgangswet verzorgingshuizen toegevoegd, waarbij een rechtspersoon die een andere instelling exploiteerde dan een verzorgingshuis, met een rechtspersoon welke een verzorgingshuis exploiteerde gelijk werd gesteld. Achteraf moet evenwel worden geconstateerd dat het niet zozeer aangewezen was om een rechtspersoon die zo'n andere instelling exploiteert gelijk te stellen met een rechtspersoon die een verzorgingshuis exploiteert, als wel om die andere instelling gelijk te stellen met een verzorgingshuis. Alhoewel de bepaling van het aanvankelijk voorgestelde artikel 4, tweede lid, zinloos zou zijn, indien die in andere zin werd opgevat als onmiddellijk hiervoor aangeduid, de toelichting bij de desbetreffende nota van wijziging geen enkel misverstand laat bestaan over de bedoelingen van de wetgever en ook in de praktijk overeenkomstig die bedoelingen wordt gehandeld, is het desalniettemin wenselijk de tekst van de wet beter op de bedoelingen van de wetgever te laten aansluiten. Daartoe dienen de voorgestelde wijzigingen inzake de artikelen 1, vijfde lid, 4 en 11.
Deze wijzigingen betreffen taalkundige aanpassingen.
Artikel 38 van de Overgangswet verzorgingshuizen bevat een wijziging van de Wet geestelijke verzorging zorginstellingen en justitiële inrichtingen op voorwaarde dat het daartoe strekkende wetsvoorstel tot wet zou worden verheven. Het desbetreffende wetsvoorstel (23 720) is echter door de Eerste Kamer verworpen, zodat het desbetreffende wijzigingsartikel zinledig is geworden en derhalve kan vervallen.
De aanvankelijk voorgestelde tekst van artikel 60 (het toenmalige artikel 53, zie kamerstukken II 1995/96, 24 606, nrs. 1–2) bevatte een wijziging van artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen, die toen nog in het stadium van wetsvoorstel verkeerde. Toen dat wetsvoorstel tijdens de schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel Overgangswet verzorgingshuizen in de Tweede Kamer tot wet werd verheven, is een nota van wijziging ingediend. Abusievelijk is echter in die nota van wijziging de aanduiding van het te wijzigen artikel(onderdeel) vervallen. Via de voorgestelde wijziging wordt deze omissie hersteld.
Artikel E 26b kan vervallen, nu het oorspronkelijke artikel 102 van de Wet op het basisonderwijs is vervallen.
Via deze wijziging wordt een schrijffout hersteld die is ontstaan in artikel 70g van de Pachtwet, tot stand gekomen bij de wet van 12 oktober 1995 tot wijziging van de Pachtwet (Stb. 504).
Bij de wet van 12 oktober 1995 tot wijziging van de Pachtwet (Stb. 504) is artikel 66 van de Pachtwet vervallen. Verzuimd is echter om de verwijzing naar dat artikel in artikel 91 van de Pachtwet te schrappen. Via de voorgestelde wijziging geschiedt dit alsnog.
Ingevolge de wet van 16 december 1993, Stb. 650 (voltooiing eerste fase herziening rechterlijke organisatie) heeft artikel 29 Rv een andere inhoud gekregen. In verband hiermee kan de verwijzing naar het eerste en tweede lid van dat artikel in artikel 105 van de Pachtwet vervallen.
Ingevolge artikel IV, onderdeel B, van de Aanpassingswet privatisering ABP (Stb. 1997, 162) heeft binnen artikel 12 van de Wet op de rechterlijke organisatie een vernummering plaatsgevonden en zijn daarin enkele onderdelen vervallen. Verzuimd is de verwijzing in artikel 118 van de Pachtwet naar artikel 12 R.O. hieraan aan te passen. Via de voorgestelde wijziging geschiedt dit alsnog.
Met de wijziging van artikel 173 wordt een foutieve verwijzing naar een onjuist lidnummer van artikel 37 van de onteigeningswet rechtgezet.
Artikel LXVI Penitentiaire beginselenwet
Deze wijziging betreft een zelfde redactionele verbetering in de verwijzing naar de Wet op de rechtsbijstand als elders in dit wetsvoorstel is aangebracht in artikel 1, onderdeel m, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden.
Artikel LXVII Penitentiaire beginselenwet
In artikel 79 van de Penitentiaire beginselenwet (thans nog als wetsvoorstel aanhangig) wordt artikel 19 van het Wetboek van Strafrecht abusievelijk in zijn geheel geschrapt, terwijl alleen de eerste en tweede volzin zouden moeten vervallen. Via de voorgestelde wijziging wordt deze misslag hersteld. Elders in dit wetsvoorstel, in het wijzigingsartikel betreffende het Wetboek van Strafrecht, is hetzelfde geregeld, maar dan voor het geval de Penitentiaire beginselenwet reeds in werking is getreden op het tijdstip waarop het onderhavige wetsvoorstel in werking treedt. De schrapping van artikel 19 is in dat geval al een feit, zodat dan dus moet worden voorzien in het opnieuw vaststellen van artikel 19 Sr.
In de Handelsregisterwet 1996 (Stb. 181) is verzuimd om in de Postwet een verwijzing naar de oude Handelsregisterwet aan te passen. De voorgestelde wijziging voorziet hierin alsnog.
Artikel II van de wet van 12 juni 1997 tot wijziging van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 en van enkele andere wetten in verband met herziening van de tariefstructuur voor vrachtauto's (Stb. 245) bevat een wijziging van artikel 222, eerste lid, Provinciewet die niet aansloot op de tekst van dat artikel zoals dat luidde ingevolge de wet van 10 april 1997, Stb. 189 (aanpassing belastingbepalingen). Door laatstgenoemde wet was eedergenoemde wetswijziging achterhaald, maar om verwarring over de juiste tekst van het desbetreffende gedeelte in artikel 222, eerste lid, te voorkomen, wordt thans voorgesteld dat gedeelte opnieuw vast te stellen.
Artikel LXX Reconstructiewet Midden-Delfland
Het huidige artikel 14 verwijst nog naar bepalingen van de Wet op de lijkbezorging zoals deze luidde vóór 1 juli 1991. Op die datum is echter de nieuwe Wet op de lijkbezorging (Stb. 1991, 133) in werking getreden zodat de onderhavige bepaling aanpassing behoeft. In redactioneel opzicht is aangesloten bij de tekst van het soortgelijke artikel 10 van de Landinrichtingswet. Een identieke wijziging is elders in dit wetsvoorstel aangebracht in artikel 54 van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën.
Bij artikel 39 van de Organisatiewet Kadaster (Stb. 1994, 125) is abusievelijk het niet meer bestaande vierde lid van artikel 73 van de Reconstructiewet Midden-Delfland gewijzigd, in plaats van het derde lid. Bij deze wetswijziging was namelijk geen rekening gehouden met de wijziging die artikel 73 bij de wet van 16 december 1993, Stb. 650, had ondergaan. De beoogde wijziging kon derhalve niet worden uitgevoerd. Via de voorgestelde wijziging wordt hierin alsnog voorzien.
Deze wijziging betreft de verbetering van een verschrijving in de Rivierenwet.
Artikel LXXII Rompwet instellingen van weldadigheid
Bij de wet van 22 mei 1991 tot wijziging van diverse wetten in verband met vereenvoudiging van regelgeving en vergroting van gemeentelijke en provinciale beleidsvrijheid (Stb. 394) is artikel 3 vervallen. Verzuimd is daarbij de daardoor zinledig geworden verwijzing naar die bepaling in artikel 6 te schrappen. De voorgestelde wijziging herstelt deze omissie.
Ingevolge de wet van 16 december 1993, Stb. 650 (voltooiing eerste fase herziening rechterlijke organisatie) zijn het tweede lid van artikel 23 en het tweede lid van artikel 24 vervallen. Verzuimd is daarbij de verwijzingen naar deze leden in de artikelen 23 en 25 te laten vervallen. Tevens is verzuimd in artikel 23 de artikelleden te vernummeren en in artikel 24 de nummering van het eerste lid te schrappen. Deze omissies worden via de voorgestelde wijzigingen hersteld.
Artikel LXXIII Scheepvaartverkeerswet
Deze wijziging strekt ertoe de aanduiding van de Staatscourant in artikel 2 van de Scheepvaartverkeerswet in overeenstemming te brengen met de in de Bekendmakingswet gehanteerde terminologie.
In het opschrift van hoofdstuk 7 van de Scheepvaartverkeerswet is verzuimd een liggend streepje te plaatsen na: opsporings. Deze omissie wordt hierbij hersteld.
Deze wijzigingen betreffen de verbetering van verschrijvingen.
Ingevolgde artikel 165 van de Waterschapswet is de Keurenwet ingetrokken. De verwijzing in artikel 42, tweede lid, van de Scheepvaartverkeerswet is derhalve zinledig geworden, zodat deze verwijzing kan vervallen.
De Scheepvaartverkeerswet bevat een tekstuele onjuistheid in artikel 52, derde lid, die hierbij wordt hersteld.
Artikel LXXIV Statistiekwet 1950
Ingevolge artikel I, onderdeel D, van de wet van 7 juli 1993, Stb. 472, houdende wijziging van de Statistiekwet 1950 (uitvoering van communautaire regelgeving) bevat het daarbij in de Statistiekwet 1950 ingevoegde artikel 20 abusievelijk tweemaal een derde lid. Deze vergissing wordt hierbij hersteld.
Artikel LXXV Tijdelijke wet huurkoop onroerende zaken
De voorgestelde wijziging van artikel 6 van de Tijdelijke wet huurkoop onroerende zaken betreft een taalkundige verbetering.
Bij de wet van 25 oktober 1989, Stb. 490, is het tweede lid van artikel 6 van de Tijdelijke wet huurkoop onroerende zaken geschrapt en het eerste lid als enig lid overgebleven. In artikel 16, zesde lid, van de wet dient dus te worden verwezen naar artikel 6 en niet meer naar artikel 6, eerste lid. De voorgestelde wijziging voorziet hierin.
Artikel LXXVI Uitvoeringswet CSE-verdrag
De voorgestelde wijziging stelt buiten twijfel dat ook de uit hoofde van het CSE-verdrag optredende (internationale) inspecteurs voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner geen machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden behoeven. Bij de aanpassing van de Uitvoeringswet CSE-verdrag aan de Algemene wet op het binnentreden (wet van 22 juni 1994, Stb. 573) was dit in de wettekst onduidelijk gebleven, terwijl blijkens de parlementaire geschiedenis bij laatstgenoemde wet uitdrukkelijk was beoogd ook de inspecteurs niet te binden aan het vereiste van een machtiging (toelichting bij derde nota van wijziging; kamerstukken II 1993/94, 22 539, nr. 11, p. 7)
Artikel LXXVII Uitvoeringswet Visserijverdrag 1967
In de Handelsregisterwet 1996 (Stb. 181) is verzuimd om in artikel 1 van de Uitvoeringswet Visserijverdrag 1967 een verwijzing naar de oude Handelsregisterwet aan te passen. De voorgestelde wijziging voorziet hierin alsnog.
Artikel LXXVIII Visserijwet 1963
De tweede volzin van artikel 62 bevat een zinledige verwijzing naar het bij de wet van 22 juni 1994 tot wijziging van binnentredingsbepalingen (Stb. 573) vervallen artikel 60, derde lid. Voorgesteld wordt derhalve deze verwijzing te schrappen.
Artikel LXXIX Voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en andere wetten met het oog op de opneming in het Wetboek van Strafrecht van eenvormige strafbepalingen inzake het verstrekken van onware gegevens en het nalaten te voldoen aan wettelijke verplichtingen om tijdig gegevens te verstrekken (concentratie strafbaarstelling frauduleuze gedragingen) (kamerstukken 23 993)
Wetsvoorstel 23 993 beoogt de strafbaarstelling van frauduleuze gedragingen te concentreren in het Wetboek van Strafrecht. Het wetsvoorstel wijzigt een aantal bepalingen in wetten op het terrein van de sociale zekerheid, vooral teneinde strafbaarstellingen in de desbetreffende wetten te laten vervallen. De desbetreffende wetten zijn inmiddels op diverse onderdelen gewijzigd, echter zonder dat daarbij een voldoende afstemming heeft plaatsgevonden tussen de tekst van wetsvoorstel 23 993 enerzijds en die van de gewijzigde wetsbepalingen anderzijds. Thans is in wetsvoorstel 23 993 de inwerkingtreding zodanig geregeld dat de wet integraal in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad. Aangezien de in wetsvoorstel 23 993 opgenomen wijzigingen niet meer aansluiten op de vigerende teksten van de te wijzigen bepalingen, zou deze wijze van inwerkingtreding ongewenste effecten kunnen opleveren. Daarom wordt voorgesteld om artikels- of onderdeelsgewijze inwerkingtreding mogelijk te maken, hetgeen de gelegenheid biedt om ten aanzien van de nog niet in werking getreden wijzigingen de nodige voorzieningen te treffen om te bewerkstelligen dat alsnog de juiste wetswijzigingen tot stand komen. Hieraan ligt uiteraard de premisse ten grondslag dat het onderhavige wetsvoorstel eerder tot wet wordt verheven dan wetsvoorstel 23 993.
Artikel LXXX Vorderingswet 1962
Bij de invoering van de Wet financiële betrekkingen buitenland 1994 is de Wet financiële betrekkingen buitenland, waarnaar thans verwezen wordt in artikel 1, derde lid, van de Vorderingswet 1962, ingetrokken. Daarbij is verzuimd de Vorderingswet 1962 aan te passen. Een wetstechnische complicatie is dat de Wet financiële betrekkingen buitenland 1994 niet het verkeer van specifiek benoemde financiële zaken reguleert, zoals de oude wet, maar het kapitaalverkeer reguleert in verband met directe investeringen, vestiging, het verrichten van financiële diensten of de toelating van waardepapieren tot de kapitaalmarkten. Omdat artikel 3 van de Vorderingswet 1962 bepaalt dat het eigendomsrecht op of een recht tot gebruik van zaken kan worden gevorderd, is het niet mogelijk op enigerlei wijze de in de Wet financiële betrekkingen buitenland 1994 bedoelde financiële diensten te noemen, maar moeten de zaken, waarop sommige van die diensten betrekking kunnen hebben, genoemd worden. In de ingetrokken wet zijn de bedoelde zaken voldoende duidelijk omschreven. Deze omschrijving wordt derhalve gehandhaafd, onder actualisering van de aanduiding van de wettelijke regels die op die zaken van toepassing kunnen zijn. Artikel 1, derde lid, van de Vorderingswet 1962 maakt thans duidelijk dat voor de daar genoemde zaken niet die wet, maar de Wet financiële betrekkingen buitenland 1994 van toepassing is.
In de wet van 4 juni 1992, houdende aanpassing van een aantal wetten aan de eerste tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 422) is abusievelijk het administratief beroep in de Warenwet gehandhaafd, waar het de bedoeling was om aan te sluiten bij de bezwaarschriftprocedure van de Algemene wet bestuursrecht. Door de voorgestelde wijzigingen wordt hierin alsnog voorzien. Het schrappen van de bepalingen waarin administratief beroep wordt opengesteld heeft tot gevolg dat automatisch de bezwaarschriftprocedure gaat gelden (vgl. artikel 7:1 Awb).
Aan het slot van dit wetsvoorstel is een overgangsbepaling opgenomen die erin voorziet dat op voor de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel genomen besluiten de administratief-beroepsprocedure van toepassing blijft. De bezwaarschriftprocedure wordt dus eerst van toepassing op besluiten die op of na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel worden bekendgemaakt. Deze overgangsbepaling sluit aan bij het algemene model dat indertijd is gevolgd bij het overgangsrecht inzake de eerste en tweede tranche van de Awb (zie onderdeel 6, artikel I, tweede lid, van de wet van 16 december 1993, Stb. 650).
Artikel LXXXII Waterleidingwet
In onderdeel D van artikel 13 van hoofdstuk 5 van de Aanpassingswet derde tranche Awb II (Stb. 1997, 580) is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in artikel 11, derde lid, van de Waterleidingwet de verwijzing naar de Besmettelijke-Ziektenwet te vervangen door een verwijzing naar de naderhand gewijzigde citeertitel van die wet, namelijk de Wet bestrijding infectieziekten en opsporing ziekteoorzaken. Onderdeel E van artikel 13 van hoofdstuk 5 van genoemde aanpassingswet beoogde dezelfde wijziging aan te brengen in artikel 13, derde lid, van de Waterleidingwet, maar abusievelijk is daar wederom artikel 11, derde lid, genoemd. Via de voorgestelde wijziging wordt nu alsnog in het juiste artikel de beoogde wijziging aangebracht.
Artikel LXXXIII Waterschapswet
De voorgestelde wijzigingen in artikel 29 Waterschapswet strekken ertoe de daarin gebezigde terminologie in overeenstemming te brengen met de terminologie van de Kadasterwet. Deze aanpassing was abusievelijk achterwege gebleven bij de Invoeringswet Kadasterwet.
Verzuimd is artikel 41, vijfde lid, van de Waterschapswet aan te passen aan de Algemene wet bestuursrecht. Deze omissie wordt hierbij hersteld.
Artikel LXXXIV Waterstaatswet 1900
Bij enkele eerdere wijzigingen van de Waterstaatswet 1900 werd de te wijzigen tekst van de artikelen 81, 85 en 100 niet correct weergegeven. Om misverstanden te voorkomen, wordt voorgesteld de tekst opnieuw vast te stellen. Bij de nieuwe tekst van artikel 85 is rekening gehouden met de wijziging van dat artikel ingevolge artikel 8, onderdeel K, van hoofdstuk 11 van de Aanpassingswet derde tranche Awb I (Stb. 1997, 510). Daarnaast wordt in die artikelen en in artikel 90 verbetering in de interpunctie aangebracht.
Artikel LXXXV Wedervergeldingswet zeescheepvaart
Ingevolge de wet van 4 juni 1992, houdende aanpassing van een aantal wetten aan de eerste tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 442), is artikel 7, tweede lid, van de Wedervergeldingswet zeescheepvaart vervallen. De onderhavige wijziging strekt ertoe artikel 12, onderdeel b, van de Wedervergeldingswet zeescheepvaart, waarin naar artikel 7 wordt verwezen, hiermee alsnog in overeenstemming te brengen.
Artikel LXXXVI Wegenverkeerswet 1994
Deze wijzigingen betreffen aanpassingen van redactionele aard, hoofdzakelijk in verband met doorvoering van een consistente terminologie in de Wegenverkeerswet 1994.
De verwijzing naar de Ambtenarenwet 1929 in artikel 4o behoeft nog aanpassing aan de nieuwe citeertitel van die wet zoals die is komen te luiden ingevolge de wet van 16 december 1993, Stb. 650 (voltooiing eerste fase herziening rechterlijke organisatie).
Sedert de wijziging van artikel 17 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevolge de wet van 24 mei 1996, Stb. 276, wordt in dat artikel niet meer gesproken over «dringende omstandigheden van voorbijgaande aard», maar slechts over «dringende omstandigheden». Verzuimd is een zelfde aanpassing door te voeren in artikel 155. Via de voorgestelde wijziging geschiedt dit alsnog.
De voorgestelde wijzigingen in artikel 161 betreffen de aanpassing van een onjuiste verwijzing (artikel 159, waarnaar verwezen wordt, is niet ingedeeld in artikelleden) en de correctie van een verschrijving.
Abusievelijk zijn bij wijziging van de Wegenwet in 1989 (Stb. 566) in artikel 22 na de tweede verwijzing naar artikel 19 de woorden «derde lid,» niet geschrapt.
Artikel LXXXVIII Wet aansprakelijkheid kernongevallen
Artikel 7, eerste lid, tweede volzin, van de Wet aansprakelijkheid kernongevallen verklaart artikel 2013 BW van overeenkomstige toepassing. De in artikel 2013 BW (oud) geregelde opschorting van de verjaring is in het Nieuw BW vervangen door de verlenging van de verjaring (artikelen 3:320 en 3:321 BW). De rechtsfiguur «opschorting van de verjaring» is hiermee volledig verdwenen uit het BW. Bij de invoering van het Nieuw BW had de verwijzing naar artikel 2013 BW derhalve moeten vervallen. Dit verzuim wordt hierbij hersteld.
