25 817
Wijziging van de Huursubsidiewet in verband met het aan burgemeester en wethouders toedelen van de bevoegdheid een bijzondere bijdrage in de huurlasten toe te kennen (vangnetregeling huursubsidie)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 21 januari 1998

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I. ALGEMEEN

§ 1. Doel en aanleiding, reikwijdte

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel en ook van de brief van 16 december 1997 inzake de Regeling bijdrage huurlasten (RBH). Zij zijn verheugd dat nu eindelijk besloten is de herhaalde en dringende verzoeken van de Tweede Kamer te honoreren wat betreft de reikwijdte van de regeling (verruiming naar huishoudens boven het minimum) alsmede de uitvoering ervan (decentralisatie naar de gemeenten). Bovendien zijn zij ingenomen met het besluit in genoemde brief van 16 december 1997 om de regeling alsnog met terugwerkende kracht te laten gelden voor het tijdvak 1997–1998. Dit betekent dat veel huishoudens die sterk gedupeerd werden, alsnog in aanmerking zullen komen voor een bijdrage in hun vaak hoge huurlasten. Desalniettemin willen deze leden opmerken dat naar hun mening de reparatie van de regeling veel te lang geduurd heeft, gezien het feit dat de Kamer reeds in de zomer van 1997 gewezen heeft op de hiaten in de regeling. Bovendien verdient de manier waarop is omgegaan met genoemde groep huurders bepaald geen schoonheidsprijs.

Voorts hebben de leden van de PvdA-fractie nog een aantal vragen en opmerkingen.

De RBH-nieuwe stijl zal gelden voor alle vormen van inkomensdaling. De leden van de PvdA-fractie zijn het eens met de stelling dat voor alle vormen van inkomensdaling, ongeacht de oorzaak, eenzelfde regeling en eenzelfde loket dienen te gelden. Daarom gaan zij uit van een identieke regeling voor de RBH-met terugwerkende kracht.

De leden van de CDA-fractie hebben met meer dan gewone belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Een ruime meerderheid in de Tweede Kamer heeft vanaf juli 1997 verscheidene malen stevige kritiek geuit op het voorstel inzake de vangnetconstructie in de nieuwe Huursubsidiewet. Deze leden hebben daarbij steeds in het bijzonder het door de regering onverwacht ingevoerde criterium inzake de inkomensterugval tot of onder het sociaal minimum bestreden. Het doet deze leden dan ook deugd dat dit gewraakte criterium uit de regeling is verwijderd. Ondertussen zijn onnodig enkele duizenden huurders vanaf 1 juli 1997 in onzekerheid gelaten. Wanneer zal de overgangsregeling werkelijk worden toegepast? Gerealiseerd moet worden dat nogal wat mensen zelf een overbrugging hebben moeten vinden voor iets, dat sneller en eenvoudig geregeld had moeten worden.

Aanvankelijk had de regering als argument tegen de opvatting van de leden van de CDA-fractie inzake de vangnetconstructie, dat de controle en de snelheid van beslissen een andere regeling niet toestonden; nu lijken eerder de hoge perceptiekosten in de strijd te worden geworpen. Het is maar goed dat de regering in ieder geval de gemeenten voor hun apparaatskosten een extra vergoeding geeft zonder veel meerkosten.

De leden van de VVD-fractie hebben met gemengde gevoelens kennis genomen van dit wetsvoorstel. Deze leden zijn positief als het gaat om het verstrekken van subsidie aan diegenen die het het meest nodig hebben. Zij zijn er echter niet van overtuigd dat dit de meest evenwichtige oplossing is voor het probleem van plotseling terugvallende inkomsten. Het is betreurenswaardig dat reeds zo snel na de totstandkoming van de nieuwe wet een ingrijpende en dure aanpassing nodig wordt geacht, terwijl het totale huursubsidiebudget, met instemming van de VVD-fractie, zeer is verhoogd.

