25 817
Wijziging van de Huursubsidiewet in verband met het aan burgemeester en wethouders toedelen van de bevoegdheid een bijzondere bijdrage in de huurlasten toe te kennen (vangnetregeling huursubsidie)

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 9 februari 1998

Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt.

A

In artikel I wordt na onderdeel B een onderdeel ingevoegd, dat als volgt luidt.

Ba

In artikel 26 wordt na het tweede lid een lid ingevoegd, dat luidt:

3. Onze Minister past het eerste lid toe overeenkomstig het bepaalde in artikel 26b, eerste en tweede lid, in gevallen waarin, hoewel het inkomen is gedaald ten opzichte van het peiljaar, geen bijzondere bijdrage als bedoeld in hoofdstuk 4A wordt toegekend omdat:

a. niet is voldaan aan het meerderjarigheidsvereiste dat is gesteld in artikel 8 juncto artikel 26b, derde lid, of

b. het rekenvermogen hoger is dan het relevante bedrag, genoemd in artikel 15, juncto artikel 26b, derde lid.

B

In artikel I, onderdeel C, wordt in artikel 26a na het derde lid een lid ingevoegd, dat luidt:

4. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het derde lid, laatste volzin, kunnen regels worden gesteld omtrent het bij de bepaling van het actueel inkomen in bepaalde gevallen geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing laten van medebewoners of inkomensbestanddelen.

C

In artikel I, onderdeel C, wordt in artikel 26b, eerste lid, de zinsnede «Indien het actueel inkomen voor het einde van het subsidietijdvak 20 procent lager is geworden dan het rekeninkomen» vervangen door: Indien voor het einde van het subsidietijdvak blijkt dat het rekeninkomen 20 procent hoger is dan het actueel inkomen.

D

In artikel I, onderdeel C, wordt artikel 26c gewijzigd als volgt.

a. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de inkomensdaling» vervangen door: de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de indiening van de aanvraag.

b. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «de inkomensdaling» vervangen door: de indiening van de aanvraag.

E

In artikel II, aanhef, wordt «Artikel 457d, vijfde lid, onderdeel b, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen door: Artikel 475d, vijfde lid, onderdeel b, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

F

Artikel IV wordt gewijzigd als volgt.

a. In het derde lid wordt na «de inwerkingtreding van artikel I» ingevoegd: , onderdeel B,.

b. Na het derde lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt:

4. Voor het subsidiejaar dat aanvangt op 1 juli 1998, worden geen categorieën van gevallen aangewezen als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Huursubsidiewet.

G

In artikel VI wordt na «met uitzondering van» ingevoegd: artikel I, onderdeel B, dat in werking treedt met ingang van 1 oktober 1998, en met uitzondering van.

Toelichting

A en B

Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag bij «artikel 26a» is aangekondigd, wordt de wettekst verhelderd ten aanzien van de gevallen waarin zowel de hardheidsclausule van de Huursubsidiewet aan de orde is, als een inkomensdaling heeft plaatsgevonden. Daartoe strekken de onderdelen A en B.

Het gaat dan bijvoorbeeld om het geval dat een huurder een inkomensdaling ondergaat, maar boven de toepasselijke vermogensgrens uitkomt vanwege een auto die hij nodig heeft in verband met zijn handicap: kan deze huurder een beroep doen op de RBH (= gemeente) of op de hardheidsclausule van de Huursubsidiewet (= Rijk)?

Voor alle duidelijkheid zij opgemerkt dat deze verheldering niet van toepassing is als zich géén inkomensdaling heeft voorgedaan (en de huurder dus niet om aanvullende huursubsidie of een bijzondere bijdrage vraagt): dan is uitsluitend de hardheidsclausule van toepassing.