Artikel LXXXIX Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen
Ingevolge de wet van 29 maart 1996, Stb. 257 (verzelfstandiging Rijksdienst voor het Wegverkeer) is onder andere de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) aangepast, door daarin op voorkomende plaatsen de woorden «Dienst Wegverkeer» in te voegen. Daarbij zijn echter de artikelen 2, derde lid, en 13a, zevende lid, (gedeeltelijk) over het hoofd gezien. Via de voorgestelde wijzigingen worden ook in die bepalingen alsnog de benodigde aanpassingen doorgevoerd.
Ingevolge artikel I, onderdeel I, van de wet van 2 november 1995, Stb. 542, is in artikel 14, eerste lid, WAM een niet geheel correcte wijziging aangebracht, omdat de tweemaal in te voegen woorden «of een gebeurtenis» in het tweede geval niet goed aansluiten op de bestaande tekst. Duidelijkheidshalve wordt voorgesteld de tweede volzin opnieuw vast te stellen.
Ingevolge de wet van 23 december 1992, Stb. 1993, 29, is artikel 6, eerste lid, derde volzin, WAM vervallen. De verwijzing naar die volzin in artikel 26, zevende lid, WAM is echter abusievelijk gehandhaafd. Via de voorgestelde wijziging wordt deze verwijzing alsnog geschrapt.
Bij de wet van 2 november 1995, Stb. 542, is artikel 27 WAM gewijzigd. Daarbij is abusievelijk een extra komma in de wettekst terecht gekomen. Via de voorgestelde wijziging wordt deze ten onrechte ingevoegde komma weer geschrapt.
Artikel XC Wet administratie grootboekschuld
De wijzigingen in de Wet administratie grootboekschuld strekken tot herstel van enige schrijf- en drukfouten.
Artikel XCI Wet afbreking zwangerschap
De hier voorgestelde wijziging behelst een technische aanpassing van de Wet afbreking zwangerschap aan de in 1993 gewijzigde wetgeving inzake accountants (wet van 6 augustus 1993, Stb. 465), die bij de daarmee verband houdende aanpassing van de wetgeving over het hoofd is gezien. Opneming van deze technische aanpassing in het onderhavige wetsvoorstel is aangekondigd in de toelichting bij de tweede nota van wijziging bij het wetsvoorstel, houdende een aantal wijzigingen van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (kamerstukken II 1996/97, 24 669, nr. 7).
Bij de wet van 4 juni 1992, houdende aanpassing van een aantal wetten aan de eerste tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 422), is het tweede lid van artikel 8 van de Wet afbreking zwangerschap vervallen, zodat artikel 8 geen artikelleden meer bevat. Verzuimd is daarbij om de verwijzing in artikel 10 naar artikel 8, eerste lid, aan te passen. De voorgestelde wijziging herstelt deze omissie.
Artikel XCII Wet agrarisch grondverkeer
Artikel 44 van de Organisatiewet Kadaster (Stb. 1994, 125) bevatte een wijziging van het zesde lid van artikel 3 van de Wet agrarisch grondverkeer. Daarbij was echter geen rekening gehouden met de omstandigheid dat het zesde lid ingevolge de wet van 4 juni 1992, Stb. 422, inmiddels was vernummerd tot vierde lid. Voorgesteld wordt derhalve de desbetreffende wijziging alsnog in het vierde lid aan te brengen.
Bij de wet van 10 juli 1995, Stb. 355 (afschaffing van adviesverplichtingen) is in artikel 37 van de Wet agrarisch grondverkeer het vierde lid, zoals dat toen luidde, komen te vervallen en werden het vijfde tot en met zevende lid vernummerd tot vierde tot en met zesde lid. Abusievelijk is toen nagelaten om de in artikel 39 opgenomen verwijzing naar artikel 37 daarop aan te passen. Door de onderhavige wijziging wordt deze omissie hersteld.
Artikel XCIII Wet bestrijding infectieziekten en opsporing ziekteoorzaken
Bij de wet van 22 juni 1994 tot wijziging van binnentredingsbepalingen (Stb. 573) is artikel 23 gewijzigd. Het artikel bestaat sindsdien niet meer uit verschillende leden. De voorgestelde wijziging voorziet erin om de in artikel 37 opgenomen verwijzing naar artikel 23 alsnog aan deze situatie aan te passen, hetgeen nog niet was gebeurd.
Artikel XCIV Wet bestrijding ongevallen Noordzee
In artikel III van de wet van 4 februari 1994 tot wijziging van de Wet op de economische delicten en andere wetten met het oog op de verhoging van de straffen gesteld op ernstige milieudelicten, de strafbaarstelling van een aantal feiten als economische delicten en de aanpassing van de indeling van de economische delicten (Stb. 135), is artikel 16 van de Wet bestrijding ongevallen Noordzee vervallen. Artikel 16 betrof de opsporing van de in artikel 15 strafbaar gestelde feiten. De vermelding «en opsporingsbepalingen» in het opschrift van hoofdstuk 5 kan dientengevolge vervallen.
Artikel XCV Wet betreffende de positie van Molukkers
In artikel 1, derde lid, tweede volzin, van de Wet betreffende de positie van Molukkers wordt verwezen naar het vijfde lid van artikel 3 van de Paspoortwet. Dit vijfde lid is echter ingevolge de rijkswet van 20 januari 1994, Stb. 78, vernummerd tot zesde lid. De voorgestelde wijziging voorziet erin dat deze verwijzing alsnog wordt aangepast.
Artikel XCVI Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
In de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet bopz) wordt in artikel 48, eerste lid, onderdeel b, abusievelijk, en anders dan in de rest van dit artikel, gesproken over «directeur» in plaats van «geneesheer-directeur». De voorgestelde wijziging herstelt deze omissie.
Het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en andere wetten zijn gewijzigd ingevolge de de wet van 7 juli 1994, Stb. 528 (herziening van het strafrecht voor jeugdigen). Bij deze wijziging zijn onder meer de maatregelen van terbeschikkingstelling en plaatsing in een inrichting voor buitengewone behandeling vervallen en vervangen door de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (artikel 77h, vierde lid, onderdeel a, Sr). In artikel 53, tweede lid, van de Wet bopz moet deze nieuwe maatregel nog worden vermeld.
Ten onrechte wordt in de artikelen 58, tweede lid, en 70, eerste lid, van de Wet bopz verwezen naar leden van artikel 57, terwijl dat artikel geen leden kent. De voorgestelde wijzigingen corrigeren deze foutieve verwijzingen.
Voorgesteld wordt artikel 66, tweede lid, eerste volzin, om twee redenen opnieuw vast te stellen. In de eerste plaats is in de Invoeringswet Politiewet 1993 abusievelijk artikel 62 gewijzigd in plaats van artikel 66, zodat deze wijziging alsnog op de juiste plek dient te worden doorgevoerd (invoering van de nieuwe terminologie «ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak»). In de tweede plaats wordt aldus de huidige formulering «geestelijk gestoorden» aangepast aan die van artikel 20, vierde lid, («personen die gestoord zijn in hun geestvermogens»), dat ingevolge de wet van 10 april 1997, houdende een aantal wijzigingen van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Stb. 271) reeds in deze zin is aangepast.
Artikel XCVII Wet bodembescherming
Artikel 28 van de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet (Stb. 1996, 577) bevat een wijziging van de artikelen 79, vierde lid, en 82, tweede lid, van de Wet bodembescherming. Bij deze wijzigingen is echter uitgegaan van een niet geheel juiste tekst van laatstbedoelde twee bepalingen, omdat als element van de te wijzigen tekst ten onrechte de aanduiding «(Stb. 650)» werd vermeld. Teneinde onduidelijkheden te vermijden over de vraag of de voorgestelde wijzigingen daadwerkelijk zijn doorgevoerd, wordt voorgestelde de beoogde wijziging in dit wetsvoorstel nogmaals op te nemen, dit keer met inachtneming van de juiste tekst van de te wijzigen bepalingen.
Artikel XCVIII Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag
Ingevolge artikel XL, onderdeel B.2 van de Invoeringswet Douanewet (Stb. 1995, 554) heeft een verlettering plaatsgevonden van onderdelen in artikel 2, eerste lid, van de Invorderingswet 1990. In de (nieuwe) Wbbbg wordt verwezen naar de desbetreffende onderdelen, zonder dat die verwijzingen echter zijn aangepast. Via de voorgestelde wijzigingen wordt hierin alsnog voorzien.
Artikel XCIX Wet buitengewoon pensioen 1940–1945
De wet van 14 februari 1994 tot wijziging van de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945, de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers en de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet (Stb. 210) bevat drie tekstuele onjuistheden in de artikelen 28 en 31g. Hoewel in de tekstplaatsing van de wet in Stb. 1995, 409, reeds twee van de drie onjuistheden zijn weggenomen, dienen deze misslagen nog langs de weg van een formele wetswijziging te worden hersteld.
Artikel C Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet
De wet van 14 februari 1994 tot wijziging van de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945, de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers en de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet (Stb. 210) bevat een tekstuele onjuistheid in artikel 22a. Hoewel de tekstplaatsing van de wet in Stb. 1995, 410, reeds de juiste tekst bevat, dient deze onvolkomenheid nog langs de weg van een formele wetswijziging te worden hersteld.
Bij de wet van 23 december 1993 tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht alsmede nadere aanpassing van een aantal wetten aan de Algemene wet bestuursrecht (Aanpassingswet Awb III) (Stb. 690) is in artikel 28a van de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet «maand» vervangen door «vier weken». Daarbij is echter verzuimd het lidwoord «een» te schrappen. Hoewel de tekstplaatsing van de wet in Stb. 1995, 410 reeds de juiste tekst bevat, dient deze omissie nog langs de weg van een formele wetswijziging te worden hersteld.
In artikel 35a wordt abusievelijk verwezen naar het niet bestaande artikel 35f. De voorgestelde wijziging voorziet erin dat naar het juiste artikelnummer wordt verwezen.
Deze wijziging betreft een taalkundige verbetering.
Artikel CI Wet buitengewoon pensioen zeelieden- oorlogsslachtoffers
Het Prinses Margrietfonds is reeds enige tijd geleden opgeheven, zodat een verwijzing daarnaar niet meer opportuun is.
Deze wijziging betreft een taalkundige verbetering.
In de wet van 14 februari 1994 tot wijziging van de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945, de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers en de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet (Stb. 210), werd een wijziging aangebracht in het derde lid van artikel 29 van de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers. Bedoeld was echter het vijfde lid te wijzigen. Deze misslag wordt hierbij hersteld. Het is overbodig de loze wijziging in het derde lid ongedaan te maken.
Artikel CII Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers
Ingevolge de wet van 16 december 1993, Stb. 650 (voltooiing eerste fase herziening rechterlijke organisatie) is de citeertitel van de Ambtenarenwet gewijzigd door schrapping van het jaartal 1929. De verwijzing naar deze wet in artikel 9 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers moet hieraan nog worden aangepast, hetgeen via de voorgestelde wijziging geschiedt.
Artikel CIII Wet conflictenrecht namen
De inhoud van de artikelen 3 en 6, derde lid, van de Wet conflictenrecht namen is niet meer geheel in overeenstemming met de thans geldende regelgeving terzake van de burgerlijke stand. Sedert de algehele herziening van de regelgeving op dat gebied (wet van 14 oktober 1993, Stb. 555) is de kantmelding op akten van de burgerlijke stand betreffende rechtsfeiten die zich na het opmaken van de akte hebben voorgedaan en die een wijziging betekenen van de in de akte opgenomen gegevens, vervangen door een latere vermelding die aan de desbetreffende akte van de burgerlijke stand wordt toevoegd (artikelen 1:20 en 1:20a BW). De voorgestelde wijzigingen brengen de desbetreffende bepalingen hiermee alsnog in overeenstemming.
Artikel 61 van de Wet op de rechtsbijstand (Stb. 1993, 775) bevat een wijziging van de Wet conflictenrecht namen. Abusievelijk is daarin het te wijzigen artikel aangeduid als artikel 65 in plaats van artikel 5. Teneinde buiten twijfel te stellen dat de beoogde wijziging wordt aangebracht in artikel 5, wordt voorgesteld de desbetreffende volzin in artikel 5, tweede lid, opnieuw vast te stellen.
In het tweede lid van artikel 6 wordt een schrijffout hersteld.
Artikel CIV Wet educatie en beroepsonderwijs
Via deze wijziging wordt alsnog een komma ingevoegd in de opsomming van artikelen in artikel 1.3.2, welke abusievelijk achterwege was gebleven.
Ingevolge artikel 12.3.49 van de Wet educatie en beroepsonderwijs wordt in een aantal artikelen (waaronder artikel 2.1.1) «, de Onderwijsraad gehoord,» geschrapt. Aangezien de tekst van artikel 2.1.1 luidt «gehoord de Onderwijsraad» is de wijzigingsopdracht ten aanzien van dit artikel onuitvoerbaar en dient zij dus opnieuw te worden geformuleerd.
In artikel 2.2.8 van de Wet educatie en beroepsonderwijs wordt abusievelijk gesproken van «overschrijving» in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het BW. De juiste term is echter «inschrijving» (vergelijk artikel 3:16 BW). De voorgestelde wijzigingen strekken ertoe de terminologie aldus te verbeteren.
De Aanpassingswet privatisering ABP (Stb. 1997, 162) heeft in een groot aantal wetten telkens «of herplaatsingswachtgelden» vervangen door «of suppleties inzake arbeidsongeschiktheid». Omdat artikel 2.5.8, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs evenwel sprak van «en herplaatsingswachtgelden» stemde de wijzigingsopdracht niet overeen met de te wijzigen tekst. Voorgesteld wordt de beoogde wijziging alsnog aan te brengen, nu uitgaande van de juiste tekst.
Via deze wijziging wordt een onbegrijpelijke formulering hersteld.
Via deze wijziging wordt een schrijffout hersteld.
Artikel CV Wet erkenningen tuinbouw
De Wet erkenningen tuinbouw trad in werking op 1 januari 1962. De kern van de wet komt er op neer, dat voor bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen sectoren in de tuinbouw het verboden is een tuinbouwbedrijf uit te oefenen zonder vergunning van het Landbouwschap. Per 1 april 1962 zijn voor de groenteteelt, de bloementeelt, de bloembollenteelt en de boomteelt algemene maatregelen van bestuur in werking getreden, waardoor startende ondernemers in deze sectoren aan de in deze maatregelen genoemde vakbekwaamheidseisen moesten voldoen alvorens zij vergunning kregen om het tuinbouwbedrijf uit te oefenen. Per 1 januari 1972 zijn deze maatregelen echter ingetrokken en sinds die datum leidt de wet een slapend bestaan.
Tot het voorstel om deze wet in te trekken is niet alleen besloten omdat de wet al een kwart eeuw feitelijk niet meer werkt, maar ook omdat de omstandigheden inmiddels zo fundamenteel zijn veranderd dat kan worden gesteld dat een hernieuwde toepassing van de wet niet meer aan de orde zal zijn.
Artikel CVI Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen
Artikel 11, tweede volzin, van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen verklaart artikel 2013 BW van overeenkomstige toepassing. De in artikel 2013 BW (oud) geregelde opschorting van de verjaring is in het Nieuw BW vervangen door de verlenging van de verjaring (artikelen 3:320 en 3:321 BW). De rechtsfiguur «opschorting van de verjaring» is hiermee volledig verdwenen uit het BW. Bij de invoering van het Nieuw BW had de verwijzing naar artikel 2013 BW derhalve moeten vervallen. Dit verzuim wordt hierbij hersteld.
De eerste wijziging in dit onderdeel vloeit voort uit het bepaalde in aanwijzing 86 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, dat bij aanhaling van een regeling met citeertitel het Staatsblad waarin zij is geplaatst, niet wordt vermeld.
De tweede wijziging betreft de aanpassing van de aanhaling van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens aan de juiste citeertitel ingevolge artikel 121 van dit reglement, zoals deze is komen te luiden bij besluit van 26 juli 1990, Stb. 459.
De Leemtewet Awb (Stb. 1995, 250) bevatte een wijziging van het tweede lid van artikel 56 van de Wet geluidhinder (Wgh), hetgeen een wijziging van het eerste lid had moeten zijn. Via de voorgestelde wijziging wordt alsnog de juiste bepaling gewijzigd.
Artikel 86, eerste lid (oud), van de Wgh, gaf opdracht in een algemene maatregel van bestuur krachtens vermeld artikel, regels op te nemen met betrekking de wijze waarop, ingeval toepassing werd gegeven aan artikelen in die algemene maatregel van bestuur, de bevolking daarbij werd betrokken. In artikel 100a, derde lid, van de Wgh is artikel 86, eerste lid, van overeenkomstige toepassing verklaard. Bij de wet van 23 december 1993, Stb. 690, is het eerste lid van artikel 86 geschrapt en is het tweede lid omgezet in artikel 86, omdat deze materie inmiddels in de Algemene wet bestuursrecht is geregeld. Verzuimd is daarbij echter artikel 100a aan te passen. De voorgestelde wijziging voorziet hierin alsnog.
Ingevolge de wet van 7 juli 1994, Stb. 601, is de wettelijke grondslag voor de aanwijzing van een geluidszone rond luchtvaartterreinen overgebracht van artikel 25 naar artikel 25a van de Luchtvaartwet. Daarbij is verzuimd om de desbetreffende verwijzingen in de Wet geluidhinder aan te passen. Via de voorgestelde wijzigingen wordt deze omissie hersteld.
De voorgestelde wijziging van de aanduiding van de desbetreffende minister brengt deze aanduiding in overeenstemming met de officiële aanduiding. Voorts wordt voorgesteld om een staatsbladaanduiding te schrappen, overeenkomstig aanwijzing 86 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
Artikel CVIII Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen
Ingevolge artikel I, onderdeel B, van de wet van 10 juli 1995, houdende wijziging van de Brandweerwet 1985, de Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen en enige andere wetten in verband met de wijziging van de opzet van de inspectie voor het brandweerwezen en regeling van enige andere onderwerpen (Stb. 431) is artikel 4 van de Brandweerwet 1985 vervallen. Verzuimd is daarbij om de verwijzing naar dat artikel in artikel 6 van de Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen te schrappen. De voorgestelde wijziging voorziet hierin alsnog. Voorts wordt, overeenkomstig aanwijzing 86 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, in de aanhaling van de Brandweerwet het staatsbladnummer geschrapt.
Artikel CIX Wet gewetensbezwaren militaire dienst
Ingevolge artikel IV, onderdeel B, van de Aanpassingswet privatisering ABP (Stb. 1997, 162) heeft binnen artikel 12 van de Wet op de rechterlijke organisatie een vernummering plaatsgevonden en zijn daarin enkele onderdelen vervallen. Verzuimd is de verwijzing in artikel 33 van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst naar artikel 12 R.O. hieraan aan te passen. Via de voorgestelde wijziging geschiedt dit alsnog.
Artikel CX Wet goederenvervoer over de weg
De wijziging van artikel 27 van de Wet goederenvervoer over de weg strekt ertoe een bij eerdere wijziging achterwege gebleven vernummering door te voeren.
Verzuimd is de verwijzing naar artikel 32, derde lid, te schrappen nadat deze bepaling bij amendement was vervallen. Deze omissie wordt hierbij hersteld.
Artikel CXI Wet goedkeuring en uitvoering Markham-overeenkomst
In het recente verleden is artikel 21 van de Mijnwet continentaal plat tweemaal gewijzigd, namelijk bij de wetten van 16 december 1993 (Stb. 650) en 18 maart 1996 (Stb. 199). In beide gevallen is verzuimd de nodige aanpassing van artikel 5, vierde lid, van de Wet goedkeuring en uitvoering Markham-overeenkomst te realiseren. Dit verzuim wordt hierbij hersteld. Het huidige artikel 21, vijfde lid, van de Mijnwet continentaal plat geeft regels over het van kracht worden en de publicatie van intrekkingsbeschikkingen.
Artikel CXII Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
Bij de wijziging van artikel 4, onderdeel b, van de Wet IOAW ingevolge de wet van 21 december 1995, Stb. 691, is een fout geslopen in de interpunctie van die bepaling. Via de voorgestelde wijziging wordt deze onvolkomenheid hersteld.
Artikel CXIII Wet inzake de wisselkoers van de gulden
Bij de Wet financiële betrekkingen buitenland 1994 (Stb. 258), die de Wet financiële betrekkingen buitenland (Stb. 1980, 321) heeft vervangen, is verzuimd om de verwijzing naar laatstgenoemde wet in artikel 6 van de Wet inzake de wisselkoers van de gulden aan te passen. Deze omissie wordt hierbij hersteld.