De voorgeschiedenis van deze wetswijziging is weinig verheffend. Eerder hebben deze leden deze aangeduid als een «zootje». De Kamer heeft, na amendering, ingestemd met de nieuwe Huursubsidiewet en impliciet eveneens met de Regeling bijdrage huurlasten, zoals op 28 april 1997 gepubliceerd. In deze regeling werd de terugval in inkomen zelfs nog straffer genormeerd dan tijdens de plenaire behandeling. De Kamer ging akkoord met een vereiste inkomensdaling van 25%; de regering koos uiteindelijk voor een daling van 20%. Feitelijk is dit een verlaging met 1/6 deel van het bruto bedrag en netto resteert een nog kleiner verschil. Daarna is door enkele fracties veel rumoer veroorzaakt, waar de regering weifelend en wisselend mee om ging. Uiteindelijk heeft dit tot de onderhavige aanpassing geleid.

Deze leden zouden de regering allereerst willen vragen wat haar oordeel is over de eerdere regeling. Was die nu wel of niet acceptabel? Aanvullend vragen zij of de regering de reacties heeft ontvangen die bij de fracties van PvdA en CDA zijn binnengekomen en die haar eerder onbekend waren. Is de regering achteraf door deze reacties overtuigd dat het aanvankelijke voorstel ongewenst moest worden geacht? Hoeveel reacties heeft de regering ontvangen, zowel rechtstreeks als via de eerder genoemde fracties?

De leden van de VVD-fractie vonden de eerdere regeling weliswaar niet in alle opzichten logisch, de minima worden door het rijk afgehandeld en de boven-minima door de gemeenten, maar op zichzelf acceptabel. Daarbij heeft vooral meegewogen dat de opvangregeling van tijdelijke aard is. Immers, na de volgende peildatum valt men weer onder de reguliere regeling. In vergelijkbare gevallen, waarbij het om eigenaar-bewoners gaat, moet men steeds naar de bijzondere bijstand. Waarom zouden huurders niet naar de bijzondere bijstand kunnen? Handelt de regering hiermee niet in strijd met de motie-Hofstra cs. (25 090, nr. 59) over gelijke behandeling tussen huurders en eigenaar-bewoners?

De leden van de D66-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de wijziging van de Huursubsidiewet. Wel hebben deze leden nog een enkele opmerking en vraag.

Het heeft weliswaar even geduurd, maar de leden van de fractie van GroenLinks zijn verheugd dat de regering de vangnetregeling in de Huursubsidiewet wil verbeteren. Zowel de verruiming van de vigerende RBH, als de overgangsregeling betreffen belangrijke verbeteringen. De verruiming komt tegemoet aan de wens om ook niet-minima voor de regeling in aanmerking te laten komen. De voorgenomen overgangsregeling moet ervoor zorgen dat de verruiming ook met terugwerkende kracht ten goede komt aan mensen die de afgelopen periode met een inkomensdaling te maken hebben gekregen.

De leden van de RPF-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. De huidige RBH heeft als doelgroep de huishoudens die te maken hebben met een aanzienlijke teruggang in het inkomen en die hierdoor onder het minimum-inkomen terecht komen. Deze leden begrijpen dat in dit wetsvoorstel de RBH is gewijzigd. Zij wijzen erop dat de RPF-fractie tijdens het algemeen overleg van 14 juli 1997 en tijdens het plenaire debat van 19 november 1997 heeft aangedrongen op een verbetering van de RBH en om het wetsvoorstel zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen. Omdat, zoals de regering meedeelt, de voorwaarden om voor de RBH-nieuwe stijl in aanmerking te komen, zijn verruimd en de beperking van het bereik tot de minima is komen te vervallen, doet zich de vraag voor in hoeverre dit wetsvoorstel tegemoet komt aan de motie-Duivesteijn (25 090 nr. 69).

Voorts vragen de leden van de RPF-fractie een argumentatie voor het voornemen om de RBH-nieuwe stijl van toepassing te verklaren op alle inkomensdalingen ongeacht de oorzaak ervan.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zij onderschrijven de wenselijkheid om te komen tot een adequate vangnetregeling voor huurders die geconfronteerd worden met een plotselinge en forse daling van hun actuele inkomen. Blijkens de toelichting wordt de bijzondere bijdrage niet aangemerkt als huursubsidie. Wat is de reden hiervoor? De bijdrage in de huurlasten dient hetzelfde doel als de huursubsidie. Materieel gezien is er dus geen onderscheid tussen huursubsidie en bijdrage in de huurlasten.

