25 828
Wijziging van enkele onderwijswetten in verband met de invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs

nr. 11
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET NADER VERSLAG

Ontvangen 1 maart 2001

Gaarne zeg ik, mede namens mijn ambtgenoot van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen dank voor de vragen en opmerkingen die in het nader verslag zijn opgenomen. Uit de vragen trek ik de conclusie dat de drie doelstellingen van het wetsvoorstel door de leden van de commissie worden onderschreven, te weten:

a. betere controle op de rechtmatigheid van bestedingen;

b. vermindering van de administratieve belasting van scholen en instellingen;

c. vergroting van de beschikbaarheid van beleidsinformatie.

Vooral de laatste twee doelstellingen krijgen aandacht in de gestelde vragen. In de navolgende beantwoording wordt een eerste indruk gegeven van de vermindering van de administratieve last voor scholen en instellingen. Nu al kan worden geconstateerd dat invoering van een persoonsgebonden nummer in het onderwijs in combinatie met de huidige ICT-mogelijkheden kan leiden tot een aanzienlijke vermindering van administratieve lasten.

De vergroting van de beschikbaarheid en kwaliteit van beleidsinformatie door de invoering van het persoonsgebonden nummer zal leiden tot een beter inzicht in:

a. effecten van voorschoolse activiteiten op de schoolloopbaan;

b. effecten van schooladviezen in het primair onderwijs op de schoolloopbaan in het voortgezet onderwijs;

c. verbetering van de handhaving van de leerplicht;

d. effecten van het tegengaan van voortijdig schoolverlaten;

e. effecten van het onderwijsachterstandenbeleid.

De verbeteringen die de invoering van het persoongebonden nummer in het onderwijs inhoudt, wegen ruimschoots op tegen de potentiële bedreigingen die de aanleg van een zo omvangrijke gegevensverzameling meebrengt. Ik ben van mening, daarin gesterkt door de adviezen van de Registratiekamer en de Raad van State, dat in het wetsvoorstel al het mogelijke is gedaan om misbruik of oneigenlijk gebruik van de gegevensverzameling te voorkomen.

Algemeen

De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze illegale onderwijsdeelnemers een bijzonder nummer krijgen, dat afwijkt van het sofi-nummer. Zij hechten eraan dat het persoonsgebonden nummer in het onderwijs niet een andere werking krijgt dan waarvoor het is bedoeld.

Het alternatieve onderwijsnummer wordt door de IB-Groep toegekend als er geen sofi-nummer in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) aanwezig is. Voor vreemdelingen geldt dat, indien een beschikking inzake het verblijf is gevraagd, de gegevens worden opgenomen in het Vreemdelingen Administratie Systeem (VAS). Het VAS is gekoppeld aan de GBA. Indien een sofi-nummer is toegekend, dan is dat bekend bij de GBA. Voor asielzoekers geldt dat zij na een half jaar nadat zij hun aanvraag hebben ingediend, worden opgenomen in de GBA.

Praktisch betekent het voorafgaande dat aan leerlingen/studenten die (nog) niet in de GBA zijn opgenomen, een alternatief onderwijsnummer wordt toegekend. Een nadere controle, bijvoorbeeld een half jaar na aanmelding bij het basisregister onderwijs (basisregister), is aan te bevelen. Voor kinderen van illegale vreemdelingen geldt dat deze niet in de GBA voor zullen komen en derhalve het alternatieve onderwijsnummer zullen blijven behouden. Een specifiek probleem dat zich voordoet, is de te hanteren schrijfwijze van namen. Bij het ontbreken van gegevens in de GBA zullen de door de onderwijsinstelling verstrekte gegevens leidend zijn.

In principe is het voor de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) of het Centraal bureau voor de statistiek (CBS) mogelijk een lijst te maken van betrokkenen met een alternatief onderwijsnummer. Naast kinderen van illegale vreemdelingen zal deze lijst echter ook andere betrokkenen bevatten die geen sofi-nummer hebben, zoals in de Belgische of Duitse grensstreek wonende Nederlandse kinderen die op een Nederlandse school staan ingeschreven. Het wetsvoorstel bepaalt expliciet dat geen gegevens ter uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000 mogen worden verstrekt. Dit verbod geldt voor de onderwijsinstellingen, de minister, de inspectie en de IB-Groep. Daarnaast wordt er expliciet op gewezen dat de doeleinden van het basisregister en het gebruik van de gegevens limitatief zijn omschreven. Het traceren en nemen van individuele beslissingen aangaande specifieke doelgroepen, voorzover niet benoemd in het wetsvoorstel, behoort niet tot het toegestane gebruik.

De leden van de VVD-fractie vragen of het opnemen van de aanduiding «cumi-leerling» in de gegevensset WPO nog relevant is.

Bij speciale scholen voor basisonderwijs is de aanwezigheid van cumi-leerlingen (leerlingen behorend tot een culturele minderheidsgroep) op dit moment een factor die van belang is voor de personele bekostiging. Bij basisscholen is het aantal cumi-leerlingen (minus de leerlingen van wie ten minste een van de ouders of voogden afkomstig is uit Suriname, de Nederlandse Antillen of Aruba) een indicator voor de omvang van de materiële bekostiging. Als gegevens over leerlingen worden opgevraagd met het persoonsgebonden nummer, is het doelmatig om met ditzelfde nummer gegevens over cumi-leerlingen op te vragen. Als dat niet gebeurt, is er een aparte bevraging nodig die meer werk voor scholen meebrengt. Zodra de aanwezigheid van cumi-leerlingen geen invloed meer heeft op de hoogte van de bekostiging, kan en zal het verzamelen van informatie over deze groep, met of zonder persoonsgebonden nummer, worden gestaakt. Wijziging van de bekostiging op dit punt is evenwel niet het voornemen.

De leden van de fracties van RPF/GPV wijzen op de kritiek van de Raad van State dat invoering van het sofi-nummer als persoonsgebonden nummer in het onderwijs op grond van doelmatigheidsoverwegingen een precedent zal scheppen dat de deur open zet naar een algemeen persoonsnummer. Deze leden ontkennen niet dat deze wettelijke regelingen op dit moment de introductie van een algemeen persoonsnummer verhinderen, maar willen hun ogen niet voor de toekomst sluiten. Vanwege efficiencyredenen achten zij het niet denkbeeldig dat in de toekomst de druk groot wordt om in nog meer overheidssectoren het sofi-nummer als persoonsgebonden nummer te gaan gebruiken. Zij willen graag weten hoe de regering over het door hen geschetste toekomstscenario denkt.

