25 830
Integriteit financiële sector

nr. 6
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 18 december 1998

In de vaste commissie voor Financiën1 bestond bij enkele fracties de behoefte enige vragen inzake de brief van de minister van Financiën over de tussenrapportage over de openstaande onderdelen van de nota Integratie financiële sector ter beantwoording aan de regering voor te leggen. De regering heeft de vragen bij brief d.d. 15 december 1998 beantwoord. De vragen en de antwoorden zijn hierna opgenomen.

De voorzitter van de commissie,

Van Gijzel

De griffier voor dit verslag,

Del Grosso

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie heeft met belangstelling kennis genomen van de tussenrapportage over de stand van zaken betreffende de Nota Integriteit Financiële Sector. De leden van de VVD-fractie kunnen zich vinden in de maatregelen, die de regering treft om de integriteit in de financiële sector te stimuleren. De leden van de VVD-fractie, evenals de leden van de PvdA-fractie wensen nog antwoord op de volgende vragen.

Is de regering bereid de Tweede Kamer spoedig te informeren over de stand van zaken van de «operatie clickfonds»?

Wanneer kunnen de antwoorden en evaluatie verwacht op vragen over de affaire Regio – effect? (Verslag algemeen overleg d.d. 1 april 1998 nota Integriteit financiële sector, 25 830, nr. 1)

2. Bestuurlijke handhaving

De leden van de VVD-fractie willen graag weten wat de stand van zaken is van de in te stellen werkgroep om nadere regelgeving inzake toezicht op afwikkelsystemen uit te werken? Ook vernemen zij graag de stand van zaken aangaande de vervolgstudie waarin de technische ontwikkelingen met betrekking tot de elektronische geldvormen worden beschreven?

2.1.3 Wet inzake wisselkantoren

Op welke wijze kan DNB achterhalen welke instellingen en personen «bepaalde financiële diensten» verlenen?

Wanneer kan het wetsontwerp m.b.t. het invoeren van een registratieplicht worden verwacht?

2.1.4 Internationale samenwerking

De leden van de VVD-fractie vragen zich af, of het convenant tussen de DNB, de Verzekeringskamer en de Belgische Commissie Bank- en Financiewezen en de Controledienst voor de Verzekeringen op één financieel conglomeraat van toepassing is? Zo ja, dan vragen de leden van de VVD-fractie zich af wat de reden is en of er niet andere financiële conglomeraten zijn waar dit convenant op van toepassing zou kunnen zijn?

De leden van de VVD-fractie vraagt zich tevens af op welke wijze de samenwerking tussen de toezichthouders op beleggingsinstellingen internationaal geïntensiveerd kan worden nu het beleggen een steeds internationaler dimensie krijgt, mede in verband met aandelentransacties via Internet?

De leden van de VVD-fractie vernemen ook graag de reden, waarom informatie-uitwisseling tussen de DNB en de buitenlandse collega's in het kader van de verschillende verdragen en MOU's slechts sporadisch plaatsvindt?

Kan de toegezegde notitie (Verslag algemeen overleg d.d. 1 april 1998 over de nota Financiële Integriteit, 25 830, nr. 1) over samenwerking in het toezicht op de financiële markten op mondiaal niveau, m.n. ook de samenwerking tussen de EU en andere landen, spoedig aan de Kamer worden gezonden? Kan daarin nadrukkelijke aandacht worden gegeven aan de mogelijkheden van het IMF, de Wereldbank en de ECB? Wat is de stand van zaken m.b.t. de visieontwikkeling van de regering op de ontwikkeling van bilaterale verdragen met landen buiten EU die wederzijds een hoog niveau van financiële integriteit willen garanderen?

Welke vorderingen zijn te melden over de hulp die het ministerie van Financiën en DNB bieden aan resp. de ministeries van Financiën en de Centrale Banken van Oost-Europese landen om het toezicht op het terrein van witwaspraktijken op peil te brengen? (Verslag algemeen overleg d.d. 1 april 1998 over de Nota Financiële Integriteit).

Wat is de stand van zaken van de gesprekken die de DNB voert met de toezichthoudende autoriteiten van de VS, Singapore, Hong Kong, Polen, Taiwan en Hongarije? Kan nadere informatie worden verstrekt over de inhoud van de zogenaamde Memorandum of Understanding (MOU)?

Verdient de samenwerking tussen de Centrale Banken niet navolging als het gaat om samenwerking tussen de toezichthouders op andere sectoren van de financiële markten, nl. het verzekerings-en beleggings-, en het effectenwezen?

De uitwisseling van informatie zal slechts plaatsvinden op verzoek. Is het niet beter om die uitwisseling op structurele basis vorm te geven?

Kan de Kamer zo spoedig mogelijk geïnformeerd worden over het verloop van de contacten tussen de Minister en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) over de vraag op welke wijze onethische praktijken van banken in internationaal verband kan worden bestreden? Wat is de reactie van de NVB over de voorstellen van het lid Witteveen-Hevinga ? (Zie antwoorden schriftelijke vragen nrs. 9 en 10 aan de bewindspersonen van het Ministerie van Financiën en Justitie nr. 2979811220.) Waarom vindt die samenwerking tussen de toezichthouders niet multilateraal in plaats van bilateraal plaats?

2.2.3 Goederentermijnhandel

Kan de regering reeds aangeven op welke wijze het tegengaan van fraudeleuze handelingen in de goederentermijnhandel in een te wijzigen Richtlijn Beleggingsdiensten gestalte kan krijgen?

2.2.4 Informatievoorziening primaire markt

Waarop is de termijn van drie dagen gebaseerd? Zaait de invoering van «voorlopige» prospectus geen verwarring?

2.2.5 Naleving artikel 28(h) Fondsreglement

Ligt het niet voor de hand dat de STE in plaats van de AEX de controle uitoefent op artikel 28?

Brengt een eventuele verscherping van artikel 28 van het Fondsenreglement van de AEX niet het risico met zich mee dat extra turbulentie op de financiële markten ontstaat? Zo leidde de winstwaarschuwing van Philips op 21 september jl. tot een hevige koersval (Algemeen Dagblad d.d. 22 september 1998). Bij aanscherping wordt het aantal momenten waarop verplicht nieuwe informatie wordt vrijgegeven hoger. Dit kan leiden tot extra instabiliteit op de beurzen. Kan de regering hierop ingaan?

2.2.6 Publicatie jaarcijfers

Hoe staat de regering tegenover verplichte kwartaalcijfers en verdere objectivering waarop betreffende informatie naar buiten komt?

2.3 Internationale samenwerking

De leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe het toezicht over financiële conglomeraten van bank- en verzekeringswezen in Nederland zich verhoudt ten opzichte van het toezicht in Angelsaksische landen, bijvoorbeeld de VS waar het samengaan van banken en verzekeraars niet is toegestaan?