§ 2 Uitvoeringsaspecten, waaronder inkomens- en vermogenscontrole

Wat betreft de mogelijk hoge drempel voor aanvragers, in verband met een eventuele gang naar de Sociale Dienst, zijn de leden van de PvdA-fractie van mening dat dit eenvoudigweg is te ondervangen door de aanvragers te verwijzen naar een loket Volkshuisvesting, Huursubsidie of iets dergelijks van hun gemeente. Zij stellen zich voor dat de regering deze mening zal delen. Zij roepen in dit kader graag de discussies over de één-loket-gedachte en over het niet-gebruik van huursubsidie in herinnering.

De leden van de PvdA-fractie willen met klem opmerken dat een juiste en tijdige voorlichting in dezen cruciaal is. Graag vernemen zij welke concrete maatregelen in dit kader al genomen zijn en welke nog zijn te verwachten.

Wat betreft het bereiken van de doelgroep die eventueel in aanmerking zal komen voor de RBH-met terugwerkende kracht, vragen de leden van de PvdA-fractie wat de reden is van het feit dat bij gemeenten onbekend is welke ontvangers van de WKT hiervoor in aanmerking zouden komen. Wie beschikt er dan wel over die gegevens en kunnen deze (met inachtneming van de geldende regels voor de bescherming van privacy) niet tijdig aan de gemeenten worden doorgespeeld?

Mede in verband hiermee zouden deze leden graag vernemen op welke termijn duidelijkheid verschaft kan worden over de nog vorm te geven relatie tussen gemeenten en de Belastingdienst.

Tot slot hechten de leden van de PvdA-fractie sterk aan het op juiste wijze en tijdig informeren van eventueel voor de RBH in aanmerking komende huurders. Er bereiken deze leden echter vele berichten van in verwarring verkerende burgers die menen in aanmerking te komen voor de RBH-met terugwerkende kracht, maar letterlijk van het kastje naar de muur gestuurd worden met de mededeling dat hierover nog geen besluit is gevallen. Deze leden zijn hierover zeer verontrust, temeer daar het kabinetsbesluit hierover al op 12 december 1997 is genomen. Zij willen dan ook graag weten hoe huidige en toekomstige uitvoerders van de RBH zijn geïnformeerd over hun taken en hoe huurders geïnformeerd worden over de ingangsdatum van de RBH-met terugwerkende kracht en de wijze waarop zij deze kunnen aanvragen.

De regering stelt dat het afschaffen van het onderscheid naar oorzaak van de inkomensdaling uit het oogpunt van klantvriendelijkheid is gedaan, aldus de leden van de CDA-fractie. Zou het niet simpeler zijn, indien de huurder een kopie van de beschikking van de Sociale Verzekeringsbank of besluiten inzake arbeidsongeschiktheid, werkloosheid of pensioen bij het gemeenteloket of de verhuurder kan inleveren? Kunnen de RBH-aanvragen met een blijvende inkomensdaling niet eenvoudiger behandeld en gecontroleerd worden?

De regering stelt in de memorie van toelichting, aldus de leden van de VVD-fractie, dat de relatie tussen gemeenten en Belastingdienst nog moet worden onderzocht. Waarom is dit nog onduidelijk en kan dit tot meerkosten leiden? De controle wordt blijkbaar afgestemd op de Algemene bijstandswet. Dit betekent dus dat ook de fraudepercentages overeen zullen komen. Acht de regering dit acceptabel? Is het niet zo dat de huursubsidie-regeling bij VROM veel beter wordt gecontroleerd en minder fraudegevoelig is dan de Algemene bijstandswet?

In hoeverre moeten dan wel mogen gemeenten nadere eigen regels stellen binnen deze regeling? Zal dit niet tot veel extra gemeentelijke bureaucratie leiden? Waarom wordt de vermogenstoets alleen achteraf gehanteerd? Hoe worden de gemeenten door het rijk gecontroleerd?