Dat in de toekomst zal worden overwogen het sofi-nummer als persoonsgebonden nummer in nog meer overheidssectoren te gaan gebruiken, valt uiteraard niet op voorhand uit te sluiten. Uitbreiding zal evenwel van geval tot geval een specifiek wettelijk kader vereisen, waarover in ieder geval ook de Registratiekamer advies zal uitbrengen. Bovendien wijs ik erop dat de kritiek van de Raad van State betrekking had op de tekst van de memorie van toelichting zoals die aan de Raad van State voor advies was voorgelegd. Uit die tekst bleek onvoldoende duidelijk dat doelmatigheidsoverwegingen niet doorslaggevend zijn geweest voor de keuze van het sofi-nummer als persoonsgebonden nummer in het onderwijs. Zoals uiteengezet in het nader rapport, is naar aanleiding van deze kritiek in de memorie van toelichting duidelijker tot uitdrukking gebracht dat een verbetering van de controle op de rechtmatigheid van de besteding van overheidsgelden de beslissende reden voor deze keuze is geweest; doelmatigheidsverbetering is daarvan een gunstig neveneffect.

De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre er zicht is op concrete vermindering van de administratieve lasten van scholen.

De invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs zal in de sectoren primair onderwijs (PO), voortgezet onderwijs (VO) en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (BVE) leiden tot een aanzienlijke administratieve lastenverlichting voor de onderwijsinstellingen. Bij de beantwoording van de specifieke vragen zal ik daar in detail op ingaan.

Deze leden constateren dat de IB-Groep zal worden belast met het beheer van het basisregister. Zij vragen wanneer de IB-Groep in staat zal zijn om het basisregister aan te leggen en wanneer dat naar verwachting zal zijn voltooid. Ook vragen zij in hoeverre het herontwerptraject daarbij een belemmerende factor is, en hoe het tijdpad van het invoeringsproces er naar verwachting uit zal zien.

Het voornemen is in 2002 met het vullen van de basisregistratie voor het VO te beginnen. Daarna volgen hoger onderwijs (HO), BVE en PO. Eind 2004 zou dan de registratie gevuld kunnen zijn. Daar waar mogelijk zal door de IB-Groep gebruik worden gemaakt van bestaande systemen en in de praktijk bewezen technieken. Relevante systemen en technieken die in het kader van het herontwerptraject zijn ontwikkeld en gebouwd en die hun waarde hebben bewezen, zullen bij de implementatie van het persoonsgebonden nummer worden gebruikt. Het herontwerptraject wordt derhalve niet aangemerkt als een belemmerende factor.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de scheiding tussen het beheer en het gebruik van de persoonsgegevens binnen de IB-Groep vorm zal worden gegeven, en welke garanties er zijn voor de scheiding zoals de regering die voor ogen staat.

Het wetsvoorstel bevat een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur (amvb) nadere regels te stellen aan de technische en organisatorische maatregelen die de IB-Groep krachtens artikel 13 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) ten uitvoer moet brengen om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking. Gedacht wordt aan in ieder geval de volgende voorschriften:

– binnen de IB-Groep komt een afzonderlijke organisatorische eenheid;

– deze organisatorische eenheid behoort niet tot het verantwoordelijkheidgebied van de organisatorische eenheid waar de uitvoering van Wet studiefinanciering 2000 (WSF2000), de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) en de Les- en cursusgeldwet (LCW) is gepositioneerd;

– de fysieke scheiding tussen beheer en gebruik wordt doorgevoerd in de informatiesystemen op architectuurgebied;

– de fysieke scheiding van het beheer en gebruik wordt doorgevoerd in het personeelsbestand (een medewerker betrokken bij processen aangaande de basisregistratie kan niet eveneens werkzaam zijn binnen de organisatorische eenheid belast met de uitvoering van de andere taken van de IB-Groep);

– de directeur van de afzonderlijke organisatorische eenheid rapporteert aan de verantwoordelijke in de zin van de Wbp (de hoofddirectie);

– het gebruik van gegevens is strikt gebonden aan de wettelijke taken van de gebruikers. Per gebruiker wordt een «service level agreement» (SLA) afgesloten (nadere verbijzondering van de administratieve en technische processen, specificatie van de voor de taak benodigde set gegevens);

– met de organisatorische eenheid van de IB-Groep, belast met de uitvoering van de WSF2000, de WTOS en de LCW, wordt een SLA afgesloten;

– verstrekking van de gegevens gebeurt niet anders dan conform de afgesloten SLA's;

– er zijn waarborgen geformuleerd, toegepast en periodiek gecontroleerd.

Specifieke vragen

De leden van de VVD-fractie vragen naar het onderscheid tussen het sofi-nummer en het alternatieve onderwijsnummer en verwijzen daarbij naar hetgeen daarover werd opgemerkt in de nota naar aanleiding van het verslag.

Zoals blijkt uit de nota naar aanleiding van het verslag is met de Minister van Financiën overeengekomen dat de alternatieve onderwijsnummers die de IB-Groep uitreikt, qua aantal cijfers gelijk zijn aan een sofi-nummer en altijd beginnen met een 9 (per definitie geen sofi-nummer). De constatering van de VVD-fractie dat het onderwijsnummer kan worden onderscheiden van een sofi-nummer, is dus terecht. Er bestaan echter alternatieven voor het toekennen van onderwijsnummers die op het oog niet te onderscheiden zijn van sofi-nummers; ik zal daarover in overleg treden met de Minister van Financiën. Voor een dergelijk alternatief gelden de volgende uitgangspunten:

– het onderwijsnummer is op het oog niet te onderscheiden van een sofi-nummer (en bestaat derhalve uit 9 cijfers);

– systeemtechnisch is het onderscheid wel aanwezig;

– het onderwijsnummer voldoet nooit aan de sofi-nummerproef;

– het onderwijsnummer voldoet altijd aan een andere nummerproef.