2.3.3 Lidmaatschap IAIS

Hoe is de stand van zaken met betrekking tot de lidmaatschapsaanvraag van de IAIS door het Ministerie van Financiën?

Waarom worden er binnen het Insurance Fraud Committee geen maatschappij- of persoonsgerelateerde gegevens uitgewisseld? Heeft de regering hier een standpunt over?

2.4.1 Besluit politieregisters

Wat is de inhoud van het convenant over de verstrekking van informatie uit politieregisters aan de minister van Financiën en de toezichthouders? Welke informatie uit deze politieregisters mag worden verstrekt en hoe verhoudt zich dit convenant tot de Wet op de Justitiële Documentatie en de privacywetgeving?

2.4.2 Dwangsommen en bestuurlijke boetes

Hoe is de stand van zaken met betrekking tot het convenant tussen STE, DNB, Verzekeringskamer en Ministerie van Financiën enerzijds, en ECD en OM anderzijds?

2.4.3 Samenhang en verschillen tussen de financiële toezichtswetten

Moet de «grote Röntenfoto» beschouwd worden als de basis voor een horizontaal wetsvoorstel tot stroomlijning van een aantal toezichtswettten? Kan een nadere toelichting worden gegeven?

2.5.1 Betrouwbaarheidstoetsing lagere echelons

Zijn bij het overleg over de vormgeving van een systeem voor integriteitsbewaking in de vorm van een register van medewerkers die tot de effectenhandel bevoegd zijn, waarbij financiële instellingen verplicht zijn tot in – en uitschrijving van de desbetreffende instellingen ook de DNB en de Verzekeringskamer betrokken? Zo nee, wil de regering dat alsnog bevorderen? Vallen de medewerkers van dealingrooms van banken en beleggingsfunctionarissen van bijvoorbeeld verzekeraars en pensioenfondsen ook onder het voorgenomen van systeem van registratie?

De leden van de VVD-fractie willen weten op welk termijn er duidelijkheid is of er een register van de STE zal komen waarbij de financiële instellingen verplicht zijn tot in- en uitschrijven van de desbetreffende medewerkers. Komt deze er niet, dan willen de leden van de VVD-fractie weten of er een eigen integriteitscode zal worden vastgesteld overeenkomstig de gedragscode van de Nederlandse Vereniging van Banken.

Hoe verhouden zich de genoemde activiteiten van de toezichthouder Stichting Toezicht Effectenverkeer en die van de Nederlandsche Vereniging van Banken (ontwikkeling eigen integriteitscode) tot elkaar?

2.5.2 Wettelijke basis toetsing gedragscodes

Hoe verhoudt zich het voornemen van de regering te komen tot een systeem waarbij financiële instellingen wettelijk worden verplicht om interne gedragscodes te hebben die regels bevatten m.b.t. een aantal integriteitsaspecten tot het amendement Witteveen – Hevinga c.s. in het wetsvoorstel Misbruik Voorwetenschap dat ertoe strekt dat ondernemingen worden verplicht een gedragscode te ontwikkelen ter bevordering van ethisch verantwoord handelen?

3. Strafrechtelijke handhaving

3.1.1 Capaciteit

Ligt de uitbreiding met 15 fte's ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving op schema?

Wat is de stand van zaken m.b.t. de uitbreiding van het Openbaar Ministerie terzake?

3.3.1 Financieel rechercheren

Welke bewindspersoon is verantwoordelijk voor de totstandkoming van de samenwerkingsverbanden ter bestrijding van de horizontale fraude?

Hoe zullen de diverse opleidingstrajecten, waaronder de post-academische opleiding voor forensisch accountant worden gefinancierd? Valt dit onder het op pagina 19 genoemde budgettaire beslag?

3.3.2 Concentratie vervolging/berechting

De te vormen clusters en expertisecentra voor financieel-economische criminaliteit zullen zich vooral richten op het bundelen van expertise, maar niet op het bundelen van vervolging en berechting. Kan de regering duidelijk aangeven waarom niet?

4. Samenwerking bestuurlijke/strafrechtelijke kolom

4.1.1 Integriteit als toezichtsdoelstelling

Wordt in het kader van de voorgenomen wetswijzigingen ook aandacht geschonken aan een heldere taak- en verantwoordelijkheidstoedeling tussen de toezichthouders, de opsporings- en vervolgingsinstanties?Wat is de stand van zaken met betrekking tot het verwerken van integriteitsaspecten in de bestaande toezichtswetgeving? Hoe staat met de herbezinning van de toezichthouders zelf?

4.1.4 Financieel Expertisecentrum

Heeft de operationalisering van het Financieel Expertisecentrum daadwerkelijk gestalte gekregen per 1 augustus jl.? Zo nee, waarom niet?

Wanneer kan het eindrapport van de stuurgroep worden verwacht?

5. Specifieke aspecten fraude financiële sector

5.1.1 Coderekeningen

In welke internationale fora – naast die van de FATF (Financial Action Task Force on money laundering ) – zal de regering de kwestie identificatiemogelijkheden en internationale samenwerking bij gegevensverzameling aan de orde stellen? Kan de Kamer geïnformeerd worden over de resultaten van dat overleg?

5.1.2 Frontrunning

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aanpassing van de reglementen van de AEX in verband met frontrunning?

Hoe verloopt het overleg van de STE met de interne accountantsdienst van de AEX over het signaleringssysteem van de AEX?

5.2.1 Antiwitwaswetgeving

Hoe is de stand van zaken met betrekking tot de aparte strafbaarstellimng van witwassen?

5.2.2 Ondersteuning Landelijk Officier van Justitie

Hoe is de stand van zaken et betrekking tot de instelling van een apart bureau ter ondersteuning van de landelijk officier in verband met de controle op het MOT-register?

5.2.3 Versterking rendement Meldpunt

Wat zijn de resultaten van het onderzoek van de FIOD naar het rendement van de MOT-meldingen?

5.3.3. Gedragscode fiscus – banken

Kan een nadere toelichting worden gegeven over het «Voorschrift Informatie fiscus/banken»?

ANTWOORDEN

In uw bovengenoemde brief van 6 oktober 1998 hebt u mij een aantal vragen voorgelegd naar aanleiding van de tussenrapportage van 25 juni 1998 over de Nota Integriteit Financiële Sector (Integriteitsnota)1. In deze brief treft u de antwoorden op de gestelde vragen aan, in de volgorde waarin zij uwerzijds zijn gesteld. Evenals de rapportage die aan deze vragen ten grondslag ligt, is de beantwoording aan u mede namens de overige ondertekenaars van de Integriteitsnota. Met name bij de beantwoording van de vragen onder onderdelen 3.3.1, 3.3.2, 5.2.1 en 5.2.2. geldt een directe betrokkenheid van de Minister van Justitie.