Ligt het bij dit voorstel nu niet voor de hand om meer onderdelen van de Huursubsidiewet dan wel de gehele wet naar de gemeenten over te hevelen? Hoe verhoudt dit zich tot het eerder principiële besluit van regering en Kamer om de huursubsidie niet naar de gemeenten te decentraliseren?

De leden van de D66-fractie hebben altijd op het standpunt gestaan dat een goede vangnetregeling voor mensen die geconfronteerd worden met een plotselinge inkomensdaling wenselijk is, maar dat een dergelijke regeling wel controleerbaar, fraudebestendig, uitvoerbaar en betaalbaar moet zijn.

De in de wetswijziging voorgestelde delegatie van de bevoegdheid aan burgemeesters en wethouders om een bijzondere bijdrage in de huurlasten toe te kennen, maakt dat de regeling aan de gestelde criteria lijkt te voldoen. Wel vinden deze leden de uitvoeringskosten hoog in verhouding tot de toegekende bijdrage in de huurlasten.

De leden van de fractie van GroenLinks willen op dit moment slechts enkele vragen stellen. Waarom is er gekozen voor een toekenning van steeds een periode van drie maanden die verlengd moet worden? De reden dat vanuit doelmatigheidsoverwegingen rekening gehouden moet worden met toekomstige inkomensstijgingen, geldt immers ook voor de normale huursubsidie. Eventuele inkomensstijgingen zijn toch geen voldoende reden voor een afwijking van de systematiek in de huursubsidie?

Deze leden zouden willen weten hoe het niet-gebruik in deze regeling aangepakt gaat worden. Wat is bijvoorbeeld de rol van de verhuurders? Kan onderzocht worden of de Belastingdienst ingezet kan worden om het niet-gebruik van deze regeling tegen te gaan? Deze wordt immers ook voor controledoeleinden ingezet.

De leden van de RPF-fractie vragen of meer informatie kan worden gegeven over de mogelijkheden tot vereenvoudiging van het uitvoeringstraject voor de burger, gemeenten en het rijk. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitwerking van het uitvoeringstraject, waarbij te denken valt aan het opstellen van convenanten en protocollen?

De leden van de SGP-fractie merken op dat de voorgestelde invoering van een RBH-nieuwe stijl noopt tot een relatief ingrijpende wijziging van de systematiek van de recent ingevoerde Huursubsidiewet. Het wetsvoorstel voorziet erin dat de regeling, welke thans centraal wordt uitgevoerd, wordt gedelegeerd aan de gemeenten. Kan nader worden toegelicht dat het ministerie van VROM facilitair is voor relevante bij haar beschikbare gegevens? Welke rol is bij de uitvoering van de RBH-nieuwe stijl weggelegd weggelegd voor de Belastingdienst?

§ 3 Omvang doelgroep, financiële gevolgen

De totale kosten van de uitvoering van de RBH worden tot 2004 geraamd op ongeveer 49 miljoen per jaar. Onduidelijk blijft echter nog steeds op basis waarvan deze raming gemaakt is. De leden van de PvdA-fractie zouden daarom graag meer inzicht krijgen in de prognoses die in dit kader gebruikt zijn. Zo vragen zij bijvoorbeeld welke de besparingen zullen zijn ten opzichte van de vroegere schattingsregeling, inclusief terugvorderingen.

Ten aanzien van de uitvoeringskosten willen de leden van de CDA-fractie het volgende opmerken. De centrale en decentrale uitvoeringskosten nemen toe met 21 miljoen structureel. Kan gesteld worden dat aan de decentrale uitvoering een prijskaartje hangt van 17 miljoen? Is aan de verhuurders, die reeds het gros van de reguliere aanvragen behandelen en daarvoor een vergoeding krijgen, offerte gevraagd de RBH-aanvragen voor te bereiden? Wat zou de toeneming van de centrale uitvoeringskosten zijn geweest, indien de gewijzigde RBH centraal zou worden uitgevoerd? Kan een splitsing van het gemiddelde van acht uur behandelingstijd worden gemaakt voor aanvragen met blijvende inkomensdalingen en tijdelijke inkomensdalingen?