Ook de leden van de fracties van het CDA, D66 en de SGP vragen of aan de hand van het persoonsgebonden nummer de legale of illegale verblijfstatus van betrokkenen is af te leiden. Zoals hiervoor uiteen is gezet, zal ik ernaar streven dat het onderwijsnummer niet als zodanig herkenbaar zal zijn. Ook als dat wel het geval zou zijn, dan is uit het onderwijsnummer niet af te leiden wat de verblijfstatus van de betrokkene is. Het criterium voor de toekenning van een alternatief nummer is immers het ontbreken van een sofi-nummer, hetgeen op zich nog niet betekent dat de betrokkene illegaal in Nederland verblijft.

De leden van de fracties van het CDA en D66 vragen of het toekennen van een onderwijsnummer aan kinderen van illegale vreemdelingen een remmende werking zal hebben op de aanmelding van deze kinderen bij scholen. Heeft de minister dit onderzocht, zo vragen deze leden. Zij vragen voorts of bij een bewaartermijn van 5 jaar illegale kinderen 5 jaar na beëindiging van de inschrijving nog kunnen worden getraceerd, en wat daarvan de gevolgen kunnen zijn.

Dit is niet onderzocht. Het zou ook niet terecht zijn als dat effect zou optreden. De inschrijving van leerlingen jonger dan 18 jaar is immers niet afhankelijk van een verblijfsrecht. Het is ook niet zo dat lijsten van illegalen kunnen worden aangelegd. Kinderen kunnen om verschillende redenen, waaronder illegaliteit, geen sofi-nummer hebben. Deze kinderen krijgen van de IB-Groep een neutraal onderwijsnummer waaruit niet valt af te leiden om welke reden het kind geen sofi-nummer heeft.

De leden van de SGP-fractie begrijpen dat er op gemeentelijk niveau alternatieve mogelijkheden voor persoonsgebonden nummers kunnen worden gerealiseerd. Zij vragen waarom de uitvoerbaarheid van integrale onderwijsvolgregistraties op gemeentelijk niveau negatief wordt beoordeeld.

Het wetsvoorstel bepaalt dat gemeenten het persoonsgebonden nummer slechts mogen gebruiken voor registraties in verband met de leerplichttaken, inburgering en voortijdig schoolverlaten. Voor beleids- en stuurinformatie ten behoeve van de overige gemeentelijke onderwijstaken kan de gemeente een beroep doen op het CBS. Het gebruik door gemeenten van het persoonsgebonden nummer is derhalve beperkt tot die gevallen waarin de gemeente een op personen gericht handhavingsbeleid moet uitvoeren. Het mogelijk maken of voorschrijven van integrale onderwijsvolgregistraties bij gemeenten acht ik onnodig op de geschetste inhoudelijke gronden en ongewenst omdat dit zou leiden tot grootschalige verspreiding van persoonsgebonden nummers.

De leden van de VVD-fractie vragen, evenals de leden van de fracties van het CDA, D66 en de SGP, in welke mate het wetsvoorstel de administratieve belasting van scholen en instellingen vermindert. Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of onderhavig wetsvoorstel waarborgen biedt tegen overbevraging van scholen en instellingen, en ook door de Tweede Kamer zelf in de toekomst.

Een aantal afzonderlijke bevragingen van diverse bevragers kan komen te vervallen. In plaats daarvan kan één informatiestroom worden gecreëerd van de instellingen naar de IB-Groep (en terug). Op deze wijze kan netto het aantal bevragingen aan instellingen aanzienlijk verminderen. Ook worden in het huidige proces vaak dezelfde gegevens gevraagd op verschillende vragenlijsten. In het nieuwe proces kan dit worden voorkomen.

Enkele voorbeelden van tellingen die voor het VO vervangen kunnen worden door één bevraging op individueel niveau, zijn:

1. integrale leerlingentelling (ILT) ten behoeve van Cfi;

2. ILT per vestiging ten behoeve van Cfi;

3. cumi-gegevens ten behoeve van Cfi;

4. regionaal onderzoek voortgezet onderwijs (ROVO) ten behoeve van Cfi (eens in de 3 jaar);

5. ILT-herkomst ten behoeve van het CBS;

6. ILT-leeftijd ten behoeve van het CBS;

7. telformulier niet-Nederlandse nationaliteit ten behoeve van het CBS;

8. samenstelling leerjaar 1 ten behoeve van de inspectie;

9. adviesstructuur leerjaar 3 ten behoeve van de inspectie;

10. uitstroom leerjaar 1 en 2 ten behoeve van de inspectie;

11. in-, door- en uitstroomgegevens (IDU) ten behoeve van de inspectie.

Ook in de BVE-sector is er sprake van een vermindering van de bevragingslast. Momenteel wordt BVE-instellingen vier maal per jaar verzocht om telgegevens aan Cfi te verstrekken:

1. referentieraming ten behoeve van Cfi;

2. beleidstelling ten behoeve van Cfi;

3. bekostigingstelling ten behoeve van Cfi;

4. niet-bekostigde educatie ten behoeve van Cfi.

Ook deze bevragingen kunnen vervallen. De scholen en instellingen hoeven niet meer te «tellen». Aggregaties die nu bij instellingen plaatsvinden en inconsistentie-gevoelige kruiscontroles bevatten, kunnen dus achterwege gelaten worden. Volstaan kan worden met het opsturen van individuele gegevens aan de IB-Groep. De individuele gegevens kunnen zonder tussenkomst van scholen of instellingen automatisch ten behoeve van gegevensafnemers geanonimiseerd of geaggregeerd worden (bijvoorbeeld ten behoeve van bekostiging of beleidsvoorbereiding).

De invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs creëert de gelegenheid om in een vroeg stadium individuele gegevens te valideren en correct op te slaan in de administratieve systemen van de instellingen. Met behulp van externe bestanden (basisregister, GBA) kunnen gegevens gecontroleerd worden of kunnen zelfs gegevens uit deze bestanden betrokken worden. Eén en ander zal leiden tot een verhoging van de kwaliteit van de gegevens die door instellingen beheerd worden (schooladministraties). Ook vanwege een eenduidige bepaling van de gegevensset die aan slechts één bevrager (de IB-Groep) geleverd moet worden, zal dit leiden tot een vermindering van de correctie-inspanning bij de instellingen.

De mogelijkheden om gegevens in de administraties van instellingen automatisch te controleren door middel van externe bestanden, zullen in sommige gevallen het werk van de instellingsaccountant kunnen vergemakkelijken.