Artikel CXIV Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen
De voorgestelde wijziging van artikel 38, tweede lid, houdt verband met het feit dat in wetten een minister wordt aangeduid als «Onze Minister» (vergelijk aanwijzing 73 van de Aanwijzingen voor de regelgeving). De voorgestelde wijziging van het derde lid van genoemd artikel strekt tot correctie van een verschrijving.
Artikel CXV Wet medefinanciering oververtegenwoordiging oudere ziekenfondsverzekerden
Met de inwerkingtreding van de Organisatiewet sociale verzekeringen is de Organisatiewet Sociale Verzekering vervallen. De bedrijfsverenigingen zijn thans geregeld in artikel 40 van eerstgenoemde wet. Verzuimd is de desbetreffende verwijzing in de Wet medefinanciering oververtegenwoordiging oudere ziekenfondsverzekerden aan te passen. De voorgestelde wijziging herstelt dit verzuim.
Artikel CXVI Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen
Met de totstandkoming van de Kwaliteitswet zorginstellingen is in de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten het begrip «erkenning» vervangen door «toelating». Verzuimd is de verwijzingen naar dit begrip in artikel 1 van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen hieraan aan te passen. De voorgestelde wijzigingen voorzien hierin alsnog.
Artikel CXVII Wet melding ongebruikelijke transacties
Deze wijziging betreft het rechtzetten van een verschrijving.
Artikel CXVIII Wet milieubeheer
In de huidige tekst van artikel 4.12, tweede lid, Wm wordt voorgeschreven dat van een verlenging van de geldingsduur van een plan wordt kennisgegeven aan de minister «door toezending van het plan». Uiteraard moet dat zijn: door toezending van het besluit tot verlenging. Het plan moet immers al na de vaststelling aan de minister zijn gezonden. De voorgestelde wijziging brengt de nodige verbetering aan.
Ingevolge de wet van 4 februari 1994, Stb. 99, is het derde lid van artikel 7.26 Wm vernummerd tot vierde lid. Verzuimd is daarbij in artikel 7.19 de verwijzing naar artikel 7.26, derde lid, aan te passen. Via de voorgestelde wijziging wordt deze omissie hersteld.
In de huidige tekst van artikel 7.28, eerste lid, onderdeel c, Wm wordt taalkundig gezien ten onrechte verwezen naar het bevoegd gezag in plaats van naar de aanvrager. Het gaat immers om stukken die de aanvrager van een m.e.r.-plichtig besluit moet indienen. Via de voorgestelde wijziging wordt deze tekst verbeterd.
In artikel 8.12, vierde lid, onderdeel b, tot stand gebracht bij de thans nog niet in werking getreden wet van 10 april 1997, Stb. 170, is abusievelijk verwezen naar artikel 12.4, vierde lid, Wm in plaats van artikel 12.4, vijfde lid. Via de voorgestelde wijziging wordt deze verwijzing gecorrigeerd.
De tussenzin «voor zover dat niet gebeurt» in artikel 8.44, vijfde lid, vierde volzin, Wm blijkt aanleiding te geven tot misverstanden, omdat niet geheel duidelijk is waarop deze zin betrekking heeft. Via de voorgestelde wijziging wordt verduidelijkt dat de tussenzin terugslaat op het gestelde in de derde volzin van artikel 8.44, vijfde lid.
De schrapping van het woord «dan» in de aanhef van artikel 13.4 Wm betreft een taalkundige verbetering.
Ten onrechte is nagelaten de verwijzing naar enkele artikelen van de Provinciewet in artikel 15.44 Wm, zoals dat artikel zal komen te luiden na inwerkingtreding van de wet van 6 november 1997, Stb. 532, aan te passen aan de meest recente artikelnummering van de Provinciewet. Via onderdeel 2 van de voorgestelde wijziging worden alsnog de juiste artikelnummers van de Provinciewet vermeld. Voorts wordt voorgesteld om in dit artikel de redactie van een verwijzing naar een artikel van het Burgerlijk Wetboek te verbeteren (onderdeel 1).
Ingevolge de Aanpassingswet derde tranche Awb II (Stb. 1997, 580) komt artikel 18.10 Wm te vervallen. Hiervoor in de plaats treedt artikel 5:26 van de Algemene wet bestuursrecht. De verwijzing in artikel 15.46, vierde lid, Wm, zoals dit artikel komt te luiden na inwerkingtreding van de wet van 7 november 1997, Stb. 532, moet hieraan nog worden aangepast. De voorgestelde aanpassing geschiedt op dezelfde wijze als in de Aanpassingswet derde tranche Awb II (Stb. 1997, 580) is geschied ten aanzien van het op dit punt identieke artikel 8.15, vierde lid, tweede volzin.
De voorgestelde wijzigingen in artikel 20.1, eerste en tweede lid, betreffen taalkundige verbeteringen die aansluiten bij elders in de wetgeving gebezigde terminologie terzake. De voorgestelde wijziging in het derde lid corrigeert een redactionele fout die is ontstaan door een onvolkomenheid bij de wijziging van die bepaling ingevolge de wet van 16 december 1993, Stb. 650.
De voorgestelde wijziging van «bevoegde gezag» in «bevoegd gezag» is van taalkundige aard en sluit aan bij elders in de Wm gebezigde terminologie terzake.
Ingevolge de wet van 26 april 1995, Stb. 270, is in artikel 20.15 bij de verwijzing naar artikel 20.1 abusievelijk de afkorting «art.» gebezigd. Via de voorgestelde wijziging wordt dit woord alsnog voluit geschreven.
Ingevolge hoofdstuk 9, artikel 4, onderdeel S, van de Aanpassingswet derde tranche Awb II (Stb. 1997, 580) wordt titel 15.3 Wm gewijzigd. Een van de wijzigingen houdt in dat voortaan het nieuwe artikel 15.13, eerste lid, Wm de grondslag vormt voor algemene maatregelen van bestuur betreffende het verstrekken van subsidie. Deze bepaling komt in de plaats van het huidige artikel 15.12, eerste lid. Verzuimd is echter de verwijzing in artikel 21.6, vierde lid, Wm naar artikel 15.12 te vervangen door een verwijzing naar artikel 15.13. Via de voorgestelde wijziging wordt deze omissie hersteld.
Artikel CXIX Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting
In de Aanpassingswet Awb III (Stb. 1993, 690) verviel artikel 4, vijfde lid, van de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting, waarbij het zesde en zevende lid van artikel 4 werden vernummerd tot vijfde en zesde lid. In artikel 8 van deze wet wordt echter nog steeds verwezen naar het zesde en zevende lid van artikel 4. De benodigde wijziging wordt hierbij alsnog aangebracht.
Artikel CXX Wet oorlogsstrafrecht
Ingevolge de wet van 27 januari 1994, Stb. 60 (algemene strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen) is artikel 134bis Sr vervallen. Verzuimd is om de verwijzing naar dit artikel in de artikelen 1, eerste lid, 3 en 12, tweede lid, van de Wet oorlogsstrafrecht aan te passen. Deze omissies worden hierbij hersteld.
Artikel CXXI Wet op belastingen van rechtsverkeer
Deze wijziging betreft de actualisering van de verwijzingen in artikel 15, eerste lid, onderdeel k, van de WBR aan de gewijzigde onderwijswetgeving.
Bij de wet van 6 december 1995 (Stb. 588) is de belastingplicht voor de assurantiebelasting, die gedeeltelijk was neergelegd in artikel 25 (oud) van de WBR en gedeeltelijk in artikel 9 van het Uitvoeringsbesluit belastingen van het rechtsverkeer, in zijn geheel verwoord in artikel 25 (nieuw) WBR. Bij deze overzetting is abusievelijk een deel van de tekst weggevallen. Deze omissie wordt thans hersteld.
Artikel CXXII Wet op de Accountants-Administratieconsulenten
In artikel 25 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten, zoals tot stand gekomen bij de wet van 6 augustus 1993, Stb. 465, staat nog een verwijzing naar de vindplaats van de Wet op de Registeraccountants, zonder dat daarbij het staatsbladnummer volledig is ingevuld. Via de voorgestelde wijziging wordt, gelet op aanwijzing 87 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, de staatsbladaanduiding geschrapt.
In de wet van 23 december 1993, Stb. 690, tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht alsmede nadere aanpassing van een aantal wetten aan de Algemene wet bestuursrecht (Aanpassingswet Awb III) werd ten onrechte de tweede in plaats van de derde volzin van artikel 26, tweede lid, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten vervangen. Hierdoor wordt thans in de tweede en derde volzin van dat artikellid hetzelfde bepaald. Deze fout wordt thans hersteld.
Ingevolge artikel IV, onderdeel B, van de Aanpassingswet privatisering ABP (Stb. 1997, 162) heeft binnen artikel 12 van de Wet op de rechterlijke organisatie een vernummering plaatsgevonden en zijn daarin enkele onderdelen vervallen. Voorts werd bij de wet van 3 juni 1992, Stb. 278, artikel 12, eerste lid, onderdeel d, R.O. geschrapt en onderdeel e verletterd tot onderdeel d. Verzuimd is de verwijzing in artikel 59 van de Wet op de Accountants-administratieconsulenten naar artikel 12 R.O. hieraan aan te passen. Via de voorgestelde wijziging geschiedt dit alsnog.
Artikel CXXIII Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
Ingevolge artikel XL, onderdeel B.2 van de Invoeringswet Douanewet (Stb. 1995, 554) heeft een verlettering plaatsgevonden van onderdelen in artikel 2, eerste lid, van de Invorderingswet 1990. In de Wet big wordt verwezen naar de desbetreffende onderdelen, zonder dat die verwijzingen echter zijn aangepast. Via de voorgestelde wijzigingen wordt hierin alsnog voorzien.
Ingevolge artikel IV, onderdeel B, van de Aanpassingswet privatisering ABP (Stb. 1997, 162) heeft binnen artikel 12 van de Wet op de rechterlijke organisatie een vernummering plaatsgevonden en zijn daarin enkele onderdelen vervallen. Voorts werd bij de wet van 3 juni 1992, Stb. 278, artikel 12, eerste lid, onderdeel d, R.O. geschrapt en onderdeel e verletterd tot onderdeel d. Verzuimd is de verwijzing in artikel 60 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg naar artikel 12 R.O. hieraan aan te passen. Via de voorgestelde wijziging geschiedt dit alsnog.
Bij de wijziging van de Wet big ingevolge de wet van 22 juni 1994 tot wijziging van binnentredingsbepalingen (Stb. 573) is uitgegaan van de artikelnummering van de Wet big in het daaraan ten grondslag liggende wetsvoorstel, zoals dat bij koninklijke boodschap van 16 mei 1986 was ingediend. In de loop van de parlementaire behandeling heeft echter vernummering plaatsgevonden, waarbij artikel 81 is vernummerd tot artikel 66. De wijziging die ingevolge de wet van 22 juni 1994, Stb. 573, werd aangebracht in artikel 81 (en daar geen effect kon sorteren omdat artikel 81 geen derde lid bevat), moet derhalve worden aangebracht in artikel 66. Via de thans voorgestelde wijziging wordt de wijziging alsnog in het juiste artikel aangebracht.
Artikel 143 Wet big bevat een wijziging van artikel 53, tweede lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), inhoudende vervanging van de term «geneeskundigen» door «artsen». Dit wijzigingsartikel is nog niet in werking getreden. Artikel 53, tweede lid, Awr had inmiddels echter een andere inhoud gekregen ingevolge de wijzigingswet van 29 juni 1994, Stb. 499 (aanpassing van administratieve verplichtingen), waardoor de in de Wet big opgenomen wijziging zijn betekenis heeft verloren. De inhoud van het vroegere artikel 53 is sedertien opgenomen in artikel 53a Awr. In laatstgenoemd artikel is de term «geneeskundigen» reeds vervangen door «artsen» ingevolge artikel VII van de wet van 29 juni 1994, Stb. 498. Derhalve wordt voorgesteld het desbetreffende wijzigingsartikel in de Wet big te schrappen.
Artikel CXXIV Wet op de dierenbescherming
Artikel 6, derde en vierde lid, kan vervallen, aangezien de Algemene wet op het binnentreden in de daarin geregelde materie is komen te voorzien. In de wet van 22 juni 1994, Stb. 573, tot aanpassing van binnentredingsbepalingen, waarbij ook de artikelen 120 tot en met 123 Sv zijn komen te vervallen, werd de Wet op de dierenbescherming niet aangepast. De voorgestelde wijzigingen voorzien hierin alsnog.
Artikel CXXV Wet op de dierproeven
Ingevolge artikel XL, onderdeel B.2 van de Invoeringswet Douanewet (Stb. 1995, 554) heeft een verlettering plaatsgevonden van onderdelen in artikel 2, eerste lid, van de Invorderingswet 1990. In de Wet op de dierproeven wordt verwezen naar de desbetreffende onderdelen, zonder dat die verwijzingen echter zijn aangepast. Via de voorgestelde wijzigingen wordt hierin alsnog voorzien.
Artikel CXXVI Wet op de dividendbelasting 1965
Door een omissie in artikel I, onderdeel A.1, van de wet van 24 november 1994, Stb. 830, houdende wijziging van de Wet op de dividendbelasting 1965 is in artikel 4a, eerste lid, onder 4°, van laatstgenoemde wet het verouderde begrip «Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen» blijven staan. De voorgestelde wijziging voorziet erin dat dit begrip alsnog wordt aangepast overeenkomstig de bedoeling van de wijzigingswet.
Artikel CXXVII Wet op de economische delicten
Ingevolge artikel 12 van de Wet medefinanciering aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Stb. 1993, 735) werden per 31 december 1993 enkele bepalingen uit die wet vermeld in artikel 1, onderdeel 2°, WED. In artikel 1, onderdeel 2°, WED zoals dat per 1 april 1994 is komen te luiden ingevolge de wet van 4 februari 1994, Stb. 135, is de vermelding van de desbetreffende bepalingen echter abusievelijk niet overgenomen. Deze omissie wordt hierbij hersteld.
De schrapping van de vermeldilng van de Destructiewet uit artikel 1 WED wordt hierna toegelicht bij de onderdelen B.1.a en B.3.
De vermelding van de Wet beperking cadeaustelsel 1977 kan worden geschrapt, omdat die wet is ingetrokken bij de wet van 17 april 1997, Stb. 187. In de intrekkingswet was verzuimd om de vermelding in de WED te schrappen.
Het schrappen van de vermeldingen van de Wet erkenningen tuinbouw en van de wet van 31 mei 1929 vloeit voort uit de elders in dit wetsvoorstel voorgestelde intrekking van die beide wetten.
In de opsomming van wetsartikelen van Boek 2 BW staan nog enkele artikelen vermeld die zijn vervallen bij de Invoeringswet Boeken 3, 5 en 6 nieuw Burgerlijk Wetboek, Zesde gedeelte (Stb. 1989, 541 jo. 1991, 605). Via de voorgestelde wijzigingen worden deze zinledige verwijzingen alsnog geschrapt.
Ingevolge de wetten van 29 september 1994, Stb. 783 en 784, is de in de Wet op de economische delicten (WED) gegeven opsomming van in de Destructiewet genoemde strafbare feiten gewijzigd. Daarbij is evenwel geen rekening gehouden met het feit dat de vermelding van de Destructiewet ingevolge de wet van 4 februari 1994, Stb. 135, is overgebracht van artikel 1 naar een nieuw artikel 1a van de WED. De beoogde tekst van de desbetreffende onderdelen van artikel 1a dient derhalve alsnog te worden vastgesteld en de vermelding in artikel 1 dient te worden geschrapt. Vooruitlopend hierop is overigens in de tekstplaatsing van artikel 1a WED in Stb. 1995, 350, reeds aangegeven welke tekst werd beoogd. De thans voorgestelde tekst is hiermee in overeenstemming.
De bepalingen van de Wet milieubeheer, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet verontreiniging zeewater waarvan hier wordt voorgesteld de vermelding in de WED te schrappen, houden een verbod in tot het binnen en buiten, onderscheidenlijk het binnen Nederlands grondgebied brengen van afvalstoffen, indien dat naar het oordeel van de betrokken minister in strijd zou zijn met het belang van de bescherming van het milieu. Door vermelding van die bepalingen in de WED is overtreding van die verboden strafbaar. Ook via een andere weg is strafbaarheid van die overtredingen echter reeds gewaarborgd, namelijk door middel van de vermelding van artikel 10.44e van de Wet milieubeheer in artikel 1a, onder 1°, WED. Dat artikel verbiedt handelingen die zijn aangewezen in artikel 26, eerste lid, van de Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (PbEG L 30). Als zo'n handeling wordt in artikel 26 van de verordening genoemd: het overbrengen van afvalstoffen zonder toestemming van de betrokken autoriteit. Deze dubbele strafbaarstelling van de betrokken overtredingen is enerzijds overbodig, anderzijds zou zij wellicht tot onduidelijkheden in de sfeer van opsporing en vervolging kunnen leiden. Het ligt dus in de rede de bedoelde vermeldingen uit de WED te schrappen.
Ingevolge artikel VII, onderdeel A, van de wet van 13 oktober 1994, Stb. 766 (versobering en harmonisatie externe adviesorganen VROM) is het vierde lid van artikel 76 Kernenergiewet vernummerd tot derde lid. Abusievelijk is de verwijzing naar deze bepaling in artikel 1a, onderdeel 2°, WED niet aan deze vernumering aangepast. De voorgestelde wijziging voorziet hierin alsnog.
Artikel 1a, onderdeel 2°, WED bevat een verwijzing naar artikel 4, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Abusievelijk is geen rekening gehouden met de bij de wet van 2 juli 1992, Stb. 415, in artikel 4 aangebrachte vernummering, waarbij het tweede lid van artikel 4 werd geschrapt en het eerste lid niet meer als lid werd aangeduid. Via de voorgestelde wijziging wordt de verwijzing alsnog met eerdergenoemde wetswijziging in overeenstemming gebracht.
Artikel 23a, eerste lid, WED bevat nog een verwijzing naar artikel 16 van de Wet bestrijding ongevallen Noordzee. Laatstgenoemd artikel is echter vervallen ingevolge artikel III van de wet van 4 februari 1994, Stb. 135. Voorgesteld wordt derhalve deze verwijzing te schrappen.
Artikel 24, eerste lid, WED bevat een verwijzing naar «het vorige artikel». Hiermee werd artikel 23 bedoeld. Doordat ingevolge de wet van 4 februari 1994, Stb. 135, vóór artikel 24 een artikel 23a is ingevoegd, klopt deze verwijzing echter niet meer. Door een uitdrukkelijke verwijzing op te nemen naar artikel 23 wordt deze onjuistheid gecorrigeerd.
Bij de herziening van het strafrecht voor jeugdigen (wet van 7 juli 1994, Stb. 528) is de berisping als sanctie geschrapt (zie artikel 77h Sr). Dit betekent dat artikel 51, eerste lid, onderdeel 3°, WED, waarin nog naar deze sanctie wordt verwezen, geen betekenis meer heeft. Voorgesteld wordt daarom dit onderdeel te schrappen en de desbetreffende verwijzing in het tweede lid van artikel 51 aan te passen.
Bij de Wet financiële betrekkingen buitenland 1994 (Stb. 258), die de Wet financiële betrekkingen buitenland (Stb. 1980, 321) heeft vervangen, is verzuimd om de verwijzing naar laatstgenoemde wet in artikel 59 van de Wet op de economische delicten aan te passen. Deze omissie wordt hierbij hersteld.
Artikel CXXVIII Wet op de geneesmiddelenvoorziening
Ingevolge de wet van 23 juni 1976 tot wijziging van de Opiumwet en enige daarmee verband houdende bepalingen in andere wetten (Stb. 424) is artikel 4A van de Wet op de geneesmiddelenvoorziening vervallen. De verwijzing naar die bepaling in artikel 26, onderdeel g, van de Wet op de geneesmiddelenvoorziening is derhalve zinledig geworden, zodat wordt voorgesteld deze te schrappen.
Artikel CXXIX Wet op de identificatieplicht
Nadat de Wet op de identificatieplicht tot stand was gekomen, kwam tot stand de Rijkswet van 20 januari 1994, Stb. 78, tot wijziging van de Paspoortwet in verband met de invoering van de Europese identiteitskaart als reisdocument van Nederland en als nationale identiteitskaart. Ten gevolge van deze wijziging moet in de Wet op de identificatieplicht nog een technische wijziging worden aangebracht, welke inhoudt dat tevens wordt verwezen naar artikel 2, tweede lid, van de Paspoortwet, waarin ook de Europese identiteitskaart als geldig reisdocument is aangewezen. De voorgestelde wijziging strekt daartoe. Tevens wordt voorgesteld om, in overeenstemming met aanwijzing 86 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, het staatsbladnummer te schrappen.