De leden van de VVD-fractie hechten allereerst aan een specificatie van de 21 100 huishoudens die volgens de regering van de nieuwe regeling gebruik zullen maken. Kan dit aantal worden onderverdeeld, in de vorm van een vierkantstabel, naar enerzijds daling van het bruto inkomen en anderzijds naar tijdelijke derving van het subsidiebedrag? Kan een getalsmatige aansluiting worden gegeven op de eerdere kwantitatieve gegevens die de regering heeft gegeven? Waarom wordt er nu bewust voor gekozen om het inkomensbereik volledig overeen te laten komen met het bereik in de Huursubsidiewet? Waarom wordt bijvoorbeeld niet een lager maximum inkomen dan wel een hoger drempelbedrag aangehouden? Het gaat immers slechts om een tijdelijke situatie, maximaal één jaar, echter gemiddeld zes maanden. Kan door een dergelijke inperking het aantal gevallen niet drastisch worden verminderd tot de echt schrijnende gevallen? Dit te meer omdat gemiddeld van een uitkering van f 1 300 wordt uitgegaan, terwijl het bij de ten tonele gevoerde schrijnende gevallen om «enkele duizenden» guldens per jaar gaat. Het kan dus niet anders of er worden nu ook veel kleinere bedragen uitgekeerd. In dit opzicht verwijzen deze leden ook naar de kop van het artikel in de NRC van 13 december 1997 luidende: «Huurders krijgen extraatje van kabinet». Dit kan en mag toch niet de bedoeling zijn? Waarom is niet gekozen voor het handhaven van een sterk uitgeklede schattingsregeling op centraal niveau? Is het niet zo dat alle belangrijke inkomensdalingen met formele documenten gepaard gaan waaraan kan worden getoetst?

Kan de regering de meerkosten van deze regeling laten aansluiten op de eerdere gespecificeerde meerjarige bedragen, zoals overgelegd bij de herziening van de Huursubsidiewet en op de meerjarencijfers in de begroting 1998? Hoe is de relatie met de eerdere bezuiniging door het schattingsinkomen af te schaffen, in aantallen en in bedragen? Welk deel van de extra kosten zijn het gevolg van het ook meenemen van de «boven-minimale» gevallen?

Van de toegevoegde financiële gegevens worden deze leden niet vrolijk. Het blijkt dat de bureaucratische kosten ongeveer even hoog zijn als de uit te keren subsidie. Zij achten een dergelijke verhouding volstrekt misplaatst. Zij zouden de subsidie liever rechtstreeks aan de burgers uitgeven dan aan de voor de vele regelingen benodigde ambtenaren. Is er werkelijk geen effectievere werkwijze? Zo nee, acht de regering het dan niet noodzakelijk om elders binnen het aanzienlijke budget compensatie te vinden? Anders gezegd, moet het geld vooral niet worden gebruikt voor de mensen die het het hardst nodig hebben? Waarom biedt de regering dergelijke compensatiemogelijkheden niet? Is de regering bereid om ten behoeve van deze regeling te bezuinigen op luxe onderdelen van de Huursubsidiewet, zoals het zeer lage bedrag in artikel 22? Zo ja, wanneer komen die voorstellen? Zo nee, waarom niet?

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie een nadere uitleg over de zeer hoge uitvoeringskosten. Als één geval f 1 000 aan behandeling kost, ofwel ongeveer 20 mensuren, hoe is dat te verklaren? En waarom rekent de regering met f 125 per mensuur? Dat betekent dat het rijk bestaande «overhead»kosten van de gemeenten gaat overnemen. Ook een vergoeding bij een nihil-toekenning vinden deze leden onbegrijpelijk. Waarom moeten de gemeenten ook nog worden betaald voor zogenaamde nihil-toekenningen? Dit mag toch een normaal gemeentelijk risico worden geacht? Krijgen de gemeenten ook nog andere kosten door het rijk vergoed?