Voor het HO geldt dat de bevragingslast niet zal veranderen. Daar worden immers al sinds de jaren tachtig de individuele studentgegevens opgeslagen in het Centraal register inschrijving hoger onderwijs (Criho). Wel zal naar verwachting door de introductie van het persoonsgebonden nummer de kwaliteit van de gegevens verbeteren.

Vragen van beleidsmakers zullen na invoering van het persoonsgebonden nummer vaak beantwoord kunnen worden zonder extra onderzoek. Een voorbeeld is het cohort-onderzoek van het CBS. Een dergelijk onderzoek, dat zich richt op het volgen van een groep leerlingen, kan in de toekomst in principe gedaan worden met uitsluitend gebruikmaking van reeds opgeslagen individuele historische gegevens.

Momenteel vindt er een jaarlijkse aanpassing van bevragingen plaats om in te spelen op veranderde inzichten over bekostiging en beleidsinformatie. Met de introductie van levering van uitgebreide individuele gegevens ligt het in de lijn der verwachtingen dat in sterkere mate dan nu het geval is aan nieuwe informatiebehoeften voldaan kan worden zonder dat dit hoeft te leiden tot aanpassingen van de gevraagde individuele gegevens. Daar komt bij dat voor uitbreiding van de gegevensset altijd wetswijziging noodzakelijk zal zijn. Gevolg hiervan is dat de bevragingslast van scholen en instellingen niet alleen zal verminderen, maar ook stabieler zal zijn dan tot nog toe veelal het geval was.

De invoering van het persoonsgebonden nummer betekent overigens niet dat het in verschillende bekostigingsbesluiten voorgeschreven bewijs van in- en uitschrijving kan vervallen. Met het persoonsgebonden kunnen weliswaar dubbele inschrijvingen worden gesignaleerd, maar het bewijs van in- en uitschrijving blijft noodzakelijk om in zo'n geval te kunnen achterhalen bij welke van beide scholen de leerling ten onrechte staat ingeschreven.

Ik vertrouw erop dat met het bovenstaande ook de vraag van de leden van de VVD-fractie of het wetsvoorstel voldoende waarborgen biedt tegen overbevraging, afdoende beantwoord is.

De leden van de VVD-fractie merken op dat de toelichting, anders dan op rijksniveau, niet uitvoerig ingaat op de waarborgen rond de verwerking van persoonsgegevens en het gebruik van nummers door gemeenten en andere betrokken instellingen. Ook de leden van de fracties van het CDA en D66 vragen een nadere toelichting op de verantwoordelijkheid en het toezicht op het gebruik van de nummers op gemeentelijk niveau.

Het informatiegedrag van gemeenten en andere instellingen valt onder de algemene werking van de Wbp en is een verantwoordelijkheid van de besturen van deze gemeenten en instellingen. In het geval van gemeenten is dat het college van burgemeester en wethouders. Het opnemen in het onderhavige wetsvoorstel van nadere regelgeving gericht op gemeenten in aanvulling op de Wbp gaat de reikwijdte van het wetsvoorstel te boven. Ik ga ervan uit dat de bestaande beveiligingsmaatregelen ten aanzien van persoonsgegevens bij gemeenten afdoende zijn. Vermeld wordt nog dat het gebruik van persoonsgebonden gegevens ten behoeve van gemeentelijke onderwijstaken strikt beperkt is tot de handhavingstaken van de gemeente met betrekking de leerplicht, voortijdig schoolverlaten en de inburgering.

De leden van de fracties van RPF/GPV vragen of de regering kan aangeven welke maatregelen scholen en gemeenten moeten nemen ter bescherming van hun gegevensverzamelingen.

Voor wat betreft de gemeenten verwijs ik deze leden naar het hiervoor gegeven antwoord. Voor wat betreft de scholen zijn de bevoegde gezagsorganen verantwoordelijk. Zo dienen zij krachtens de Wbp technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen te treffen. Zij moeten de medewerkers aanwijzen die bevoegd zijn de gegevens te verwerken.

Deze leden willen tevens weten of er in dit wetsvoorstel bepalingen moeten worden opgenomen ter aanvulling op de bepalingen die in de Wbp staan, over de door de verantwoordelijke te nemen beveiligingsmaatregelen.

Artikel 13 Wbp verplicht de verantwoordelijke (de hoofddirectie van de IB-Groep) passende technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen ten uitvoer te leggen, en bevat tevens een aantal algemeen geformuleerde normen waaraan deze maatregelen moeten voldoen. Omdat de regering het voor de bescherming van de privacy van de onderwijsdeelnemers wenselijk acht ten aanzien van het basisregister nadere regels te kunnen stellen aan de door de IB-Groep ten uitvoer te leggen beveiligingsmaatregelen, en artikel 13 Wbp daarvoor geen grondslag biedt, wordt voorgesteld daarvoor in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank (WVIB) een grondslag op te nemen (artikel 9c). Artikel 9c WVIB moet derhalve worden beschouwd als een aanvulling op artikel 13 Wbp.

De leden van de SGP-fractie hebben een aantal vragen over het gebruik van het persoonsgebonden nummer door de gemeenten.

Het gebruik door gemeenten van persoonsgebonden nummers is strikt beperkt tot gebruik ten behoeve van de uitvoering van gemeentelijk beleid dat gericht is op de handhaving van de leerplicht, het tegengaan van voortijdig schoolverlaten en de inburgering. Dit is beleid gericht op individuele burgers. Voor het overige gemeentelijke onderwijsbeleid is gebruik van persoonsgebonden nummers niet toegestaan. Ten behoeve van kwantificering kan voor de ontwikkeling van dat beleid door de gemeenten een beroep op het CBS worden gedaan. Voorzover gemeentelijk gebruik van persoonsgebonden nummers is toegestaan, gelden daarvoor de algemene bepalingen van de Wbp. De naleving van deze bepalingen is een verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of scholen over de benodigde moderne apparatuur en communicatiemiddelen beschikken, die nodig zijn voor een succesvolle invoering van persoonsgebonden nummers.