1. Inleiding

Operatie «clickfonds»

Inmiddels is een drietal verdachten in de zogenaamde «operatie clickfonds» berecht. Naar verwachting zullen in de periode van december dit jaar tot de zomer volgend jaar de overige verdachten voor de rechter ter verantwoording worden geroepen. Een en ander is evenwel afhankelijk van de voortgang van de diverse gerechtelijke vooronderzoeken en de in dat kader op verzoek van de verdediging te horen getuigen en de nader te verrichten (dossier-)onderzoeken.

Regio Effekt

In het algemeen overleg van 1 april 1998 over de Integriteitsnota is desgevraagd van mijn kant aangegeven2 een afzondelijke evaluatie van de kwestie Nusse Brink / Regio Effekt niet opportuun te achten, gelet op de eerdere (uitgebreide) rapportage terzake en de daarbij behorende brief met beschikbaar gekomen inzichten3. Tegelijkertijd is dezerzijds aangegeven dat de Kamer zou worden geïnformeerd over de beantwoording van een aantal vragen over de affaire Regio Effekt, waarbij ook een aantal zaken zou worden geëvalueerd. De desbetreffende brief kwam u op 16 juni 1998 toe4.

2. Bestuurlijke handhaving

Toezicht afwikkelsystemen

Beide werkgroepen zijn in september van start gegaan. De werkgroep toezicht op afwikkelsystemen beziet de gewenste reikwijdte van regelgeving; welke systemen worden onder toezicht geplaatst en op welke risico's richt het toezicht zich. Naar aanleiding van de analyse zal de werkgroep een wetsvoorstel opstellen. De werkgroep elektronische geldvormen beziet de technische ontwikkelingen met betrekking tot de elektronische en digitale betaalmiddelen en zal beleidsaanbevelingen doen over de wenselijkheid en eventuele vormgeving van toezicht op deze nieuwe betaalmiddelen.

2.1.3 Wet inzake wisselkantoren

De Wet inzake de wisselkantoren bepaalt dat het verboden is als wisselkantoor werkzaam te zijn, tenzij men als wisselkantoor is ingeschreven in het register bij De Nederlandsche Bank (DNB). Deze bepaling zal in de nieuwe wet worden uitgebreid tot alle instellingen die de in de nieuwe wet gedefinieerde werkzaamheden, waaronder money transfers, verrichten. Deze instellingen zijn dan verplicht zich te laten registreren bij DNB. DNB komt hierdoor te weten welke instellingen de in de wet gedefinieerde werkzaamheden verrichten.

Indien wisselkantoren zonder te zijn geregistreerd toch wisseltransacties verrichten, plegen zij een economisch delict. Deze bepaling zal in de nieuwe wet worden uitgebreid tot alle instellingen, die zonder te zijn geregistreerd bij DNB, de in de wet gedefinieerde werkzaamheden verrichten. De Economische Controledienst is belast met de controle op de naleving hiervan.

Een wetsvoorstel tot invoering van een registratieplicht voor onder andere money-transfer-instellingen zal eerst rond de jaarwisseling aan de Raad van State worden aangeboden.

2.1.4 Internationale samenwerking

Convenant Fortis

Het convenant tussen DNB, de VK, de Commissie voor het Bank- en Financiewezen en de Controledienst voor Verzekeringen is gesloten ter coördinatie van het toezicht op het financiële conglomeraat Fortis. De concrete behoefte aan in een convenant vastgelegde afspraken vloeit voort uit de bijzondere structuur van Fortis dat opereert onder twee overkoepelende houdstermaatschappijen in Nederland en België, waarbij de door de beide houdstermaatschappijen ontwikkelde activiteiten van vergelijkbare omvang zijn. Niet uitgesloten is dat op grond van structurele ontwikkelingen bij andere financiële conglomeraten ook daar door betrokken toezichthouders besloten zal worden tot het sluiten van een dergelijk convenant.

Toezicht beleggingsinstellingen

Alvorens deze vraag te beantwoorden, zij opgemerkt dat het feit dat de internationale samenwerking bij het toezicht op beleggingsinstellingen zich nog in de beginfase bevindt, geen tekort oplevert voor DNB bij het houden van toezicht op grond van de Wet toezicht beleggingsinstellingen. Over het algemeen zijn buitenlandse toezichthouders zonder meer bereid met DNB samen te werken wanneer de noodzaak daartoe zich voordoet. Een intensivering van de internationale samenwerking kan op diverse wijzen worden bereikt. De besprekingen in het kader van de in de nota genoemde internationale fora zijn in dit verband buitengewoon nuttig omdat daarmee meer inzicht wordt verkregen in aangelegenheden met een grensoverschrijdend karakter en, waar nodig, in mogelijke oplossingen. Daarnaast kan de samenwerking worden geïntensiveerd door het sluiten van zogenoemde memoranda of understanding, waarbij de aantekening past dat een dergelijk memorandum geen doel op zich moet zijn, doch een instrument behoort te zijn dat de dagelijkse praktijk van het toezicht versterkt. Tot slot vindt automatisch een intensivering plaats door de steeds internationalere dimensie van het beleggen, waarop de leden van de VVD-fractie wijzen. Deze ontwikkeling leidt tot ad hoc bilaterale contacten.

Frequentie informatie-uitwisseling

Met de term «sporadisch» wordt aangegeven dat er geen sprake is van structurele samenwerkingsverbanden, zoals bijvoorbeeld het gezamenlijk verrichten van een onderzoek. Zoals blijkt uit de beantwoording van de vorige vraag, heeft DNB de ervaring dat internationale samenwerking tot stand komt wanneer dat nuttig en nodig is.

Vormgeving toezicht

Zoals aangegeven in het overleg met de Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 830, nr. 3) voldoet het huidige toezicht op financiële instellingen op dit moment. De nadruk ligt thans op intensivering van de samenwerking tussen de toezichthouders. Als gevolg van de opkomst van financiële conglomeraten en de vervlechting van financiële producten moet echter worden bezien of sectoraal georganiseerd toezicht ook in de toekomst voldoende effectief en slagvaardig zal kunnen zijn. Financiën vervaardigt momenteel een analyse van deze marktontwikkelingen en kijkt hoe daarop vanuit toezichtsoptiek zo effectief mogelijk kan worden ingespeeld. In deze analyse wordt ook gekeken naar de situatie in andere landen, zoals in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Het resultaat van die analyse zal rond de jaarwisseling gereed zijn.

Op Europees niveau is het zogenaamde internationale toezicht thans adequaat geregeld. Alle lidstaten van de Europese Unie hebben immers toezichtswetgeving die gebaseerd is op Europese Richtlijnen. Deze richtlijnen hebben als uitgangspunt het home country control principe, waardoor een verantwoordelijkheidsverdeling tussen de toezichthouders is gemaakt en waarbij voor het toezicht in alle lidstaten dezelfde normen gelden.