De regeling wordt na twee jaar geëvalueerd tezamen met de gehele Huursubsidiewet; is dit in 2002? Is de regering bereid om de Kamer jaarlijks te informeren over de gemeentelijke declaraties?

Treden de bespaarde uitvoeringskosten bij het rijk ook werkelijk op? Worden dertig mensen ontslagen of overgeplaatst? Hoe hoog zijn de implementatiekosten? Waar worden die uitbetaald? Op welke begrotingsartikelen worden deze kosten geboekt?

De leden van de RPF-fractie merken op dat volgens de staatssecretaris tijdens het algemeen overleg van 14 juli 1997 in 6000 tot 7000 gevallen per jaar een beroep is gedaan op de RBH. In de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel spreekt de regering over een aantal van ongeveer 21 000. Hoe valt het verschil tussen 6000 en 21 000 te verklaren?

De leden van de SGP-fractie merken op dat de voorgestelde regeling ongekend hoge uitvoeringskosten met zich meebrengt. Zij vragen of de nu gekozen constructie mede daarom gezien kan worden als de meest optimale oplossing voor het probleem waar het om gaat.

II. ARTIKELEN

ARTIKEL I (wijziging Huursubsidiewet)

Onderdeel C

Artikel 26a

In artikel 26 a, tweede lid wordt bij de definiëring van het inkomensbegrip, evenals in de Huursubsidiewet, inkomen gezien als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting, waarbij een herrekening plaatsvindt van een netto maandinkomen naar een bruto jaarinkomen. De leden van de PvdA-fractie vragen of voor een tijdelijke bijdrage in de huurlasten meer inkomsten meegenomen moeten worden dan die uit of in verband met arbeid (de criteria zoals ook gebruikt door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid). Deze leden achten het dan ook denkbaar in dit kader het Inkomensbesluit IOAW/TW toe te passen.

Tot nog toe zou in bepaalde gevallen het inkomen van zorgbehoevende inwonende familieleden op grond van de hardheidsclausule in de Huursubsidiewet (artikel 26) buiten beschouwing kunnen worden gelaten bij de berekening van de hoogte van de te ontvangen huursubsidie. Deze hardheidsclausule zal echter komen te vervallen. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe een en ander is geregeld binnen de RBH nieuwe stijl. Kunnen huurders die een aanvraag doen met terugwerkende kracht gewoon een beroep doen op die hardheidsclausule of gelden voor hen andere regels? Eenzelfde vraag geldt voor andere uitzonderingen die op basis van de hardheidsclausule in de Huursubsidiewet gemaakt konden worden, zoals het in bepaalde situaties laten vervallen van het meerderjarigheidsbeginsel.

De leden van de RPF-fractie vragen in een voorbeeld weer te geven hoe een actueel inkomen moet worden berekend. In dit verband vragen zij ook wat verstaan wordt onder «medebewoners».

Artikel 26b

Om in aanmerking te komen voor de RBH-nieuwe stijl dient sprake te zijn van een inkomensdaling van 20%, aldus de leden van de PvdA-fractie. In de Huursubsidiewet is dit 15%. Graag zouden deze leden een aantal rekenvoorbeelden zien op basis van de Huursubsidiewet, de vigerende RBH en de RBH nieuwe stijl, waaruit de eventuele verschillen in invloed van deze regelingen op de praktijk duidelijk gemaakt worden.

In de visie van de leden van de CDA-fractie is er alle reden bij blijvende inkomensdaling als gevolg van wijziging gezinssamenstelling (overlijden, echtscheiding of vertrekkend kind) of ingeval van inactiviteit (arbeidsongeschiktheid of pensionering) niet meer het peiljaar te hanteren, maar het lagere actuele inkomen. In eerder verband hadden de leden van de CDA-fractie verwezen naar de Wet studiefinanciering met een verlegging van het peiljaar bij een inkomensdaling van 15%. Ingeval van een blijvende inkomensdaling valt bij de subsidietoekenning een jaar later, waarbij tevens een normale toepassing van de wet zonder RBH heeft plaatsgevonden, de huursubsidie automatisch hoger uit. Terecht vindt er in deze gevallen geen verrekening van de eerder verleende bijzondere bijdragen plaats.