Artikel CXXX Wet op de inkomstenbelasting 1964
Deze wijziging in artikel 38, vijfde lid, Wet IB 1964 betreft een verbetering van een verschrijving die is ontstaan bij een wijziging van dat artikel ingevolge de wet van 21 juni 1980, Stb. 334. Hoewel de tekstplaatsing van Wet IB 1964 in Stb. 1990, 103, reeds de juiste tekst bevat, dient deze misslag nog langs de weg van een formele wetswijziging te worden hersteld. De voorgestelde wijziging strekt daartoe.
Artikel CXXXI Wet op de jeugdhulpverlening
De voorgestelde wijzigingen in artikel 1, eerste lid, onderdelen b en o, herstellen enkele tekstuele onjuistheden in artikel 1 van de Wet op de jeugdhulpverlening, die zijn ontstaan door enkele niet geheel correcte wijzigingen in dat artikel ingevolge de wet van 7 juli 1994, Stb. 528 (herziening van het strafrecht voor jeugdigen).
Met de totstandkoming van de Kwaliteitswet zorginstellingen is in de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten het begrip «erkenning» vervangen door «toelating». Verzuimd is de terminologie in de Wet op de jeugdhulpverlening hieraan aan te passen. De voorgestelde wijziging van onderdeel p herstelt deze omissie. Voorts wordt voorgesteld om de aanduiding van de vindplaats van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten te schrappen in verband met aanwijzing 86 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
Ingevolge de wet van 6 april 1995, Stb. 240 (nadere regeling van het gezag over en omgang met minderjarige kinderen) wordt niet meer gesproken van «ouderlijke macht» doch van «ouderlijk gezag». Artikel 26 van de Wet op de jeugdhulpverlening moet nog met deze gewijzigde terminologie in overeenstemming worden gebracht.
De wet van 7 juli 1994, Stb. 528 (herziening van het strafrecht voor jeugdigen) bevatte een wijziging van artikel 41, tweede lid, onder b, van de Wet op de jeugdhulpverlening, die echter niet aansloot op de tekst van die bepaling. Bedoeld was deze wijziging aan te brengen in artikel 41c, eerste lid. Via de voorgestelde wijziging wordt de beoogde wijziging alsnog aangebracht in laatstgenoemde bepaling.
De voorgestelde wijziging strekt ertoe een verwijzing naar Boek 1 van het BW aan te passen, als gevolg van de wijziging van onder andere de artikelen 261 en 263 bij de wet van 26 april 1995, Stb. 255 (herziening van de maatregel van ondertoezichtstelling van minderjarigen).
Ingevolge de Kaderwet bestuur in verandering is artikel 4 gewijzigd, waarbij het tweede en derde lid zijn vervallen. De verwijzing in artikel 55, tweede lid, naar het derde lid van artikel 4 is derhalve niet meer correct. De voorgestelde zinsnede in artikel 55, tweede lid, brengt die bepaling in overeenstemming met de huidige tekst van artikel 4 en heft deze onjuistheid op.
De artikelen 85, 86 en 87a zijn overgangsbepalingen met een beperkte werkingsduur. Omdat deze bepalingen inmiddels zijn uitgewerkt wordt voorgesteld ze te laten vervallen.
Artikel CXXXII Wet op de loonvorming
De verwijzingen in artikel 17, eerste lid, van de Wet op de loonvorming naar enkele andere bepalingen van die wet zijn in het verleden niet aangepast aan wijzigingen dan wel schrappingen van die bepalingen. Via de voorgestelde wijzigingen worden deze omissies hersteld.
Artikel CXXXIII Wet op de Materiële Oorlogsschaden
Bij de Wet op de Materiële Oorlogsschaden werd door de overheid een tegemoetkoming in geleden oorlogsschade aan goederen verleend. Deze wet is reeds geruime tijd uitgewerkt. De termijnen waarbinnen claims konden worden ingediend zijn inmiddels verstreken. Terzake zij verwezen naar de Liquidatiewet oorlogs- en watersnoodschade I en de Liquidatiewet Oorlogs- en Watersnoodschade II.
Artikel CXXXIV Wet op de naburige rechten
Bij de wijziging van artikel 29 van de Wet op de naburige rechten ingevolge de wet van 21 december 1995, Stb. 653, zijn abusievelijk de woorden «de artikelen» vervallen. De voorgestelde wijziging voegt deze woorden weer in.
Bij de wijziging van de Wet op de naburige rechten ingevolge de wet van 21 december 1995, Stb. 652, is abusievelijk het opschrift van hoofdstuk 6 niet aangepast aan de nieuwe inhoud van artikel 35, dat het enige artikel is dat in dit hoofdstuk is opgenomen. Via de voorgestelde wijziging wordt het opschrift alsnog gewijzigd.
Artikel CXXXV Wet op de omzetbelasting 1968
Bij de Invoeringswet Douanewet (Stb. 1995, 642) is de Wet op de omzetbelasting 1968 op een aantal punten aangepast aan de terminologie van de Douanewet. In navolging daarvan wordt voorgesteld nog twee redactionele aanpassingen aan te brengen in de artikelen 3a en 21 van de Wet op de omzetbelasting 1968.
Artikel CXXXVI Wet op de openluchtrecreatie
Bij de wet van 22 juni 1994 tot wijziging van binnentredingsbepalingen (Stb. 573) is het daarin gewijzigde artikel 35 van de Wet op de openluchtrecreatie abusievelijk aangeduid als artikel 60. Bij de wijziging van hetzelfde artikel ingevolge de Aanpassingswet derde tranche Awb I (Stb. 1997, 510) is abusievelijk de lidaanduiding voor het enig overgebleven artikellid gehandhaafd. Om thans ieder misverstand over de geldende tekst van artikel 35 uit te sluiten, wordt voorgesteld het artikel opnieuw vast te stellen.
Artikel CXXXVII Wet op de paramedische beroepen
Ingevolge artikel XL, onderdeel B.2 van de Invoeringswet Douanewet (Stb. 1995, 554) heeft een verlettering plaatsgevonden van onderdelen in artikel 2, eerste lid, van de Invorderingswet 1990. In de Wet op de paramedische beroepen wordt verwezen naar de desbetreffende onderdelen, zonder dat die verwijzingen echter zijn aangepast. Via de voorgestelde wijziging wordt hierin alsnog voorzien.
Artikel CXXXVIII Wet op de rechterlijke organisatie
In artikel 14, eerste lid, R.O. wordt nog verwezen naar artikel 11, eerste lid, onder d, van die wet. Artikel 11 bevat echter geen leden meer, zodat moet worden verwezen naar artikel 11, onder d. De voorgezet wijziging voorziet hierin.
In artikel 56, tweede lid, R.O. wordt nog verwezen naar artikel 276a van de oude gemeentewet. Inmiddels is de desbetreffende materie geregeld in artikel 225 van de nieuwe Gemeentewet (zie de wet van 27 april 1994, Stb. 420). Via de voorgestelde wijziging wordt de desbetreffende verwijzing alsnog aangepast.
1. In de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Stb. 1997, 280) is artikel 13, derde lid, Sr gewijzigd in dier voege dat voortaan de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing beroepsinstantie is voor zgn. plaatsingsbeslissingen in plaats van het gerechtshof te Arnhem. Verzuimd is echter om artikel 73 R.O. aan deze wijziging aan te passen. De voorgestelde wijzigingen voorzien hierin alsnog.
2. Bij de wijziging van artikel 73 R.O. ingevolge de wet van 7 juli 1994, Stb. 528 (herziening van het strafrecht voor jeugdigen) is alleen het eerste lid van artikel 73 aangevuld met een verwijzing naar artikel 502 Sv, terwijl dat ook in het derde lid had moeten gebeuren. De voorgestelde wijziging herstelt deze omissie.
In artikel 96, eerste lid, R.O. wordt verwezen naar het tweede lid van artikel 398 Rv. Artikel 398 Rv is echter niet verdeeld in leden, maar in genummerde onderdelen. Via de voorgestelde wijziging wordt de verwijzing hieraan aangepast.
Artikel CXXXIX Wet op de Registeraccountants
In artikel 19a van de Wet op de Registeraccountants, zoals tot stand gekomen bij de wet van 6 augustus 1993, Stb. 465, staat nog een verwijzing naar de vindplaats van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten, zonder dat daarbij het staatsbladnummer volledig is ingevuld. Via de voorgestelde wijziging wordt, gelet op aanwijzing 87 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, de staatsbladaanduiding geschrapt.
Artikel CXL Wet op de stads- en dorpsvernieuwing
Artikel 53 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing is een uitgewerkte overgangsbepaling en kan derhalve vervallen.
Artikel CXLI Wet op de studiefinanciering
A, B, C.1, C.3, D.3, F, H, I, J, K, M, O, P, Q, R, U.2, V, W en X.8
Met de hier voorgestelde wijzigingen wordt een aantal schrijffouten en onjuiste verwijzingen in de Wet op de studiefinanciering (WSF) hersteld.
In de artikelen 9, leden 1a en 1b, 123, derde lid, 123b en 123c, eerste lid, WSF wordt verwezen naar inmiddels vervallen onderdelen van artikel 9, eerste lid. Via de voorgestelde wijzigingen worden de desbetreffende verwijzingen alsnog gecorrigeerd.
Deze wijzigingen strekken tot het herstel van onuitvoerbare wijzigingsopdrachten in artikel 12.4.2, onderdelen D, tweede lid, en E, van de Wet educatie en beroepsonderwijs (Stb. 1995, 501), zoals gewijzigd door artikel 80, onderdeel c, vierde en vijfde lid, van de Wet tegemoetkoming studiekosten (Stb. 1995, 676), .
De voorgestelde wijziging herstelt een onjuiste wijzigingsopdracht in artikel VI, onderdeel B, van de wet van 28 maart 1996, Stb. 227. Daarin is de opdracht gegeven een wijziging aan te brengen in het derde en vierde lid van artikel 17f WSF, waar bedoeld was het vierde en vijfde lid te wijzigen. Voorgesteld wordt derhalve de wijziging in het vijfde lid alsnog aan te brengen.
Bij de wet van 29 september 1994, Stb. 743, werd het oude derde lid van artikel 58 WSF vervangen door drie nieuwe leden, genummerd 3, 4 en 5. Abusievelijk werd niet tevens het oude vierde lid vervangen, zodat thans na het vijfde lid nog een oud vierde lid bestaat. De voorgestelde wijziging voorziet alsnog in de schrapping van dit oude vierde lid.
Door de wet van 28 maart 1996, Stb. 226, is een nieuw artikel 31g ingevoegd in de WSF. Het opschrift van het artikel is echter niet gelijk aan aanduiding daarvan in de inhoudsopgave.. Door de wet van 19 december 1990, Stb. 660, is het opschrift van artikel 41 aangebracht zonder dat de desbetreffende aanduiding in de inhoudsopgave op overeenkomstige wijze is aangepast. Voorts is door de wet van 29 november 1996, Stb. 590, artikel 109a WSF gewijzigd zonder dat het artikelopschrift is aangepast. Ten slotte zijn bij diverse wetten enkele artikelen vervallen, zonder dat dit in de inhoudsopgave is verwerkt. Via de voorgestelde wijzigingen worden al deze omissies hersteld.
Artikel CXLII Wet op de telecommunicatievoorzieningen
In de Handelsregisterwet 1996 (Stb. 181) is verzuimd om in de Wet op de telecommunicatievoorzieningen een tweetal verwijzingen naar de oude Handelsregisterwet aan te passen. De voorgestelde wijzigingen voorzien hierin alsnog.
Artikel CXLIII Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990
Ingevolge artikel XL, onderdeel B.2 van de Invoeringswet Douanewet (Stb. 1995, 554) heeft een verlettering plaatsgevonden van onderdelen in artikel 2, eerste lid, van de Invorderingswet 1990. In de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 wordt verwezen naar de desbetreffende onderdelen, zonder dat die verwijzingen echter zijn aangepast. Via de voorgestelde wijziging wordt hierin alsnog voorzien.
Ingevolge artikel IV, onderdeel B, van de Aanpassingswet privatisering ABP (Stb. 1997, 162) heeft binnen artikel 12 van de Wet op de rechterlijke organisatie een vernummering plaatsgevonden en zijn daarin enkele onderdelen vervallen. Verzuimd is de verwijzing in artikel 22 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 naar artikel 12 R.O. hieraan aan te passen. Via de voorgestelde wijziging geschiedt dit alsnog en worden de verwijzingen overigens geherredigeerd.
Artikel CXLIV Wet op de vermogensbelasting 1964
Deze aanpassingen strekken ertoe bij een eerdere wijziging van de Wet op de vermogensbelasting in de tekst van artikel 14 geslopen onjuistheden in verwijzingen naar andere artikelen recht te zetten.
Artikel CXLV Wet op de waterhuishouding
De voorgestelde wijziging betreft het vervallen van een overbodige lidnummering.
Ingevolge hoofdstuk VII, artikel 4, onderdeel B, van de wet van 10 juli 1995, Stb. 355 (afschaffing adviesverplichtingen) heeft een vernummering plaatsgevonden in de artikelleden van artikel 4 van de Wet op de waterhuishouding. Abusievelijk is verzuimd om het vierde lid te vernummeren tot derde lid. Via de voorgestelde wijziging geschiedt dit alsnog.
Deze bepalingen kunnen vervallen, aangezien zij zijn uitgewerkt.
Artikel CXLVI Wet op het basisonderwijs
1. Door de wet van 14 november 1996, Stb. 580, inzake de bestuursvorm van het openbaar onderwijs, is bepaald dat een openbare school in stand kan worden gehouden door een stichting als bedoeld in artikel 29b van de Wet op het basisonderwijs (WBO). Daarbij is abusievelijk verzuimd in artikel 1 de begripomschrijving van «bijzondere school» zodanig aan te passen dat deze school niet door een dergelijke stichting in stand kan worden gehouden. Via de voorgestelde wijziging wordt deze omissie hersteld.
2. In dit onderdeel wordt een schrijffout hersteld.
Bij de wet van 14 februari 1997, Stb. 105, (wijziging van enkele onderwijswetten in verband met het opnemen van een document inzake evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende functies in het onderwijs) is na artikel 14 WBO een nieuw artikel 15 ingevoegd. Daarbij is evenwel geen rekening gehouden met het feit dat bij de wet van 30 november 1995, Stb. 612, (verplichting vaststellen directiestatuut) reeds een artikel 15 was ingevoegd. Via de voorgestelde wijzigingen wordt laatstgenoemd artikel 15 vernummerd tot artikel 16 en de inhoudsopgave bij de wet dienovereenkomstig aangepast.
Zie de toelichting bij de voorgestelde wijziging van artikel 59 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs.
De wet van 14 november 1996, Stb. 580, met betrekking tot de bestuursvorm van het openbaar onderwijs bevat een wijziging van onder meer artikel 79 van de Wet op het basisonderwijs (WBO). Die wijziging beoogde ook de door een stichting of een openbare rechtspersoon in stand gehouden openbare scholen onder de reikwijdte te brengen van de bepalingen betreffende het verbod op vervreemding en bezwaring van gebouwen e.d. Door de wet van 4 juli 1996, Stb. 402, met betrekking tot de decentralisatie van de huisvesting zijn deze artikelen met ingang van 1 januari 1997 echter anders geformuleerd en verplaatst (naar artikel 80 WBO). De wijzigingsopdracht is daardoor onuitvoerbaar. Met de voorgestelde wijziging wordt erin voorzien dat de oorspronkelijk beoogde wijziging alsnog wordt gerealiseerd.
Bij de wet van 15 mei 1997, Stb. 237, (Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid) is abusievelijk verzuimd om in de artikelen 105a1 en 105a2 WBO enkele verwijzingen aan te passen naar artikelen die ingevolge die wet met ingang van 1 augustus 1998 worden gewijzigd of vervallen. Via de voorgestelde wijzigingen wordt hierin alsnog voorzien.
Met de hier voorgestelde wijzigingen worden enkele onjuiste verwijzingen gecorrigeerd.
In de wet van 9 maart 1995, Stb. 155, (budgettering wachtgelden en instelling participatiefonds) is in artikel 105 WBO een nieuw derde lid ingevoegd, onder vernummering van he4t derde tot en met zevende lid tot vierde tot en met achtste lid. De verwijzingen in artikel 107d WBO naar het vijfde en zesde lid van artikel 105 zijn abusievelijk niet aan die vernummering aangepast. De voorgestelde wijziging voorziet hierin alsnog.
Artikel 112 WBO bevat een inlichtingenplicht voor bevoegd gezag én gemeente. De inlichtingenplicht voor de gemeente komt evenwel niet tot uitdrukking in het artikelopschrift. Via de voorgestelde wijzigingen wordt deze omissie hersteld en de inhoudsopgave bij de wet dienovereenkomstig aangepast.
Bij de wet van 15 mei 1997, Stb. 252, is na artikel 113 WBO een nieuw artikel 113a ingevoegd. Daarbij is evenwel geen rekening gehouden met het al bestaande artikel 113a. Via de voorgestelde wijziging wordt het laatstgenoemde artikel 113a vernummerd door artikel 113b en de inhoudsopgave bij de wet dienovereenkomstig aangepast.
Artikel CXLVII Wet op het consumentenkrediet
In onderdeel A wordt een onjuiste verwijzing hersteld. Artikel 51 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 is niet onderverdeeld in leden, zodat een verwijzing naar artikel 51, eerste lid, niet mogelijk is. Tevens wordt voorgesteld om, overeenkomstig aanwijzing 86 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, de staatsbladaanduiding van de Wet toezicht kredietwezen 1992 te schrappen.
Ingevolge de wet van 4 juni 1992, houdende aanpassing van een aantal wetten aan de eerste tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 422) is in artikel 15 het tweede lid vervallen. Verzuimd was in artikel 17 de verwijzing naar dat artikel daaraan aan te passen. Via de voorgestelde wijziging wordt dit verzuimd hersteld.
Ingevolge de wet van 8 november 1993 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Koophandel en enige andere wetten terzake van het voeren van een administratie (Stb. 598) is artikel 6 van het Wetboek van Koophandel vervallen. De verwijzing naar deze bepaling in artikel 23 van de Wet op het consumentenkrediet is derhalve zinledig geworden. Onderdeel C strekt ertoe de tekst van dit artikel aan te passen.
Onderdeel D voorziet in het vervallen van twee leden van artikel 75. Het derde lid betreft een overgangsbepaling, die inmiddels is uitgewerkt en daarom kan vervallen. Het zesde lid is zinledig geworden, omdat ingevolge de wet van 22 januari 1992, houdende wijziging van de Colportagewet in verband met de afschaffing van het registratiestelsel (Stb. 70), artikel 10 van de Colportagewet is komen te vervallen.
De verwijzingen in artikel 76 naar artikel 75 moeten worden aangepast aan de vernummering van de artikelleden van artikel 75 ingevolge het hierboven toegelichte onderdeel D.
Artikel CXLVIII Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
In artikel 12.4.10 van de Wet educatie en beroepsonderwijs was in onderdeel a een niet te verwerken wijzigingsopdracht van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) opgenomen. Dit wordt in onderdeel A hersteld.
Deze wijzigingen betreffen taalkundige verbeteringen.
In de WHW is steeds sprake van «Onze minister», waarbij het woord «minister» dus zonder hoofdletter wordt geschreven. Dit is ook de schrijfwijze in de begripsbepaling van artikel 1.1, onderdeel a, WHW. De voorgestelde wijzigingen strekken ertoe een hiervan afwijkende schrijfwijze in enkele onderdelen van artikel 2.15 WHW hieraan aan te passen.
Deze wijziging strekt ertoe de aanduiding van titel 1 van hoofdstuk 7 in overeenstemming te brengen met die van de andere titels.
Naast het in artikel 7.18, vierde lid, WHW bedoelde college voor promoties (universiteiten) is er sinds de inwerkingtreding van de wet van 27 juni 1997, Stb. 284, ook een college voor promoties bij de Open Universiteit (artikel 11.10 WHW). Bij die wetswijziging is evenwel verzuimd om in artikel 7.18 ook een verwijzing op te nemen naar het desbetreffende artikel 11.10. Deze omissie wordt via de voorgestelde wijziging hersteld.