Daarbij moet men bedenken, dat in de verschillende lidstaten weliswaar sprake is van grote internationaal opererende financiële instellingen, doch dat er nog amper sprake is van daadwerkelijk internationale concerns. Zoals in het kader van het Fortis-convenant reeds opgemerkt, is in de uitzonderlijke gevallen waarvan daar wel sprake is, het toezicht adequaat geregeld via bilaterale afspraken tussen de verschillende betrokken toezichthouders. Indien meerdere echt internationale financiële concerns zullen ontstaan kunnen de ontwikkelingen binnen Europa uiteraard aanleiding geven om de internationale aspecten van toezicht en de mogelijke rol van de ECB daarin nader te bezien. Daarvoor is thans echter nog geen aanleiding.

Oost-Europa

Nederland levert via het zogenaamde Phare-programma van de Europese Unie een belangrijke bijdrage aan de maatregelen tegen witwassen van geld in Centraal en Oost-Europa. Nederland is voorzitter van de Stuurgroep van het Phare-programma inzake witwassen van geld. Bilaterale hulp wordt gegeven aan Rusland, Hongarije, Tsjechië, Letland, Slovenië en Polen. De ondersteuning betreft zowel hulp bij de wetgeving als operationele zaken, zoals het opzetten van meldpunten en het verkrijgen van de benodigde expertise op het gebied van financieel rechercheren.

Memoranda of Understanding

De gesprekken met de bedoelde autoriteiten (VS, Singapore, Hong Kong, Polen, Taiwan, Hongarije) hebben nog niet geleid tot formele afspraken over samenwerking en informatie-uitwisseling. Ten aanzien van de VS wordt verwezen naar de gesprekken die thans worden gevoerd tussen de EU en bancaire toezichthouders in de VS over het sluiten van een raamovereenkomst, die als richtsnoer zal dienen voor bilaterale afspraken tussen de EU-lidstaten en de VS-toezichthouders. Wat Singapore betreft heeft de toezichthouder bevestigd dat inspecties mogen worden uitgevoerd en dat informatie kan worden uitgewisseld. Men wil vooralsnog alleen op ad-hoc basis afspraken maken; een meer formele inbedding van de afspraken is op dit moment niet aan de orde. Met de overige landen vindt nog overleg plaats. Overigens zij er nadrukkelijk op gewezen dat ook thans met buitenlandse toezichthouders afspraken over inspecties ter plaatse, over samenwerking en over informatie-uitwisseling worden gemaakt zonder dat een formeel kader in de vorm van een memorandum of understanding is opgesteld; vaak worden per inspectie ter zake afspraken gemaakt. Wat de uitgangspunten van informatie-uitwisseling en samenwerking betreft kan worden verwezen naar het door het Bazels Comité gepubliceerde document over «Cross-border Supervision». De hierin vastgelegde aandachtspunten vormen de basis voor afspraken tussen toezichthouders.

Internationale samenwerking verzekerings-, beleggings- en effectenwezen

Voor wat betreft het verzekeringswezen bestaan er al geruime tijd internationale gremia van toezichthouders. Zo is er een Verzekeringscomité van de lid staten van de EU dat twee maal per jaar vergadert en wordt iedere twee jaar een Conferentie van Europese verzekeringstoezichthouders gehouden. Daarnaast bestaat de International Association of Insurance Supervisors (IAIS) als wereldwijde organisatie van verzekeringstoezichthouders. De IAIS komt plenair eens per jaar bijeen en het Technical Committee – alsmede gespecialiseerde Committees – daarvan 3 à 4 maal per jaar. Vooral binnen het Verzekeringscomité en de IAIS wordt nauw tussen de toezichthouders samengewerkt. Voor de samenwerking tussen de verschillende categorieën toezichthouders zij verwezen naar het antwoord op een eerdere vraag in deze paragraaf.

Voor wat het effectenwezen betreft, vindt eveneens al geruime tijd overleg plaats binnen de «International Organisation of Securities Commissions» (IOSCO), waarin de STE namens Nederland deelneemt. Binnen deze wereldwijd georiënteerde organisatie van effectentoezichthouders is het Technical Committee waarvan de STE deel uitmaakt het besluitvormend orgaan dat onder andere projecten initieert en de onder haar verantwoordelijkheid vallende werkgroepen aanstuurt. De werkgroepen zijn onder meer actief op het gebied van Multinational disclosure and accounting, Regulation of secondary markets en Enforcement and exchange of information. De werkzaamheden van deze werkgroepen kunnen aanleiding geven tot resoluties of aanbevelingen die de leden van IOSCO geacht worden uit te voeren. Sinds kort wordt door de STE ook deelgenomen aan het «Forum of European Securities Commissions» (FESCO). Binnen FESCO vindt een samenwerking plaats die met name is gericht op uitvoeringsaspecten van Europese Richtlijnen.

Informatie-uitwisseling op verzoek

Zoals in paragraaf 2.1.4. van de tussenrapportage is vermeld kunnen toezichthouders elkaar uit eigen beweging (spontaan) en op verzoek informeren. De ervaringen met de processen tot het uitwisselen van informatie – met name ten aanzien van de toezichthouders in landen waar Nederlandse financiële instellingen substantieel aanwezig zijn – zijn positief zodat er geen aanleiding is tot het opzetten van andere procedures.

Nederlandse Vereniging van Banken

Op verzoek van Financiën heeft de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) bij haar leden wederom de vraag aan de orde gesteld op welke wijze integer gedrag van banken in internationaal verband kan worden bevorderd. De NVB heeft een Integriteitscode vastgesteld waarin stelling wordt genomen tegen onethisch gedrag zoals fiscale ontduiking. Zo zal er geen medewerking worden verleend aan rekeningconstructies of andere handelingen die tot doel hebben het aan de bankinstelling aangeboden geld aan de controle van de bevoegde autoriteiten te onttrekken. Op basis van deze Integriteitscode moeten de leden van de NVB voor 1 januari 1999 een algemene gedragscode opstellen voor de medewerkers van hun bank. De code geldt als een minimumregeling, waarbij de banken vrij zijn om verder te gaan dan de NVB-Integriteitscode. De code geldt in beginsel alleen voor de leden van de NVB, en is derhalve niet van toepassing op buitenlandse dochterondernemingen van deze banken. Het staat de leden van de NVB echter vrij, indien en voorzover zij buiten Nederland actief zijn, de bepalingen uit de NVB-Integriteitscode ook daar toe te passen. Diverse internationaal actieve banken hebben in hun eigen, soms concernbreed van toepassing zijnde codes, dan ook bepalingen die verwant zijn aan onderdelen van de NVB-Integriteitscode opgenomen.