De leden van de CDA-fractie hebben nog een aantal vragen met betrekking tot hetgeen nu wordt voorgesteld. Wordt een huurder in het geval van tijdelijke inkomensdaling dubbel gecompenseerd, zolang geen verrekening plaats vindt met de hogere subsidie in het volgende subsidietijdvak? Kan de regering een berekening laten zien van een huurder, die in het lopende subsidietijdvak van 1 juli 1997 tot 1 juli 1998 een inkomensdaling van meer dan 20% heeft, doordat hij in de periode van 1 juli 1997 tot 1 januari 1998 werkloos is? Voor het volgende subsidietijdvak van 1 juli 1998 tot 1 juli 1999 geldt voor deze huurder het peiljaar 1997. Hoe verhoudt zich de subsidiebijdrage van deze huurder met een huurder, die naar gezinssamenstelling, huur en jaarinkomen gelijk is met de eerste huurder, maar niet de inkomensdaling met meer dan 20% heeft meegemaakt? Krijgt de eerste huurder over het tijdvak 1998/1999 een hogere huursubsidie als gevolg van het incidentele lagere inkomen in 1997 dan de in het voorbeeld genoemde tweede huurder?

De leden van de CDA-fractie hebben in dit kader ook nog een opmerking over het uitbreiden van de reikwijdte in de nu voorgestelde regeling. Voorgesteld wordt de oorzaken van de inkomensdaling af te schaffen; bovendien wordt in de RBH het opvangen van tijdelijke inkomensdalingen geintroduceerd. Hoe zal de RBH nieuwe stijl uitpakken voor de volgende groepen met tijdelijke inkomensdalingen, zoals uitzendkrachten, studenten met bijverdiensten, seizoenwerkers, tijdelijke deeltijders, oproepkrachten, kortom de steeds groter wordende groep van flexiwerkers? Heeft de regering de omvang van deze groep niet onderschat?

De leden van de RPF-fractie vragen waarom gekozen is voor een inkomensachteruitgang van 20 procent. Dit percentage leek hun arbitrair. Waarom is niet gekozen voor 15%? Zij wijzen in dit verband naar de discussie tijdens het algemeen overleg van 14 juli 1997.

Artikel 26c

De aanvrager heeft een «brengplicht» voor het inkomen over het voorgaande kalenderjaar, stellen de leden van de VVD-fractie vast. Welke gegevens moeten dan worden overgelegd? Betekent een toekenning voor drie maanden ook dat dit de minimale toekenning is of wordt over deze periode eventueel nog gecorrigeerd?

De leden van de RPF-fractie begrijpen dat het college van B&W op een aanvraag binnen dertien weken na de indiening bij het college zal beslissen. Deze termijn zou zelfs verlengd kunnen worden met zes weken. Zij vragen of dit voorstel wel strookt met de eisen die de regering aan de RBH stelt, namelijk dat personen die er fors op achteruitgaan, snel een voorziening nodig hebben (25 090 nr. 65). Een termijn van maximaal dertien weken lijkt deze leden een te lange termijn om te kunnen spreken van een snelle betaling.

Ook de leden van de SCP-fractie zijn van mening dat de in het wetsvoorstel neergelegde beslistermijn op ingediende aanvragen voor een bijdrage in de huurlasten lang is. In het uiterste geval kan het bevoegde gezag de beslistermijn oprekken tot maximaal 19 weken. Nog los van de vraag of een dergelijk lange beslistermijn zich wel verdraagt met het streven van de overheid naar klantvriendelijkheid, dringt zich de vraag op of de regeling haar doel niet voorbijschiet. De RBH-nieuwe stijl is nu juist bedoeld om huurders die geconfronteerd worden met een acute verslechtering van hun inkomen, zo spoedig mogelijk financieel bij te staan. Een snelle afwikkeling van aanvragen voor de bijdrage is dus gewenst. Een beslistermijn van acht weken met de mogelijkheid om in geval van een complexe aanvraag de termijn eenmalig en onder opgaaf van redenen met maximaal vier weken te verlengen, komt deze leden alleszins redelijk voor. Is de regering bereid het wetsvoorstel in deze zin aan te passen?