Het is mijn indruk dat dit in ieder geval in de sectoren BVE en HO het geval is. In de VO-sector is in 99% van de scholen de administratie van leerlinggegevens geautomatiseerd. In de PO-sector blijkt uit de ICT-monitor dat het aantal computers voor administratief gebruik in 1999 is verdubbeld ten opzichte van 1998, terwijl het aantal op computers verrichte administratieve functies is toegenomen. 98% van de basisscholen administreert leerlinggegevens met behulp van computers. Door 53% van de basisscholen wordt met behulp van de computer een leerlingvolgsysteem bijgehouden. Het ligt in de bedoeling «on line» gegevensuitwisseling pas verplicht te stellen als is vastgesteld dat dat verantwoord is. Zolang dat nodig is, zal levering van gegevens door de instelling aan de IB-Groep op papier of floppy disk mogelijk blijven.

De inrichting van geautomatiseerde administraties is over het algemeen zeer kostbaar. Met name de invoeringslast voor scholen lijkt onderschat te worden. De leden van de VVD-fractie vragen een reactie van de minister hierop.

Ik erken dat de invoering van het persoonsgebonden nummer voor scholen een tijdelijke administratieve extra-belasting meebrengt. Daar tegenover staat een structurele verlaging van de administratieve belasting. De invoering van het persoonsgebonden nummer in het onderwijs beoogt een blijvende lastenvermindering te bewerkstelligen. Het persoonsgebonden nummer is niet iets «dat erbij komt»: het moet in de plaats komen van tal van administratieve handelingen bij zowel scholen en instellingen als de rijksoverheid. In samenspraak met de besturenorganisaties zullen de komende maanden de lasten en baten voor de scholen in kaart worden gebracht.

De leden van de fracties van het CDA, D66 en de SGP blijven de financiële onderbouwing van het wetsontwerp erg mager vinden.

Door de IB-Groep en Cfi zijn ramingen gemaakt die onderworpen zijn aan een contra-expertise door Het Expertise Centrum (HEC). Op grond daarvan heb ik besloten de IB-Groep en Cfi te vragen heldere deelprojecten te onderscheiden en per deelproject een plan van aanpak inclusief een kostenraming op te stellen. De planning is dat medio maart de deelplannen gereed zijn. Deze zal ik zowel inhoudelijk als financieel laten beoordelen door een extern bureau. In het vervolgtraject zal het zelfde bureau periodiek rapporteren over voortgang en financiële realisatie. Aan de hand van de uitkomsten van de contra-expertise zal zo nodig de begroting voor latere jaren worden bijgesteld. Het is niet waarschijnlijk dat de in de begroting 2001 opgenomen middelen (25 miljoen gulden) ontoereikend zullen zijn.

De leden van de CDA-fractie merken voorts op dat de invoeringslast voor scholen niet gering zal zijn. Zij vinden dat scholen adequaat bekostigd moeten worden om deze door de overheid opgelegde invoering tot een goed einde te brengen.

Ik ontving ook uit andere bronnen soortgelijke signalen. Erkend moet worden dat de invoering eenmalige lasten mee zal brengen waartegenover structurele lastenverlichting staat. In samenspraak met de besturenorganisaties stel ik momenteel een onderzoek in naar de omvang van de incidentele lasten en de structurele baten voor scholen.

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre gebruik van het persoonsgebonden nummer door onderwijsinstellingen mogelijk is buiten de informatie-uitwisseling met het ministerie.

Het gebruik van het persoonsgebonden nummer door onderwijsinstellingen wordt in het wetsvoorstel uitputtend geregeld: gebruik anders dan toegestaan in de verschillende onderwijswetten, is verboden. Dit betekent overigens niet dat het gebruik van het persoonsgebonden nummer door onderwijsinstellingen is beperkt tot het verkeer met de IB-Groep. Zo mag het persoonsgebonden nummer ook worden gebruikt in het verkeer met de gemeente in het kader van het toezicht op de naleving van de Leerplichtwet 1969, in het kader van de regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten (na aanvaarding en inwerkingtreding van het desbetreffende wetsvoorstel) en ten behoeve van de voortgangsregistratie van nieuwkomers in de zin van de Wet inburgering nieuwkomers. Bovendien mag het persoonsgebonden nummer worden gebruikt in contacten met een andere onderwijsinstelling ten behoeve van de in- en uitschrijving van een leerling of deelnemer. Tot slot mag een onderwijsinstelling het persoonsgebonden nummer gebruiken in contacten met de minister, bijvoorbeeld indien er onduidelijkheden bestaan over de voor de bekostiging relevante gegevens van een onderwijsdeelnemer.

Deze leden vragen hoe het beleid inzake versobering van GBA-gegevens aan «vrije» derden zich verhoudt tot het invoeren van persoonsgebonden nummers in verband met het waarborgen van de privacy.

In het wetsvoorstel wordt bepaald dat de IB-Groep gegevens uit de GBA toevoegt aan het basisregister. Deze gegevens worden in het wetsvoorstel limitatief opgesomd (artikel 9b, eerste lid, onderdeel g, WVIB). De IB-Groep is als zelfstandig bestuursorgaan een «buitengemeentelijke afnemer» in de zin van de GBA-wet, en moet derhalve duidelijk worden onderscheiden van een «derde» in de zin van de GBA-wet (een niet-overheidsorgaan). Voor de verstrekking van GBA-gegevens aan derden gelden andere, meer beperkende regels dan voor de verstrekking aan buitengemeentelijke afnemers zoals de IB-Groep.

De leden van de fracties van de VVD en het CDA vragen een reactie op de wens van de VNG om de gegevens niet alleen voor de handhaving van de Leerplichtwet 1969 te kunnen gebruiken, maar ook voor de RMC-functie.

De regeling waar deze leden op doelen, is reeds in het wetsvoorstel opgenomen (zie artikel XXVIII).

Deze leden hebben voorts een aantal vragen over de wettelijke bewaartermijn van vijf jaar.

Deze bewaartermijn van vijf jaar is onder meer bedoeld om een zorgvuldige afwikkeling van de bekostigingsbeschikkingen, inclusief eventuele bezwaar- en beroepsprocedures, mogelijk te maken; met het oog daarop is ook de raadpleegfunctie van de minister in het wetsvoorstel opgenomen. Bovendien heeft de bewaartermijn tot doel om gegevens van onderwijsdeelnemers die gedurende enige tijd het onderwijsbestel verlaten, bijvoorbeeld om te werken of te reizen voorafgaand aan een vervolgstudie, niet verloren te laten gaan. Om deze reden kan de bewaartermijn niet worden beperkt tot de gegevens die de minister bevoegd is te raadplegen, maar moeten alle gegevens worden bewaard.