Uitgangspunt bij de verheldering is geweest dat de gevallen waarvoor objectieve, voor gemeenten hanteerbare regels zijn te geven, door de gemeenten worden afgehandeld, terwijl de gevallen waarvoor dat (nog) niet het geval is (omdat het beleid nog onvoldoende is uitgekristalliseerd), door het Rijk worden afgehandeld. Aldus is sprake van een groeimodel: zodra het beleid inzake de toepassing van de hardheidsclausule op bepaalde punten voldoende is uitgekristalliseerd, zal het in algemeen geldende regels worden vervat die in het kader van de RBH-nieuwe stijl voor gemeenten toepasbaar zijn.

Onderdeel A

Als een inkomensdaling heeft plaatsgevonden en tevens niet wordt voldaan aan het meerderjarigheidsvereiste dan wel de toepasselijke vermogensgrens is overschreden, komt men in aanmerking voor toepassing van de hardheidsclausule. Bij de toepassing van de hardheidsclausule wordt de berekeningswijze van de bijzondere bijdrage gevolgd. Tevens geldt dan de 20% dalingseis; is niet aan dat vereiste voldaan, dan krijgt men geen aanvullende huursubsidie. Degenen die een inkomensdaling hebben ondergaan en een beroep kunnen doen op de hardheidsclausule, worden dus hetzelfde behandeld als degenen die een inkomensdaling hebben ondergaan maar géén beroep hoeven te doen op de hardheidsclausule.

Onderdeel B

De overige situaties waarin thans een beroep gedaan wordt op de hardheidsclausule van de Huursubsidiewet, betreffen het voor de bepaling van het inkomen buiten beschouwing laten van bepaalde inkomensbestanddelen (zoals bepaalde toeslagen), of bepaalde medebewoners (zoals inwonende familieleden in een verzorgingssituatie). Hiervoor zijn objectieve, voor gemeenten hanteerbare regels te geven; zij zullen worden vervat in een algemene maatregel van bestuur op grond van het nieuwe vierde lid van artikel 26a.

Bij de toepassing van de RBH-nieuwe stijl (dus áls een inkomensdaling heeft plaatsgevonden) zullen gemeenten deze regels dienen toe te passen.

C

Onbedoeld week de formulering van het wetsvoorstel op het punt van de omschrijving van de 20%-dalingseis, af van die in de bestaande ministeriële regeling Regeling bijdrage huurlasten. Hierdoor zouden de eisen verscherpen ten opzichte van de bestaande regeling. Dat is uiteraard niet de bedoeling; dit wordt thans hersteld. Dit heeft geen gevolgen voor de ramingen en budgettaire consequenties, omdat daarin van de thans gewijzigde formulering is uitgegaan.

D

Abusievelijk leidde artikel 26c, eerste en tweede lid, ertoe dat recht op een bijzondere bijdrage ontstaat per de eerste van de kalendermaand die volgt op de inkomensdaling, ook al is de aanvraag drie maanden of later na die daling of na afloop van het voorgaande RBH-subsidietijdvak ingediend. Echter, er was bedoeld – zoals ook in het artikelsgewijze deel van de memorie van toelichting was uiteengezet – dat het recht op een bijzondere bijdrage in dergelijke gevallen ontstaat met ingang van de eerste van de kalendermaand die volgt op de indiening van de aanvraag. Deze fout is hersteld.

E

Hiermee wordt een typefout hersteld in de aanhaling van het betreffende artikel van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

F en G

In het kader van de overgangsregeling RBH is besloten de indieningstermijn voor aanvragen tot toekenning van RBH voor het subsidiejaar 1997–1998 te sluiten op 30 september 1998. Dit voornamelijk om niet-gebruik van de terugwerkende kracht regeling zoveel mogelijk te beperken. (Het gaat hier slechts om het verlengen van de indieningstermijn voor het tijdvak 1997–1998, en niet om het verlengen van het tijdvak zelf).

Gelet hierop is het wenselijk om de wettelijke grondslag voor de overgangsregeling (artikel 25 van de Huursubsidiewet) nog tot en met 30 september 1998 te handhaven; vandaar dat is bepaald dat dit artikel eerst met ingang van 1 oktober 1998 vervalt.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

D. K. J. Tommel

Naar boven