Ten onrechte wordt in de artikelen 9.34 en 10.22 WHW verwezen naar artikel 21, tweede lid, van de Algemene wet gelijke behandeling. Bedoeld is te verwijzen naar artikel 21, tweede lid, van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Via de voorgestelde wijziging wordt deze verwijzing gecorrigeerd.
In artikel XXV van de Aanpassingswet privatisering ABP (Stb. 1997, 162) is ten onrechte niet voorzien in een opschrift voor artikel 16.6 WHW. Deze omissie wordt via de voorgestelde wijziging hersteld.
De voorgestelde wijziging strekt ertoe in artikel 16.8 het daar bedoelde college aan te duiden overeenkomstig de in artikel 7.18, vierde lid, WHW gebezigde terminologie, namelijk «college voorpromoties».
1. Bij de wet van 27 februari 1997, Stb. 117, (modernisering universitaire bestuursorganisatie) is een aantal artikelen van hoofdstuk 9 WHW vernummerd. Het laatste artikel in dat hoofdstuk is nu artikel 9.59. Daarom is er geen noodzaak meer om het vervallen artikel 9.77 afzonderlijk in de inhoudsopgave bij de WHW te vermelden.
2. Bij de wet van 25 juni 1997, Stb. 284, is artikel 11.4 WHW vervangen. Daarbij is verzuimd de aanduiding van dat artikel in de inhoudsopgave bij de WHW aan te passen. Via de voorgestelde wijziging geschiedt dit alsnog.
3 en 4. Ingevolge de wet van 13 april 1995, Stb. 231, houdende regeling van de medezeggenschap van het overheidspersoneel in de Wet op de ondernemingsraden zijn onder andere de artikelen 12.14 en 13.7 WHW vervallen. Verzuimd is echter de inhoudsopgave bij de WHW dienovereenkomstig te wijzigen. Via de voorgestelde wijzigingen wordt deze omissie hersteld.
Artikel CXLIX Wet op het voortgezet onderwijs
1. Door de wet van 14 november 1996, Stb. 580, inzake de bestuursvorm van het openbaar onderwijs, is bepaald dat een openbare school in stand kan worden gehouden door een stichting als bedoeld in artikel 42b van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO). Daarbij is abusievelijk verzuimd in artikel 1 de begripomschrijving van «bijzondere school» zodanig aan te passen dat deze school niet door een dergelijke stichting in stand kan worden gehouden. Via de voorgestelde wijziging wordt deze omissie hersteld.
2. In de wet van 27 mei 1992, Stb. 337, is via artikel II, titel D (Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs), onderdeel C, het tweede lid van artikel 20 vervallen en is tevens het derde lid vernummerd tot tweede lid. Daarbij is verzuimd de verwijzing naar artikel 20, derde lid, in artikel 1 aan te passen.
In de wet van 31 oktober 1995, Stb. 501, is via artikel 12.4.3, onderdeel E, een deel van het eerste lid van artikel 19 komen te vervallen. Daarbij is verzuimd de komma aan het begin van dat onderdeel te schrappen.
De wet van 18 april 1991, Stb. 226, voorzag onder meer in diverse wijzigingen van artikel 24 (artikel I, onderdeel B, juncto artikel XI, eerste lid), die pas op 1 augustus 1995 in werking zouden treden. In de wet van 27 mei 1992, Stb. 270, is artikel 24 in zijn geheel vervangen, waarbij geen rekening is gehouden met de eerstgenoemde wijzigingen, die beoogden het begrip «rijksschool» volledig te schrappen. Deze wijzigingen werden daardoor onuitvoerbaar, maar zijn nog steeds opportuun.
In de wet van 31 oktober 1995, Stb. 501, is via artikel 12.4.3, onderdeel L, onder meer artikel 29a komen te vervallen. Daarbij is verzuimd de verwijzing naar artikel 29a in artikel 29 te schrappen.
Bij de wet van 14 februari 1997, Stb. 105, (wijziging van enkele onderwijswetten in verband met het opnemen van een document inzake evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende functies in het onderwijs) is na artikel 32b WVO een nieuw artikel 32c ingevoegd. Daarbij is evenwel geen rekening gehouden met het feit dat bij de wet van 30 november 1995, Stb. 612, (chting vaststellen directiestatuut) reeds een artikel 32b was ingevoegd. Via de voorgestelde wijzigingen wordt eerstgenoemd artikel 32b vernummerd tot artikel 32d.
Bij de wet van 2 juli 1997, Stb. 322, (profielen voortgezet onderwijs), die op 1 augustus 1998 in werking zal treden, wordt een nieuw negende lid toegevoegd aan artikel 33 WVO. Daarbij is geen rekening gehouden met de omstandigheid dat bij de wet van 2 juli 1997, Stb. 321, (afwijking bevoegdheidseisen ten behoeve van leraren-in-opleiding) reeds met ingang van 23 juli 1997 een negende, tiende en elfde zijn aan artikel 33 WVO zijn toegevoegd. Via de voorgestelde wijziging wordt er daarom in voorzien dat het negende lid zoals dat bij eerstgenoemde wet wordt toegevoegd, wordt vernummerd tot twaalfde lid.
Tevens voorziet de voorgestelde wijziging erin dat dit nieuwe lid wordt alsnog wordt aangepast aan de wet van 17 april 1997 tot wijziging van bepalingen van verschillende wetten in verband met de erkenning van de vrijheid van levensovertuiging als grondrecht (Stb. 192). In die wet is steeds in de onderwijswetgeving aan het begrip «godsdienstonderwijs» toegevoegd «en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs». Deze wijziging was echter nog niet aangebracht in het bewuste artikellid van artikel 33 WVO.
In de wet van 3 juli 1996, Stb. 397, zijn via artikel III wijzigingen van de wet van 31 mei 1995 (Stb. 318) opgenomen. In punt 3 (inzake onderdeel E) is het tweede lid van artikel 39 geschrapt, en tevens de aanduiding van het eerste lid. Abusievelijk is niet de verwijzing naar het eerste lid van artikel 39 in artikel 39a aangepast.
In de wet van 31 oktober 1995, Stb. 501, is via artikel 12.4.3, onderdeel N, een stuk tekst vervangen. Daarbij is de komma aan het slot van de te vervangen tekst abusievelijk komen te vervallen.
In de wet van 3 juli 1995, Stb. 397, zijn via artikel III, punt 4 (inzake artikel I, onderdeel F, van de wet van 31 mei 1995, Stb. 318) wijzigingen aangebracht in de voorgestelde wijzigingen van artikel 40. Daarbij is verzuimd het opschrift eveneens aan te passen.
In de wet van 31 oktober 1995, Stb. 501, zijn via artikel 12.4.3, onderdeel L, onder meer geschrapt de artikelen 37d en 37e. Daarbij is niet de verwijzing in artikel 58, zesde lid, naar deze beide artikelen geschrapt.
In de wet van 20 juni 1996, Stb. 372, zijn via artikel I, onderdeel A, de tweede en derde volzin van artikel 66, eerste lid, komen te vervallen. Daarbij is verzuimd de verwijzing naar de daarin opgenomen procedure in het vierde lid eveneens te schrappen.
De op 1 februari 1997 in werking getreden wet van 14 november 1996, Stb. 580, met betrekking tot de bestuursvorm van het openbaar onderwijs bevat een wijziging van ondermeer artikel 66 WVO. Die wijziging beoogde ook de door een stichting of een openbare rechtspersoon in stand gehouden openbare scholen onder de reikwijdte te brengen van de bepalingen betreffende het verbod op vervreemding en bezwaring van gebouwen e.d. Door de per 1 januari 1997 in werking getreden wet van 4 juli 1996, Stb. 402, met betrekking tot de decentralisatie van de huisvesting zijn de desbetreffende artikelen echter anders geformuleerd en verplaats (naar artikel 76q WVO). De wijzigingsopdrachten in de wet van 14 november 1996 zijn daardoor onuitvoerbaar geworden. Met de voorgestelde wijziging wordt erin voorzien dat de oorspronkelijk beoogde wijziging alsnog wordt gerealiseerd.
Zie de toelichting bij de voorgestelde wijziging van artikel 59 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs.
In de wet van 9 maart 1995, Stb. 155, is via artikel III, onderdeel G, artikel 84b opnieuw vastgesteld. Daarbij zijn de aanduiding en het opschrift van het artikel weggevallen. Dit wordt nu hersteld.
In de wet van 31 mei 1995, Stb. 318, is via artikel I, onderdeel Q, het tot dan bestaande artikel 85a vernummerd tot 85b. Daarbij is verzuimd de verwijzingen naar dat artikel elders in de wet eveneens aan te passen.
Bij de wet van 15 mei 1997, Stb. 237, (Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid) is abusievelijk verzuimd om in de artikelen 96g, 96h en 96i WVO enkele verwijzingen aan te passen naar artikelen die ingevolge die wet met ingang van 1 augustus 1998 worden gewijzigd of vervallen. Via de voorgestelde wijzigingen wordt hierin alsnog voorzien.
In de wet van 31 oktober 1995, Stb. 501, is via artikel 12.4.3, onderdeel BB, onder meer artikel 96p.1 vervallen. Daarbij is verzuimd de verwijzing naar dat artikel in artikel 98b eveneens te schrappen.
1. In artikel 77 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden wordt artikel 119, tweede lid, WVO gewijzigd. De daarin opgenomen te wijzigen tekst stemt echter niet overeen met de juiste tekst. Daarom wordt via de voorgestelde wijziging de beoogde wijziging alsnog aangebracht, maar nu uitgaande van de juiste tekst.
2. Ook bij de ingevolge de Penitentiaire beginselenwet in deze bepaling aan te brengen wijziging is van een niet geheel correcte tekst uitgegaan. Via de voorgestelde wijziging wordt dit hersteld.
Artikel CL Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen
Ingevolge de wet van 23 december 1992, Stb. 1993, 29, is in het Wetboek van Strafvordering een nieuwe titel IIIA ingevoegd inzake de «benadeelde partij». Bij die gelegenheid is in dat wetboek consequent de term «beledigde partij» vervangen door «benadeelde partij». Verzuimd is een dergelijke wijziging eveneens aan te brengen in artikel 3 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen. Dit verzuimd wordt hierbij hersteld.
Ingevolge artikel 51, onderdeel C, van de Wet op de rechtsbijstand (Stb. 1993, 775) is een wijziging aangebracht in artikel 42 Sv. De verwijzing naar dat artikel in artikel 64 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen moet daarmee nog in overeenstemming worden gebracht. De voorgestelde wijziging voorziet hierin.
Artikel CLI Wet persoonsregistraties
Ingevolge de wet van 10 juli 1995, Stb. 355 (afschaffing adviesverplichtingen) is artikel 3, tweede lid, Wet persoonsregistraties vervallen. De verwijzingen in de artikelen 40 en 54 naar die bepaling zijn abusievelijk blijven bestaan. De voorgestelde wijzigingen voorzien in het schrappen van deze inmiddels zinledige verwijzingen.
Artikel CLII Wet pleziervaartuigen
De Wet pleziervaartuigen bevat twee tekstuele onjuistheden in de artikelen 1 en 11, die hierbij worden hersteld.
Artikel CLIII Wet politieregisters
Via deze wijziging worden twee onjuistheden hersteld.
In het kader van de «Securitel-hersteloperatie» is de oude Wet wapens en munitie vervangen door een nieuwe Wet wapens en munitie (Stb. 1997, 297). In artikel 15, eerste lid, onder c, van de Wet politieregisters wordt nog de vindplaats vermeld van de oude Wet wapens en munitie. Om verwarring te voorkomen en gelet op aanwijzing 86 van de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt daarom voorgesteld de vermelding van deze vindplaats te schrappen.
Voorts is bij de wijziging van artikel 15, eerste lid, onder c, van de Wet politieregisters ingevolge artikel 21, onderdeel 1, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Stb. 1997, 500) niet exact van de juiste tekst uitgegaan. Uitgegaan is van een tekst waarin de zinsnede «(Stb. 1936, 206)» nog voorkwam, welke zinsnede echter is geschrapt bij de wet van 7 juli 1993, Stb. 369. Om misverstand over de nu geldende tekst uit te sluiten wordt voorgesteld de desbetreffende zinsnede opnieuw vast te stellen.
Artikel CLIV Wet privatisering spoorwegpensioenfonds
Met de inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Wet op de registeraccountants (Stb. 1993, 465) is artikel 70b van de Wet op de registeraccountants vervallen, zodat de verwijzing daarnaar in de Wet privatisering spoorwegpensioenfonds zonder betekenis is.
De verwijzing naar een niet bestaand artikellid wordt hier geschrapt.
Met de inwerkingtreding van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Stb. 1994, 494) is de Wet bevolkings- en verblijfsregisters komen te vervallen en daarmee het Besluit voorbereiding gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Thans worden de afnemers van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens aangewezen in artikel 2, eerste lid, juncto bijlage I, onder 2, van het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
Artikel CLV Wet rampen en zware ongevallen
In artikel I, onderdeel M, eerste lid, van de wet van 13 maart 1997 tot wijziging van de Rampenwet en andere wetten in verband met de uitbreiding van de reikwijdte van de Rampenwet tot zware ongevallen en de regeling van enige andere onderwerpen (Stb. 142) is bepaald dat in artikel 11a, tweede lid, na het woord «rampbestrijding» de woorden «bestrijding van een ramp of een zwaar ongeval» worden ingevoegd. In plaats daarvan had het woord «rampbestrijding» echter vervangen moeten worden door de aangehaalde woorden. De voorgestelde wijziging strekt tot herstel van deze technische onvolkomenheid.
Op 9 april 1997 is de wet van 13 maart 1997 tot wijziging van de Rampenwet en andere wetten in verband met de uitbreiding van de reikwijdte van de Rampenwet tot zware ongevallen en de regeling van enige andere onderwerpen (Stb. 142) in werking getreden. Bij artikel I, onderdeel B, van die wet is in het opschrift van hoofdstuk V van de Wet rampen en zware ongevallen woord «rampenbestrijding» vervangen door «bestrijding van rampen en zware ongevallen». Bij artikel V, onderdeel B, van de Invoeringswet Coördinatiewet uitzonderingstoestanden (Stb. 1997, 366) is deze wijziging echter ten onrechte weer ongedaan gemaakt. Dit is het gevolg van het feit dat de laatstgenoemde wet op een latere datum – 1 mei 1997 – in werking is getreden dan de eerdergenoemde wijzigingswet. Via de voorgestelde wijziging wordt bewerkstelligd dat weer de juiste tekst tot stand komt.
Artikel CLVI Wet sloopregeling binnenvaart
Ingevolge artikel XL, onderdeel B.2 van de Invoeringswet Douanewet (Stb. 1995, 554) heeft een verlettering plaatsgevonden van onderdelen in artikel 2, eerste lid, van de Invorderingswet 1990. In de Wet sloopregeling binnenvaart wordt verwezen naar de desbetreffende onderdelen, zonder dat die verwijzingen echter zijn aangepast. Via de voorgestelde wijzigingen wordt hierin alsnog voorzien.
Artikel CLVII Wet stimulering zeescheepvaart
In de Handelsregisterwet 1996 (Stb. 181) is verzuimd om in artikel 2 van de Wet stimulering zeescheepvaart een verwijzing naar de oude Handelsregisterwet aan te passen. De voorgestelde wijziging voorziet hierin alsnog.
Artikel CLVIII Wet tegemoetkoming studiekosten
De verwijzing naar de Wet op de erkende onderwijsinstellingen (WEO) in de artikelen 9 en 22 van de Wet tegemoetkoming studiekosten is overbodig omdat die wet geen bekostiging kent. Het op grond van de WEO erkende onderwijs is daarmee niet buiten de werking van artikel 9 van de Wet tegemoetkoming studiekosten gekomen, want het is genoemd in het eerste lid, onderdeel d, onder 3°.
In dit onderdeel wordt een onjuiste verwijzing hersteld.
Aan artikel 66 is tweemaal een – deels identieke – passage toegevoegd door zowel artikel 86, onderdeel k, van de Wet tegemoetkoming studiekosten als artikel VII, onderdeel F, van de wet van 3 juli 1996, Stb. 397. Dit wordt in onderdeel D hersteld.
Artikel CLIX Wet toezicht beleggingsinstellingen
Bij de wet van 25 september 1996, Stb. 537, is in de Wet toezicht beleggingsinstelingen abusievelijk een artikel 27a ingevoegd, terwijl er reeds een artikel 27a bestond. Voorgesteld wordt derhalve dat ingevoegde artikel te vernummeren tot artikel 26a en te plaatsen na artikel 26. De verwijzing in artikel 24 moet hieraan worden aangepast.
Artikel CLX Wet toezicht effectenverkeer 1995
De wijzigingen in de Wet toezicht effectenverkeer betreffen het herstel van typefouten.
Artikel CLXI Wet toezicht kredietwezen 1992
De hier voorgestelde wijziging behelst een technische aanpassing van artikel 8 van de Wet toezichtkredietwezen 1992 aan de in 1993 gewijzigde wetgeving inzake accountants (wet van 6 augustus 1993, Stb. 465), die bij de daarmee verband houdende aanpassing van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (artikel 121 van die wet), waarbij wel de artikelen 30 en 55 dienovereenkomstig werden aangepast, over het hoofd is gezien.
Deze wijziging strekt tot herstel van een tikfout in artikel 9, eerste lid, onderdeel e, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, zoals dat is komen te luiden ingevolge de wet van 6 april 1994, Stb. 278.
Deze wijziging betreft een aanpassing van de Wet toezicht kredietwezen 1992 aan de consequenties van de wijziging bij de wet van 29 juni 1994, Stb. 506, in werking getreden op 1 september 1994, van artikel 2:23c BW.
Artikelen CLXII en CLXIII Wet toezicht natura- uitvaartverzekeringsbedrijf en Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993
Ingevolge de artikelen XXVI respectievelijk XXVII, onderdeel B, van de Aanpassingswet herziening adviesstelsel (Stb. 1997, 63) zijn de artikelen 92, tweede lid, van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf respectievelijk 187, tweede lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 vervallen. Daarbij is abusievelijk geen rekening gehouden met het feit dat in de derde volzin van deze artikelleden werd uitgegaan van het bestaan van «representatieve organisaties van verzekeraars die met betrekking tot de uitvoering van deze wet door Onze Minister als zodanig zijn aangewezen». Daardoor is onbedoeld aan het Besluit aanwijzing representatieve organisaties van verzekeraars 1994 de desbetreffende grondslag komen te ontvallen. Tevens kan daardoor geen uitvoering meer worden gegeven aan de artikelen 8, tweede lid, onderdeel b, van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf respectievelijk 18, tweede lid, onderdeel b, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993. In die bepalingen wordt aan bedoelde organisaties de bevoegdheid toegekend aan de Verzekeringskamer een beslissing te vragen over bepaalde kwesties. In de voorgestelde wijzigingen wordt dit rechtgezet, uiteraard met inachtneming van de vereiste aanpassing ter zake aan de Wet herziening adviesstelsel.
Artikel CLXIV Wet tot behoud van cultuurbezit
In de wet van 9 maart 1995, Stb. 145, zijn de thans voorgestelde wijzigingen abusievelijk aangebracht in een niet bestaand eerste lid.
Artikel CLXV Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte
Artikel III van de Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte (Stb. 1996, 134) bevat twee onjuiste verwijzingen, welke via de voorgestelde wijzigingen worden gecorrigeerd.
Artikel CLXVI Wet van 7 juni 1919, houdende nadere voorzieningen ter bestrijding van heling (Stb. 311)
De wet van 7 juni 1919, houdende nadere voorzieningen ter bestrijding van heling (Stb. 311) bevat negen artikelen. De artikelen 1 tot en met 8 zijn uitgewerkt, aangezien deze slechts wijzigingen in andere wetgeving bevatten. De enige materiële bepaling is artikel 9, dat aan bepaalde ambtenaren de bevoegdheid toekent om bepaalde plaatsen te betreden. Dit artikel was bij de invoering van het Wetboek van Strafvordering echter reeds vervallen, omdat artikel 552 Sv in het onderwerp voorzag (vgl. artikel 116, onderdeel 5°, van de wet van 29 juni 1925, Stb. 308), maar is abusievelijk bij de wet van 22 juni 1994, Stb. 573 (wijziging van binnentredingsbepalingen) heringevoerd. Artikel 9 is derhalve zinledig, hetgeen betekent dat de gehele wet geen betekenis meer heeft. Derhalve wordt voorgesteld de wet thans in haar geheel in te trekken.