Uiteraard moeten ook de onderwijsinstellingen de mogelijkheid hebben om, zolang een bezwaar- en beroepsprocedure kan lopen, bij de IB-Groep de gegevens van hun (oud-)leerlingen op te vragen, voorzover deze gegevens betrekking hebben op de periode waarin de leerling bij de desbetreffende onderwijsinstelling was ingeschreven. Aan het opvragen van deze gegevens zullen geen kosten verbonden zijn.

De leden van de CDA-fractie hebben een aantal vragen over de wijze waarop de scheiding tussen beheer en gebruik vorm is gegeven.

Anders dan deze leden veronderstellen, heeft de scheiding tussen beheer en gebruik geen betrekking op de verhouding tussen de IB-Groep en het CBS, maar op de verhouding tussen de IB-Groep (beheer) en de minister (gebruik). De IB-Groep beheert de gegevens in het basisregister, de minister maakt van deze gegevens gebruik voor de bekostiging en de begrotings- en beleidsvoorbereiding. Het is op zich juist dat er bij de IB-Groep, het CBS en het ministerie gegevens bewaard worden. Deze gegevens zijn echter van verschillende aard. De gegevens die bij de IB-Groep in beheer zijn (het basisregister), vormen de basis. Deze gegevens zijn door middel van het persoonsgebonden nummer tot op de persoon herleidbaar. Het wetsvoorstel bevat – in samenhang met de Wbp – een uitgebreide regeling ter bescherming van de betrokken onderwijsdeelnemers. Op het ministerie (bij Cfi) kan een van het basisregister afgeleid bestand worden bewaard (zonder persoonsgebonden nummer) ten behoeve van de bekostiging en de begrotings- en beleidsvoorbereiding. De gegevens in dit bestand zullen worden opgeslagen op individueel niveau, maar zijn geanonimiseerd en mogen op geen enkele wijze kunnen leiden tot de identificatie van personen. Het zijn dan ook geen persoonsgegevens in de zin van de Wbp.

Overigens zal, zoals hiervoor reeds is opgemerkt, ook binnen de IB-Groep een organisatorische en fysieke scheiding worden aangebracht tussen het beheer en het gebruik van het basisregister.

Het CBS heeft in het kader van zijn wettelijke taak toegang tot het basisregister en mag de gegevens daaruit koppelen aan andere bestanden. De privacy wordt gewaarborgd door de CBS-wet, die hieromtrent strikte regels bevat. De gemeenten kunnen bij het CBS terecht voor hun beleids- en begrotingsinformatie. De door het CBS verstrekte informatie mag op grond van de CBS-wet nimmer tot op de individuele persoon herleidbaar zijn.

Het CBS zal aldus beschikken over een volledige kopie van de basisgegevens (inclusief sofi-nummer). Met dit bestand kan het CBS, zoals gezegd, koppelingen tot stand brengen met andere bestanden als onderdeel van het sociaal statistisch bestand. CBS-analyses voor statistiek en beleidsdoeleinden richten zich dan ook vooral op deze gekoppelde bestanden en vormen hiermee een complement op de bedrijfsstatistiek van het ministerie. Het CBS bestand is onder CBS-voorwaarden ook beschikbaar voor andere onderzoekers. De samenwerking tussen het ministerie en het CBS is vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst.

Tussen de VNG en het CBS is de afspraak gemaakt dat het CBS op verzoek voor gemeenten tegen kostprijs informatie op maat ten behoeve van het gemeentelijke onderwijsbeleid genereert. Op maat, omdat de informatiebehoefte per gemeente verschilt. Kleine gemeenten hebben in de regel weinig tot geen behoefte aan deze informatie; grote gemeenten wel.

Het bewaren van persoonsgegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden na afloop van de wettelijke bewaartermijn van vijf jaren is in overeenstemming met de Wbp (zie de artikelen 9, derde lid, en 10, tweede lid, Wbp). De verantwoordelijke moet dan wel de nodige voorzieningen treffen teneinde te verzekeren dat de gegevens uitsluitend voor deze specifieke doeleinden worden gebruikt. Het wetsvoorstel bepaalt daartoe onder meer dat deze gegevens alsdan niet langer deel uitmaken van het basisregister. De raadpleegbevoegdheid van de minister geldt daardoor bijvoorbeeld niet meer.

De leden van de D66-fractie merken op dat de termijn voor het bewaren van persoonsgegevens van oorspronkelijk tien jaar nu is verkort tot vijf jaar na beëindiging van de laatste inschrijving aan een bekostigde onderwijsinstelling. Zij vragen wat hiervoor precies de argumentatie is.

Aanleiding om de bewaartermijn opnieuw te bezien is de opmerking die de Raad van State daarover heeft gemaakt. Heroverweging heeft tot de conclusie geleid dat een bewaartermijn bij de IB-Groep uitsluitend tot doel heeft eventuele bezwaren en beroepen tegen bekostigingsbeslissingen tot een goed einde te brengen, alsmede gegevens van onderwijsdeelnemers die gedurende enige tijd het onderwijsbestel verlaten, niet verloren te laten gaan. Een bewaartermijn tot 5 jaar na beëindiging van de laatste inschrijving is voor die doeleinden toereikend.

De overige vragen van deze leden over de bewaartermijn zijn hiervoor reeds beantwoord naar aanleiding van soortgelijke vragen van de leden van de fracties van de VVD en het CDA.

De leden van de D66-fractie vragen voorts welke nadere technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen bij amvb getroffen zullen worden.

Ik verwijs deze leden hiervoor naar het antwoord op een gelijkluidende vraag van de leden van de SGP-fractie.

Deze leden vragen naar een reactie op de algemene opmerking van de Registratiekamer, dat niet het instrument van een persoonsnummer als zodanig tot onaanvaardbare gevolgen hoeft te leiden, maar dat problemen kunnen ontstaan omdat het faciliterend karakter van een persoonsnummer steeds weer nieuwe gebruiksmogelijkheden genereert. De legitimiteit van het gebruik wordt dan problematisch, aldus deze leden.

In antwoord op vragen van de leden van de fracties van RPF/GPV is hiervoor al aangegeven dat ik niet bevreesd ben dat politiek ongewenste uitbreiding van het gebruik van persoonsgebonden nummers zal plaatsvinden.

De leden van de D66-fractie vragen of het waar is dat straks bij drie instanties een database wordt bijgehouden met de volledige loopbaangegevens van onderwijsdeelnemers waarop geen vernietigingstermijn van toepassing is: de IB-Groep, het CBS en het ministerie (Cfi).

Ik verwijs deze leden naar het antwoord dat hiervoor is gegeven op een soortgelijke vraag van de leden van de CDA-fractie.

Ook de vraag over de noodzaak om loopbaangegevens bij het ministerie bij te houden die ook al bij het CBS aanwezig zijn, is hiervoor reeds beantwoord.

De leden van de fracties van RPF/GPV stellen vast dat de bedoeling van artikel 178d, tweede lid, WPO – het beperken van de raadpleegbevoegdheid van de minister tot gegevens die voor de bekostiging relevant zijn – niet uit de wettekst blijkt. Zij zijn van mening dat wettekst en toelichting met elkaar in overeenstemming moeten worden gebracht.

De conclusie van deze leden dat de tekst van artikel 178d, tweede lid, WPO niet in overeenstemming is met de toelichting, deel ik niet. Artikel 178d, tweede lid, WPO moet worden gelezen in combinatie met het eerste lid van dat artikel. In het eerste lid wordt de bevoegdheid van de minister om gegevens uit het basisregister te raadplegen, in algemene zin reeds beperkt tot gegevens die voor de vaststelling van de bekostiging van een school relevant zijn. De amvb, bedoeld in het tweede lid, kan uit een oogpunt van wetsystematiek slechts een verbijzondering van deze bevoegdheid inhouden, en in geen geval een uitbreiding tot niet voor de bekostiging relevante gegevens.

Op de rol van het CBS is hiervoor reeds ingegaan.

De vraag van de leden van de SGP-fractie over de bewaartermijn is hiervoor reeds beantwoord naar aanleiding van dezelfde vraag van de leden van de fracties van de VVD en het CDA.

Na de bewaartermijn van vijf jaar mogen de persoonsgegevens langer worden bewaard voor historische, statistische of wetenschappelijke doelstellingen. Er moeten dan wel de nodige voorzieningen worden getroffen om de persoonsgegevens uitsluitend voor deze doeleinden te kunnen gebruiken. De leden van de SGP-fractie gaan ervan uit dat de persoonsgegevens daardoor niet meer op de persoon herleidbaar zijn. Zij vragen of de regering dat kan bevestigen.

Anders dan deze leden veronderstellen, zijn de bedoelde gegevens wel tot op de persoon herleidbaar. De privacybescherming is gelegen in de strikt omschreven doeleinden waarvoor deze gegevens mogen worden gebruikt (historie, statistiek of wetenschap), in combinatie met de wettelijk vereiste voorzieningen die moeten garanderen dat de gegevens uitsluitend voor de genoemde doeleinden worden gebruikt. Het wetsvoorstel bepaalt ter verduidelijking bovendien dat deze gegevens geen deel meer uitmaken van het Bron, waardoor zij bijvoorbeeld niet meer door de minister kunnen worden geraadpleegd.

Op de rol van het CBS is hiervoor reeds ingegaan.

De leden van de fracties van de VVD, D66, RPF/GPV en de SGP vragen waarom de nadere specificatie van de gegevens uit de wettelijke gegevensset bij ministeriële regeling wordt geregeld, en niet bij amvb.

De gegevens die de scholen moeten leveren, worden in de wet zelf limitatief opgesomd. De nadere specificatie bij ministeriële regeling kan daarom niet een uitbreiding van de gegevensset bevatten. Het kan uitsluitend gaan om een nadere, technische invulling van de wettelijke gegevensset. De beleidsruimte hierbij is zeer gering of geheel afwezig; er vinden geen inhoudelijke afwegingen plaats. In de WPO is bijvoorbeeld als wettelijk gegeven opgenomen «het gewicht». De ministeriële regeling zal hieromtrent specificeren dat het daarbij gaat om de gewichten 0 (geen gewicht), 0,25, 0,4, 0,7 en 0,9 (zie artikel 15b, eerste lid, van het Formatiebesluit WPO), en zal tegelijkertijd de daarbij behorende codes vaststellen waaronder deze gegevens moeten worden opgegeven.

De leden van de fracties van de VVD en het CDA hadden een aantal vragen over het schrappen van de mogelijkheid om het persoonsgebonden nummer te gebruiken in het verkeer met de niet-bekostigde onderwijsinstellingen.

Het wetsvoorstel beperkt het gebruik van het persoonsgebonden nummer in lijn met de opvatting van de Registratiekamer terzake tot scholen en instellingen die een wettelijke taak uitoefenen (van overheidswege bekostigd worden). Bij niet-bekostigd onderwijs is geen sprake van het uitvoeren van een wettelijke taak. Gevolg daarvan is dat onderwijsloopbanen, voorzover afgelegd in het niet-bekostigd onderwijs, niet in kaart kunnen worden gebracht. Dit is een statistische tekortkoming die minder zwaar weegt dan proliferatie van het gebruik van het persoonsgebonden nummer naar instellingen die geen wettelijke (onderwijs)taak uitvoeren. Ten aanzien van niet-bekostigd onderwijs worden immers geen wettelijke eisen anders dan ten aanzien van kwaliteitborging en voortvloeiend uit de algemene bepalingen in de verschillende onderwijswetten gesteld.

De leden van de VVD-fractie zouden graag een nadere toelichting ontvangen op het standpunt van de regering, dat de formulering van de verschillende artikelen met betrekking tot de ouders et cetera niet behoeft te worden aangepast.

Indien in de onderwijswetgeving wordt gesproken van ouder of voogd, wordt daarmee bedoeld de ouder of voogd, bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. De verzorger (genoemd in de WEC en WVO deel II) is degene die met de feitelijke verzorging van de leerling is belast, maar niet het ouderlijk gezag over hem uitoefent (bijvoorbeeld de pleegouder). Eventuele wijzigingen in de wijze waarop of de voorwaarden waaronder het ouderlijk gezag, bijvoorbeeld door adoptie, kan worden verkregen of wordt uitgeoefend, werken daarom automatisch door in de desbetreffende artikelen in de onderwijswetten.

Deze leden vragen hoe in de wet is afgedekt/geregeld dat het sofi-nummer niet wordt gebruikt in het verkeer tussen scholen/instellingen en de desbetreffende leerling of diens ouders.