De NVB heeft de eigen gedragsregels omtrent grensoverschrijdend adverteren/aantrekken van spaargelden aan de orde gesteld in de Banking Federation, de overkoepelende organisatie van algemene banken in de Europese Unie.

Financiën zal in overleg blijven met de NVB en de sector om te bezien of nadere toespitsing van de Integriteitscode gewenst is en of de reikwijdte kan worden uitgebreid.

Multilaterale-bilaterale samenwerking

Samenwerking vindt zowel multilateraal als bilateraal plaats, afhankelijk van de aard van de onderwerpen.

Multilateraal overleg wordt gehouden over onderwerpen die met name een beleidsmatig karakter hebben. Bilateraal overleg vindt plaats ten aanzien van individuele onder toezicht staande instellingen waar multilateraal overleg niet aan de orde is vanwege het individuele karakter van de gesprekken.

2.2.3. Goederentermijnhandel

De benadeling van het publiek met malafide beleggingsvoorstellen kan worden beperkt door uitbreiding van de reikwijdte van de richtlijn Beleggingsdiensten waardoor het bestaande vergunningssysteem voor effectenbemiddelaars ook op aanbieders van goederentermijncontracten van toepassing wordt. Dit zou kunnen plaatsvinden door de goederentermijncontracten op te nemen in de bijlage bij de richtlijn beleggingsdiensten waarin is aangegeven op welke financiële instrumenten de richtlijn van toepassing is.

Een en ander zou met zich meebrengen dat voor bemiddelaars in de desbetreffende contracten ook het systeem van een Europees paspoort zal gelden. Deze bemiddelaars zullen dan pas een vergunning mogen ontvangen na bevredigende toetsing op hun betrouwbaarheid, deskundigheid, administratieve organisatie, op de gehanteerde vermogensscheiding, en op de informatie naar het publiek. Het is mogelijk dat specifieke te stellen normen voor met name de vermogenseisen zouden moeten worden ontwikkeld.

Over het bovenstaande vindt bilateraal en in EU-verband overleg plaats.

2.2.4. Informatievoorziening primaire markt

De termijn van drie dagen is een nadere invulling van de redelijke termijn zoals genoemd in artikel 21 van de EEG-richtlijn (80/390/EEG), waarin is aangegeven dat het prospectus moet worden gepubliceerd binnen een door de nationale wetgeving of de bevoegde autoriteiten vast te stellen redelijke termijn vóór de datum waarop de officiële notering ingaat.

Er is geen sprake van de invoering van een voorlopig prospectus; het voorlopig prospectus is een begrip dat al geruime tijd bestaat.

2.2.5. Naleving artikel 28(h) Fondsenreglement

AEX is in Nederland aangewezen als bevoegde autoriteit in het kader van de Europese richtlijnen die betrekking hebben op onder andere de toelating tot de officiële notering en de opstelling van het prospectus dat moet worden opgesteld voor de toelating van effecten tot de officiële notering. De eisen waaraan uitgevende instellingen in dit verband moeten voldoen, zijn opgenomen in het Fondsenreglement. Aangezien AEX is aangewezen als de bevoegde autoriteit, oefent AEX ook de controle uit op artikel 28h Fondsenreglement.

Artikel 28h Fondsenreglement spreekt reeds over het terstond publiceren van koersgevoelige informatie; er is derhalve geen noodzaak tot aanscherping van dit artikel.

Overigens speelt een eventuele koersbeweging, die naar aanleiding van een bericht kan optreden, geen rol bij de afweging of een bericht al dan niet moet worden gepubliceerd, daar koersgevoelige berichten per definitie terstond dienen te worden gepubliceerd.

2.2.6. Publicatie kwartaalcijfers

In de Tussenrapportage is onder meer aangegeven dat de STE in beginsel voorstander is van een verplichting tot publicatie van kwartaalcijfers van genoteerde instellingen, alsmede van het nastreven van een dergelijke verplichting in Europees verband. Ook ondergetekende beoordeelt een dergelijk verplichting in beginsel positief, met dien verstande dat allereerst de uitkomsten van het onderzoek van AEX met betrekking tot de werking van de primaire markt (zie Tussenrapportage) moet worden afgewacht, opdat het onderdeel kwartaalcijfers in het bredere perspectief van de uitkomsten van dit onderzoek kan worden meegewogen.

2.3. Internationale samenwerking

Over de manier waarop in Nederland wordt toegezien op financiële instellingen die in conglomeraatsverband opereren, heeft ondergetekende op 12 mei jl. de Kamer geïnformeerd (Tweede Kamer, 1997–1998, 24 456, nr. 19). In hoofdstuk III van dat document wordt onder andere ingegaan op de verschillen tussen de Nederlandse praktijk en de wijze waarop in een aantal andere landen (waaronder het Verenigd Koninkrijk en Australië) op dergelijke financiële instellingen toezicht wordt uitgeoefend. Ook wordt in dat hoofdstuk aandacht besteed aan de activiteiten van het Joint Forum on Financial Conglomerates, het gezamenlijke overlegforum van de wereldorganisaties van toezichthouders op banken (Basle Committee), verzekeraars (IAIS) en effecteninstellingen (IOSCO). In het Joint Forum – waarin ook de Verenigde Staten actief participeren – wordt gewerkt aan gecoördineerde en geharmoniseerde toezichtsmaatregelen ten aanzien van in (internationaal) conglomeraatsverband opererende financiële instellingen. In de Verenigde Staten is wetgeving die ondere andere de vorming van bank-verzekeraar conglomeraten mogelijk maakt overigens nog in discussie.

2.3.3. Lidmaatschap IAIS/ Insurance Fraud Committee

De leden van de IAIS hebben op de jaarvergadering in Mexico op 1 oktober jl. ingestemd met het lidmaatschap van het Ministerie van Financiën.

Het Insurance Fraud Committee is eind 1996 opgericht en kent nog geen structureel systeem van gegevensuitwisseling. Wel vindt op ad hoc basis nu reeds informatie-uitwisseling tussen toezichthouders plaats.

Het Insurance Fraud Committee heeft op de laatste jaarvergadering van de IAIS de aanbeveling gedaan om een internationale databank van erkende verzekeraars, herverzekeraars en (grote) tussenpersonen op te zetten. Het opzetten van een internationale databank lijkt een goed initiatief, mits geheimhouding van bepaalde informatie betreffende individuele personen wordt gewaarborgd en in privacybescherming adequaat wordt voorzien.