Artikel CLXVII Wet van 31 mei 1929, houdende bepalingen betreffende den in- en doorvoer van kippen- en eendeneieren (Stb. 276)
De wet van 31 mei 1929, Stb. 276, bevat in hoofdzaak de verplichting om kippen- en eendeneieren te voorzien van een stempel met letters van ten minste 2 mm hoog dat de naam van het land van herkomst vermeldt. Sinds de totstandkoming van richtlijn nr. 79/112 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 december 1978 betreffende onderlinge aanpassing van wetgevingen der Lid-Staten inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen bestemd voor de eindverbruiker alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PbEG L33) heeft deze wet geen betekenis meer. Ingevolge deze richtlijn hoeft de plaats van oorsprong of herkomst enkel te worden gebezigd indien weglating ervan de koper zou kunnen misleiden ten aanzien van de werkelijke oorsprong of herkomst. Voorgesteld wordt derhalve deze wet in te trekken.
Artikel CLXVIII Wet van 14 december 1949, houdende vereenvoudiging van de wijze van uitbrengen van exploiten aan het Grootboek 1946 en aan enig Schuldregister voor geldleningen ten laste van het Rijk (Stb. J 558)
De eerste aanpassing vloeit voort uit het feit dat, met de invoering op 1 april 1996 van de Wet administratie grootboekschuld, de functie van Directeur van de Grootboeken der Nationale Schuld is komen te vervallen. De tweede aanpassing betreft het herstel van een misslag bij de verwijzing naar artikel 4, onder 1°, Rv.
Artikel CLXIX Wet van 23 oktober 1957, houdende goedkeuring van de op 20 februari 1957 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Denemarken gesloten Overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting en ter voorkoming van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen van inkomsten en van vermogen (Stb. 438)
Ingevolge artikel XL, onderdeel B.2 van de Invoeringswet Douanewet (Stb. 1995, 554) heeft een verlettering plaatsgevonden van onderdelen in artikel 2, eerste lid, van de Invorderingswet 1990. In de wet van 20 februari 1957, Stb. 438, wordt verwezen naar de desbetreffende onderdelen, zonder dat die verwijzingen echter zijn aangepast. Via de voorgestelde wijziging wordt hierin alsnog voorzien.
Artikel CLXX Wet van 18 december 1957, houdende een nieuwe regeling van de samenstelling der burgerlijke gerechten en van de bezoldiging van de rechterlijke ambtenaren (Stb. 534)
Ingevolge artikel 64 van de huidige Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Stb. 1996, 590) is de voordien geldende Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren ingetrokken. Oorspronkelijk was die ingetrokken wet als artikel II geplaatst in de wet van 18 december 1957, Stb. 534 (toen nog geheten: Wet op de bezoldiging van de rechterlijk ambtenaren). Duidelijkheidshalve wordt voorgesteld genoemd artikel II, dat inmiddels dus geen betekenis meer heeft, te laten vervallen.
Artikel CLXXI Wet van 17 februari 1972, houdende uitvoering van de op 10 september 1964 te Parijs ondertekende Overeenkomst inzake beslissingen tot verbetering van akten van de burgerlijke stand, met Bijlagen en aanvulling, in verband daarmede, van artikel 29 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (Stb. 85)
De voorgestelde wijzigingen in de artikelen 4 en 7, tweede volzin, van de wet van 17 februari 1972, Stb. 85, houdt verband met het feit dat ingevolge aanwijzing 73 van de Aanwijzingen voor de regelgeving in wetten een minister wordt aangeduid als «Onze Minister».
De inhoud van de artikelen 6 en 7 van de wet van 17 februari 1972, Stb. 85, is niet meer geheel in overeenstemming met de thans geldende regelgeving terzake van de burgerlijke stand. Sedert de algehele herziening van de regelgeving op dat gebied (wet van 14 oktober 1993, Stb. 555) is de kantmelding op akten van de burgerlijke stand betreffende rechtsfeiten die zich na het opmaken van de akte hebben voorgedaan en die een wijziging betekenen van de in de akte opgenomen gegevens, vervangen door een latere vermelding die aan de desbetreffende akte van de burgerlijke stand wordt toevoegd (artikelen 1:20 en 1:20a BW). De voorgestelde wijzigingen brengen de desbetreffende bepalingen hiermee alsnog in overeenstemming.
Artikel CLXXII Wet van 24 oktober 1973, houdende regelen inzake wettelijke aansprakelijkheid van exploitanten van nucleaire schepen (Stb. 536)
Artikel 9, derde lid, tweede volzin, van de Wet van 14 oktober 1973, Stb. 536, verklaart artikel 2013 BW van overeenkomstige toepassing. De in artikel 2013 BW (oud) geregelde opschorting van de verjaring is in het Nieuw BW vervangen door de verlenging van de verjaring (artikelen 3:320 en 3:321 BW). De rechtsfiguur «schorsing van de verjaring» is hiermee volledig verdwenen uit het BW. Bij de invoering van het Nieuw BW had de verwijzing naar artikel 2013 BW derhalve moeten vervallen. Dit verzuim wordt hierbij hersteld.
Artikel CLXXIII Wet van 2 juli 1980, houdende regelen omtrent een eenmalige uitkering aan bepaalde Molukse gewezen KNIL-militairen en hun weduwen ter zake van over de periode 1 mei 1956 tot 1 januari 1964 gederfd pensioen (Stb. 385)
De wet van 2 juli 1980, Stb. 385, is uitgewerkt en kan derhalve worden ingetrokken.
Artikel CLXXIV Wet van 21 april 1988, houdende regeling van de gelijke behandeling mannen en vrouwen in de voormalige bejaardenziekenfondsverzekering, wijziging van de Ziekenfondswet in verband met afbakening aanspraak op verstrekkingen in het buitenland, alsmede wijziging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Stb. 250)
Ter uitvoering van een EG-richtlijn zijn bij de wet van 21 april 1988, Stb. 250, met terugwerkende kracht in de periode van 1 april 1985 tot 1 april 1986 ook gehuwde vrouwen als zelfstandige verzekerden tot de bejaardenziekenfondsverzekering toegelaten. Deze wet is thans uitgewerkt. Derhalve wordt voorgesteld de wet in te trekken.
Artikel CLXXV Wet van 29 september 1988 (Stb. 479), houdende opheffing van de nietigheid van bepaalde overeenkomsten van kredietverlening in de zin van de Wet op het consumptief geldkrediet (Stb. 1972, 399), die deel uitmaken van een afbetalingstransactie in de zin van de Wet op het afbetalingsstelsel 1961 (Stb. 1976, 515)
De wet van 29 september 1988, Stb. 479, hief de nietigheid op van bepaalde kredietverleningsovereenkomsten en bracht enkele wijzigingen aan in de Wet op het consumptief geldkrediet. Zij is inmiddels uitgewerkt en kan derhalve worden ingetrokken.
Artikel CLXXVI Wet van 2 mei 1990 tot uitvoering van het op 20 mei 1980 te Luxemburg tot stand gekomen Europese Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen, uitvoering van het op 25 oktober 1980 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen alsmede algemene bepalingen met betrekking tot verzoeken tot teruggeleiding van ontvoerde kinderen over de Nederlandse grens en de uitvoering daarvan (Stb. 202)
Bij de wet van 22 juni 1994 tot wijziging van binnentredingsbepalingen (Stb. 573) is over het hoofd gezien dat ook artikel 9 van de wet van 2 mei 1990, Stb. 202, aan de Algemene wet op het binnentreden moest worden aangepast. Met de voorgestelde wijzigingen worden de noodzakelijke aanpassingen alsnog aangebracht.
Artikel CLXXVII Wet van 9 mei 1990, houdende wijziging van onder meer de Wet op de studiefinanciering in verband met de dekking van de meeruitgaven ter zake van de uitvoering van die wet, vereenvoudiging van die wet, verbeteringen van procesrechtelijke aard, alsmede de afschaffing van de tegemoetkoming in de overige studiekosten (Vereenvoudiging WSF I) (Stb. 298)
De wet van 9 mei 1990, Stb. 298, voegde een nieuw artikel 119a in in de Wet op de studiefinanciering. Dit artikel zou in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, zo bepaalde artikel VI, eerste lid. Dit koninklijk besluit is nog niet tot stand gekomen, en zal ook niet tot stand komen, aangezien de wet van 16 december 1993, Stb. 650, dit artikel 119a door een nieuwe tekst verving. Die wet trad door middel van het koninklijk besluit van 23 december 1993, Stb. 693, in werking op 1 januari 1994. Beoogd werd om ook het oude artikel 119a dat op een bij koninklijk beslut te bepalen tijdstip in werking zou treden, te laten vervallen. Om buiten twijfel te stellen dat dit oude artikel nooit in werking zal treden, wordt voorgesteld het desbetreffende wijzigingsartikel te schrappen.
Artikel CLXXVIII Wet van 29 mei 1991, tot opheffing van het Visserijschap en het Bedrijfschap voor de Groothandel in Vis en Aanverwante Bedrijven, tevens strekkende tot wijziging van de Instellingswet Productschap voor Vis en Visproducten (Stb. 350)
De voorgestelde wijziging in artikel 9, eerste lid, van de wet van 29 mei 1991, Stb. 350, brengt de aanhaling van de daarin genoemde Wet administratieve rechtspraak bedrijfsorganisatie in overeenstemming met de nieuwe citeertitel die aan laatstgenoemde wet is toegekend ingevolge de wet van 16 december 1993, Stb. 650.
Artikel CLXXIX Wet van 2 april 1992, houdende vaststelling van de herziening van pensioenen, uitkeringen, grondslagen en bedragen ingevolge de Wetten voor oorlogsgetroffenen voor het jaar 1990 (Stb. 198)
De wet van 2 april 1992, Stb. 198, heeft betrekking op de uitkering van een eenmalig bedrag per 1 april 1990 en gaat uit van de wetgeving zoals die destijds luidde. Gezien het karakter van de regeling wordt thans voorgesteld de wet in te trekken.
Artikel CLXXX Wet van 4 februari 1994 tot wijziging van de Wet op de bezoldiging van de rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten (wijziging bezoldigingsstructuur) (Stb. 81)
De in artikel XIV van de wet van 4 februari 1994, Stb. 81, voorgestelde wijziging strekt tot het herstel van een onjuiste schrijfwijze van de term «raadsheer-plaatsvervanger».
Artikel CLXXXI Wet van 22 juni 1994 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het Wetboek van Koophandel en de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting (wijziging voorwaarden nationaliteitsverlening en registratie zeeschepen) (Stb. 507)
In de Handelsregisterwet 1996 (Stb. 181) is verzuimd om in artikel V van de wet van 22 juni 1994, Stb. 507, een verwijzing naar de oude Handelsregisterwet aan te passen. De voorgestelde wijziging voorziet hierin alsnog.
Artikel CLXXXII Wet van 29 juni 1994, houdende wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Stb. 498)
Deze wijziging in artikel III van de wet van 29 juni 1994, Stb. 498, betreft de verbetering van een schrijffout.
Artikel CLXXXIII Wet van 7 juli 1994, houdende wijziging van de Loodsenwet en de Scheepvaartverkeerswet in verband met de herziening van de financiële relatie tussen het Rijk en de loodsen, de invoering van een verkeersbegeleidingstarief en een aantal technische wijzigingen (Stb. 584)
Door middel van het besluit van 16 augustus 1995, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 7 juli 1994, houdende wijziging van de Loodsenwet en de Scheepvaartverkeerswet in verband met de herziening van de financiële relatie tussen het Rijk en de loodsen, de invoering van een verkeersbegeleidingstarief en een aantal technische wijzigingen (Stb. 584), alsmede vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van een aantal besluiten en onderdelen daarvan ter uitvoering van deze wetswijziging (Stb. 397), trad voornoemde wet in werking, met uitzondering van artikel I, onderdeel F, onder 2°. Dit artikelonderdeel bleek overbodig en dient alsnog te vervallen. De voorgestelde wijziging strekt daartoe.
Artikel CLXXXIV Wet van 31 oktober 1996, houdende invoeging van de titels 7 en 12 in Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek (Stb. 548)
In artikel II van de wet van 31 oktober 1996, Stb. 548, zijn twee titels van het Wetboek van Koophandel vervallen verklaard, zonder dat daarbij echter is aangegeven tot welk boek deze titels behoren. Duidelijkheidshalve wordt deze omissie via de voorgestelde wijziging hersteld.
Artikel CLXXXV Wet van 23 januari 1997 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten in verband met de herziening van de voorlopige maatregelen van kinderbescherming (Stb. 38)
Artikel I, onderdeel N, van de wet van 23 januari 1997, Stb. 38, bevat een artikel 331a, waarbij echter abusievelijk is nagelaten om te vermelden waar dit nieuwe artikel dient te worden ingevoegd. Via de voorgestelde wijziging wordt hierin duidelijkheidshalve alsnog voorzien.
Artikel CLXXXVI Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen
Deze wijziging in artikel 11, tweede lid, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen betreft een verbetering van een schrijffout.
Artikel CLXXXVII Wet verontreiniging oppervlaktewateren
Ingevolge artikel XL, onderdeel B.2 van de Invoeringswet Douanewet (Stb. 1995, 554) heeft een verlettering plaatsgevonden van onderdelen in artikel 2, eerste lid, van de Invorderingswet 1990. In de Wvo wordt verwezen naar de desbetreffende onderdelen, zonder dat die verwijzingen echter zijn aangepast. Via de voorgestelde wijzigingen wordt hierin alsnog voorzien.
Artikel CLXXXVIII Wet vervoer binnenvaart
Ingevolge artikel 88, eerste lid, van de Wet vervoer binnenvaart (nog niet in werking getreden) zal in artikel 1, onderdeel 4°, van de Wet op de economische delicten de zinsnede met betrekking tot «de Wet Goederenvervoer Binnenscheepvaart (Stb. 1951, 472)» vervallen. Bij de wet van 4 februari 1994, Stb. 135, waarbij de tekst van artikel 1 WED opnieuw is vastgesteld, is de desbetreffende zinsnede echter enigszins gewijzigd, in dier voege dat wordt gesproken van «de Wet goederenvervoer binnenscheepvaart». Artikel 88, eerste lid, Wet vervoer binnenvaart moet nog met deze gewijzigde tekst in overeenstemming worden gebracht, teneinde de daarin vervatte wijziging adequaat te kunnen doorvoeren. De voorgestelde wijziging voorziet hierin.
Artikel CLXXXIX Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank
In artikel 8 van de wet van 21 december 1995, Stb. 641, is in de wijzigingsopdracht de interpunctie niet juist aangegeven. Dit wordt nu hersteld.
Artikel CXC Wet voorkeursrecht gemeenten
De huidige tekst van artikel 10, derde lid, van de Wet voorkeursrecht gemeenten is tot stand gekomen ingevolge de wijzigingswet van 4 juli 1996, Stb. 389. Gebleken is dat de daarin opgenomen zinsnede «Een overeenkomst als bedoeld in het tweede lid, onder d» tot misverstanden aanleiding kan geven. De voorgestelde wijziging strekt tot een nadere precisering van de wettekst, waarbij uiteraard geen inhoudelijke wijziging is beoogd.
Artikel CXCI Wet voorraadvorming aardolieprodukten
In artikel XXXV, onderdeel A.2, van de Invoeringswet Douanewet (Stb. 1995, 554) is bij de wijziging van artikel 1, tweede lid, van de Wet voorraadvorming aardolieprodukten aan het slot van onderdeel c een puntkomma geplaatst. Onderdeel c is evenwel het laatste onderdeel van het tweede lid en dient derhalve te worden afgesloten met een punt.
In artikel VI van de wet van 24 december 1992 tot wijziging van de Wet op de accijns in verband met de afschaffing van de fiscale grenzen (Stb. 711) is bij de wijziging van artikel 13i, eerste lid, onderdeel c, van de Wet voorraadvorming aardolieprodukten niet voorzien in de plaatsing van een puntkomma aan het slot van dat onderdeel. Onderdeel c wordt evenwel nog gevolgd door onderdeel d en dient dus te worden afgesloten met een puntkomma.
Artikel CXCII Wet voorzieningen gehandicapten
Met de totstandkoming van de Kwaliteitswet zorginstellingen is in de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten het begrip «erkenning» vervangen door «toelating». Verzuimd is de terminologie in de Wet voorzieningen gehandicapten hieraan aan te passen. De voorgestelde wijziging van artikel 2, tweede lid, herstelt deze omissie.
Voorts wordt voorgesteld om in artikel 2, derde lid, de aanduiding van de minister van VWS in overeenstemming te brengen met de thans geldende benaming.
Artikel CXCIII Wet vrijwillige zetelverplaatsing derde landen
Met de inwerkingtreding van de Handelsregisterwet 1996 zijn het verenigingen- en het stichtingenregister samengevoegd met het handelsregister. Verzuimd is in de Handelsregisterwet 1996 om artikel 5 van de Wet vrijwillige zetelverplaatsing derde landen hieraan aan te passen. De voorgestelde wijziging herstelt deze omissie.
Artikel CXCIV Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Thans is slechts het laatste lid van artikel 429f Rv van een lidaanduiding voorzien, aangebracht bij de wet van 7 mei 1986, Stb. 295 jo. Stb. 1991, 199. Bij de wet van 26 april 1995 tot herziening van de maatregel van ondertoezichtstelling van minderjarigen (Stb. 255) is in artikel 429f een nieuw derde lid ingevoegd. Daarbij is echter verzuimd het als zesde lid aangeduide laatste lid te vernummeren tot zevende lid. Via de voorgestelde wijziging wordt deze omissie hersteld en worden voorts alle overige leden van een lidaanduiding voorzien.
In artikel 429q, zesde lid, Rv wordt verwezen naar het derde, vierde, vijfde en zesde lid van artikel 429f Rv. Verzuimd is echter deze verwijzingen aan te passen aan de invoeging van een nieuw derde lid in artikel 429f ingevolge de wet van 26 april 1995 tot herziening van de maatregel van ondertoezichtstelling van minderjarigen (Stb. 255). Via de voorgestelde wijziging wordt deze omissie hersteld.
Artikel 444 Rv is opnieuw vastgesteld ingevolge hoofdstuk 1, artikel 12, van de wet van 22 juni 1994, Stb. 573, tot wijziging van binnentredingsbepalingen. Het derde lid bevat een verwijzing naar de Algemene wet op het binnentreden, waarbij abusievelijk bij de vaststelling van de wet het daarbij behorende staatsbladnummer nog niet was ingevuld. Aangezien evenwel gelet op aanwijzing 86 van de Aanwijzingen voor de regelgeving vermelding van het staatsbladnummer geheel achterwege behoort te blijven, wordt voorgesteld deze vermelding te schrappen.
In Stb. 1991, 602 is het beoogde artikel 459 Rv abusievelijk genummerd als artikel 450. Via de voorgestelde wijziging wordt alnsog in het juiste artikelnummer voorzien.
Ingevolge de wet van 16 december 1993, Stb. 650 (voltooiing eerste fase herziening rechterlijke organisatie) is de citeertitel van de Ambtenarenwet gewijzigd door schrapping van het jaartal 1929. De verwijzing naar deze wet in artikel 475c Rv moet hieraan nog worden aangepast, hetgeen via de voorgestelde wijziging geschiedt.
Ingevolge de wet van 7 juli 1994, Stb. 570, tot herziening van het procesrecht in zaken van personen- en familierecht zijn alle procedures betreffende levensonderhoud verzoekschriftprocedures. De uitspraken in deze zaken zijn dus uitsluitend beschikkingen.
1. De tekst van artikel 513a, onder 1°, Rv is strikt genomen niet geheel juist. Indien een aangeboden verklaring als bedoeld in die bepaling niet aan de inschrijvingsvereisten voldoet, moet deze door de bewaarder worden geweigerd. De verklaring wordt dan niet ingeschreven. De in artikel 513a geregelde machtiging tot doorhaling dient slechts te bestaan ten aanzien van ingeschreven verklaringen (vergelijk artikel 3:28, tweede lid, tweede volzin, BW, op grond waarvan ook slechts machtiging tot doorhaling bestaat na inschrijving).
2. Abusievelijk wordt in artikel 513a, onder 2°, Rv verwezen naar artikel 17, hetgeen moet zijn: het eerste lid van artikel 17. Via de voorgestelde wijziging wordt deze verwijzing gecorrigeerd.
Sinds de inwerkingtreding van de wet van 30 september 1993, Stb. 539, hebben de raden voor de kinderbescherming geen taak meer in financiële zaken betreffende minderjarigen. Daarom kan de verwijzing naar artikel 810 Rv worden geschrapt uit artikel 801 Rv.
Sinds de inwerkingtreding van de wet van 30 september 1993, Stb. 539, hebben de raden voor de kinderbescherming geen taak meer in financiële zaken betreffende minderjarigen. De raad behoeft dus geen afschrift van de beschikking inzake het levensonderhoud van de minderjarige te ontvangen.
De kinderrechter oordeelt op grond van artikel 1:263a, tweede lid, BW over een door de gezinsvoogdij-instelling getroffen omgangsregeling. Alhoewel het uitdrukkelijk de bedoeling is dat tegen een dergelijke beslissing hoger beroep openstaat (zie kamerstukken II 1993/94, 23 003, nr. 5, blz. 9), komt dit niet duidelijk in de wettekst tot uitdrukking. Immers, een door de gezinsvoogdij-instelling opgelegde contactbeperking geldt als een aanwijzing, waarop de artikelen 1:259 en 1:260 BW van overeenkomstige toepassing zijn (artikel 263a, tweede lid). In artikel 807, onderdeel a, Rv wordt bepaald dat tegen een beschikking ingevolge de artikelen 259 en 260 geen hoger beroep open staat. Hieruit kan worden afgeleid dat tegen de hiervoor bedoelde omgangsbeslissing geen hoger beroep zou openstaan. Om dit misverstand te voorkomen, wordt voorgesteld de tekst van artikel 807, onderdeel a, Rv, te verduidelijken.
Op grond van artikel 813, eerste lid, onderdeel a, Rv, verleent het openbaar ministerie zo nodig zijn medewerking tot de voorgeleiding van een minderjarige voor de rechter ingevolge artikel 809 Rv. In artikel 809 is de mogelijkheid tot voorgeleiding echter niet duidelijk geregeld. Voorgesteld wordt derhalve dit alsnog te doen.
Ingevolge de wet van 6 april 1995, Stb. 240 (nadere regeling van het gezag over en omgang met minderjarige kinderen) wordt niet meer gesproken van «ouderlijke macht» doch van «ouderlijk gezag». Artikel 810a Rv moet nog met deze gewijzigde terminologie in overeenstemming worden gebracht.
Ingevolge de wet van 6 april 1995, Stb. 240, tot nadere regeling van het gezag over en de omgang met minderjarige kinderen is artikel 1:246a BW vernummerd. De verwijzing in artikel 812 Rv moet nog aan deze vernummering worden aangepast.
Ingevolge de wet van 7 juli 1994, Stb. 570 (herziening van het procesrecht in personen- en familiezaken) zijn de leden van artikel 429c Rv vernummerd. De verwijzing in artikel 814 Rv moet nog aan deze vernummering worden aangepast.
Ingevolge de wet van 7 juli 1994, Stb. 570 (herziening van het procesrecht in personen- en familiezaken) is artikel 797 Rv vernummerd tot artikel 855. De verwijzing in artikel 856 Rv moet nog aan deze vernummering worden aangepast.
De voorgestelde wijziging in artikel 1062, tweede lid, Rv herstelt een typefout in die bepaling, zoals tot stand gekomen bij de wet van 2 juli 1986, Stb. 372.
De wijziging van de Algemene slotbepaling ingevolge artikel I, onderdeel B, onder n, van de wet van 31 januari 1991 tot wijziging van de civiele kantongerechtsprocedure (Stb. 50) bevatte een redactionele onvolkomenheid die via de voorgestelde wijziging wordt hersteld.
Artikel CXCV Wetboek van Koophandel
Ingevolge hoofdstuk I, artikel 3, onderdeel A, van de Invoeringswet titel 7.10 Burgerlijk Wetboek (Stb. 1996, 562) is in een aantal bepalingen van het Wetboek van Koophandel (WvK) het woord «dienstbetrekking» vervangen door «arbeidsovereenkomst». Daarbij zijn echter de artikelen 65a, eerste lid, en 415b, tweede lid, over het hoofd gezien. Via de voorgestelde wijzigingen worden ook deze artikelen alsnog aangepast aan de nieuwe terminologie.
Deze wijziging strekt ertoe artikel 311 WvK alsnog aan te passen aan de Handelsregisterwet 1996 (Stb. 181), hetgeen verzuimd was bij laatstgenoemde wet.
De verwijzing in artikel 340 WvK naar de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting wordt in overeenstemming gebracht met de citeertitel van laatstgenoemde wet, die «Wet» met een hoofdletter schrijft. Tevens wordt voorgesteld om – overeenkomstig aanwijzing 86 de Aanwijzingen voor de regelgeving – de staatsbladaanduiding te schrappen.
Door een onvolkomenheid in de wijziging van artikel 415e WvK, aangebracht ingevolge de Invoeringswet titel 7.10 Burgerlijk Wetboek (Stb. 1996, 562) bevat dit artikel thans tweemaal de woorden «van het Burgerlijk Wetboek». De voorgestelde wijziging herstelt deze onvolkomenheid.
Door een omissie in de door de Invoeringswet titel 7.10 Burgerlijk Wetboek (Stb. 1996, 562) aangebrachte wijziging in artikel 435 WvK wordt thans in dat artikel verwezen naar artikel 677, eerste lid, BW, zonder aanduiding van het desbetreffende Boek. Via de voorgestelde wijziging wordt deze omissie hersteld.
Artikel CXCVI Wetboek van Strafrecht
Ingevolge de wet van 27 januari 1994, Stb. 60 (algemene strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen) is artikel 134bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr) vervallen. Verzuimd is om de verwijzing naar dit artikel in artikel 4 Sr aan te passen. Deze omissie wordt hierbij hersteld.
In artikel 13 Sr, zoals gewijzigd ingevolge de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Stb. 1997, 280) en de wet van 25 juni 1997, Stb. 282 (terbeschikkingstelling en sanctietoepassing van geestelijk gestoorde delinquenten), is voorzien in beroep tegen plaatsingsbeslissingen bij de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor de Strafrechtstoepassing. Abusievelijk is daarbij verzuimd de artikelen 13a, 13b en 13c Sr te schrappen, die nog uitgaan van een beroepsprocedure bij het gerechtshof te Arnhem. Via de voorgestelde wijziging wordt dit verzuimd hersteld.
Artikel 14e, tweede lid, Sr bevat een verwijzing naar artikel 366, derde en vierde lid, Sv. Bij de wet van 27 november 1991, Stb. 663, zijn het derde en vierde lid van artikel 366 Sv vernummerd tot tweede en derde lid. Verzuimd is de verwijzing in artikel 14e Sr met deze vernummering in overeenstemming te brengen. Deze omissie wordt hierbij hersteld.
Ingevolge de wet van 25 oktober 1989, houdende aanvulling van het Wetboek van Strafrecht met de straf van onbetaalde arbeid (Stb. 482) zijn artikelleden van artikel 14g Sr vernummerd. De verwijzing in artikel 14h, tweede lid, Sr naar een van deze artikelleden moet hieraan nog worden aangepast. Via de voorgestelde wijziging wordt hierin voorzien.
In artikel 15d Sr worden een aantal bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing verklaard ten aanzien van de schadevergoedingsregeling ten gevolge van vrijheidsbeneming uit hoofde van artikel 15b, tweede lid, Sr ingeval een vordering van het OM tot uitstel of achterwege laten van vervroegde invrijheidstelling door het gerechtshof te Arnhem wordt afgewezen. Abusievelijk is daarbij ook artikel 91 Sv van overeenkomstige toepassing verklaard, welk artikel betrekking heeft op de behandeilng in hoger beroep door het gerechtshof van een door de rechtbank genomen beslissing. Deze verwijzing is echter zinledig omdat de desbetreffende beslissingen in eerste en enige aanleg worden genomen door het gerechtshof te Arnhem. De voorgestelde wijziging voorziet daarom in schrapping van deze verwijzing.
Zie de toelichting bij de elders in dit wetsvoorstel opgenomen wijziging van artikel 79 van de Penitentiaire beginselenwet.
De schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr is ook in het jeugdstrafrecht van toepassing. Artikel 24c Sr (vervangende hechtenis) is echter door artikel 77a Sr uitgesloten. Derhalve dient aan artikel 36f, zesde lid, een verwijzing te worden toegevoegd naar de relevante leden van artikel 77l inzake vervangende jeugddetentie en moet in artikel 36f, zesde lid, naast de vervangende hechtenis ook de vervangende jeugddetentie worden genoemd. De voorgestelde tekst van artikel 36f, zesde lid, voorziet hierin.
Ingevolge de wet van 6 april 1995, Stb. 240 (nadere regeling van het gezag over en omgang met minderjarige kinderen) zijn de figuren van de toeziende voogd en de toeziende curator verdwenen. Artikel 65 Sr moet hiermee nog in overeenstemming worden gebracht.
Artikel 71, onderdeel 5°, Sr behoeft aanpassing, nu de materie die voorheen in artikel 1:25 BW werd geregeld, sedert de algehele herziening van de regelgeving op het gebied van de burgerlijke stand per 1 januari 1995 (wet van 14 oktober 1993, Stb. 555) haar regeling vindt in artikel 1:18c BW. Tevens behoeft deze bepaling aanpassing nu de dubbelen van de registers van de burgerlijke stand niet meer naar de griffies van de arrondissementsrechtbank worden overgebracht, maar zij ingevolge artikel 7, tweede lid, van het Besluit burgerlijke stand 1994 worden overgebracht naar een daartoe aangewezen centrale bewaarplaats. De voorgestelde wijzigingen voorzien in de benodigde aanpassingen.
Ingevolge de wet van 8 november 1993, Stb. 591, is het toenmalige artikel 12k Sv vernummerd tot artikel 12i. Verzuimd is evenwel om in artikel 74b, eerste lid, Sv, de verwijzing naar artikel 12k aan deze vernummering aan te passen. Deze omissie wordt thans hersteld.
Sedert de inwerkingtreding van de wet van 26 april 1995, Stb. 255 (herziening van de maatregel van ondertoezichtstelling) betreffende de artikelen 1:254 e.v. BW, is de gezinsvoogdij-instelling verantwoordelijk voor de uitvoering van ondertoezichtstelling. De voorgestelde wijziging van artikel 77aa brengt dat artikel daarmee in overeenstemming.
Artikel 77e Sr is in het Wetboek van Strafrecht ingevoegd ingevolge de wet van 7 juli 1994, Stb. 528 (herziening van r jeugdigen). Dat artikel bevat een verwijzing naar artikel 12k Sv. Hierbij was evenwel geen rekening gehouden met het feit dat artikel 12k ingevolge de wet van 8 november 1993, Stb. 591, is vernummerd tot artikel 12i. De verwijzing wordt hierbij verbeterd.
Vóór de herziening van het strafrecht voor jeugdigen (wet van 7 juli 1994, Stb. 528) was expliciet geregeld dat de maatregel van plaatsing in een jeugdinrichting ook kan worden opgelegd aan degene die niet strafbaar is op de grond dat het feit hem in verband met een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet kan worden toegerekend (vergelijk artikel 77j Sr (oud)). In de huidige redactie van artikel 77s blijkt dit nog slechts impliciet uit het huidige derde lid van dat artikel. Om een en ander buiten twijfel te stellen, wordt voorgesteld de mogelijkheid om de betrokken maatregel ook in deze gevallen op te leggen afzonderlijk in het derde lid van artikel 77s te vermelden. Ter voorkoming van misverstanden zij opgemerkt dat deze categorie van gevallen dient te worden onderscheiden van de categorie van gevallen waarop de huidige tekst van artikel 77s, derde lid, (na de voorgestelde wijziging dus de tweede volzin) reeds betrekking heeft.
In de loop van de parlementaire behandeling van wetsvoorstel 21 327, dat heeft geleid tot de wet van 7 juli 1994, Stb. 528 (herziening van het strafrecht voor jeugdigen), is gekozen voor een procedure waarin jeugdzaken met gesloten deuren worden behandeld. Abusievelijk is toen alleen de regeling voor de gewone strafzitting aangepast, maar niet de procedures voor een verlengingsvordering (artikel 77u) en voor een tenuitvoerleggings- of omzettingsvordering (artikel 77ee). In beide artikelen moet derhalve de verwijzing naar artikel 14i, eerste lid, waarin openbare behandeling wordt voorgeschreven, worden vervangen door een verwijzing naar artikel 495b, waarin besloten behandeling wordt voorgeschreven. De voorgestelde wijzigingen voorzien hierin.
Met de totstandkoming van de Kwaliteitswet zorginstellingen is in de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten het begrip «erkenning» vervangen door «toelating». Verzuimd is de verwijzingen naar dit begrip in artikel 90sexies Sr hieraan aan te passen. De voorgestelde wijzigingen voorzien hierin alsnog.
In de wet van 16 juni 1994, Stb. 628 (mobiele telecommunicatie) is artikel 139c, onderdeel 3°, gewijzigd. Ten onrechte is daarbij echter uitgegaan van de tekst van die bepaling zoals die luidde voor de wijziging ingevolge de wet van 23 december 1993, Stb. 33. Deze onvolkomenheid wordt hersteld door de juiste tekst van het desbetreffende onderdeel opnieuw vast te stellen. Daarbij is van de gelegenheid gebruik gemaakt om overeenkomstig aanwijzing 73 van de Aanwijzingen voor de regelgeving de term «Onze Ministers» te gebruiken in plaats van «de Ministers».
Deze wijziging herstelt een misslag in artikel 172 Sr, die is ontstaan bij de wijziging van dat artikel in de wet van 19 januari 1989, Stb. 7.
Bij de wijziging van artikel 250ter Sr ingevolge de wet van 21 december 1994, Stb. 1995, 32 (opheffing van het cumulatieverbod inzake de oplegging van hoofdstraffen) is abusievelijk weggevallen dat de in artikel 250ter genoemde gevangenisstraffen maximumstraffen zijn. Via de voorgestelde wijziging wordt deze misslag hersteld door in de desbetreffende zinsneden de woorden «ten hoogste» in te voegen.
In de wet van 21 december 1994, Stb. 1995, 32 (opheffing van het cumulatieverbod inzake de oplegging van hoofdstraffen) is verzuimd de sanctienorm in artikel 328quater Sr aan te passen. Via de voorgestelde wijziging gebeurt dit alsnog.
Deze wijziging herstelt een misslag in artikel 402 Sr, die is ontstaan doordat ingevolge de wet van 23 mei 1990, Stb. 379 (Invoeringswet Boek 8 BW, 2e gedeelte) een in technisch opzicht niet geheel correcte wijziging is aangebracht in dat artikel.
Ingevolge de wet van 6 april 1995, Stb. 240 (nadere regeling van het gezag over en omgang met minderjarige kinderen) zijn de figuren van de toeziende voogd en de toeziende curator verdwenen. Artikel 445 Sr moet hiermee nog in overeenstemming worden gebracht.
De inhoud van artikel 467 Sr is niet meer in overeenstemming met de huidige regelgeving inzake de burgerlijke stand. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Besluit burgerlijke stand 1994 zijn de registers van de burgerlijke stand namelijk losbladig. Door in artikel 467 de term «op te nemen» te hanteren, wordt de inhoud van artikel 467 in overeenstemming gebracht met de geldende regelgeving terzake.
Artikel CXCVII Wetboek van Strafvordering
Ingevolge de wet van 23 mei 1990, Stb. 379 (Invoeringswet Boek 8 BW, 2e gedeelte) is de zinsnede «dan wel het vaartuig teboekstaat» toegevoegd aan artikel 4 Sv. Bedoeld is uiteraard deze zinsnede toe te voegen aan het toenmalige eerste lid van artikel 4 Sv. Aangezien artikel 4 Sv op dat moment echter uit twee leden bestond, kan onduidelijkheid bestaan of de aangebrachte wijziging geheel correct is aangebracht. Teneinde iedere twijfel uit te sluiten over de bedoelingen van de wetgever, wordt voorgesteld de desbetreffende tekst van artikel 4 Sv opnieuw vast te stellen.
Ingevolge de wet van 8 november 1993, Stb. 591, is het toenmalige artikel 12k Sv vernummerd tot artikel 12i. Verzuimd is evenwel om in artikel 12e, tweede lid, Sv, de verwijzing naar artikel 12k aan deze vernummering aan te passen. Deze omissie wordt thans hersteld.
Op 1 januari 1994 is de wet van 8 november 1993, Stb. 591, tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Wegenverkeerswet en de Wet op de economische delicten in verband met herziening van de raadkamerprocedure in werking getreden. Deze wet bracht onder andere een harmonisatie van enkele procedureregels voor de raadkamerbehandeling. Zo bevat artikel 23 voorschriften voor het oproepen van de verdachte en andere betrokkenen, de bijstand aan hen en de inzage in stukken. Artikel 24, vierde lid, schrijft de toezending voor van de beschikking aan de verdachte en andere procesdeelnemers. Bij voornoemde voorschriften is telkens de mogelijkheid opengelaten dat de wet anders voorschrijft. Daarbij is echter onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat het belang van het justitiële onderzoek zich ertegen kan verzetten dat bijvoorbeeld de verdachte in een vroeg stadium op de hoogte is van de aanwending van bepaalde dwangmiddelen. Dit zou met name het geval kunnen zijn, indien ingevolge de nieuwe voorschriften de verdachte moet worden opgeroepen voor de behandeling van het beroep van het openbaar ministerie, op grond van artikel 446, tegen een afwijzende beslissing van de rechter-commissaris. Het kan gaan om diens afwijzing van een vordering tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek, al of niet gecombineerd met een vordering tot het doen van huiszoeking of – kort gezegd – tot het afluisteren van de telefoon. Met het oog hierop wordt voorgesteld om aan de artikelen 23 en 24 toe te voegen dat het informeren van de betrokkene achterwege kan blijven, indien het belang van het onderzoek hierdoor ernstig wordt geschaad. Met opzet is gekozen voor dit strenge criterium. Het gaat immers om een afweging tussen het recht van de betrokkene om op de hoogte te zijn van een hem betreffende procedure enerzijds en de (on)aanvaardbaarheid van het gevolg van het informeren van de betrokkenen over een lopend justitieel onderzoek anderzijds.
Bij de schrapping van enkele woorden in artikel 47 Sv ingevolge de wet van 29 juni 1994, Stb. 501, is abusievelijk ook het woord «door» geschrapt. De onderhavige wijziging herstelt deze misslag.
Artikel 51d, vierde lid, Sv, tot stand gekomen ingevolge de wet van 23 december 1992, Stb. 1993, 29, voorziet in de totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur die regels bevat over de wijze waarop de kennisneming van processtukken door de benadeelde partij mag geschieden. In de praktijk is aan het opstellen van dergelijke regels vooralsnog geen behoefte gebleken en is deze algemene maatregel van bestuur derhalve niet tot stand gekomen. Derhalve wordt voorgesteld om de imperatieve delegatiebepaling te vervangen door een facultatieve delegatiebepaling.
De eerste volzin van artikel 57, tweede lid, Sv kent de verdachte het recht toe om zich bij het verhoor door de officier van justitie in het kader van de inverzekeringstelling door een raadsman te doen bijstaan. In de tweede volzin wordt artikel 24, laatste lid, Sv van toepassing verklaard, waarin tot de wijziging van dat artikel ingevolge de wet van 8 november 1993, Stb. 591, voor het verhoor in de raadkamer was geregeld dat de raadsman bij de verhoren in de gelegenheid moest worden gesteld de nodige opmerkingen te maken. Ingevolge de genoemde wet van 8 november 1993 heeft artikel 24 Sv echter een andere inhoud gekregen, waarbij echter verzuimd is om de verwijzing in artikel 57, tweede lid, aan te passen. Wat het verhoor in de raadkamer betreft, was aan artikel 24, laatste lid, geen behoefte meer, aangezien de in artikel 23, tweede lid, Sv opgenomen verplichting tot het horen van de verdachte reeds impliceert dat betrokkene en zijn raadsman bevoegd zijn opmerkingen te maken. Wat het maken van opmerkingen door de raadsman bij de inverzekeringstelling betreft, wordt nu voorgesteld om de inhoud van het oude artikel 24, laatste lid, uit te schrijven in artikel 57, tweede lid, tweede volzin.
Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor de verwijzingen naar artikel 24, laatste lid, Sv in de artikelen 59a, derde lid (verhoor door de rechter-comissaris bij inverzekeringstelling), 63, vierde lid (verhoor door de rechter-commissaris bij voorlopige hechtenis), en 86, tweede lid (verhoor door de rechter-commissaris bij schorsing der voorlopige hechtenis). Analoog aan hetgeen hierboven is gesteld ten aanzien van artikel 23, tweede lid, Sv, kan de verwijzing naar artikel 24, derde lid, in artikel 195d Sv vervallen, aangezien de hoorplicht in de eerste volzin van artikel 195d, vierde lid, reeds impliceert dat de betrokkene en zijn raadsman bevoegd zijn opmerkingen te maken.
Bij de wijziging van artikel 67, eerste lid, onder b, Sv ingevolge de wet van 23 december 1992, Stb. 1993, 33 (Wet computercriminaliteit) is verzuimd om tevens een komma in te voegen. Via de voorgestelde wijziging wordt deze omissie hersteld.
In artikel 102, derde lid, Sv. wordt verwezen naar artikel 100, tweede en derde lid, Sv. Artikel 100 kent echter geen derde lid meer. Via de voorgestelde wijziging wordt de verwijzing hieraan aangepast.
Deze wijziging herstelt een misslag die is ontstaan bij de wijziging van artikel 134 Sv in de wet van 12 april 1995, Stb. 254.
Artikel 167, derde lid, Sv, tot stand gekomen ingevolge de wet van 23 december 1992, Stb. 1993, 29, voorziet erin dat de Minister van Justitie een regeling vaststelt over de wijze waarop men te kennen kan geven dat men zich als benadeelde partij wil voegen in het strafproces terzake van een vordering tot schadevergoeding. Een dergelijke regeling is in de praktijk niet noodzakelijk gebleken. Door het vaststellen van een formulier als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, Sv, wordt de voeging van een benadeelde partij voldoende nader geregeld. Derhalve wordt voorgesteld deze delegatiebepaling te schrappen.
In artikel 195b, eerste lid, Sv, tot stand gekomen bij de wet van 8 november 1993, Stb. 596, wordt abusievelijk verwezen naar enkele leden van «de artikelen 195a». Het meervoud moet uiteraard enkelvoud zijn. De voorgestelde wijziging strekt tot herstel van deze onvolkomenheid.
Ingevolge de wet van 8 november 1993, Stb. 591, is het toenmalige artikel 12k Sv vernummerd tot artikel 12i. Verzuimd is evenwel om in artikel 250a, eerste lid, Sv de verwijzing naar artikel 12k aan deze vernummering aan te passen. Deze omissie wordt thans hersteld.
Bij de wijziging van artikel 313 Sv ingevolge de wet van 14 september 1995, Stb. 441, (vormverzuimen) is uit dat artikel een zinsnede geschrapt, waarbij abusievelijk echter de komma's voor en na deze zinsnede zijn blijven staan. Via de voorgestelde wijziging worden deze komma's alsnog geschrapt.
Ingevolge artikel XIV, onderdeel A.2, van de wet van 12 april 1995, Stb. 227, is het vierde lid van artikel 77n Sr vernummerd tot derde lid. De verwijzing in artikel 326, vijfde lid, Sv naar dit artikellid moet nog aan deze vernummering worden aangepast. De voorgestelde wijziging voorziet hierin.
In artikel 361, eerste lid, Sv, zoals dat is komen te luiden ingevolge de wet van 23 december 1992, Stb. 1993, 29, wordt abusievelijk gesproken over verwijzing in de kosten gemaakt «voor» de benadeelde partij en de verdachte. Zoals ook blijkt uit het vijfde lid van genoemd artikel, moet dit uiteraard zijn de kosten gemaakt «door» de benadeelde partij en de verdachte.
Bij de herziening van de procedure voor de politierechter, zoals geregeld in het bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel 24 834 (kamerstukken I 1996/97, 24 834, nr. 256) wordt de inhoud van het huidige artikel 370, tweede lid, overgebracht naar artikel 375, tweede lid. Absievelijk is in de nieuw voorgestelde tekst van artikel 370 alleen het huidige eerste lid overgebleven en is het bij de wet van 12 april 1995, Stb. 227, in artikel 370 ingevoegde derde lid niet opgenomen. Voorgesteld wordt derhalve deze bepaling wederom in te voegen in artikel 370, thans als tweede lid, en de huidige tekst aan te duiden als eerste lid. Duidelijkheidshalve wordt de juiste tekst van artikel 370 geheel opnieuw uitgeschreven.
Bij de wet van 8 november 1993, Stb. 591, is artikel 21 Sv in dier voegde gewijzigd dat behandeling door een enkelvoudige raadkamer mogelijk is. Onder andere het tweede lid van artikel 21 Sv is hierbij gewijzigd. Hierdoor is de zinsnede «in afwijking van artikel 21, tweede lid» in artikel 371 Sv, dat mogelijk maakt dat de politierechter als raadkamer optreedt, niet meer juist, aangezien van een afwijking geen sprake meer is. Via de voorgestelde wijziging wordt alsnog in schrapping van deze zinsnede voorzien. Aangezien artikel 371 Sv opnieuw wordt vastgesteld ingevolge het bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel 24 834 (kamerstukken I 1996/97, 24 834, nr. 256) moet de wijziging worden aangebracht in de tekst zoals die ingevolge dat wetsvoorstel komt te luiden.
De in artikel 378 Sv voorgestelde wijziging herstelt een verschrijving die is ontstaan bij de vaststelling van genoemd artikel in de wet van 26 september 1996, Stb. 487.
In artikel 378a, tweede lid, aanhef Sv wordt ten onrechte gesproken over «de Minister van Justitie». Aangezien het een wet betreft moet dit zijn «Onze Minister van Justitie». Via de voorgestelde wijziging wordt deze onvolkomenheid hersteld.
Ingevolge artikel III, onderdeel Q, van de wet van 23 december 1992, Stb. 1993, 29, zijn onder andere in de artikelen 401, 413, tweede lid, en 455, eerste lid, Sv de woorden «de beledigde partij» vervangen door «de benadeelde partij». Strikt genomen bevatte de oude tekst echter nog een oude spelling, namelijk «beleedigde» in plaats van «beledigde». Teneinde buiten twijfel te stellen dat bedoeld is het woord «beleedigde» te vervangen door «benadeelde» worden de desbetreffende zinsneden in de genoemde bepalingen opnieuw vastgesteld.
Abusievelijk is in artikel 421, derde lid, Sv, tot stand gekomen ingevolge de wet van 23 december 1992, Stb. 1993, 29, slechts verwezen naar de artikelen 51b tot en met 51e in plaats van 51b tot en met 51f. Deze onvolkomenheid wordt hierbij hersteld. Voorts wordt voorgesteld om een vereenvoudiging aan te brengen in de wijze waarop de benadeelde partij zich in hoger beroep kan voegen. Indien de vordering ongewijzigd is gebleven, mag worden volstaan met een verwijzing naar de opgave van de inhoud van de eerste vordering en behoeft geen nieuwe opgave te worden gemaakt.
Artikel 458, tweede volzin, behoeft nog aanpassing aan de Wet op de rechtsbijstand (Stb. 1993, 775). Het betreft in de eerste plaats vervanging van «raad van rechtsbijstand» door «bureau rechtsbijstandvoorziening» en in de tweede plaats aanpassing van de verwijzing naar artikel 42 Sv, zoals dat is gewijzigd ingevolge artikel 51, onderdeel C, van de Wet op de rechtsbijstand.
Artikel 489, eerste lid, Sv, tot stand gekomen bij de wet van 7 juli 1994, Stb. 528 (herziening van het strafrecht voor jeugdigen) bevat een verwijzing naar artikel 74, tweede lid. Abusievelijk is bij deze verwijzing verzuimd toe te voegen dat deze betrekking heeft op genoemd artikel in het Wetboek van Strafrecht. De voorgestelde wijziging herstelt deze omissie.
Artikel 491, eerste lid, Sv, tot stand gekomen ingevolge de wet van 7 juli 1994, Stb. 528 (herziening van het strafrecht voor jeugdigen), was abusievelijk niet van een lidnummer voorzien. Via de voorgestelde wijziging wordt het lidnummer alsnog aangebracht.
In de artikelen 500 en 501 Sv worden op het rechtsgeding bij het kantongerecht en op hoger beroep bij het gerechtshof of de rechtbank wat betreft strafzaken tegen jeugdigen de artikelen 496 tot en met 498 Sv van overeenkomstige toepassing verklaard, welke artikelen betrekking hebben op de procedure bij de rechtbank in eerste aanleg. Deze bepalingen zijn tot stand gekomen ingevolge de wet van 7 juli 1994, Stb. 528 (herziening van het strafrecht voor jeugdigen). Bij de behandeling van het daartoe strekkende wetsvoorstel (21 327) zijn aan bovengenoemde procedure nog twee bepalingen toegevoegd (artikelen 495a en 495b). Laatstgenoemd artikel dient nog van overeenkomstige toepassing te worden verklaard in artikel 500 en beide artikelen in artikel 501. Via de voorgestelde wijzigingen gebeurt dit alsnog.
Thans worden in artikel 502, tweede volzin, Sv alleen de artikelen 509v tot en met 509x Sv van overeenkomstige toepassing verklaard. Hoewel de verwijzing naar artikel 509w al met zich meebrengt dat de desbetreffende maatregel voortduurt nadat de vordering tot verlenging is afgewezen, wordt dit door ook artikel 509q uitdrukkelijk van overeenkomstige toepassing te verklaren volledig buiten twijfel gesteld.
In de wet van 7 juli 1994, Stb. 528 (herziening van het strafrecht voor jeugdigen) is een groot aantal bepalingen uit het Vierde boek, titel II, van het Wetboek van Strafvordering vervallen en vervangen door nieuwe bepalingen. Verzuimd is evenwel om in artikel 509d Sv de daarin opgenomen verwijzingen naar de oude bepalingen aan te passen. Deze omissie wordt hierbij hersteld.
Artikel 509v Sv bevat een verwijzing naar artikel 509n, eerste lid, eerste volzin, Sv. Ingevolge de wet van 8 november 1993, Stb. 591, is artikel 509n echter zodanig gewijzigd dat de eerste volzin van het eerste lid de enige volzin is geworden. Verzuimd is de verwijzing in artikel 509v Sv hiermee in overeenstemming te brengen, hetgeen via de voorgestelde wijziging alsnog gebeurt.
Ingevolge artikel I, onderdeel B, van de wet van 14 september 1995 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering (vormverzuimen) (Stb. 441) is artikel 532, tweede lid, Sv vervallen. Verzuimd is echter de aanduiding «1.» voor het enig overgebleven lid te schrappen. Via de voorgestelde wijziging geschiedt dit alsnog.
Ingevolge de wet van 10 december 1992, Stb. 11, werd in artikel 552p, vierde lid, Sv, de verwijzing naar de artikelen 552c tot en met 552e Sv vervangen door een verwijzing naar de artikelen 552ca tot en met 552e Sv. Genoemde wet voorzag er namelijk in dat de inhoud van het voormalige artikel 552c in gewijzigde vorm werd overgebracht naar een nieuw artikel 552ca, terwijl in artikel 552c een ander onderwerp werd geregeld. Deze wetswijziging trad op 1 maart 1993 in werking. Tegelijkertijd trad echter de Wet computercriminaliteit (Stb. 1992, 33) in werking, die dateerde van een latere datum (23 december 1992). Daardoor werd onbedoeld de genoemde wijziging van de verwijzing in artikel 552p, vierde lid, weer ongedaan gemaakt. De thans voorgestelde wijziging voorziet er in dat alsnog de juiste verwijzing wordt doorgevoerd.
De voorgestelde wijziging in artikel 552hh Sv strekt tot herstel van een verschrijving.
De wet van 7 juli 1994, Stb. 528 (herziening van het strafrecht voor jeugdigen) noodzaakt nog tot een aanpassing van een verwijzing in artikel 558a Sv.
De wet van 7 juli 1994, Stb. 528 (herziening van het strafrecht voor jeugdigen) noodzaakt nog tot een aanpassing van enkele verwijzingen in artikel 591a Sv.
Artikel CXCVIII Zaaizaad- en Plantgoedwet
Ingevolge artikel IV, onderdeel B, van de Aanpassingswet privatisering ABP (Stb. 1997, 162) heeft binnen artikel 12 van de Wet op de rechterlijke organisatie een vernummering plaatsgevonden en zijn daarin enkele onderdelen vervallen. Verzuimd is de verwijzing in artikel 63 van de Zaaidzaad- en Plantgoedwet hieraan aan te passen. Via de voorgestelde wijziging geschiedt dit alsnog.
De voorgestelde wijzigingen betreffen het alsnog aanpassen van enkele bepalingen van de Zeebrievenwet aan de sedert 1 januari 1992 gewijzigde opzet van de openbare register voor schepen en de terminologie van de Kadasterwet. Daarbij is het scheepsregister als zodanig komen te vervallen: men zie paragraaf 1 van onderdeel D van het algemeen deel van de memorie van toelichting bij de Kadasterwet (kamerstukken II 1981/82, 17 496, nr. 3) en hetgeen in de memorie van toelichting bij de Aanpassingswet Boek 8 BW (kamerstukken II 1989/90, 21 658, nr. 3) is opgemerkt in de inleidende opmerkingen onder 1 en bij de wijziging van artikel 8.3.2.4 BW.
Bij de in laatstgenoemde wet plaatsgehad hebbende aanpassing van de Zeebrievenwet is verzuimd de artikelen 4, 5 en 10 in overeenstemming te brengen met vorenbedoelde nieuwe opzet van de openbare registers en de functie van de registratie voor schepen, bedoeld in artikel 85 van de Kadasterwet. Zonder aanpassing zijn de betrokken bepalingen niet goed toepasbaar in de rechtspraktijk. Zo is uit het in artikel 8:193 BW bedoeld register, dat blijkens artikel 2, tweede lid, onder a, van de Uitvoeringsregeling Kadasterwet 1994 een register is waarin uitsluitend de verzoeken tot teboekstelling worden ingeschreven, niet af te leiden of een schip dat is teboekgesteld, ook nog teboekstaat. Dit is alleen vast te stellen door raadpleging van de registratie voor schepen. Daarom wordt voorgesteld het slot van artikel 4 van de Zeebrievenwet te wijzigen, evenals artikel 5, onder a.
Aangezien het scheepsregister is vervallen, zoals reeds is opgemerkt, dienen ook de voorschriften van artikel 5, onder c en artikel 10, vierde lid, tweede volzin, te worden aangepast. De thans voorgestelde tekst van artikel 5, onder c, houdt, anders dan de huidige, ook rekening met na de teboekstelling opgetreden wijzigingen in de «beschrijving van het schip» waarvan blijkens artikel 35 van de Maatregel teboekgestelde schepen 1992 de eigenaar opgave dient te doen aan de bewaarder van het kadaster en de openbare registers. Voornoemd voorgesteld onderdeel c bevat thans ook expliciet de verplichting dat het brandmerk moet worden vermeld in de zeebrief, welke verplichting in de rechtspraktijk uit onderdeel c werd afgeleid. Het vermelden van het brandmerk in de zeebrief is van belang, omdat het brandmerk bij uitstek het kenmerk is om schepen eenduidig te identificeren.
Ook de tweede volzin van artikel 10, vierde lid, is aangepast aan de terminologie van de Kadasterwet; daarbij is de redactie van die bepaling enigszins gewijzigd.
Het thans bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel 24 233 (zgn. Koppelingswet) – in samenhang met artikel VIA van de wet van 24 december 1997, Stb. 777 (herstructurering Ziekenfondswet) – voegt een tiende lid toe aan artikel 3 van de Ziekenfondswet. Aan artikel 3 is echter reeds een tiende lid toegevoegd ingevolge artikel 76, onderdeel B, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen (Stb. 1997, 768). Via de voorgestelde wijziging wordt bewerkstelligd dat het ingevolge wetsvoorstel 24 233 toe te voegen lid daarom wordt vernummerd tot elfde lid.
Ingevolge de wet van 4 juni 1992, houdende aanpassing van een aantal wetten aan de eerste tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 422), zijn het derde en vierde lid van artikel 8e van de Ziekenfondswet vervallen. De verwijzing naar deze bepalingen in artikel 8a, tweede lid, tweede volzin, van de Ziekenfondswet is derhalve zinledig geworden, zodat wordt voorgesteld deze te schrappen.
Artikelen CCI en CCII Overgangsregeling bevoegdheid advocaten en procureurs en de rechter i.v.m. herindelingswet van 11 september 1996, Stb. 449
In het op 18 juni 1997 bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten (arbeidsvoorwaarden Rechterlijke Macht 1995/7) (kamerstukken II 1996/97, 25 404, nrs. 1–2) was in de artikelen VII en VIII alsnog een overgangsregeling opgenomen met betrekking tot de bevoegdheid van advocaten en procureurs en de bevoegdheid van de rechter in verband met de wet van 11 september 1996 tot gemeentelijke herindeling in de samenwerkingsgebieden Midden-Brabant, Breda en Westelijk Noord-Brabant en in het gedeelte van de samenwerkingsgebieden Zuidoost-Brabant en 's-Hertogenbosch (Stb. 449). In die wet was namelijk nagelaten een dergelijke overgangsregeling te treffen. Blijkens het verslag dat op 17 september 1997 over het wetsvoorstel is uitgebracht (kamerstukken II 1997/98, 25 404, nr. 4), waren de leden van de fracties PvdA, CDA, VVD, D66 en GPV van oordeel dat een dergelijke overgangsregeling niet thuishoorde in dat wetsvoorstel en beter kon worden opgenomen in de Reparatiewet. Met de onderhavige wijziging wordt aan deze suggestie gevolg gegeven, zoals aangekondigd in de op 9 december 1997 uitgebrachte nota naar aanleiding van het verslag bij genoemd wetsvoorstel (kamerstukken II 1997/98, 25 404, nr. 5). De onderhavige artikelen komen derhalve in de plaats van de genoemde artikelen VII en VIII uit wetsvoorstel 25 404, die inmiddels bij nota van wijziging zijn geschrapt. Voor een inhoudelijke toelichting op deze twee – tekstueel geheel ongewijzigd gebleven – artikelen, zij kortheidshalve verwezen naar de memorie van toelichting bij eerder genoemd wetsvoorstel (kamerstukken II 1996/97, 25 404, blz. 8/9).
Artikel CCIII Overgangsbepaling Warenwet
Zie de toelichting bij de elders in dit wetsvoorstel opgenomen wijzigingen van de Warenwet.
Artikel CCIV Inwerkingtredingsbepaling
De voorgestelde inwerkingtredingsbepaling voorziet in inwerkingtreding bij koninklijk besluit, die voor verschillende artikelen of onderdelen kan variëren (model C van aanwijzing 180 van de Aanwijzingen voor de regelgeving). Gelet op de grote hoeveelheid wijzigingen ingevolge dit wetsvoorstel moet het niet uitgesloten worden geacht dat een enkele wijziging uiteindelijk niet meer klopt vanwege onvoorziene samenloop met een andere wetswijziging. Via de voorgestelde inwerkingtredingsbepaling kan een dergelijke wijziging in zo'n geval dan vooralsnog van de inwerkingtreding worden uitgezonderd in afwachting van een te treffen voorziening terzake.
Hoewel het een wijzigingswet betreft, ligt het in de rede de wet een citeertitel te geven, aangezien te verwachten valt dat de wet veelvuldig zal worden aangehaald. Hiermee wordt vooruitgelopen op een komende wijziging van aanwijzing 184 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, waarin thans nog is voorgeschreven dat wijzigingsregelingen geen citeertitel hebben. Deze aanwijzing zal in dier voege worden gewijzigd dat ook wijzigingsregelingen in bijzondere gevallen als deze voortaan van een citeertitel kunnen worden voorzien. In dit verband zij ook verwezen naar het advies van de Raad van State inzake de Aanpassingswet herziening adviesstelsel, waarin ook ten aanzien van die wet door de Raad van State is geadviseerd om die wet in afwijking van aanwijzing 184 van een citeertitel te voorzien (kamerstukken II 1995/96, 24 749, A, punt 5). Opneming van een volgnummer in de hier voorgestelde citeertitel brengt tot uitdrukking dat het bij de «rijksbrede» reparatiewetgeving in beginsel gaat om een jaarlijks terugkerende voorziening (zie 1.5 van het algemeen deel van de memorie van toelichting).
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (atrikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State). De tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25836-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.