Het lijkt mij vanzelfsprekend dat de school het persoonsgebonden nummer van een leerling mag gebruiken in het verkeer met die leerling zelf en diens ouders. Daaromtrent behoeft verder niets te worden geregeld.

Verder vragen deze leden, evenals de leden van de fracties van het CDA en de SGP, wie bevoegd is tot gebruikmaking van het administratiesysteem en hoe de controle en het toezicht geregeld dienen te zijn.

De (geautomatiseerde) verwerking van leerlinggegevens op onderwijsinstellingen valt onder de werkingssfeer van de Wbp en geschiedt onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag of instellingsbestuur. Het bevoegd gezag of instellingsbestuur bepaalt als verantwoordelijke in de zin van de Wbp welke medewerkers deze gegevens mogen verwerken, en kan aangesproken worden op de naleving van de wettelijke bepalingen (Wbp). Degenen die bevoegd zijn de gegevens te verwerken, hebben uit hoofde van artikel 12, tweede lid, Wbp een geheimhoudingsplicht. Het toezicht op de naleving van de Wbp zal worden uitgeoefend door het College bescherming persoonsgegevens (de huidige Registratiekamer).

Een ander punt van aandacht is artikel 25 Wbp, waarin wordt vastgelegd dat organisaties (zoals de besturenorganisaties) een gedragscode inzake omgaan met persoonsgegevens door het College bescherming persoonsgegevens kunnen laten toetsen aan de Wbp. De leden van de VVD-fractie vragen of ik bereid ben de besturenorganisaties hiertoe te bewegen.

Ik wil niet treden in de eigen verantwoordelijkheden van besturenorganisaties. Maar ik zal de besturenorganisaties in overweging geven een gedragscode zoals bedoeld te ontwikkelen en aan het College ter toetsing voor te leggen.

De vraag van de leden van de CDA-fractie over het gebruik van het administratiesysteem binnen de school is hiervoor reeds beantwoord.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe geregeld is dat een school de sofi-nummers niet gebruikt in leerlinglijsten met toets- of examengegevens.

Krachtens artikel 24, eerste lid, Wbp mag een school het sofi-nummer van een leerling bij de verwerking van persoonsgegevens uitsluitend gebruiken voor doeleinden bij de wet bepaald. Dit betekent dat ieder gebruik van het sofi-nummer van een leerling door een school dat niet wordt geregeld in de verschillende onderwijswetten, verboden is. Een school die de sofi-nummers zou gebruiken in leerlinglijsten met toets- of examengegevens, handelt derhalve in strijd met de Wbp.

Voor wat betreft het antwoord op de vraag van deze leden naar het gebruik van het administratiesysteem binnen een school, verwijs ik naar het hiervoor gegeven antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de VVD-fractie.

De leden van de fracties van VVD, CDA, D66, RPF/GPV en SGP stellen een aantal vragen over de in de WPO opgenomen verplichting de resultaten van een onafhankelijke eindtoets basisonderwijs te laten leveren aan de IB-Groep.

Het is waar dat de verplichting van het afnemen van de eindtoets niet in de WPO is geregeld. Het is wel zo dat een grote meerderheid van de scholen al een toets, voor een zeer belangrijk deel de CITO eindtoets, laat afnemen. Het beschikbaar stellen van de resultaten van deze toets, gekoppeld aan het persoonsgebonden nummer, zijn onder andere van groot belang bij het evalueren van de resultaten van het onderwijsachterstandenbeleid. Deze gegevens maken het op termijn mogelijk de effecten van voor- en vroegschoolse educatie en andere aspecten van onderwijsachterstandenbeleid op middellange termijn te meten. Het wordt zo mogelijk om een veel nauwkeuriger analyse te maken van het verband tussen de resultaten van een eindtoets basisonderwijs en schoolloopbanen in het vervolgonderwijs dan tot nu toe mogelijk is. De Algemene Rekenkamer heeft zeer recentelijk gewezen op het grote belang van onderzoek naar doelmatigheid van het onderwijsachterstandenbeleid. Voor dergelijk onderzoek is het beschikken over eindtoetsresultaten van groot belang, ook als niet alle scholen eindtoetsen afnemen en dus niet beschikt kan worden over de resultaten van alle leerlingen.

Over het al dan niet verplicht stellen van het afnemen van een eindtoets zal in een ander verband gesproken worden.

De leden van de fracties van de VVD en het CDA vragen waarom «het al dan niet betalen van cursusgeld» bij educatie wordt opgevraagd.

Bij nota van wijziging wordt het woord «cursusgeld» vervangen door: lesgeld. Voor de motivering wordt verwezen naar de toelichting bij de nota van wijziging.

Dit gegeven wordt zowel voor deelnemers in het beroepsonderwijs, waar het een bekostigingsparameter is, als voor educatie opgevraagd. Het is een indicatie voor voltijd/deeltijd. Het wordt onder andere gebruikt om het rendement van het onderwijs vast te stellen. Het rendement is niet alleen afhankelijk van het behaalde resultaat (certificaat, diploma) maar ook van de studieduur en de studie-intensiteit. Om de last voor de instellingen te beperken, wordt voor het laatste volstaan met «het al dan niet betalen van lesgeld» als aanduiding voor het volgen van deeltijdonderwijs, waarbij wordt aangenomen dat de overige deelnemers lesgeld betalen en praktisch voltijds onderwijs volgen. Een andere reden om dit gegeven ook bij educatie op te vragen is de last voor de instellingen zo klein mogelijk te maken door de gegevensset voor beroepsonderwijs en educatie zo gelijk mogelijk te maken.

De leden van de fracties van de VVD en het CDA vragen naar meer duidelijkheid over de invoeringsstrategie.

Het voornemen is in 2002 het persoonsgebonden nummer in te voeren in het VO. In 2003 in het BVE en HO en in 2004 in het PO. Het is de bedoeling steeds één jaar schaduw te draaien. Pas als aangetoond is dat de basisregistratie kwantitatief en kwalitatief op orde is, kan worden overgestapt op bekostiging op grond van de basisregistratie. Het jaar 2001 wordt besteed aan systeemaanpassingen bij de IB-Groep en Cfi. Voorts worden pilots met scholen uitgevoerd, gericht op het testen van datatransportmiddelen. Het basisregister is in dit scenario op zijn vroegst eind 2004 compleet en operationeel.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans

Naar boven