2.4.1. Besluit Politieregisters

In het convenant is een aantal werkafspraken vastgelegd tussen betrokkenen. Zo is geregeld dat de Officier van Justitie bij het Landelijke Parket (LOvJ) het aanspreekpunt bij het Openbaar Ministerie is. Ook is vastgelegd dat de procedure schriftelijk verloopt en zijn termijnen voor de procedure vastgesteld. Het Besluit politieregisters en niet het convenant, is bepalend voor de vraag welke informatie uit de politieregisters mag worden verstrekt. In het Besluit politieregisters is vastgelegd dat verstrekking alleen plaatsvindt door, dan wel met bijzondere toestemming van, het Openbaar Ministerie en onder daaraan door het Openbaar Ministerie te stellen voorwaarden (artikel 14a, tweede lid, van het Besluit politieregisters). In de nota van toelichting bij artikel 14a wordt gesteld dat het uiteraard niet zo zal zijn dat gegevens uit de politieregisters zich steeds zullen lenen om aan de Minister van Financiën of de toezichthouders te worden verstrekt. Daartegen kunnen belangen van opsporing en vervolging, als ook van privacy zich verzetten. Het Openbaar Ministerie maakt de afweging tussen deze belangen.

2.4.2. Dwangsom en bestuurlijke boetes

Er is inmiddels een eerste gesprek gehouden met de betrokken organisaties. Hierbij is met name de praktische toepassing van het «una via beginsel» ter sprake gekomen. Dit systeem, dat inhoudt dat een eenmaal gemaakte keuze voor hetzij de bestuursrechtelijke weg hetzij de strafrechtelijke weg bindend is, vereist een goede afstemming tussen betrokkenen. Afdoening langs de ene weg maakt immers een mogelijk optreden langs de andere weg onmogelijk. Een goede informatie-uitwisseling tussen alle betrokkenen is dan ook essentieel. Het is de bedoeling dat het convenant wordt gesloten voordat de wet in werking treedt, zodat betrokkenen enige tijd beschikbaar hebben om zich op de uitvoering ervan voor te bereiden.

2.4.3. Samenhang en verschillen tussen de financiële toezichtswetten

Niet de «grote röntgenfoto» (par. 2.4.4. in Tussenrapportage), maar de «kleine röntgenfoto» (par. 2.4.3. Tussenrapportage) kan worden beschouwd als de basis voor een horizontaal wetsvoorstel tot stroomlijning van een aantal financiële toezichtswetten.

Primair heeft de grote röntgenfoto tot doel gehad feitelijk inzicht te bieden in de verschillen en overeenkomsten tussen drie toezichtclusters (te weten: particuliere financiële instellingen, pensioenfondsen en sociale verzekeraars). Zoals ook in de grote röntgenfoto is gesteld werd er niet mee beoogd een blauwdruk te leveren voor één, universeel toepasbaar toezichtstelsel.

Voorts moet worden opgemerkt dat juist één van de inzichten uit de grote röntgenfoto is, dat er tussen de zeven onderzochte wetten significante verschillen bestaan qua doelstellingen én qua specifieke kenmerken van de ondertoezichtgestelde instellingen. Aangezien bedoelde doelstellingen en kenmerken bepalend zijn voor de opzet van het «toezichtbouwwerk»1 laten de zeven wetten ook de nodige verschillen zien.

Gelet op het voorgaande moet de grote röntgenfoto niet worden beschouwd als de start voor een grootscheepse horizontale stroomlijning van toezichtswetten. Eerder geldt dat de analytische benadering en het geboden inzicht een waardevolle bijdrage leveren aan discussies over «toezicht» in zijn diverse toepassingsvormen.

Zoals echter ook in de grote röntgenfoto is aangegeven worden de verkregen inzichten al betrokken bij in voorbereiding zijnde wijzigingen in de bestudeerde zeven wetten. Op verzoek van de Tweede Kamer wordt thans een overzicht van dergelijke wijzigingen opgesteld dat de Tweede Kamer nieuwjaarwisseling tegemoet kan zien.

2.5.1. Betrouwbaarheidstoetsing lagere echelons

Over de vormgeving van het systeem voor integriteitsbewaking heeft niet alleen overleg plaatsgevonden met de STE, maar ook met DNB en de Verzekeringskamer. In het kader van het wetsvoorstel tot (onder meer) de verwerking van integriteitsaspecten in de toezichtswetgeving (zie onderdeel 4.1.1.) zal worden voorzien in een grondslag voor dit systeem. Parallel hieraan wordt door de STE de verdere voorbereiding ter hand genomen. Aan de toezichthouders is verzocht zich gezamenlijk te beraden over de afbakening van de categorieën werknemers, die aan het systeem zouden dienen te worden onderworpen. De ontwikkeling van een eigen Integriteitscode door de Nederlandse Vereniging voor Banken wordt in dit kader toegejuicht en kan worden beschouwd als een maatregel die hierop voor een groot deel anticipeert.

2.5.2. Wettelijke basis toetsing gedragscodes

Het amendement Witteveen-Hevinga c.s.1 bij het wetsvoorstel gebruik voorwetenschap had tot doel om ondernemingen de wettelijke verplichting op te leggen om een intern reglement op te stellen met betrekking tot het bezit van en handelen in effecten van de eigen onderneming door bestuurders, commissarissen en werknemers.

Het voornemen om te komen tot een wettelijke regeling voor interne gedragscodes ziet op het verplicht stellen van dergelijke codes voor financiële instellingen met betrekking tot een aantal integriteitsaspecten (o.a. privé-effectentransacties, interne controle mechanismen, «Chinese Walls», werving personeel).

3. Strafrechtelijke handhaving

3.1.1. Capaciteit

ECD

In de Tussenrapportage is aangegeven, dat het streven erop is gericht om begin 1999 de formatieve uitbreiding gerealiseerd te hebben.

De wervings- en selectie-aktiviteiten zijn momenteel nog gaande. De datum van indiensttredingen zal in het begin van 1999 zijn.

In de onderhavige werving hebben de deskundigheidsverhogende elementen, waaraan in de Integriteitsnota ook aandacht is geschonken een plaats gekregen door het stellen van hogere opleidings- en werkervaringseisen met betrekking tot accountancy en/of de bancaire sector en/of de effectenbranche.

Om de wervingskracht van de ECD te versterken, is voor in eerste instantie 12 fte's een functieschaal ingezet die hoger ligt dan gebruikelijk bij de ECD.

Daarnaast zal via aanvullende en gerichte opleidings- en stageprogramma's tot het gewenste deskundigheidsniveau gekomen moeten worden.

Openbaar Ministerie

Bij het Openbaar Ministerie te Amsterdam zijn thans in het kader van de in de Integriteitsnota voorziene capaciteitsuitbreiding een tweetal Officieren van Justitie, alsmede een parket-secretaris, in opleiding. De beide Officieren van Justitie zijn afkomstig uit de opsporingspraktijk en beschikken over de benodigde praktijkervaring op het terrein van financieel-economische criminaliteit. Voor de overige functies, een parket-secretaris en een tweetal administratieve ondersteuners, vindt werving plaats. Naar verwachting zullen deze vacatures medio december dit jaar zijn opgevuld.