Gezien de lengte van de gekozen beslistermijn achten de leden van de SGP-fractie het geen overbodige keuze dat in het vijfde lid een regeling is getroffen voor de verstrekking van voorschotten. Waarom bevat het wetsvoorstel geen beslistermijn voor een aanvraag om een voorschot? Indien in de Huursubsidiewet voor aanvragen als deze geen termijn wordt bepaald, geldt de redelijke termijn van artikel 4:13 Algemene wet bestuursrecht. Deelt de regering de opvatting dat een termijn van uiterlijk vier weken een redelijke beslistermijn is voor het nemen van een beslissing op een aanvraag tot een voorschot voor de bijzondere bijdrage in de huurlasten?

Artikel 26d

Volgens de leden van de PvdA-fractie staat in het derde lid een incorrecte verwijzing naar artikel 14f Algemene bijstandswet; deze betreft het opleggen van een boete. Bovendien vragen deze leden of dit artikel wel strookt met de Huursubsidiewet zelf (artikel 36). Dient niet eerst sprake te zijn van een herzieningsartikel en dan van een terugvorderingsartikel?

Hebben de leden van de CDA-fractie artikel 26d zo goed begrepen dat het recht op terugvordering vervalt na vijf tijdvakken van drie maanden?

De leden van de D66-fractie hebben begrip voor de optie die gekozen is voor de overgangsregeling RBH (terugwerkende kracht) en zijn met de regering van mening dat door de beperkte controle vooraf niet is uit te sluiten dat er met een hoog percentage terugvorderingen rekeningen moet worden gehouden. Aan welk percentage moet gedacht worden?

Artikel 26e

Wat betreft het derde lid vragen de leden van de PvdA-fractie wie voor dit specifieke geval bepaalt of de privacy van personen over wie de gegevens verstrekt worden, al dan niet onevenredig geschaad wordt. Met andere woorden zijn er criteria ontwikkeld waaraan het eventuele wetenschappelijke onderzoek moet voldoen alvorens gegevens worden vrijgegeven?

ARTIKELEN IV EN VI (overgangsrecht en inwerkingtreding)

De leden van de PvdA-fractie gaan ervan uit dat artikel IV, lid 1 en 2, gewijzigd zal worden overeenkomstig het gestelde in de brief van 16 december 1997 (25 090, nr. 72) inzake de terugwerkende kracht van de RBH.

De voorzitter van de commissie,

Versnel-Schmitz

De griffier van de commissie,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van den Berg (SGP), M. M. van der Burg (PvdA), Versnel-Schmitz (D66), voorzitter, Van Gijzel (PvdA), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), A. de Jong (PvdA), Gabor (CDA), ondervoorzitter, Aiking-van Wageningen (Groep Nijpels), Poppe (SP), Augusteijn-Esser (D66), Duivesteijn (PvdA), Giskes (D66), Stellingwerf (RPF), Crone (PvdA), M. B. Vos (GroenLinks), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), Assen (CDA), Jeekel (D66), Th.A.M. Meijer (CDA), Visser-van Doorn (CDA) en Luchtenveld (VVD).

Plv. leden: Biesheuvel (CDA), O. P. G. Vos (VVD), Van Middelkoop (GPV), Verspaget (PvdA), Jorritsma-van Oosten (D66), Dijksma (PvdA), vacature PvdA, Van Blerck-Woerdman (VVD), Witteveen-Hevinga (PvdA), Leers (CDA), Hendriks (HDRK), vacature CD, Reitsma (CDA), Huys (PvdA), De Graaf (D66), Leerkes (U55+), Swildens-Rozendaal (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Keur (VVD), H. G. J. Kamp (VVD), Ten Hoopen (CDA), Van 't Riet (D66), Van de Camp (CDA), De Haan (CDA) en Blauw (VVD).

Naar boven