3.3.1 Financieel rechercheren

Dit jaar is gewerkt aan de totstandkoming van de interregionale samenwerkingsverbanden tussen politie en Openbaar Ministerie, waarvoor zowel de Minister van Justitie als de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties verantwoordelijk is. Doel van deze samenwerkingsverbanden is te komen tot een effectieve aanpak van horizontale fraude, door middel van opsporing en vervolging en het vormen van expertisecentra, alsmede door zorg te dragen voor een goede informatievoorziening ten behoeve van de opsporing en vervolging van fraudedelicten.

Financieel rechercheren vereist een specifieke deskundigheid, waarvoor gerichte opleidingen nodig zijn. In het kader van het project financieel rechercheren worden deze opleidingen ontwikkeld. Een ontwikkeling die al in gang was gezet voordat de Integriteitsnota verscheen. De kosten voor deze opleidingen zijn niet opgenomen in het budgettaire beslag, die bovengenoemde nota behelst. Dit was ook niet mogelijk, omdat de opleidingen ook nu nog grotendeels in ontwikkeling zijn. Met het oog op eventuele vaststelling van de ontwikkelde opleidingen vindt thans overleg plaats tussen de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de financiering van deze opleidingen.

3.3.2. Concentratie vervolging/berechting

De interregionale samenwerkingsverbanden tussen politie en Openbaar Ministerie zijn belast met de opsporing en vervolging van horizontale fraude, waarbij elk samenwerkingsverband een bepaald taakaccent heeft. De door de samenwerkingsverbanden op te bouwen expertise dient te worden aangewend daar waar deze benodigd is. Dat kan derhalve ook zijn in een regio of arrondissement waar deze expertise niet voorhanden is, maar waar wel onderzoek of vervolging van een delict plaatsvindt die deze expertise vereist. Zoals al in de tussenrapportage is aangegeven, hoeft deze concentratie van expertise bij de samenwerkingsverbanden dan ook niet te leiden tot concentratie van vervolging en berechting van bepaalde type delicten. Daarnaast laten de regels van de zogenaamde relatieve competentie enige ruimte voor het bepalen welke rechter (geografisch gezien) bevoegd is, van welke ruimte dan ook gebruik wordt gemaakt indien dat is aangewezen.

In dit verband zij er nog op gewezen dat de noordelijke rechtbanken een speciale fraudekamer hebben ingericht. Deze fraudekamer bestaat uit een drietal rechters, die afkomstig zijn van de drie noordelijke rechtbanken. Gezamenlijk behandelen zij de fraudezaken die zich in het noorden voordoen. Op dergelijke wijze wordt niet zozeer voorzien in bundeling van berechting, maar wel in bundeling van expertise, hetgeen tot hetzelfde resultaat leidt als wanneer vervolging en berechting zouden worden gebundeld. Immers door het instellen van een dergelijke fraudekamer wordt bewerkstelligd dat de benodigde expertise voor de berechting van fraudezaken in het noorden beschikbaar is.

Gezien de bovengenoemde ontwikkelingen is er thans onvoldoende aanleiding de regels van relatieve competentie te wijzigen. Mogelijk is dat de uitkomsten van de evaluatie van de samenwerkingsverbanden, die in juli 1999 gereed is, ertoe leiden dat het vraagstuk van concentratie van vervolging en berechting nogmaals wordt bezien.

4. Samenwerking bestuurlijke/strafrechtelijke kolom

4.1.1. Integriteit als toezichtsdoelstelling

Momenteel vindt de ambtelijke voorbereiding plaats van de wetswijzigingen waarbij integriteitsaspecten in de toezichtswetgeving worden verwerkt, op de wijze zoals in de Tussenrapportage is aangegeven. De beoogde wetswijzigingen zullen worden geïntegreerd in een wetsvoorstel, waarin ook de stroomlijning van een aantal financiële toezichtswetten (zie paragraaf 2.4.3. Tussenrapportage), alsmede een aantal specifieke wijzigingen van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 aan de orde komen. De ambtelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel zal naar verwachting begin 1999 worden afgerond.

Voor de wijze waarop de toezichthouders zich herbezinnen op integriteitsaspecten, zij verwezen naar de diverse onderdelen van de Integriteitsnota waarin de taken en organisatie van de toezichthouders worden omschreven, alsmede de veranderingen die op dat terrein gaande zijn. De bedoelde herbezinning en de ontwikkeling van de antenne voor integriteitsaspecten is per definitie een doorlopend proces; naar verwachting zullen ook de werkzaamheden in het Financieel Expertise Centrum hieraan een verdere bijdrage leveren. In dit kader, alsmede bij de aangekondigde wetswijzigingen, wordt uiteraard adequate aandacht geschonken aan de taak- en verantwoordelijkheidstoedeling tussen de betrokken organisaties.

4.1.4. Financieel Expertise Centrum

In de Tussenrapportage Integriteitsnota is aangegeven dat naar verwachting rond 1 augustus zou kunnen worden gestart met het operationaliseren van het Financieel Expertise Centrum (FEC), d.w.z. met de opbouw en de invulling van de organisatie.

Medio juli 1998 hebben de Minister van Justitie en de Minister van Financiën ingestemd met de in het eindrapport van de stuurgroep FEC opgenomen conclusies en aanbevelingen, dit eind- rapport treft u achterliggend als bijlage aan1. In de tussenliggende periode is een hoofd FEC benoemd en hebben de Ministeries van Financiën en Justitie, ter voorbereiding van een instellingsbesluit FEC ambtelijk overleg gevoerd over de bestuurlijke inbedding van het FEC, over taken en samenstelling van de in te stellen begeleidingscommissie FEC, en de financiering van het FEC. Inmiddels heeft het hoofd FEC in overleg met betrokkenen een plan van aanpak voorbereid en vindt de verdere personele invulling van het FEC plaats. Het Instellingsbesluit FEC zal naar verwachting spoedig worden vastgesteld. Het instellingsplan is op 2 december jl. in de eerste vergadering van de begeleidingscommissie besproken en geaccordeerd.

5. Specifieke aspecten fraude financiële sector.

5.1.1. Coderekeningen

De regering zal de kwestie identificatiemogelijkheden en internationale samenwerking aan de orde stellen in het Contact Comité witwassen van de Europese Unie, alsmede in de overlegorganen die het toezicht op financiële instellingen betreffen, zoals het Raadgevend Comité Bankwezen van de Europese Unie. Voorts zal de regering de toezichthoudende autoriteiten op de financiële markten vragen de kwestie ook in hun overlegfora, zoals het Bazels Comité van toezichtouders en IOSCO aan de orde te stellen. De Kamer zal over de uitkomsten hiervan worden geïnformeerd. Voor de goede orde wordt hierbij vermeld dat Nederland tijdens een Typologie-bijeenkomst van de FATF te Londen op 17 november jl. een presentatie heeft gegeven over dit onderwerp. Van deze vergadering zal in februari 1999 een verslag worden besproken in de FATF. Dit verslag zal vervolgens aan de Kamer worden toegezonden.

5.1.2. Frontrunning

AEX heeft in oktober jl. een consultatie- en discussienota verspreid, waarin onder meer is getracht het begrip frontrunning verder in kaart te brengen, met het oogmerk een duidelijker onderscheid te maken tussen handelingen en gedragingen die niet zijn toegestaan omdat het frontrunning is of als frontrunning kan worden uitgelegd en handelingen en gedragingen die dat niet zijn.

De nota ligt thans voor commentaar voor bij degenen die betrokken zijn bij de intregriteit van de financiële markten, met inbegrip van de ondergetekende. Op basis van het ontvangen commentaar zal het vervolgtraject nader worden bezien.

Met betrekking tot het signaleringssysteem wordt momenteel een onderzoeksopdracht door de Interne Accountantsdienst van de AEX opgesteld. Aan de hand van deze opdracht zal door de Interne Accountantsdienst van de AEX in het eerste kwartaal van 1999 worden gestart met haar onderzoek.

5.2.1. Antiwitwaswetgeving

Vanwege de complexiteit van de materie en het noodzakelijke overleg met deskundigen uit de praktijk van het Openbaar Ministerie heeft de voorbereiding van een wetsvoorstel met betrekking tot de afzonderlijke strafbaarstelling van het witwassen meer tijd gevergd dan was voorzien. Het streven is erop gericht om rond de datum van het verschijnen van deze reactie een wetsontwerp voor consultatie rond te zenden aan enkele betrokken instanties.

5.2.2. Ondersteuning landelijk Officier van Justitie

Conform de planning is de locatie waar het bureau ter ondersteuning van de landelijk officier van justitie MOT zal worden gehuisvest in september opgeleverd. Begin oktober zijn de eerste medewerkers feitelijk met de werkzaamheden van het bureau begonnen. Naar verwachting zal, evenwel afhankelijk van de termijn waarop de nieuwe medewerkers die nu nog in de selectieprocedure zitten beschikbaar zijn, het bureau eind dit jaar grotendeels op sterkte en vanaf het tweede kwartaal 1999 volledig operationeel zijn.

5.2.3. Versterking rendement Meldpunt

Het onderzoek om het rendement van MOT-meldingen te verbeteren wordt, onder leiding van de landelijke Officier van Justitie van het MOT, uitgevoerd door de FIOD.

In dit onderzoek zijn tot dusver 74 meldingen betrokken; tot op heden is het onderzoek ten aanzien van 51 meldingen afgerond.

In 8 gevallen was er aanleiding een opsporingsonderzoek in te stellen, dan wel de gegevens in te brengen in al lopende opsporingsonderzoeken.

Inmiddels is met behulp van een aangepaste selectiemethodiek een aantal nieuwe meldingen in onderzoek genomen, met name om te bezien of met deze methodiek het scoringspercentage kan worden verhoogd en daarmee ook het rendement van de capaciteitsinzet kan worden verbeterd. In de loop van 1999 vindt een evaluatie plaats van dit onderzoek met het oog op de eventuele voortzetting van de samenwerking.

5.3.3. Gedragscode fiscus-banken

Het Voorschrift Informatie fiscus/banken is in de plaats gekomen van de Gedragscode fiscus – banken en verschilt zowel naar de vorm als naar de inhoud daarvan.

De Gedragscode fiscus – banken was een overeenkomst tussen de Belastingdienst en de banken over de informatieverstrekking door de banken aan de Belastingdienst.

Het Voorschrift Informatie fiscus – banken is een, in overleg met de Nederlandse Vereniging van Banken tot stand gekomen, éénzijdig vastgesteld voorschrift.

Inhoudelijk zijn, ten opzichte van de Gedragscode, enige verduidelijkingen aangebracht. Deze hebben met name betrekking op de omschrijving van de instellingen waarop het Voorschrift betrekking heeft en op de beschrijving van hetgeen onder bancaire activiteiten moet worden verstaan.

Ten behoeve van een effectievere controle door de Belastingdienst voorziet het voorschrift in de, met een aantal zorgvuldigheidswaarborgen omgeven, mogelijkheid tot inzage van het volledige krediet- of cliëntendossier, in de verplichting voor de banken om naam- en adresgegevens te verschaffen indien alleen het rekeningnummer bij de Belastingdienst bekend is, en in de mogelijkheid voor de Belastingdienst tot het stellen van (serie)vragen, onder meer met betrekking tot (geanonimiseerde) rekeningen die vermoedelijk voorwerp zijn van onregelmatigheden.

Tenslotte zijn enkele procedures gestroomlijnd waardoor de informatieverstrekking in de praktijk eenvoudiger en sneller kan verlopen.

De Minister van Financiën,

G. Zalm


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Reitsma (CDA), Rosenmöller (GL), Van Zijl (PvdA), Van Gijzel (PvdA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Voûte-Droste (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Giskes (D66), Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), De Vries (VVD), De Haan (CDA), ondervoorzitter, Stroeken (CDA), Patijn (VVD), Van Beek (VVD), Balkenende (CDA), Vendrik (GL), Bos (PvdA), Remak (VVD), Wijn (CDA), Kuijper (PvdA).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Verburg (CDA), Harrewijn (GL), Smits (PvdA), Duijkers (PvdA), Koenders (PvdA), Balemans (VVD), Van Oven (PvdA), Schimmel (D66), Hofstra (VVD), De Wit (SP), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Hoekema (D66), Van Walsem (D66), Wilders (VVD), Dankers (CDA), Van der Knaap (CDA), Blok (VVD), Weekers (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Rabbae (GL), Van Dok-Van Weele (PvdA), Hessing (VVD), Van den Akker (CDA), Timmermans (PvdA).

XNoot
1

Kamerstukken II, 1997–98, 25 830, nr. 4.

XNoot
2

Kamerstukken II, 1997–1998, 25 830, nr. 3.

XNoot
3

Kamerstukken II, 1996–1997, 24 796, nr 3.

XNoot
4

Brief aan vaste commissie voor Financiën dd. 16 juni 1998, kenmerk BGW 98/173-U. Deze brief is de beantwoording van de brief van de vaste commissie voor Financiën dd. 19 januari 1998, kenmerk Fin-97-1208.

XNoot
1

In de grote röntgenfoto wordt onder «toezichtbouwwerk» verstaan: het samenstel van plaats van het toezicht, type toezicht, verhouding minister-toezichthouder en toezichtinstrumentarium.

XNoot
1

Kamerstukken II, 1997–1998, 25 095, nr. 10.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven